Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Vlaardingen

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Vlaardingen 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVlaardingen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet werk en bijstand Vlaardingen 2012
CiteertitelToeslagenverordening Wet werk en bijstand Vlaardingen 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is ingetrokken bij besluit van 18 december 2014.

De Verordening Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 blijft tot 1 januari 2013 van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w , lid 1 Wet werk en bijstand, daarna vervalt de regeling. Deze regeling werkt terug tot 1 januari 2012, m.u.v. artikel 4 van deze regeling treedt op 1 januari 2013 in werking.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 30
  3. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-01-201301-01-201201-01-2015nieuwe regeling

18-12-2012

Gemeenteblad 2013-04, 02-01-2013

539725

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Vlaardingen 2012

De gemeenteraad van Vlaardingen; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 november 2012, R.nr. 53.1; overwegende dat de gemeenteraad bij verordening dient te regelen voor welke groepen

bijstandsgerechtigden de norm wordt verhoogd of verlaagd en welke criteria daarbij hebben te gelden; gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand; besluit vast te stellen de volgende: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Vlaardingen 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. wet: Wet werk en bijstand;

b. gehuwdennorm: de norm, bedoeld in artikel 21 onderdeel c van de wet;

c. woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de wet;

d. woonkosten: 1. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs,

      bedoeld In artikel 1, onderdeel d, Wet op de huurtoeslag;

  2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand 

      omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning

      verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben

      van de woning te betalen zakelijke lasten (het rioolrecht, het eigenaarsdeel

      van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel

      van de waterschapslasten en de erfpachtcanon), en een naar

      omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

e. structureel adresloze: de persoon die, naar het oordeel van het college, anders dan tijdelijk zonder woonadres, als bedoeld in artikel 1 Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), is, die beschikt over een briefadres als bedoeld in de Wet GBA en staat ingeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Vlaardingen;

f. zorgbehoefte: behoefte aan zorg omdat de verzorgingsbehoeftige blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren, aangezien deze dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen dan wel aanspraak kan maken op een plaats in een AWBZ-instelling, maar daarvan heeft afgezien of daarvoor nog op een wachtlijst staat.

g. pensioengerechtigde leeftijd: de leeftijd waarop ingevolge de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat.

2. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 2 Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In het geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder zijn doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

Hoofdstuk 2 Criteria voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Artikel 3 Toeslagen

1. De toeslag, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet, bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de belanghebbende in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

2. De toeslag, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet, bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de belanghebbende die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de toeslag 20 procent indien:

a. de belanghebbende een zorgbehoefte heeft en wordt verzorgd door een ander die zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

b. de belanghebbende een ander die een zorgbehoefte heeft verzorgt en zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

c. uitsluitend één of meer kinderen jonger dan 21 jaar hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als belanghebbende, dan wel één of meer kinderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als belanghebbende en deze kinderen onderwijs of beroepsonderwijs volgen als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 of in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

4. De toeslag, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet, bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de structureel adresloze alleenstaande of alleenstaande ouder die tenminste 17 nachten per maand in een erkende instelling voor dak- en thuislozen verblijft.

 

Artikel 4 Verlaging schoolverlaters

De verlaging voor schoolverlaters als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor een periode van zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 5 Alleenstaanden van 21 of 22 jaar

1. In afwijking van artikel 3 van deze verordening bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 21 jaar 7,5 procent van de gehuwdennorm.

2. In afwijking van artikel 3, eerste en derde lid van deze verordening bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar 15 procent van de gehuwdennorm.

 

Artikel 6 Ontbrekende woonkosten

1. In afwijking van artikel 3 van deze verordening wordt de norm, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet, niet verhoogd met een toeslag indien de belanghebbende structureel adresloze is en niet tenminste 17 nachten per maand in een erkende instelling voor dak- en thuislozen verblijft.

2. In afwijking van artikel 3 van deze verordening wordt de norm, bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet, niet verhoogd met een toeslag indien de belanghebbende een woning bewoont waaraan voor hem geen woonkosten zijn verbonden.  

Hoofdstuk 3 Criteria voor gehuwden

Artikel 7 Verlagingen

1. De verlaging, bedoeld in artikel 26 van de wet, bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de norm niet verlaagd indien:

a. de gehuwden een zorgbehoefte hebben en worden verzorgd door een ander die zijn

hoofdverblijf in dezelfde woning heeft,

b. de gehuwden een ander die een zorgbehoefte heeft verzorgen en hun hoofdverblijf in

dezelfde woning hebben;

c. uitsluitend één of meer kinderen jonger dan 21 jaar hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als belanghebbende, dan wel één of meer kinderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als belanghebbende en deze kinderen onderwijs of beroepsonderwijs volgen als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 of in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

 

Artikel 8 Lagere of ontbrekende woonkosten

1. De verlaging, bedoeld in artikel 27, van de wet, bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor structureel adresloze gehuwden die tenminste 17 nachten per maand in een erkende instelling voor dak- en thuislozen verblijven.

2. De verlaging, bedoeld in artikel 27, van de wet, bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor structureel adresloze gehuwden die niet tenminste 17 nachten per maand in een erkende instelling voor dak- en thuislozen verblijven.

3. De verlaging, bedoeld in artikel 27, van de wet, bedraagt 20 procent indien gehuwden het hoofdverblijf hebben in een woning waaraan voor hen geen woonkosten zijn verbonden.  

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Anticumulatiebepaling

De toepassing van hoofdstuk 2 en 3 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke norm:

a. minimaal 50% en maximaal 70% van de gehuwdennorm bedraagt voor een alleenstaande;

b. minimaal 70% en maximaal 90% van de gehuwdennorm bedraagt voor een alleenstaande ouder;

c. minimaal 80% en maximaal 100% van de gehuwdennorm bedraagt voor gehuwden.  

Artikel 10 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht per 1 januari 2012 in werking met uitzondering van artikel 4 van deze verordening.

2. Artikel 4 van deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

3. De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 blijft tot uiterlijk 1 januari 2013 van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w eerste lid van de wet.

4. Per 1 januari 2013 wordt de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 ingetrokken..  

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Vlaardingen

2012.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Vlaardingen, gehouden op De griffier,       De voorzitter,   drs. E.W.K. Meurs      mr. T.P.J. Bruinsma

 

Nota-toelichting Toelichting bij de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Vlaardingen 2012

Inleiding

Op 1 januari 2012 is de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ) gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ in werking getreden. Eén van de grote wijzigingen uit deze wet betrof de invoering van de zogenaamde huishoudinkomenstoets. Met de ‘Wet afschaffing huishoudinkomenstoets’, in werking getreden op 18 juli 2012, is de huishoudinkomenstoets met terugwerkende kracht per 1 januari 2012 afgeschaft. Wel is er een overgangsbepaling opgenomen voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden. In deze verordening zijn de wijzigingen als gevolg van de afschaffing van de huishoudinkomenstoets opgenomen. De verordening is eveneens aangepast aan de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd

In de tekst is daarom ’65 jaar’ vervangen door de term ‘pensioengerechtigde leeftijd’. Daarnaast is de inhoud van de toeslagenverordeningen van de NWN-gemeenten met elkaar in overeenstemming gebracht. Voor Vlaardingen betekent dit dat met ingang van 1 januari 2013 de schoolverlatingskorting (artikel 4) wordt toegepast. De bedoeling van de korting is om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen dan toen hij nog aangewezen was op de studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS.

Er is dus gekozen voor aanpassing omdat een schoolverlatingskorting een uitkering onaantrekkelijker maakt waardoor de schoolverlater of (verder) gaat studeren of gaat werken. Dit sluit aan bij de beleidsuitgangspunten dat jongeren gaan werken of een opleiding volgen. Algemeen

De artikelen 8, lid 1, onder c en 30 van de WWB dragen de gemeenteraad op een verordening vast te stellen. Het onderwerp van de verordening is in het eerste lid van artikel 30 WWB beschreven. In de Memorie van Toelichting (MvT) staat dat de verordening "een zodanig karakter heeft dat een belanghebbende daaruit concreet kunnen aflezen welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt" (MvT artikel 30). Een verordening waarin de gemeenteraad de hoofdlijnen vaststelt en aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft onderdelen uit te werken sluit minder goed aan bij de wens van de wetgever dat de verordening voor belanghebbenden duidelijke regels stelt. Normen

In Paragraaf 3.2 van de WWB zijn de normen vastgelegd die gelden voor de verschillende leefsituaties (artikelen 20 t/m 24 WWB). Voor personen van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd bestaat een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

1. gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

2. alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

3. alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm Toeslagen en verlagingen

Voor belanghebbenden in de leeftijd van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd geldt dat de normen verhoogd en/of verlaagd kunnen worden. Kort gezegd betreft het de verplichting om de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders te verhogen met een toeslag als deze een woning bewonen zonder medebewoner. Omdat de kosten van het bestaan dan niet gedeeld kunnen worden met een ander bedraagt de toeslag het maximale bedrag, zijnde 20 procent van de norm voor gehuwden in die leeftijdscategorie (dit is de norm bedoeld in artikel 21). Kunnen de bestaanskosten wel met een ander gedeeld worden dan kan de toeslag worden verlaagd. Van die bevoegdheid is gebruik gemaakt door te bepalen dat in dergelijke situaties een toeslag van 10 procent wordt verstrekt. Voor gehuwden geldt dat de raad de bevoegdheid heeft om de uitkering te verlagen bij medebewoning. Dat is in de verordening tot uitdrukking gebracht door een verlaging van 10 procent vast te leggen. Voorts kan de norm of toeslag worden verlaagd als de woonsituatie, los van medebewoning, lagere bestaanskosten met zich meebrengt. Dat is eveneens gerealiseerd.   Artikelsgewijze toelichting Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Begrippen die niet reeds in WWB of Awb zijn gedefinieerd zijn hier omschreven. Het begrip ‘gehuwdennorm’ is omschreven omdat dit de basis vormt voor het vaststellen van de toeslagen en verlagingen. Dit is het bedrag genoemd in artikel 21 WWB.

Het begrip ‘woning’ is nader omschreven. Daarmee wordt bedoeld de woning in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 6 en 8 (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Deze omschrijving wordt in veel verordeningen nog gebruikt. Het is aan het college overgelaten om de onderhoudskosten vast te stellen.

Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld. De definitie van het begrip ‘zorgbehoefte’ is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 september 2007 (LJN BB6205). Artikel 2. Doelgroep

De toeslagenverordening is alleen van toepassing op personen van 21 jaar en ouder, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Voor belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar gelden aparte normen. Deze normen zijn laag vastgesteld vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Artikel 3. Toeslagen

Op grond van artikel 30, tweede lid, sub a, WWB is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in lid 1. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is voor 10 procent van de gehuwdennorm. In het derde lid is als uitzondering op het tweede lid bepaald dat de toeslag 20 procent bedraagt als de belanghebbende inwoont bij iemand met een zorgbehoefte, of zelf zorgbehoeftig is. De strekking daarvan is om te voorkomen dat de belanghebbende als gevolg van financiële consequenties, zou afzien van het in huis nemen van een zorgbehoevende of dat de zorgbehoeftige belanghebbende zou afzien van het in huis nemen van een ander als verzorgende. Dit komt overeen met het streven om zorgbehoeftigen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen en leven.

Met het begrip ‘zorgbehoefte’ wordt hetzelfde bedoeld als in artikel 3, tweede lid onderdeel a, van de WWB. Zoals de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen in zijn uitspraak van 18 september 2007, LJN BB6205 - is van zorgbehoefte sprake indien de betrokkene aanspraak zou kunnen maken op

plaatsing in een AWBZ-instelling, maar daar om hem moverende redenen van heeft afgezien of op een wachtlijst daarvoor is geplaatst. Daarnaast is sprake van zorgbehoefte indien de betrokkene vanwege ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren daar hij is aangewezen op intensieve zorg van anderen. Naast de zorgbehoefte kan ook de inwoning van een meerderjarig kind dat niet kan bijdragen aan de

woonlasten, een reden zijn om de maximale toeslag van 20 procent te verstrekken. Dit is aan de orde als er uitsluitend een kind inwonend is dat uit ’s Rijkskas bekostigd onderwijs volgt en aanspraak maakt op studiefinanciering of voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in aanmerking komt. In het vierde lid is een specifieke regeling getroffen voor adreslozen. Op grond van de in artikel 40, lid 1 lid WWB genoemde Algemene Maatregel van Bestuur, is voor de verlening van bijstand aan personen zonder adres eveneens het college aangewezen. In de regel zullen adreslozen geen kosten hebben voor het aanhouden van een woonruimte. Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat adreslozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Dit is bij de vaststelling van de uitkeringshoogte betrokken. De adresloze die staat ingeschreven in Vlaardingen, de beschikking heeft over een briefadres en ten minste 17 nachten per maand in een AWBZ-erkende instelling voor dak- en thuislozen verblijft, ontvangt een toeslag van 10 procent van het netto minimumloon. De adresloze wordt daarmee gelijkgesteld met degene die de kosten van het bestaan kan delen. Artikel 4. Schoolverlaters

De verlaging voor schoolverlaters is een bevoegdheid die voortvloeit uit artikel 28 WWB. De bedoeling van de verlaging is om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen dan toen hij nog aangewezen was op de studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS. Uitgangspunt van de verlaging is de relatie met het bedrag dat in de toelage studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. Omgerekend naar een percentage van de uitkering zou dit een verlaging van 25 procent van de gehuwdennorm inhouden. Aangezien de situatie van studerenden in de praktijk enigszins afwijkt van de positie van schoolverlaters - de mogelijkheden tot het hebben van bijverdiensten zijn bijvoorbeeld voor studerenden aanzienlijk ruimer - is de verlaging vastgesteld op 20 procent Artikel 5. Alleenstaanden van 21 of 22 jaar

De landelijke normsystematiek kent geen afzonderlijke normen voor 21- en 22-jarige alleenstaanden. Het

is wel mogelijk om de toeslag voor deze categorie te verlagen, als de raad van oordeel is dat de hoogte

van de toeslag, zoals in het voorgaande artikel vastgesteld, werkaanvaarding in de weg staat (artikel 29

WWB). In bepaalde gevallen is de norm plus deze toeslag bijvoorbeeld hoger dan het loon dat men

verdient met een gesubsidieerde dienstbetrekking. Ook het minimumloon dat men in een voltijds

dienstbetrekking kan verdienen, is nauwelijks hoger. Op die manier zou er geen of een te geringe

stimulans zijn om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen is in dit artikel de maximale toeslag

voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op respectievelijk 7,5 procent en 15 procent gesteld (voor een 22-

jarige medebewoner bedraagt deze 10 procent). Artikel 6. Ontbrekende woonkosten

Op grond van artikel 27 WWB kan de norm of toeslag lager vastgesteld worden voor zover de bijstandsgerechtigde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder mede begrepen het niet aanhouden van een woning. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om “krakers”, maar ook om de situatie waarbij de ex-echtgenoot de betaling van de woonkosten voor zijn rekening neemt. Van de bevoegdheid om de norm of de toeslag lager vast te stellen is gebruik gemaakt door te bepalen dat bij ontbrekende woonkosten geen toeslag wordt verstrekt. De bijstandsuitkering wordt immers geacht voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien de belanghebbende voor de woning geen kosten maakt, ontbreekt de noodzaak de norm te verhogen met een toeslag.

De bevoegdheid om de norm of toeslag lager vast te stellen als gevolg van de woonsituatie geldt ook voor structureel adreslozen. Onder artikel 27 WWB wordt, naast de in de toelichting op artikel 3, lid 1 geschetste situaties, ook de omstandigheid begrepen waarin geen sprake is van het aanhouden van een woning, omdat men dakloos is. De adresloze die niet ten minste 17 nachten in een AWBZ-erkende instelling voor dak- en thuislozen verblijft, wordt geen toeslag toegekend. Artikel 7. Verlagingen

Artikel 7 vormt het spiegelbeeld van artikel 3, tweede en derde lid. Ook gehuwden die een woning delen met een ander worden geacht schaalvoordelen te hebben. Om die reden geldt voor hen een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm. In afwijking daarvan geldt voor huishoudens die een zorgbehoefte hebben of een zorgbehoevende verzorgen een percentage van 20 procent. Een en ander geldt tevens voor zover er slechts een kind inwonend is dat uit ’s Rijkskas bekostigd onderwijs volgt en aanspraak maakt op studiefinanciering of voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in aanmerking komt. Artikel 8. Lagere of ontbrekende woonkosten

Voor adresloze gehuwden geldt hetzelfde als voor andere adreslozen. Zie de toelichting op artikel 3. Indien gehuwden geen woonkosten hebben, wordt de norm verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm. Dit percentage komt overeen met de op grond van artikel 6 ontbrekende toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder, die zijn bestaanskosten niet met een ander kan delen en geen woonkosten heeft. Eventuele samenloop met een verlaging op grond van artikel 7 stuit op de cumulatiebepaling van artikel 9, zodat de norm voor gehuwden minimaal 80 procent van de gehuwdennorm bedraagt. Artikel 9. Anticumulatiebepaling

In deze bepaling worden garanties gegeven met betrekking tot de minimale en maximale hoogte van de bijstandsnorm. Cumulatie van toeslagen en/of verlagingen kan er namelijk toe leiden dat de uitkering hoger wordt dan wettelijk toegestaan of te laag wordt om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Artikel 10 - Inwerkingtreding

In de ‘Wet afschaffing huishoudinkomenstoets” is de huishoudinginkomenstoets met terugwerkende kracht per 1 januari 2012 afgeschaft. Deze verordening (met uitzondering van artikel 4) werkt dan ook terug tot en met 1 januari 2012. Voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden blijft de oude ‘Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012’ nog van kracht. Op grond van artikel 78w van de wet blijven de oude gezinsbegrippen nog op hen van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2013. Het gaat hierbij om mensen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt.

Met ingang van 1 januari 2013 treedt artikel 4 in werking. Artikel 11 - Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.