Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Baarn

Bouwverordening Baarn 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBaarn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBouwverordening Baarn 2012
CiteertitelBouwverordening Baarn 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De bouwverordening is gewijzigd in verband met de wijzigingen in het Bouwbesluit 2012.

In bijlage 9 is het Reglement van orde van de Welstandscommissie opgenomen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Woningwet, artikel 8

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-01-2013nieuwe regeling

26-09-2012

Elektronisch Gemeenteblad van 23 januari 2013, week 4, nummer 30. Rectificatie in Elektronisch Gemeenteblad van 14 februari, week 7, nummer 33.

12RV000037

Tekst van de regeling

Intitulé

Bouwverordening Baarn 2012

De raad van de gemeente Baarn

  • -

    gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 5 juni 2012;

  • -

    overwegende dat,

De rijksoverheid de afgelopen jaren aan het nieuwe Bouwbesluit 2012 heeft gewerkt om de bouwtechnische eisen leesbaarder, eenvoudiger en eenduidiger te maken;

In dit Bouwbesluit 2012 zijn opgenomen, het Bouwbesluit 2003, een groot aantal artikelen uit de Bouwverordening Baarn 2010 en het Besluit Brandveilig Gebruik Bouwwerken (Gebruiksbesluit);

De Bouwverordening Baarn 2012, in het verlengde van de invoering van het nieuwe Bouwbesluit 2012, daarop moet worden aangepast om de door de rijksoverheid gewenste vereenvoudiging te effectueren

-gelet op

Artikel 8 van de Woningwet welk artikel de gemeente verplicht om een bouwverordening vast te stellen;

Het gegeven dat de genoemde artikelen uit de Bouwverordening Baarn 2010 met het inwerkingtreden van het Bouwbesluit 2012 van rechtswege per 1 april 2012 zijn komen te vervallen.

Besluit:

  • 1.

    besluiten de voorgenomen wijzigingen in de “Bouwverordening Baarn 2012” vast te stellen en met ingang van datzelfde moment de “Bouwverordening 2010” in te trekken.

  • 2.

    De “Bouwverordening Baarn 2012” in werking te laten treden op de dag na bekendmaking van het raadsbesluit, conform de bijgevoegde bekendmaking.

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      Besluit indieningsvereisten: het Besluit indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 40a, eerste lid en 57, tweede en derde lid van de Woningwet;

    • -

      Besluit bouwwerken: het Besluit omgevingsvergunningvrije en lichtomgevingsvergunningplichtige bouwwerken als bedoeld in artikel 43, eerste lid onder c en artikel 44, tweede lid van de Woningwet;

    • -

      Bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

    • -

      bouwtoezicht: degenen, die ingevolge artikel 100a, eerste lid, Woningwet belast zijn met het bouw- en woningtoezicht;

    • -

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • -

      gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;

    • -

      hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;

    • -

      IBA : Individuele Behandeling van Afvalwater;

    • -

      NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    • -

      NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;

    • -

      straatpeil:

      • a.

        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

      • b.

        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

    • -

      weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

  • 2.

    In deze verordening wordt mede verstaan onder:

    • -

      bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;

    • -

      gebouw: een gedeelte van een gebouw.

 

Artikel 1.2 Termijnen

Vervallen

 

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

  • 1.

    Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

    • a.

      het gebied binnen de bebouwde kom;

    • b.

      het gebied buiten de bebouwde kom.

  • 2.

    Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig is aangegeven.

 

HOOFDSTUK 2 De aanvraag omgevingsvergunning

[zie hiervoor het Besluit van 13 juli 2002: Besluit indieningsvereisten voor aanvragen om

omgevingsvergunning (artikel 40a van de Woningwet)]

 

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

 

Artikel 2.1.1 Aanvraag omgevingsvergunning

vervallen

Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens

vervallen

Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden

vervallen

Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen

 

 

vervallen

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

  • 1.

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent verkennend onderzoek verricht volgens NEN 5740, bijlage B, uitgave 1999, waarbij voor een terrein dat als verdacht geldt het onderzoeksrapport daarnaast nog bestaat uit de resultaten van een onderzoek volgens het gecombineerde protocol Bodemonderzoek milieuvergunningen en BSB (SDU, uitgave oktober 1993);

    • b.

      de resultaten van het nader onderzoek, verricht volgens het Protocol Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1994) of de Richtlijn Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1995), in het geval dat de resultaten van het verkennend onderzoek uitwijzen dat sprake is van bodemverontreiniging en voor de beoordeling van de ernst van deze verontreiniging een nader onderzoek, als bedoeld in het Protocol Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1994) of de Richtlijn Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1995), onontkoombaar is.

    • c.

      Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in paragraaf 1.2.5 onder e van de Bijlage bij het Besluit indieningsvereisten geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit bouwwerken. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit bouwwerken.

3 Burgemeester en wethouders verlenen geheel of gedeeltelijk ontheffing van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in paragraaf 1.2.5 onder e van de Bijlage bij het Besluit indieningsvereisten, indien voor de toepassing van artikel 2.4.1 bij de gemeente reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

4 Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

 

Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om omgevingsvergunning

vervallen

Artikel 2.1.7 Bouwregistratie

vervallen

Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om omgevingsvergunning woonwagens en standplaatsen

vervallen

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om omgevingsvergunning

Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag

vervallen

Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening

vervallen

Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen

vervallen

Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering omgevingsvergunningverlening

vervallen

Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek

vervallen

 

Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende omgevingsvergunning

In de schriftelijke kennisgeving over de van rechtswege verleende omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 58 van de Woningwet wordt aangegeven:

  • a.

    de naam van de aanvrager;

  • b.

    de plaats, de aard en het beoogde gebruik van het bouwwerk;

  • c.

    de kadastrale aanduiding van het terrein, waarop gebouwd wordt;

  • d.

    de wijze waarop bezwaar kan worden gemaakt ingevolge de Algemene wet bestuursrecht.

 

Paragraaf 3 Welstandstoetsing

 

Artikel 2.3.1 Welstandscriteria

vervallen

 

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

 

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

“Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een reguliere omgevingsvergunning is vereist; en

  • c.

    1. dat de grond raakt, of

    • 2.

      waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd”.

 

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 4 van het Besluit indieningsvereisten en letter e van paragraaf 1.2.5 van de bij dit besluit behorende bijlage, kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning, in het geval zij op grond van het in het Besluit indieningsvereisten bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen

vervallen

 

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

 

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

Vervallen.

 

Artikel 2.5.3A

Vervallen

 

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

Vervallen.

 

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is:

a.langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

b.langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;

bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

 

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.

 

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a.

    onderdelen van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken;

  • b.

    andere onderdelen van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken, te weten:

    • 1.

      ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

    • 2.

      stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,3 m overschrijden.

 

Artikel 2.5.8 Ontheffing voor overschrijdingen van de voorgevelrooilijn

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen - met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid - ontheffing verlenen van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn voor:

    • a.

      ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;

    • b.

      bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder i en derde lid, van het Besluit bouwwerken, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;

    • c.

      laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;

    • d.

      erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;

    • e.

      trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel 2.5.7;

    • f.

      overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken.

    • g.

      bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.

  • 2.

    Voor het bouwen boven een weg kan alleen ontheffing worden verleend, indien niet lager gebouwd wordt dan:

    • -

      4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;

    • -

      2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg;

en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.

 

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn voor het bouwen op de weg van:

  • a.

    gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder i, van het Besluit bouwwerken;

  • b.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a, b en e, van het Besluit bouwwerken.

  • c.

    vrijstaande winkel- of reclamevitrines;

  • d.

    reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

  • e.

    andere omgevingsvergunningplichtige bouwwerken, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.

 

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken

  • 1.

    Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:

    • a.

      de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de ontheffing genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;

    • b.

      in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de ontheffing genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;

    • c.

      in de gevallen, bedoeld in het derde lid.

  • 3.

    Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor:

    • a.

      gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;

    • b.

      gebouwen op handels- en industrieterreinen;

    • c.

      vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

    • d.

      bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onder b, van het Besluit bouwwerken bedoelde gebouwen.

    • e.

      gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbijbehorende woningen;

    • f.

      gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;

    • g.

      gevallen, waarin de welstand bij het verlenen van de ontheffing is gebaat.

 

Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn

  • 1.

    De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:

    • a.

      in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan Eén ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden voorzien, geldt de grootste;

    • b.

      in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • c.

      in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • d.

      in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • e.

      in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.

  • 2.

    Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.

 

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden omgevingsvergunningplichtige bouwwerken te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.

 

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a.

    buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;

  • b.

    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;

  • c.

    onderdelen van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw als bedoeld in artikel 2, onder a, van het Besluit bouwwerken;

  • d.

    onderdelen van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken;

  • e.

    andere onderdelen van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, eerste lid, onder k, van het besluit bouwwerken, te weten:

    • 1.

      ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

    • 2.

      terrassen, bordessen en bordestreden;

  • f.

    antennes, anders dan bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder e en f, van het Besluit bouwwerken.

 

Artikel 2.5.14 Ontheffing voor overschrijdingen van de achtergevelrooilijn

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn voor:

  • a.

    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;

  • b.

    binnen de bebouwde kom gelegen kassen;

  • c.

    vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

  • d.

    gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;

  • e.

    gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;

  • f.

    bijgebouwen, anders dan de gebouwen, bedoeld in artikel 2, onder b, van het Besluit bouwwerken;

  • g.

    gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;

  • h.

    omgevingsvergunningplichtige bouwwerken, geen gebouw zijnde;

  • i.

    ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;

  • j.

    erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen, bedoeld in artikel 2, onder a, van het Besluit bouwwerken;

  • k.

    trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda's, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;

  • l.

    bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

 

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

  • 1.

    Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:

    • a.

      over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en

    • b.

      voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.

  • 2.

    De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda's buiten beschouwing blijven.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

    • a.

      het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;

    • b.

      het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1.

    een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;

  • 2.

    het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;

  • 3.

    bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.

 

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

  • 1.

    Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid:

    • a.

      indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;

    • b.

      indien, voor zover nodig, ontheffing is verleend van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.

 

 

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

  • 1.

    De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

    • a.

      vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;

    • b.

      niet toegankelijk zijn.

Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

2.Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

  • 1.

    Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onder e, van het Besluit bouwwerken, zijn niet toegelaten.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.

 

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

  • 1.

    Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere omgevingsvergunningplichtige bouwwerken dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.

  • 2.

    Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen omgevingsvergunningplichtige bouwwerken worden gebouwd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

    • a.

      het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;

    • b.

      het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.

 

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    • a.

      in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg;

    • b.

      buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.

  • 4.

    Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn.

Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.

 

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    • a.

      in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;

    • b.

      buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 4.

    Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn

  • 1.

    Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als voorzien is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.

 

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:

    • a.

      45 graden in de bebouwde kom;

    • b.

      37 graden buiten de bebouwde kom.

  • 2.

    Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.

 

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

  • 1.

    De hoogte van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk mag niet meer bedragen dan 15 meter.

  • 2.

    Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.

 

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

  • 1.

    De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 verleende ontheffing wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.

 

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

  • 1.

    De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.

  • 2.

    De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.

 

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:

  • a.

    onderdelen van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken;

  • b.

    het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken anders dan het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken;

  • c.

    topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;

  • d.

    plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.

 

Artikel 2.5.28 Ontheffing voor overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogte

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 ten behoeve van:

  • a.

    gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;

  • b.

    gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het verlenen van de ontheffing is gebaat;

  • c.

    gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;

  • d.

    agrarische bedrijfsgebouwen;

  • e.

    het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken, en indien:

    • 1.

      de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het verlenen van de ontheffing is gebaat;

    • 2.

      bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;

  • f.

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit bouwwerken;

g. topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;

  • h.

    plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;

  • i.

    dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;

  • j.

    draagconstructies voor een reclame;

  • k.

    vrijstaande schoorstenen;

  • l.

    bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

 

Artikel 2.5.29 Ontheffing voor overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

  • 1.

    In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28 kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde ontheffing kan door burgemeester en wethouders worden verleend indien:

    • a.

      de desbetreffende bouwactiviteit voorkomt in artikel 4.1.1. Bro;

    • b.

      de desbetreffende bouwactiviteit valt onder het beleid van de provincie;

    • c.

      het desbetreffende bouwplan in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid.

  • 3.

    Op de voorbereiding van het besluit omtrent de ontheffing, als bedoeld in het eerste lid, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      gedurende de termijn van ter inzage legging eenieder schriftelijk zijn zienswijze omtrent de aanvraag kan inbrengen;

    • b.

      indien er zienswijzen zijn ingebracht burgemeester en wethouders de beslissing over de aanvraag om reguliere omgevingsvergunning met ten hoogste zes weken kunnen verdagen.

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

  • 1.

    Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien:

    • a.

      de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij:

      • -

        langsparkeren tenminste 2,00 m bij 5,50 m bedragen;

      • -

        haaks parkeren in een garage tenminste 2,25 m bij 5,00 m bedragen;

      • -

        haaksparkeren in de buitenruimten tenminste 2,50 m bij 5,00 m of 2,50 m bij 4,50 m

waarbij een overstek richting openbare ruimte van minimaal 0,5 m wordt gehanteerd.

De afmetingen mogen ten hoogste 3,25 bij 6,00 m bedragen;

  • b.

    de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.

    • 3.

      Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

    • 4.

      Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het

      eerste en het derde lid:

  • a.

    indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

  • b.

    voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;

    • 5.

      Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het

      tweede lid:

  • a.

    bij de herinrichting en/of een nieuwbouwproject (inbreidingslocatie) in een bestaande wijk tot de afmetingen van een parkeerplaats van tenminste 1,80 m bij 5,00 m of 1,80 m bij 4,50 m waarbij een overstek richting openbare ruimte van minimaal 0,50 m wordt gehanteerd.

    • 6.

      er wordt geacht te zijn voldaan aan de in het eerste lid bedoelde term “voldoende mate” wanneer

voldaan is aan de “publicatie 182 van de C.R.O.W. Parkeercijfers- Basis voor parkeer-

normering”

7.het bevoegd gezag kan, de Commissie Verkeerszaken gehoord, gemotiveerd afwijken van de

“publicatie 182 van de C.R.O.W. Parkeercijfers- Basis voor parkeernormering”

8.Indien ten behoeve van het stallen of parkeren van auto’s, in, op of onder een bouwwerk ruimte wordt aangebracht, moet worden voldaan aan het gestelde in de NEN 2443, uitgave 2000.

 

Paragraaf 6 vervallen

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

Vervallen

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

Vervallen

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

Vervallen

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

Vervallen

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

Vervallen

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

Vervallen

Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

Vervallen

 

HOOFDSTUK 3 Licht-omgevingsvergunningplichtige bouwwerken

 

De melding

 

vervallen

 

Artikel 3.1 De wijze van melden

vervallen

Artikel 3.2 Welstandscriteria

vervallen

 

HOOFDSTUK 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk

 

Artikel 4.1 Intrekking omgevingsvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van het gestelde in artikel 59 van de Woningwet de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

  • a.

    binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning geen begin met de bouwwerkzaamheden is gemaakt;

  • b.

    tussen het begin en het einde van de bouwwerkzaamheden deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen.

 

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden

Vervallen

Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie

vervallen

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw

Vervallen

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

Vervallen.

Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen

Vervallen

Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten

Vervallen

Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein

Vervallen

Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein

Vervallen

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder

Vervallen

Artikel 4.11 Bouwafval

Vervallen

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

Vervallen

Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen

Vervallen

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming

Vervallen

 

HOOFDSTUK 5 Staat van open erven en terreinen, brandveiligheidinstallaties, aansluiting op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte

 

Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen

Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen

Vervallen

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

Vervallen

Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

Vervallen

Paragraaf 2 vervallen

Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen

Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

Vervallen

Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

Vervallen

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

Vervallen

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

Vervallen

Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

Vervallen

Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

Vervallen

Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

Vervallen

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 5.4.1 Preventie

Vervallen

 

HOOFDSTUK 6

 

Brandveilig gebruik

 

Paragraaf 1 Gebruiksvergunning

 

Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.11.1 lid 2 van het Besluit Brandveilig Gebruik Bouwwerken, wordt het aantal personen bepaald op 4.

 

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

vervallen

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

vervallen

Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid

vervallen

HOOFDSTUK 7 Overige gebruiksbepalingen

Paragraaf 1 Overbevolking

Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen

Vervallen

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens en woonketen

Vervallen

Paragraaf 2 Staken van het gebruik

Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid

Vervallen

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne

Vervallen

 

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen

Indien in een besluit op grond van artikel 13 van de Woningwet is bepaald dat het gebruik van een gebouw op of behorende bij een standplaats moet worden gestaakt en dientengevolge essentiële voorzieningen ten dienste van het bewonen van een woonwagen buiten gebruik zijn gesteld, kunnen burgemeester en wethouders gelasten het gebruik van de woonwagen te staken gedurende de periode dat bedoelde voorzieningen niet functioneren.

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1 Verbod tot het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

vervallen

Artikel 7.3.2 Hinder

Vervallen

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 7.4.1 Preventie

Vervallen

Paragraaf 5 Watergebruik

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water

Vervallen

Paragraaf 6 Installaties

Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties

Vervallen

 

HOOFDSTUK 8 Slopen

Paragraaf 1 Sloopvergunning

Artikel 8.1.1 Sloopvergunning

Vervallen

Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning

Vervallen

Artikel 8.1.3 In behandeling nemen

Vervallen

Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing

Vervallen

Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen

Vervallen

Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen

Vervallen

Artikel 8.1.7 Intrekking omgevingsvergunning voor het slopen

Vervallen

Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van sloopvergunning

Artikel 8.2.1 Sloopmelding

Vervallen

Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van omgevingsvergunning voor het slopen

Vervallen

Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen

Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein

Vervallen

Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden

Vervallen

Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de sloopvergunning

Vervallen

Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt

Vervallen

Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest

Vervallen

Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen

Vervallen

Paragraaf 4 Vrij slopen

Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen

Vervallen

 

HOOFDSTUK 9 Welstand

 

Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie

  • 1.

    De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan de Welstand en Monumenten Midden Nederland te Bunnik, die uit haar midden personen voordraagt als lid van de welstandscommissie, hierna gezamenlijk te noemen: de welstandscommissie.

  • 2.

    De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor bouwvergun-ningplichtige bouwwerken als bedoeld in artikel 44, eerste lid onder d van de Woningwet.

De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen zonder advies van de welstandscommissie beoordelen of vergunningplichtige bouwwerken niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand mits:

    • a.

      zij hun standpunt baseren op de in de welstandsnota genoemde sneltoetscriteria, of

    • b.

      volgens hen sprake is van bouwen, identiek aan een voor het betreffende bouwblok of in de desbetreffende straat als zodanig door de welstandscommissie goedgekeurde en in de bij de welstandsnota behorende trendsetterslijst opgenomen bouwen.

 

Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie

  • 1.

    De welstandscommissie bestaat ten minste uit drie leden, waaronder een voorzitter en een secretaris, waarvan ten minste drie leden deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie.

  • 2.

    Voor de leden worden plaatsvervangers aangewezen.

  • 3.

    De welstandscommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste drie leden aanwezig zijn en waarvan ten minste twee leden beschikken over deskundigheid op het gebied van welstand.

  • 4.

    De leden van de commissie maken geen deel uit van en zijn niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur.

 

Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur

Vervallen,

  • 1.

    De voorzitter, de secretaris en de overige leden van de welstandscommissie en hun plaatsvervangers worden op voorstel van de burgemeester en wethouders benoemd en ontslagen door de gemeenteraad. lid 1 wordt nu voorzien in artikel 1 lid 1sub n c.q. sub o van de Woningwet

  • 2.

    De leden van de welstandscommissie kunnen ten hoogste voor een termijn van drie jaar worden benoemd. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar. lid 2 wordt nu voorzien in artikel 12b lid 4 van de Woningwet

  • 3.

    Het reglement van orde van de welstandscommissie dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat, binnen het gestelde in de voorgaande leden, nadere benoemingsprocedures.

 

Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording

De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt: op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota; de werkwijze van de welstandscommissie; op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen; de aard van de beoordeelde plannen; de bijzondere projecten.

De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

 

Artikel 9.5 Termijn van advisering

  • 1.

    De welstandscommissie brengt het advies over een aanvraag om een lichte omgevingsvergunning uit binnen drie weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 2.

    De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een reguliere omgevingsvergunning uit binnen zes weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 3.

    De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een reguliere omgevingsvergunning eerste fase uit binnen drie weken nadat door of namens burgmeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag om

    • a.

      een lichte omgevingsvergunning langer is dan de in artikel 46, eerste lid, sub a van de Woningwet bedoelde termijn van zes weken;

    • b.

      een reguliere omgevingsvergunning langer is dan de in artikel 46, eerste lid, sub van de Woningwet bedoelde termijn van twaalf weken;

    • c.

      een omgevingsvergunning eerste fase langer is dan de in artikel 46, eerste lid, sub c van de Woningwet bedoelde termijn van zes weken.

 

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

De materiële inhoud van artikel 9.7 lid 3 wordt opgenomen in lid 1 van dit artikel

  • 1.

    De behandeling van bouwplannen door of onder de verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2.

    Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning hierom bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

  • 3.

    In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 4.

    Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht. Het reglement van orde van de welstandscommissie dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, voorziet in een procedurele opzet, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht in de toelichtende fase en de beraadslagingen.

 

Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat

Vervallen

 

Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid

  • 1.

    De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

  • 2.

    In geval van twijfel wordt het bouwplan alsnog voorgelegd aan de welstandscommissie.’

 

Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1.

    De welstandscommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 2.

    Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning.

 

Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken of standplaatsen

Vervallen

 

HOOFDSTUK 10 Overige administratieve bepalingen

 

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning

Bij de aanvraag om woonvergunning als bedoeld in artikel 60 van de Woningwet moeten worden vermeld de plaats en de aard van het gebouw en het doel waarvoor het laatstelijk is gebruikt.

 

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen

Vervallen.

 

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen

Door of namens burgemeester en wethouders wordt de omgevingsvergunning, de woonvergunning als bedoeld in artikel 60 van de Woningwet, de gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 dan wel de sloopvergunning als bedoeld in artikel 8.1.1 op aanvraag van degene op wiens naam de vergunning is gesteld of op aanvraag van zijn rechtverkrijgende overgeschreven op naam van een ander dan degene op wiens naam de vergunning is gesteld..

 

Artikel 10.4 Overdragen mededeling

vervallen

 

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen

Vervallen.

 

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

HOOFDSTUK 11 Handhaving

Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw

Vervallen.

Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming

Vervallen.

Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen

Vervallen.

Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek

Vervallen

 

HOOFDSTUK 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 12.1 Strafbare feiten

Vervallen.

Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek

Vervallen

Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen

Vervallen

Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

Vervallen

Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding

Vervallen

 

Artikel 12.6 Slotbepaling

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking een dag na de bekendmaking.

  • 2.

    Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt:

    • -

      de Bouwverordening Baarn 2010, vastgesteld bij raadsbesluit 15 december 2010 en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

  • 3.

    Op een aanvraag om omgevingsvergunning, ontheffing, gebruiksvergunning of toestemming anderszins,die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze verordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden vóór het tijdstip waarop deze verordening van kracht wordt, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als ´Bouwverordening Baarn 2012´.

     

Artikel 13 Overgangsbepalingen

Op een aanvraag om omgevingsvergunning, ontheffing of toestemming of een aanvraag om omgevingsvergunning, die is ingediend vóór 1 januari 2012 en waarop op dit tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden voor deze wijziging, tenzij de aanvrager aangeeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

 

Artikel 14 Inwerkingtreding

De wijzigingen treden in werking op moment van inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 september 2012

De voorzitter, De griffier,

Bijlagenbouwverordening Baarn 2012

 

BIJLAGE 1 Vervallen

BIJLAGE 2 vervallen

BIJLAGE 3 vervallen

BIJLAGE 4 vervallen

BIJLAGE 5 vervallen

BIJLAGE 6 vervallen

BIJLAGE 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen

Vervallen

BIJLAGE 8 vervallen

 

BIJLAGE 9 Reglement van orde van de welstandscommissie

 

In dit “Reglement van orde op de Welstandscommissie” van de gemeente Baarn worden de instelling van de welstandscommissie voor de gemeente Baarn en de samenstelling, benoeming en werkwijze van die commissie vastgelegd. Dit reglement van orde vindt haar juridische basis in de gemeentelijke Bouwverordening en dient als een bijlage bij die verordening te worden vastgesteld door de gemeenteraad.

 

Hoofdstuk 1 Advisering door de welstandscommissie

 

Artikel 1 Onafhankelijkheid

  • 1.

    De welstandscommissie is een door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke commissie die aan burgemeester en wethouders advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarvoor een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    De welstandscommissie voert haar taken uit in onafhankelijkheid.

  • 3.

    De welstandscommissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid en baseert haar advies uitsluitend op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria

  • 4.

    De gemeente Baarn heeft de onafhankelijke Stichting Welstandszorg Noord-Holland aangewezen als organisatie onder wier verantwoordelijkheid de welstandscommissie ressorteert.

 

Artikel 2 Taakomschrijving

De welstandscommissie is belast met wettelijk verplichte en niet-wettelijk verplichte taken.

De wettelijk verplichte taken worden uitgevoerd op grond van de Woningwet.

Wettelijk verplichte taken:

  • 1.

    De welstandscommissie adviseert burgemeester en wethouders over de welstandsaspecten van aanvragen voor regulier vergunningplichtige bouwwerken als bedoeld in artikel 44 eerste lid onder d van de Woningwet.

  • 2.

    De welstandscommissie legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden.

Niet-wettelijk verplichte taken:

  • 1.

    De welstandscommissie adviseert burgemeester en wethouders over de welstandsaspecten van aanvragen voor een reclamevergunning.

  • 2.

    De welstandscommissie voert onder regie van de gemeente overleg met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen en beoordeelt daartoe principeaanvragen voor bouwplannen.

  • 3.

    De welstandscommissie brengt op verzoek van burgemeester en wethouders advies uit over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken.

  • 4.

    De welstandscommissie overlegt met de betrokken ambtelijke afdelingen, burgemeester en wethouders en de gemeenteraad over het opstellen van welstandscriteria en welstandsbeleid.

  • 5.

    De welstandscommissie levert op verzoek van burgemeester en wethouders een bijdrage aan het bevorderen van de openbaarheid van het welstandstoezicht, het maatschappelijk draagvlak voor welstandstoezicht en het stimuleren van de discussie over ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.

  • 6.

    De welstandscommissie draagt zorg voor regelmatig overleg met burgemeester en wethouders en signaleert daarbij gevraagd en ongevraagd stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.

  • 7.

    De welstandscommissie beoordeelt op verzoek van burgemeester en wethouders of het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria die hiervoor zijn opgenomen in de welstandsnota.

 

Hoofdstuk 2 Samenstelling van de welstandscommissie

 

Artikel 3 Samenstelling

  • 1.

    De welstandscommissie bestaat ten minste uit 3 leden: een voorzitter en twee architecten.

  • 2.

    Voor de voorzitter en architectleden worden bij structurele afwezigheid, plaatsvervangers benoemd die hen kunnen vervangen.

Artikel 4 Profielschets van alle commissieleden

  • 1.

    De leden van de welstandscommissie moeten geïnteresseerd zijn in de gemeente Baarn en de gemeente kennen of willen leren kennen.

  • 2.

    De leden van de welstandscommissie zijn bereid zich te verdiepen in het ruimtelijk kwaliteitsbeleid in brede zin van de gemeente en baseren zich bij de beoordeling van bouwplannen uitsluitend op de welstandscriteria zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota.

  • 3.

    De leden van de welstandscommissie moeten in staat zijn bouwplantekeningen te lezen en cultureel besef en kennis hebben van de (geschiedenis van de) bouwkunst.

  • 4.

    De leden van de welstandscommissie zijn onpartijdig, dat betekent dat zij geen persoonlijk belang mogen hebben bij de door burgemeester en wethouders te nemen beslissingen en dat zij hun taak niet met vooringenomenheid mogen vervullen

  • 5.

    De leden van de welstandscommissie mogen geen professionele betrokkenheid hebben bij de te beoordelen bouwplannen. Op het moment dat een dergelijke betrokkenheid wel bestaat maakt het lid deze tijdig kenbaar en wordt het plan ter advies voorgelegd aan een andere onder de Stichting Welstandszorg Noord-Holland ressorterende welstandscommissie.

  • 6.

    De leden van de welstandscommissie mogen geen professionele opdrachten aanvaarden en uitvoeren binnen de gemeente.

  • 7.

    De leden van de welstandscommissie moeten in staat zijn hun oordeel begrijpelijk te verwoorden, met respect voor allen die bij de advisering een rol spelen. Dit vraagt van alle commissieleden zekere communicatieve vaardigheden.

  • 8.

    De leden van de welstandscommissie hebben een geheimhoudingsplicht inzake de aan hen voorgelegde plannen en beleidsdocumenten, niet zijnde bouwaanvragen.

 

Artikel 5 Profielschets van de voorzitter

  • 1.

    De voorzitter is verantwoordelijk voor het dagelijks functioneren van de welstandscommissie en bewaakt de deugdelijkheid van de welstandsadvisering in brede zin.

  • 2.

    De voorzitter geeft leiding aan de vergadering en bewaakt de voortgang van de agenda. In de discussies draagt hij of zij er zorg voor dat alle commissieleden hun mening voldoende naar voren kunnen brengen. Na de discussie geeft de voorzitter een korte, heldere samenvatting van het uit te brengen advies, als basis voor de schriftelijke uitwerking.

  • 3.

    De voorzitter treedt op als gastheer of –vrouw voor de planindieners, ontwerpers en andere bezoekers.

  • 4.

    De voorzitter organiseert met de commissie een jaarlijkse, inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden en heeft hiertoe tenminste eenmaal per jaar een evaluerend overleg met de portefeuillehouder. De uitkomsten van het evaluatiegesprek wordt opgenomen in het jaarverslag van de welstandscommissie.

  • 5.

    De voorzitter onderhoudt de contacten met de pers en andere belangstellenden. Bij een persgesprek is altijd een bij het welstandstoezicht betrokken derde aanwezig.

 

Artikel 6 Profielschets van het architectlid

  • 1.

    De architectleden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke kwaliteit van de welstandsadviezen.

  • 2.

    Eén van de architectleden kan door de welstandsorganisatie worden aangewezen als vakinhoudelijk secretaris van de welstandscommissie.

  • 3.

    Het architectlid is een geregistreerde architect die zich door opleiding en ervaring kwalificeert om zitting te nemen in de welstandscommissie.

  • 4.

    Het architectlid heeft een eigen, actieve beroepspraktijk en heeft ervaring met het beoordelen van ontwerpen van (aanstaande) collega’s in bijvoorbeeld onderwijssituaties of jury’s.

 

Hoofdstuk 3 Benoeming en zittingsduur

 

Artikel 8 Benoemingsprocedure

  • 1.

    De leden van de welstandscommissie alsmede hun plaatsvervangers bij structurele afwezigheid worden op voorstel van burgemeester en wethouders benoemd en ontslagen door de gemeenteraad.

  • 2.

    De voorzitter en de architectleden van de welstandscommissie alsmede de plaatsvervanger bij structurele afwezigheid worden, na een openbare sollicitatieprocedure door de Welstand en Monumenten Midden Nederland te Bunnik, voorgedragen aan burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn.

 

Artikel 9 Zittingsduur

  • 1.

    Benoemingen gelden voor een periode van drie jaar met een mogelijkheid tot herbenoeming voor een periode van nog eens drie jaar. Omwille van de continuïteit van de welstandsadvisering worden de leden van de welstandscommissie in beginsel benoemd en herbenoemd in een alternerend systeem.

  • 2.

    Door de gemeenteraad wordt een rooster van aftreden bijgehouden. De gemeenteraad maakt drie maanden voor het verstrijken van een benoemingstermijn zijn voornemens voor de nieuwe benoemingstermijn kenbaar aan het desbetreffende lid van de welstandscommissie en aan de Welstand en Monumenten Midden Nederland te Bunnik.

 

Artikel 10 Voortijdige beëindiging van de benoeming van commissieleden

  • 1.

    De leden van de welstandscommissie alsmede de plaatsvervangers bij structurele afwezigheid kunnen ten allen tijde kenbaar maken hun benoeming te willen beëindigen. Zij geven hiervan schriftelijk drie maanden tevoren kennis aan de gemeenteraad en Welstand en Monumenten Midden Nederland te Bunnik

  • 2.

    De gemeenteraad kan in voorkomende gevallen, na overleg met Welstand en Monumenten Midden Nederland te Bunnik de benoeming van een lid of van alle leden van de welstandscommissie alsmede van de plaatsvervangers bij structurele afwezigheid voortijdig beëindigen, wanneer het betreffende commissielid of de betreffende commissieleden of plaatsvervangers naar zijn oordeel of het oordeel van de welstandsorganisatie niet naar behoren functioneert of functioneren.

 

Hoofdstuk 4 Jaarlijkse verantwoording

 

Artikel 11 Jaarverslag

  • 1.

    De welstandscommissie stelt ter uitvoering van artikel 12b lid 3 Woningwet jaarlijks voor de gemeenteraad een verslag op van haar werkzaamheden, genoemd het ‘jaarverslag’.

  • 2.

    In dit jaarverslag komt ten minste aan de orde op welke wijze de welstandscommissie toepassing heeft gegeven aan de in de gemeentelijke welstandsnota opgenomen welstandscriteria. Het jaarverslag signaleert waar de welstandsnota als beleidskader voldoende dan wel onvoldoende houvast heeft kunnen bieden bij de welstandsbeoordeling en geeft aan waarom in specifieke gevallen is afgeweken van het vastgestelde beleid.

  • 3.

    Voorts kan de welstandscommissie in haar jaarverslag aandacht besteden aan de werkwijze van de commissie, op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen, de aard van de beoordeelde plannen en bijzondere projecten. De welstandscommissie kan in haar verslag aanbeveling doen ten aanzien van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en het welstandsbeleid in het bijzonder.

  • 4.

    Het verslagjaar loopt van januari tot en met december. Het jaarverslag wordt jaarlijks in april aangeboden aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Bespreking van het jaarverslag in de gemeenteraad wordt gecombineerd met de jaarlijks op te stellen rapportage over de uitvoering van het welstandstoezicht door burgemeester en wethouders.

 

Hoofdstuk 5 Termijn van advisering en vooroverleg

 

Artikel 12 Termijn van advisering bij de bouwaanvraag

  • 1.

    De welstandscommissie dan wel een namens haar gemandateerd lid is bij de beoordeling van lichte, reguliere of gefaseerde bouwaanvragen gebonden aan de in de Bouwverordening genoemde termijnen voor het uitbrengen van advies.

  • 2.

    Binnen de in de Bouwverordening genoemde termijnen voor het uitbrengen van advies kan de welstandscommissie dan wel het namens haar gemandateerde lid het welstandsadvies aanhouden indien meer informatie of een toelichting van de ontwerper wenselijk is.

 

Artikel 13 Overschrijding van de termijn

1.Indien de welstandscommissie dan wel het namens haar gemandateerde lid niet binnen de in de Bouwverordening gestelde termijn tot een advies komt, beoordeelt het college zelf of het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie wordt van deze beoordeling in kennis gesteld.

 

Artikel 14 Vooroverleg over principeaanvraag

  • 1.

    De gemeente biedt de mogelijkheid om, voorafgaand aan het indienen van een bouwaanvraag, door middel van het indienen van een principeaanvraag vooroverleg te plegen met de welstandscommissie dan wel een namens haar gemandateerd lid, over de interpretatie van de welstandscriteria in het concrete geval van het bouwplan.

  • 2.

    Dit vooroverleg kan in principe pas starten nadat duidelijkheid bestaat over de planologische aanvaardbaarheid van het plan.

  • 3.

    De welstandscommissie dan wel het namens haar gemandateerd lid draagt uiterste zorg voor consistente beoordelingen in de verschillende planfasen.

  • 4.

    Het vooroverleg vindt in principe niet plaats in het openbaar, tenzij de planindieners, burgemeester en wethouders en de welstandscommissie van mening zijn dat openbare behandeling geen belangen schaadt en de transparantie van het welstandstoezicht ten goede komt.

  • 5.

    Van het vooroverleg wordt altijd verslag gemaakt, dat met de besproken bescheiden wordt opgenomen in het dossier. De welstandscommissie dan wel het namens haar gemandateerde lid geeft aan in welke fase het plan werd beoordeeld en door op welke wijze de bouwaanvraag uiteindelijk zal worden beoordeeld (door de plenaire commissie dan wel door een namens haar gemandateerd lid).

 

Artikel 15 Beëindiging van het vooroverleg na drie negatieve beoordelingen

  • 1.

    Als een plan tijdens de vooroverlegfase drie keer negatief wordt beoordeeld door de welstandscommissie dan wel het namens haar gemandateerde lid en er tijdens het proces geen noemenswaardige vooruitgang wordt geconstateerd, zal de welstandscommissie het vooroverleg beëindigen en via de ambtelijke plantoelichter contact opnemen met de portefeuillehouder om de (politieke) consequenties hiervan te bespreken.

  • 2.

    Beëindiging van het vooroverleg vindt niet plaats indien het plan niet tenminste éénmaal (bijvoorbeeld de laatste maal) door de plenaire commissie is beoordeeld.

 

Artikel 16 Geldigheidstermijn van een principeaanvraag

1.Indien een principeaanvraag niet binnen zes maanden na de laatste beoordeling door de welstandscommissie dan wel een namens haar gemandateerd lid, wordt gevolgd door een bouwaanvraag, wordt de welstandsbehandeling gesloten. Deze termijn geldt niet indien de welstandscommissie en de planindiener schriftelijk een andere termijn overeenkomen.

Hoofdstuk 6 Openbaarheid van vergaderen en plantoelichting

Artikel 17 Openbare behandeling van bouwaanvragen

  • 1.

    De behandeling van bouwaanvragen door de welstandscommissie dan wel door een gemandateerd lid van de commissie is openbaar tenzij de planindiener, burgemeester en wethouders of de welstandscommissie van mening zijn dat er op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur klemmende redenen zijn voor geheimhouding. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen als voor het formuleren van de conclusie c.q. het welstandsadvies.

  • 2.

    Belangstellenden kunnen de vergadering van de welstandscommissie bijwonen op de publieke tribune.

  • 3.

    Belangstellenden en belanghebbenden hebben geen spreekrecht, met uitzondering hetgeen geregeld in artikel 19.

  • 4.

    Goedgekeurde notulen van de behandeling van bouwaanvragen zijn openbaar en kunnen bij de afdelingen vergunningen en handhaving worden ingezien.

 

Artikel 18 Bekendmaking van de agenda

  • 1.

    De data, het tijdstip en de locatie van de welstandsvergaderingen worden door Gemeente Baarn ter kennis gesteld van de lokale pers.

  • 2.

    Op 3 dagen voorafgaand aan de vergaderingen van de welstandscommissie wordt via de internetsite van de gemeente bekend gemaakt dat de agenda bij Team bouwen ter inzage ligt.

 

Artikel 19 Plantoelichting door indiener en/of ontwerper

  • 1.

    Als een planindiener en/of ontwerper hierom bij het indienen van het plan heeft verzocht, wordt deze door de ambtelijk plantoelichteruitgenodigd voor het geven van een toelichting tijdens de vergadering waarin het plan wordt behandeld.

  • 2.

    Als de welstandscommissie dan wel een namens haar gemandateerd lid een nadere toelichting gewenst acht dan wordt de planindiener en/of de ontwerper door de ambtelijk plantoelichteruitgenodigd voor het geven van een toelichting tijdens de vergadering waarin het plan wordt behandeld.

  • 3.

    Een plantoelichting is bedoeld voor een korte toelichting op de planfilosofie en de gemaakte keuzes in relatie tot de welstandscriteria, door planindiener en/of ontwerper.

 

Hoofdstuk 7 Afdoening bij mandaat

 

Artikel 20 Mandaat namens de welstandscommissie

  • 1.

    De welstandscommissie kan, in overleg met de plantoelichter één of meer van haar leden schriftelijk mandateren om bepaalde taken uit te voeren. De gemandateerde voert de taak uit onder verantwoordelijkheid en namens de commissie, wat moet blijken uit bijvoorbeeld de ondertekening.

  • 2.

    Eén van de taken die door de welstandscommissie aan één of meer van haar leden kunnen worden gemandateerd is het uitbrengen van het welstandsadvies voor bouwplannen van relatief geringe ruimtelijke betekenis of van bouwplannen waar de mening van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld. De gemandateerde heeft hierbij een beperkt mandaat, dat wil zeggen dat alleen positieve adviezen kunnen worden gegeven. Plannen waarmee het gemandateerde commissielid niet akkoord kan gaan, worden alsnog in de plenaire commissie behandeld.

  • 3.

    Eén van de taken die door de welstandscommissie aan één of meer van haar leden kunnen worden gemandateerd is het voeren van vooroverleg met de planindieners en/of ontwerpers. Dit kan zelfstandig gebeuren dan wel door deelname in een ‘kwaliteitsteam’. Bij het gemandateerd vooroverleg moet altijd minstens eenmaal een welstandsbeoordeling door de plenaire commissie plaatsvinden. Daarbij doet de gemandateerde verslag van wat er tijdens het vooroverleg (namens de commissie) is besproken en besloten. De commissie geeft daarna, binnen dit kader haar oordeel.

  • 4.

    Bij enige vorm van twijfel legt de gemandateerde het betreffende bouwplan alsnog voor aan de plenaire commissie.

  • 5.

    Voor behandeling van bouwplannen onder mandaat gelden verder dezelfde reglementen als voor behandeling van bouwplannen door de plenaire commissie.

Artikel 21 Ambtelijk mandaat voor lichtvergunningplichtige bouwwerken

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de ambtelijk plantoelichter mandateren om namens hen het welstandsoordeel te geven voor licht-vergunningplichtige bouwwerken waarvoor in de welstandsnota ambtelijke toetsingscriteria zijn opgenomen.

  • 2.

    De gemandateerde ambtenaar heeft hierbij een beperkt mandaat, dat wil zeggen dat alleen positieve adviezen kunnen worden gegeven. Plannen waarmee de gemandateerde ambtenaar niet akkoord kan gaan, worden alsnog aan de welstandscommissie dan wel een namens haar gemandateerd lid voorgelegd.

  • 3.

    Indien er sprake is van een bijzondere situatie of er gerede twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de ambtelijke toetsingscriteria legt de gemandateerde ambtenaar het plan voor advies voor aan de welstandscommissie.

 

Hoofdstuk 8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

 

Artikel 22 Inhoud van het advies

  • 1.

    Het welstandsadvies geeft aan of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, al dan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, uitsluitend te beoordelen aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota.

  • 2.

    Het welstandsadvies is niet gericht op zaken die geen betrekking hebben op het welstandstoezicht.

  • 3.

    Het welstandsadvies kan worden gecombineerd met suggesties voor beleid of procedurele zaken die naar mening van de commissie in acht genomen zouden moeten worden. Deze suggesties zijn vrijblijvend en staan duidelijk los van de conclusie van het welstandsadvies zelf.

  • 4.

    Het welstandsadvies mag nooit zodanig zijn geformuleerd dat één der betrokkenen zich daardoor beledigd of in goede naam of eer aangetast kan voelen.

Artikel 23 Conclusie van het advies

Het welstandsadvies kan de volgende conclusies hebben:

  • 1.

    Akkoord: Plan voldoet aan redelijke eisen van welstand en komt niet terug in de commissie

  • 2.

    Akkoord op hoofdlijnen: Wordt gebruikt bij principevoorstellen of pre-adviezen. Commissie staat positief tegenover de ontwikkeling. Plan komt in een later stadium terug bij commissie.

  • 3.

    Niet akkoord tenzij: Plan voldoet niet aan redelijke eisen van welstand tenzij er een aantal duidelijk noembare kleine aanpassingen worden gedaan. De plantoelichter handelt dit zelf af. Het plan komt niet terug in de commissie.

  • 4.

    Niet akkoord, nader overleg: Plan voldoet niet aan redelijke eisen van welstand, de commissie wacht een nader overleg of een aangepast plan af. Een schriftelijk advies wordt door de commissie iom de plantoelichter, (nog) niet noodzakelijk geacht. De negatieve beoordeling wordt zorgvuldig genotuleerd met een verwijzing naar het beleid en met voldoende argumenten. De notulen volgen de opbouw van het format voor schriftelijke adviezen!

  • 5.

    Niet akkoord, schriftelijk advies: Plan voldoet niet aan redelijke eisen van welstand en de commissie wil een definitief of duidelijk signaal aan B&W geven, of haar motivering uitvoerig op papier zetten. Dit negatieve schriftelijke advies wordt in ieder geval uitgebracht als de termijn voor de omgevingsvergunningaanvraag (bijna) voorbij is, ofwel het plan al drie keer voorgelegd is aan de commissie en er is geen vooruitgang merkbaar is.

  • 6.

    Aanhouden: Plan kan niet beoordeeld worden door een gebrek aan duidelijk materiaal of doordat de commissie een toelichting wenst van de architect. Commissie doet geen uitspraak.

 

Artikel 24 Schriftelijke motivering

  • 1.

    De welstandscommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 2.

    Bij positieve advisering kan een expliciete motivering achterwege blijven, tenzij burgemeester en wethouders daarom verzoeken.

  • 3.

    Een positief advies wordt altijd schriftelijk gemotiveerd als er sprake is van een bijzondere situatie waarbij wordt geadviseerd om een plan, in afwijking van de van toepassing zijnde gebiedsgerichte c.q. objectgerichte welstandscriteria, goed te keuren.

  • 4.

    Elk welstandsadvies bestaat uit:

    • -

      Een beknopte karakteristiek van het bouwplan en zijn omgeving

    • -

      Indien van toepassing: kort chronologisch overzicht van eerdere planbeoordelingen

    • -

      Indien van toepassing: een beknopt verslag van een plantoelichting door de planindieners en/of de ontwerper

    • -

      Een verwijzing naar de bij de beoordeling toegepaste welstandscriteria

    • -

      Het welstandsadvies

    • -

      Bij een negatief advies de motivering daarvan

    • -

      Indien van toepassing: aanbevelingen of suggesties van de welstandscommissie.

 

Artikel 25 Toelichting op het welstandsadvies

  • 1.

    De planindiener en/of ontwerper kan verzoeken om een mondelinge toelichting op het welstandsadvies.

  • 2.

    Deze toelichting wordt in eerste instantie gegeven door de ambtelijk plantoelichter.

  • 3.

    Indien de planindiener en/of ontwerper vervolgens een nadere toelichting wenst wordt een afspraak gemaakt met de welstandscommissie dan wel een namens haar gemandateerd lid.

 

Hoofdstuk 9 Welstandsoordeel van B&W

 

Artikel 26 Welstandsoordeel van burgemeester en wethouders

  • 1.

    De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de afgifte van de omgevingsvergunning ligt bij burgemeester en wethouders. Zij hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het welstandsoordeel dat tot stand komt aan de hand van de in de welstandsnota opgenomen welstandscriteria.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders vragen bij elke reguliere bouwaanvraag advies aan de welstandscommissie, tenzij bij voorbaat vaststaat dat de omgevingsvergunning reeds op een andere grond moet worden geweigerd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders vergewissen zich er van dat het welstandsadvies waarop zij hun welstandsoordeel baseren, naar inhoud en wijze van totstandkoming deugdelijk is.

 

Artikel 27 Afwijken op inhoudelijke grond

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op inhoudelijke grond afwijken van het welstandsadvies indien zij tot het oordeel komen dat de welstandscommissie de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd, of de commissie naar hun oordeel niet de juiste criteria heeft toegepast.

  • 2.

    Indien burgemeester en wethouders op inhoudelijke grond tot een ander oordeel komen dan de welstandscommissie, dan kunnen zij voordat het besluit op de vergunningaanvraag wordt genomen maar binnen de daarvoor geldige afhandelingstermijn, een second opinion vragen aan de speciaal daarvoor bestaande welstandscommissie van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland.

  • 3.

    Indien burgemeester en wethouders op inhoudelijke grond afwijken van het welstandsadvies wordt dit in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning gemotiveerd. De welstandscommissie wordt hiervan op de hoogte gesteld.

 

Artikel 28 Afwijken van de welstandscriteria

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht en op advies van de welstandscommissie afwijken van de in de gemeentelijke welstandsnota opgenomen gebiedsgerichte of objectgerichte welstandscriteria. Dit kan gebeuren bij plannen die niet voldoen aan deze welstandscriteria maar wél aan redelijke eisen van welstand, dit te beoordelen aan de hand van de algemene welstandscriteria.

  • 2.

    Deze afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning gemotiveerd.

 

Artikel 29 Afwijken om andere redenen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, op basis van artikel 44, lid 1d van de Woningwet, de omgevingsvergunning verlenen ondanks strijdigheid van dat plan met redelijke eisen van welstand, indien zij van oordeel zijn dat daarvoor andere redenen zijn, bijvoorbeeld van economische of maatschappelijke aard.

  • 2.

    Deze afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning gemotiveerd.

De welstandscommissie wordt hiervan op de hoogte gesteld.

3.Burgemeester en wethouders zullen uiterst terughoudend zijn met het gebruik van deze mogelijkheid omdat de ruimtelijke kwaliteit niet snel ondergeschikt wordt geacht aan economische of maatschappelijke belangen.

 

Artikel 30 Bezwaar en beroep

Vervallen.

 

Artikel 31 Jaarlijkse rapportage door B&W

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen, ter uitvoering van artikel 12c van de Woningwet jaarlijks een rapportage op voor de gemeenteraad over de wijze waarop zij met hun verantwoordelijkheid voor het uitoefenen van het welstandstoezicht zijn omgegaan.

  • 2.

    In de rapportage komen in ieder geval de volgende punten aan de orde: de wijze waarop burgemeester en wethouders zijn omgegaan met de welstandsadviezen; in welke categorieën van gevallen zij de aanvraag voor een lichte omgevingsvergunning niet aan de welstandscommissie hebben voorgelegd en op welke wijze zij in die gevallen zelf toepassing hebben gegeven aan de welstandscriteria; in welke categorieën van gevallen zij tot aanschrijving op grond van ‘ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand‘ (op grond van artikel 19 van de Woningwet) zijn overgegaan en of zij na die aanschrijving zijn overgegaan tot bestuursdwang.

  • 3.

    Het verslagjaar loopt van januari tot en met december. De rapportage wordt jaarlijks in april aangeboden aan de gemeenteraad.

  • 4.

    Bespreking van de rapportage in de gemeenteraad wordt gecombineerd met het jaarverslag van de welstandscommissie.

Hoofdstuk 10 Advisering over bijzondere plannen

Artikel 32 Advisering over plannen betreffende een beschermd monument

  • 1.

    Indien voor een bouwactiviteit zowel een monumentenvergunning als een omgevingsvergunning benodigd is, vindt advisering op grond van artikel 11 van de Monumentenwet plaats gescheiden van de advisering op grond van artikel 12 van de Woningwet.

  • 2.

    De gemeente heeft een afzonderlijke monumentencommissie ingesteld voor de advisering in het kader van artikel 11 van de Monumentenwet. Deze commissie brengt haar advies uit voordat het plan aan de welstandscommissie wordt voorgelegd. Het advies van de monumentencommissie wordt daarbij ter kennis gebracht van de welstandscommissie.

 

Artikel 33 Advisering bij plannen onder supervisie

  • 1.

    De gemeente kan voor bepaalde (nieuw te ontwikkelen) gebieden een supervisor aanstellen met als taak de ruimtelijke kwaliteit te stimuleren en planindieners en ontwerpers in de vroege fasen van de planvorming reeds te informeren en te begeleiden.

  • 2.

    Bij het aanstellen van een supervisor zal de afdeling Ruimte en Infra zorg dragen voor een heldere taakomschrijving en een goede afstemming tussen supervisie en welstandsbeoordeling. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten: de supervisor formuleert de welstandscriteria voor het gebied; de welstandscriteria gelden na vaststelling door de gemeenteraad als leidraad voor de planbegeleiding door de supervisor én als kader voor de welstandsbeoordeling; tijdens het planvormingsproces is de supervisor verantwoordelijk voor tijdige rapportage aan de welstandscommissie. Controversiële kwesties kunnen leiden tot vooroverleg van de welstandscommissie met de ontwerper, de planindiener en/of de supervisor.

  • 3.

    Bij de bouwaanvraag vindt de definitieve welstandsbeoordeling door de welstandscommissie plaats waarbij de commissie rekening houdt met wat er tijdens het begeleidingsproces is besproken en besloten.

Artikel 34 Advisering bij plannen na een ontwerpwedstrijd

  • 1.

    Bij een ontwerpwedstrijd of een ontwikkelingscompetitie worden de inzendingen beoordeeld door een speciaal aangewezen jury of beoordelingscommissie. Dit kan nooit de welstandscommissie als zodanig zijn. Een lid van de welstandscommissie kan wel op persoonlijke titel worden aangewezen als lid van een jury of beoordelingscommissie.

  • 2.

    De inzendingen van een ontwerpwedstrijd of een ontwikkelingscompetitie kunnen als principeaanvraag voor advies worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Hierbij geldt de werkwijze zoals voorzien in artikel 14, 15 en 16 van dit reglement van orde.

  • 3.

    De gemeente zal stimuleren dat in het wedstrijdprogramma in samenhang met de stedenbouwkundige randvoorwaarden ook expliciete welstandscriteria worden opgenomen, meestal als uitwerking van de welstandscriteria uit de welstandsnota.

 

Artikel 35 Advisering over ruimtelijke plannen en beleidsnota’s

  • 1.

    De welstandscommissie brengt op verzoek van burgemeester en wethouders advies uit over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken. Voor bestemmingsplannen gebeurt dit in het kader van het overleg ex.artikel 3.1.1 Bro.

  • 2.

    De welstandscommissie brengt binnen drie maanden schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders over de aan haar voorgelegde ruimtelijke plannen en beleidsnota’s.

  • 3.

    In haar advies beperkt de welstandscommissie zich tot de raakvlakken van het betreffende plan of de nota met het welstandstoezicht. De welstandscommissie onderzoekt de consequenties van het plan of de nota voor het welstandstoezicht, signaleert eventuele tegenstrijdigheden of hiaten in relatie tot het welstandsbeleid.

  • 4.

    Na de vaststelling van het plan of de nota ontvangt de welstandscommissie een definitief exemplaar en een reactie op haar eerder uitgebrachte advies.

 

Hoofdstuk 11 Ondersteuning van de welstandscommissie

 

Artikel 36 Ondersteuning vanuit de gemeentelijke organisatie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders wijzen een ambtelijk plantoelichter en een plaatsvervangend plantoelichter aan.

  • 2.

    De plantoelichter of diens plaatsvervanger ondersteunt de welstandscommissie op zodanig wijze dat deze optimaal kan functioneren bij de uitoefening van haar taken als onafhankelijk adviesorgaan van het gemeentebestuur.

  • 3.

    De plantoelichter of diens plaatsvervanger is op geen enkele wijze betrokken bij of verantwoordelijk voor de inhoud van de beraadslagingen en de advisering door de welstandscommissie.

  • 4.

    De plantoelichter of diens plaatsvervanger legt wat betreft de organisatorische en budgettaire aspecten verantwoording af aan het hoofd van de afdeling Vergunningen en Handhaving van de sector Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer van de gemeente Baarn.

  • 5.

    De plantoelichter of diens plaatsvervanger is aanwezig bij alle vergaderingen van de welstandscommissie en fungeert als dagelijks aanspreekpunt van de commissie.

  • 6.

    De plantoelichter of diens plaatsvervanger onderhoudt de contacten met de ambtelijke diensten (met name het bouwtoezicht en stedenbouw), neemt de adviesaanvragen voor bouwplannen in en bereidt de behandeling van de bouwplannen in de welstandscommissie voor. Hij of zij controleert of de bouwplannen (inclusief de bouwplannen die worden aangeboden voor vooroverleg) zijn voorzien van de voor de welstandstoets benodigde bescheiden, zoals omschreven in het ‘Besluit indieningsvereisten’ als bedoeld in artikel 40a van de Woningwet.

  • 7.

    De plantoelichter of diens plaatsvervanger draagt er zorg voor dat alleen bouwplannen waarvan de planologische aanvaardbaarheid in principe vaststaat en die niet om andere redenen moeten worden geweigerd, voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

  • 8.

    De plantoelichter of diens plaatsvervanger verzorgt (in overleg met de voorzitter) de agendering en draagt er zorg voor dat de welstandscommissie kan adviseren binnen de voorgeschreven beslistermijn.

  • 9.

    Tijdens de vergadering introduceert de plantoelichter of diens plaatsvervanger de bouwplannen. Hij of zij neemt geen deel aan de beoordeling maar informeert de commissie over alle relevante aspecten van het bouwplan.

  • 10.

    De plantoelichter of diens plaatsvervanger maakt de afspraken tussen planindieners en/of ontwerpers en de welstandscommissie.

  • 11.

    De plantoelichter of diens plaatsvervanger geeft planindieners en/of ontwerpers de eerste mondelinge toelichting op het welstandsadvies.

  • 12.

    De plantoelichter of diens plaatsvervanger verzamelt de kwantitatieve gegevens voor de rapportage van burgemeester en wethouders en neemt deel aan het evaluatieoverleg tussen het gemeentebestuur en de welstandscommissie.

 

Artikel 38 Ondersteuning vanuit de welstandsorganisatie

  • 1.

    De Welstand en Monumenten Midden Nederland te Bunnik wijst een commissieassistent aan

  • 2.

    De commissieassistent ondersteunt de welstandscommissie op zodanig wijze dat deze optimaal kan functioneren bij uitoefening van haar taken als onafhankelijk adviesorgaan van het gemeentebestuur.

  • 3.

    De commissieassistent is op geen enkele wijze betrokken bij of verantwoordelijk voor de inhoud van de beraadslagingen en de advisering door de welstandscommissie.

  • 4.

    De commissieassistent legt wat betreft de organisatorische en budgettaire aspecten verantwoording af aan (de directeur van) de Stichting Welstandszorg Noord-Holland.

  • 5.

    De commissieassistent is aanwezig bij alle vergaderingen van de welstandscommissie en organiseert het verloop van de vergadering.

  • 6.

    De commissieassistent stelt de vergadernotulen op en zorgt voor de administratieve verwerking van de welstandsadviezen.

  • 7.

    De commissieassistent stelt het vergaderrooster op.

  • 8.

    De commissieassistent zorgt bij incidentele afwezigheid van de voorzitter of één van de architectleden voor een gekwalificeerde vervanger conform artikel *43 van dit reglement van orde.

  • 9.

    De commissieassistent verzamelt de kwantitatieve gegevens voor het jaarverslag van de welstandscommissie en neemt deel aan het evaluatieoverleg tussen het gemeentebestuur en de welstandscommissie.

 

Artikel 39 Adviseur

  • 1.

    Indien de aard van een te beoordelen plan dan wel het beleid daartoe aanleiding geeft kunnen burgemeester en wethouders en de welstandscommissie in overleg treden over de mogelijkheid om op ad hoc of permanente basis specifieke deskundigen als adviseur van de commissie te raadplegen.

  • 2.

    De adviseur is geen lid van de commissie maar wordt voorafgaand aan de beraadslaging in de gelegenheid gesteld zijn of haar visie op het plan te geven. De adviseur neemt geen deel aan de beraadslaging en heeft geen stem in de eindbeoordeling.

  • 3.

    De adviseur is op geen enkele wijze betrokken bij of verantwoordelijk voor de inhoud van de beraadslagingen en de advisering door de welstandscommissie

  • 4.

    De aanwezigheid van een adviseur wordt altijd vermeld in de vergadernotulen.

 

Hoofdstuk 12 Vergaderorde

 

Artikel 40 Vergadering

  • 1.

    De welstandscommissie vergadert tenminste tweemaal per maand volgens een jaarlijks vast te stellen vergaderrooster waarin ook de vergaderlocatie wordt vastgelegd.

  • 2.

    De welstandscommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste drie leden of hun plaatsvervangers aanwezig zijn, waarvan tenminste twee architectleden.

  • 3.

    De vergadering van de welstandscommissie verloopt volgens een vast protocol:

  • 4.

    Opening door de voorzitter

    • -

      Welkom en uitleg aan bezoekers op de publieke tribune

    • -

      Inventarisatie van bezoekers die gebruik wensen te maken van spreekrecht en vaststelling van de spreektijd

    • -

      Verslag van de gemandateerde werkzaamheden die onder de openbaarheid vallen

    • -

      Behandeling van bouwaanvragen

    • -

      Sluiting

  • 5.

    Voorafgaand of na afloop van de vergadering vinden besloten besprekingen plaats met de volgende agendapunten:

  • 6.

    Verslag van gemandateerde werkzaamheden die niet onder de openbaarheid vallen

  • 7.

    Behandeling van principeaanvragen

  • 8.

    Behandeling van ruimtelijke plannen en andere beleidsnota’s

  • 9.

    Overige taken en activiteiten van de welstandscommissie

  • 10.

    Evaluatie van de vergadering en punten voor het jaarverslag

  • 11.

    Vaststelling van de notulen

 

Artikel 41 Behandeling van een bouwplan

  • 1.

    De behandeling van een bouwplan verloopt volgens een vast protocol:

  • 2.

    Indien aanwezig: ontvangst van planindiener en/of ontwerper en uitleg van de gang van zaken door de voorzitter

  • 3.

    Introductie van het plan door de plantoelichter of diens plaatsvervanger

  • 4.

    Gelegenheid voor een korte toelichting op de planfilosofie en de gemaakte keuzes in relatie tot de welstandscriteria, door planindiener en/of ontwerper

  • 5.

    Gelegenheid voor korte toelichting door eventuele adviseurs van de welstandscommissie

  • 6.

    Gelegenheid voor vragen door de commissieleden

  • 7.

    Start van de beraadslaging, waarbij de voorzitter vaststelt welke welstandscriteria van toepassing zijn en op welke manier deze worden behandeld

  • 8.

    Beraadslaging door de commissieleden, waarbij de voorzitter elk commissielid in de gelegenheid stelt zijn of haar mening voldoende te uiten

  • 9.

    Conclusies, eventueel formele stemming

  • 10.

    Samenvatting van het uit te brengen advies door de voorzitter, als basis voor de schriftelijke uitwerking door de commissieassistent.

 

Artikel 42 Stemming

  • 1.

    Alle aanwezige commissieleden dan wel hun plaatsvervangers, brengen één stem uit omtrent het uit te brengen advies.

  • 2.

    De commissie beslist omtrent het uit te brengen advies bij meerderheid van stemmen.

  • 3.

    Bij staking van de stemmen vraagt de welstandscommissie een second opinion aan de speciaal daarvoor bestaande welstandscommissie van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland.

 

Artikel 43 Vervanging

  • 1.

    Onder incidentele verhindering wordt verstaan een maximaal drie keer per jaar voorkomende afwezigheid wegens andere verplichtingen, en onvoorziene afwezigheid wegens overmacht.

  • 2.

    Bij incidentele verhindering van de voorzitter zorgt de commissieassistent voor een gekwalificeerde vervanger uit één van de overige onder de Stichting Welstandszorg Noord-Holland ressorterende welstandscommissies.

  • 3.

    Bij incidentele verhindering van één van de architectleden zorgt de commissieassistent voor een gekwalificeerde vervanger uit één van de overige onder de Stichting Welstandszorg Noord-Holland ressorterende welstandscommissies.

  • 4.

    Bij langdurige of structureel terugkerende verhindering van één van de leden van de welstands- commissie benoemt de gemeenteraad een vaste plaatsvervanger zoals geregeld in artikel *8.

  • 5.

    Indien één van de leden van de welstandscommissie professioneel betrokken is bij een te beoordelen bouwplan wordt het plan ter beoordeling voorgelegd aan één van de overige onder de Stichting Welstandszorg Noord-Holland ressorterende welstandscommissies.

  • 6.

    Bij verhindering van de ambtelijk plantoelichter wordt deze vervangen door een door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaatsvervanger.

  • 7.

    Bij verhindering van de commissieassistent wordt deze vervangen door een door de Stichting Welstandszorg Noord-Holland aan te wijzen plaatsvervanger.

 

Artikel 44 Onderzoek ter plaatse

1.De welstandscommissie stelt een onderzoek ter plaatse in, indien zij bij de beoordeling van een bouwplan van oordeel is dat dit onderzoek redelijkerwijs voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 45 Notulen

  • 1.

    De commissieassistent maakt de notulen van de vergadering van de plenaire commissie. In deze notulen worden opgenomen de besluiten van het gemandateerde commissielid ter zake van de goedgekeurde bouwplannen.

  • 2.

    De notulen bevatten de samengevatte welstandsadviezen over aan de commissie voorgelegde bouwplannen (zowel de bouwaanvragen als de principeaanvragen).

  • 3.

    De notulen bevatten tevens een verslag van alle andere gespreksonderwerpen van de welstandscommissie.

  • 4.

    De notulen worden gesplitst in het gedeelte betreffende de behandeling van bouwaanvragen en het gedeelte betreffende de overige behandelingen en gespreksonderwerpen.

  • 5.

    De commissieassistent zendt de goedgekeurde notulen binnen 5 werkdagen na de vergadering ter kennisname aan burgemeester en wethouders.

 

Hoofdstuk 13 Financiële vergoeding

 

Artikel 46 Vergoeding

  • 1.

    De Commissieleden genieten een door de Stichting Welstandszorg Noord – Holland te bepalen en te betalen uurtarief en een vergoeding van de reiskosten.

  • 2.

    De adviseur geniet conform artikel 39 een door de gemeente te betalen presentiegeld overeenkomstig de gemeentelijke vergoedingsregeling voor commissieleden en een vergoeding van de reiskosten.

 

 

BIJLAGE 10 vervallen

BIJLAGE 11 vervallen

BIJLAGE 12 vervallen