Organisatie | Leerdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verstrekkingenboek Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2007 |
Citeertitel | Verstrekkingenboek Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2007 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-02-2007 | 01-01-2007 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 20-02-2007 Het Kontakt, 07-03-2007 | BW 2007000133 |
Verstrekkingenboek Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2007
Dit verstrekkingenboek Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 is gebaseerd op het verstrekkingenboek Wet voorzieningen gehandicapten 2006. In feite is vrijwel het gehele verstrekkingenboek Wet voorzieningen gehandicapten gemeente Leerdam 2006 onverkort overgenomen in dit verstrekkingenboek Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2007. Vanwege het korte tijdstraject vanaf de vaststelling van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2007 is het niet mogelijk gebleken om naast het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2007 ook het verstrekkingenboek geheel toe te spitsen op de Wet maatschappelijke ondersteuning. Om die reden is ervoor gekozen het verstrekkingenboek Wet voorzieningen gehandicapten gemeente Leerdam 2006 ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning te hanteren en vast te stellen als verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2007. Daar waar in dit verstrekkingenboek Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2007 wordt afgeweken van bepalingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2007 en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2007 gelden de bepalingen in de genoemde wet, de verordening en het besluit. Zo betekent dat onder andere dat daar waar gesproken wordt over een gemeentelijke zorgplicht de bepalingen over de compensatieplicht voorgaan. En dat daar waar verwezen wordt naar het financiële besluit voor financiële vergoedingen en eigen bijdragen moet worden gekeken naar het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2007. Dit zijn slechts enkele voorbeelden: er zijn ook andere denkbaar.
Nieuw ten opzichte van het verstrekkingenboek Wet voorzieningen gehandicapten gemeente Leerdam 2006 is de toevoeging van bijlage 2. Daarin wordt ingegaan op hulp bij het huishouden.
Verstrekkingenboek Wet voorzieningen gehandicapten gemeente Leerdam 2006
Volgens de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) draagt het gemeentebestuur zorg voor de verstrekking van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen teneinde te bewerkstelligen dat de in de gemeente woonachtige gehandicapten met behulp van die voorzieningen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en/of zich binnen of buiten de woning kunnen verplaatsen. De Wvg is een raam- of kaderwet, waarin minimale eisen en voorwaarden zijn opgenomen. Elke gemeente moet de regels voor de uitvoering van de Wvg vastleggen in een gemeentelijke verordening, dit met inachtneming van de bepalingen in de Wet.
Dit verstrekkingenboek is een aanvulling op de gemeentelijke verordening en bevat beleid- en uitvoeringsregels voor de toepassing van de verordening. Deze regels zijn de richtlijnen waarlangs de voorzieningen worden verstrekt. Samen met de verordening vormt dit verstrekkingenboek het kader op grond waarvan gehandicapten aanspraak kunnen maken op Wvg-voorzieningen.
Het verstrekkingenboek is geschreven om het beleid van de gemeente inzichtelijk te maken voor iedereen, die betrokken is bij of geïnteresseerd is in de manier waarop de gemeente uitvoering geeft aan de Wvg.
Mede op basis van het beleid zoals weergegeven in de verordening en dit verstrekkingenboek, wordt beoordeeld of iemand aanspraak kan maken op een voorziening vanuit de Wvg.
Het is mogelijk dat Burgemeester en Wethouders (B & W) gebruik maken van de hardheidsclausule. Dat betekent dat zij in bijzondere gevallen binnen de grenzen van de verordening kunnen afwijken van de verordening, dit ten gunste van de gehandicapte en/of de woningeigenaar. Zij zullen hiertoe besluiten indien toepassing van de verordening naar het oordeel van burgemeester en wethouders leidt tot ‘onbillijkheden van overwegende aard’. Voorafgaand aan de toepassing van de hardheidsclausule zullen burgemeester en wethouders over het algemeen besluiten eerst advies in te winnen alvorens een besluit te nemen.
Het verstrekkingenboek is onderverdeeld in vijf hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de algemene beleidsregels voor de verstrekking van Wvg-voorzieningen beschreven, gevolgd door een beschrijving van de procedures in hoofdstuk twee. Vervolgens wordt in de hoofdstukken drie, vier en vijf toegelicht hoe de gemeente omgaat met het verstrekken van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Per voorziening wordt beschreven welke beleidsregels worden gehanteerd voor het verstrekken van een adequate voorziening.
Het verstrekkingenbeleid van de gemeente is een dynamisch geheel. Inzichten over toepassing van het beleid, technische ontwikkelingen op het gebied van voorzieningen en rechtspraak (jurisprudentie) kunnen leiden tot aanpassing van dit beleid.
Op een aantal plaatsen in dit verstrekkingenboek wordt verwezen naar relevante jurisprudentie. Deze jurisprudentie is op te zoeken via www.rechtspraak.nl
1. De Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg)
Het gemeentebestuur draagt zorg voor de verstrekking van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen om te bewerkstelligen dat gehandicapten [1] die in de gemeente wonen, met behulp van die voorzieningen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en/of zich binnen of buiten de woning kunnen verplaatsen. De zorgplicht beperkt zich tot Nederlanders en legaal in Nederland verblijvende vreemdelingen. Dit zijn vreemdelingen die beschikken over één van de volgende (geldige) documenten; vestigingsvergunning, verblijfsvergunning, een afhankelijke verblijfstitel of een toelating als vluchteling.
De zorgplicht is niet van toepassing op gehandicapten die verblijven in AWBZ-erkende instellingen [2]. Hierop zijn echter de volgende uitzonderingen:
Voor bewoners die verblijven in een AWBZ-erkende instelling en die geen recht hebben op verstrekking van een rolstoel ingevolge de AWBZ is de gemeente verplicht rolstoelen te verstrekken. Het gaat daarbij om verzekerden die in een AWBZ-instelling verblijven en geen behandeling in de instelling ontvangen. Alléén als de verzekerde verblijf én behandeling door dezelfde instelling ontvangt dan wordt de rolstoel verstrekt vanuit de AWBZ.
In de verordening en het verstrekkingenboek wordt geconcretiseerd welke voorzieningen behoren tot de zorgplicht van de gemeente en welke beleidsregels worden gehanteerd bij het verstrekken van deze voorzieningen.
In deze paragraaf worden de algemene uitgangspunten van de Wvg beschreven. Deze uitgangspunten zijn van toepassing op alle voorzieningen die in het kader van de Wvg worden verstrekt.
1.2.1. Verantwoorde voorzieningen
Verantwoorde voorzieningen zijn, volgens artikel 3 van de Wet voorzieningen gehandicapten, voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend. Hiervan is sprake als:
De Wvg richt zich op gehandicapten. Volgens artikel 1 lid 1 sub a van de Wet voorzieningen gehandicapten zijn dit personen die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen hebben en belemmeringen ondervinden op het gebied van het wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen.
Zoals vermeld in artikel 1.2, lid 2 sub c van de verordening dienen voorzieningen boven alles adequaat te zijn. Hiervan is sprake als een voorziening of een combinatie van voorzieningen, de belemmeringen die de gehandicapte op een bepaald gebied ondervindt wegneemt, of als dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk vermindert. Indien meerdere voorzieningen als adequaat kunnen worden aangemerkt, wordt gekozen voor de goedkoopste voorziening, dan wel in samenhang met andere voorzieningen die tot de goedkoopst adequate oplossing leidt.
Bij toepassing van bovenstaande regels wordt als volgt rekening gehouden met de persoonlijke wensen van de cliënt:
Als de gehandicapte de voorkeur geeft aan een duurdere uitvoering van de (goedkoopst adequate) voorziening dan mag hiervoor worden gekozen, mits de gehandicapte het prijsverschil zelf (vooraf) bijbetaalt. De risico’s die hieraan verbonden zijn, zijn voor de cliënt. Als er prijsverschil zit in het onderhoud tussen de goedkopere en de duurdere voorziening, dan betaalt de cliënt als hij kiest voor de duurdere uitvoering de hogere onderhoudskosten.
Bij verstrekking van Wvg-hulpmiddelen gelden bovendien de volgende regels:
Conform artikel 2.8, lid 1, onder d, van de verordening geldt ten aanzien van de keuzemogelijkheid bij woningaanpassing en woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en/of woontechnische aard dat de voorziening pas wordt verstrekt als er voldoende financiële middelen aanwezig zijn om de kosten te betalen van het, niet door de gemeente bekostigde, deel van de voorziening.
1.2.3.1. Vergoeding van meerkosten
Bij de vergoeding van voorzieningen in het kader van de Wvg zal het, in het algemeen, gaan om ‘meerkosten’. Dit wil zeggen dat alleen de kosten die de gehandicapte ‘meer’ heeft dan de niet-gehandicapte in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming. Dit speelt met name bij voorzieningen die op zich algemeen gebruikelijk zijn maar die voor de gehandicapte duurder zijn, omdat het gaat om een bijzondere (op de handicap aangepaste) uitvoering. Een voorbeeld daarvan is de driewielfiets. Bij vergoeding van de driewielfiets worden alleen de meerkosten van de (eventueel aangepaste) driewielfiets ten opzichte van een standaard fiets vergoed.
Aangezien een groot aantal Wvg-voorzieningen in bruikleen aan de gehandicapte wordt verstrekt vraagt de gemeente een besparingsbijdrage van de gehandicapte. De hoogte van deze bijdrage is afhankelijk van de kosten van een vergelijkbare algemeen gebruikelijke voorziening. Door betaling van de besparingsbijdrage aan de gemeente worden alleen de meerkosten van de te verstrekken Wvg-voorziening door de gemeente vergoed. In het besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten staan de besparingsbijdragen vermeld.
De besparingsbijdrage moet voorafgaand aan de verstrekking van de voorziening worden betaald aan de gemeente. Als de gehandicapte dit bedrag niet in één keer kan betalen is het mogelijk om dit bedrag in termijnen te voldoen. Als de voorziening wordt ingeleverd voordat de gebruiksduur is verstreken dan wordt een deel van de besparingsbijdrage door de gemeente terugbetaald.
De gebruiksduur van een driewielfiets bedraagt 4 jaar en de driewielfiets wordt na 2 jaar ingeleverd. De helft van het besparingsbedrag wordt dan terugbetaald aan de gehandicapte. Als de driewielfiets echter na 4 jaar wordt ingeleverd dan is er geen recht meer op terugbetaling omdat de gebruiksduur is verstreken.
Als een besparingsbijdrage wordt geheven dan wordt dit in de beschikking vermeld en wordt tevens vermeld op welke wijze deze besparingsbijdrage door de gehandicapte kan worden betaald.
1.2.4. Voorliggende voorziening
Voordat de Wvg-aanvraag wordt behandeld, wordt getoetst of de aangevraagde voorziening vanuit een andere voorliggende wettelijke regeling, privaatrechtelijke overeenkomst of een andersoortige verbintenis kan worden verstrekt (artikel 1.2, lid 6, sub b van de verordening). Zie hiervoor ook de toelichting op de verordening.
Om in aanmerking te komen voor een Wvg-voorziening dient deze langdurig noodzakelijk te zijn (artikel 1.2, lid 2 sub b van de verordening). Dit wil zeggen dat de gehandicapte naar verwachting langer dan 6 maanden aangewezen moet zijn op de te verstrekken voorziening. Personen met een tijdelijke handicap komen daardoor niet voor een Wvg-voorziening in aanmerking. Er moet dus enige zekerheid bestaan over de eindsituatie (bijvoorbeeld in geval van revalidatie-patiënten).
Bij patiënten met een terminaal ziektebeeld is het onbekend of de voorziening langer dan 6 maanden noodzakelijk is. Dit betekent echter niet dat deze groep patiënten niet in aanmerking zou kunnen komen voor een Wvg-voorziening.
Naast langdurig dient de gevraagde voorziening noodzakelijk te zijn. Voorzieningen die alleen gewenst of gemakkelijk zijn vallen niet binnen de WVG. De medische noodzaak van een voorziening wordt, indien noodzakelijk, ter beoordeling voorgelegd aan een externe adviesinstantie. Er kan rekening worden gehouden met de wensen van de cliënt, maar deze wensen zijn, gezien het kostenaspect, niet per definitie doorslaggevend.
Zoals beschreven in artikel 1.2, lid 2, sub a van de verordening kan een voorziening slechts worden toegekend als deze in overwegende mate op het individu gericht is, dit met uitzondering van het gebruik van een collectief vervoerssysteem of het aanpassen van de algemene toegang tot een woongebouw. Individueel gericht wil zeggen dat:
Als een voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, vindt geen verstrekking plaats in het kader van de WVG (artikel 1.2, lid 6, sub a). Het is namelijk niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt,waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Het begrip “algemeen gebruikelijk”is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip algemeen gebruikelijk is in beweging. Wat algemeen gebruikelijk is zal regelmatig worden getoetst aan algemeen maatschappelijke normen. Met een persoon als aanvrager wordt bedoeld een niet gehandicapte persoon die in vergelijkbare situatie verkeert, bijvoorbeeld wat betreft inkomen en leeftijd en waarbij het aannemelijk is te achten dat deze persoon over deze voorziening ook de beschikking zou hebben gehad indien hij niet gehandicapt zou zijn geweest. Om te bepalen of een voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, zal daarom een individuele toets moeten plaatsvinden. De hoogte van het inkomen van de aanvrager kan daarbij een rol spelen. Zo wordt een aantal voorzieningen algemeen gebruikelijk geacht boven een bepaalde inkomensgrens (bijvoorbeeld het bezit en de kosten van een auto).
Bij beoordeling van het begrip algemeen gebruikelijk spelen de volgende criteria een rol:
Vanuit de gedachte dat regelmatig getoetst moet worden aan algemeen maatschappelijke normen is het niet noodzakelijk om met naam en toenaam aan te geven welke voorzieningen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Het maakt voor de beoordeling geen verschil of deze voorzieningen apart worden aangevraagd of onderdeel uitmaken van een bredere aanvraag voor een woonvoorziening. Om misverstanden te voorkomen worden hieronder echter toch de voorzieningen genoemd die in ieder geval als algemeen gebruikelijk worden beschouwd:
Verhuizen naar een aanleunwoning kan op een bepaalde leeftijd gezien worden als algemeen gebruikelijk, zo oordeelde de rechtbank in Haarlem al in 2003: “…verhuizen naar een kleinere, meer comfortabele, eventueel meer op de leeftijd afgestemde woning is gebruikelijk voor personen op gevorderde leeftijd…”. De redenen van verhuizing moet dus plotseling en onvoorzienbaar zijn, zoals bijvoorbeeld in korte tijd ontstane ziekte. Redenen zoals “het huis wordt me te groot om te onderhouden of het trap lopen gaat steeds moeilijker”, zijn dus geen redenen meer om een verhuiskostenvergoeding toe te kennen.
Verhoogde toiletpotten, eenvoudige beugels (maar niet de zogenaamde opklapbare Linidobeugels, hoekwandbeugels, wastafelbeugels en trapbeugels, die speciaal voor gehandicapten zijn bedoeld), éénhendelmengkranen, keramische kookplaten, trapleuningen en antisliptegels zijn in de reguliere handel verkrijgbaar tegen betaalbare prijzen en kunnen worden gezien als algemeen gebruikelijk
Als algemeen gebruikelijk kunnen worden gezien die voorzieningen die in de vrije handel verkrijgbaar zijn en die passen binnen een normaal bestedingspatroon. Om die reden worden fietsen met hulpmotor, elektrische fietsen of fietsen met lage instap niet verstrekt.”
Voor alle duidelijkheid: dit is geen wijziging van beleid. Vanaf 1 maart 2006 is dit het uitgangspunt van gemeentelijke beleid onder de Wvg. Vanaf 1 januari is dit het uitgangspunt van gemeentelijk beleid onder de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Door plotseling ontstaan van ziekte of gebrek moeten acuut algemeen gebruikelijke voorzieningen worden vervangen voordat deze zijn afgeschreven. In het geval van het bestaan van een ziekte of aandoening waarvan het verloop grillig en moeilijk voorspelbaar is, zal bij een toename van de beperkingen worden gekeken of sinds het vaststellen van de diagnose rekening is gehouden met de aanschaf of vervanging van algemeen gebruikelijke voorzieningen in relatie tot de grillig en moeilijk voorspelbare ziekte of aandoening.
Bij een cliënt die in 2001 een nieuwe badkamer heeft laten aanleggen, wordt in 2002 MS vastgesteld. In 2004 nemen de beperkingen zodanig toe dat het gebruik van een kraan met draaiknoppen niet meer mogelijk is. Cliënt is aangewezen op een éénhendelmengkraan. De vervanging van de kraan wordt in het kader van de Wvg vergoed.
Bij een cliënt wordt in 2001 MS vastgesteld. In 2003 laat hij een nieuwe badkamer aanleggen. Hier wordt een kraan met gewone draaiknoppen geplaatst. In 2005 nemen de beperkingen zodanig toe dat het gebruik van deze kraan niet meer mogelijk is. Cliënt is aangewezen op een éénhendelmengkraan. Deze kraan wordt niet vergoed in het kader van de Wvg.
De aanvrager heeft een inkomen dat lager is dan het norminkomen, gebaseerd op de Wet werk en bijstand, zoals vermeld in het besluit financiële tegemoetkomingen. Dit lage inkomen wordt vooral veroorzaakt door meerkosten die direct voortvloeien uit de handicap. Bij berekening van het inkomen wordt de standaardaftrek voor overige kosten ten gevolge van de handicap in mindering gebracht (of een hoger bedrag als de gehandicapte kan aantonen dat de meerkosten hoger zijn dan het bedrag van de standaardaftrek). Zie hiervoor ook artikel 2 van het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten.
2. Het verkrijgen van een Wvg-voorziening
De aanvraagprocedure wordt in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregeld. Een aantal toepasselijke artikelen is reeds opgenomen in de toelichting op de verordening zodat hiernaar verwezen kan worden. In dit hoofdstuk wordt alleen ingegaan op onderdelen van de procedure die specifiek zijn voor de gemeente Leerdam of onderdelen die een extra toelichting behoeven.
Wvg-voorzieningen worden verstrekt door de gemeente waar de gehandicapte woont. Om vast te stellen of iemand in de gemeente woonachtig is, volstaat doorgaans het raadplegen van de gemeentelijke bevolkingsadministratie (GBA). Bij twijfel moet het aantal nachten uitsluitsel bieden. De gemeente waar iemand de meeste nachten doorbrengt, is verantwoordelijk voor de verstrekking van Wvg-voorzieningen [3].
Op deze regels zijn de volgende uitzonderingen mogelijk:
De gemeente vraagt een (door hen aangewezen) adviesinstantie om advies over het verstrekken van een Wvg-voorziening, dit conform de dienstverleningsovereenkomst met het CIZ (voorheen het RIO) [4]. De deskundige van de adviserende instantie verricht vervolgens onderzoek en brengt advies uit aan de gemeente. Conform artikel 5.2, lid 2 van de verordening is de gehandicapte verplicht om de adviesinstantie die gegevens te verschaffen die noodzakelijk zijn voor beoordeling van de aanvraag.
Op basis van het onderzoek wordt een advies aan de gemeente gegeven. Dit advies bestaat uit:
Een aanvraag om meerdere voorzieningen voor één gehandicapte, dit kunnen zowel voorzieningen vanuit de Wvg als uit de AWBZ zijn, wordt door de deskundige van de adviesinstantie integraal beoordeeld.
Tijdens het onderzoek komen de volgende aspecten aan de orde:
Om te kunnen oordelen over de relevantie van bovengenoemde gegevens in het kader van de aanvraag is een bepaalde mate van deskundigheid noodzakelijk. Daarom dient de deskundige die wordt geraadpleegd te beschikken over medische kennis (op het niveau van een arts [5]), sociale kennis, ergonomische kennis en technische /bouwkundige kennis. Deze kennisgebieden hoeven overigens niet geconcentreerd te zijn in één adviesfunctie. Voor de rol van de arts wordt verwezen naar het protocol rol van de arts van het Centrum Indicatiestelling Zorg, d.d. 06-06-2005.
2.6. Beoordelen advies en keuze voorziening
Het advies van de adviesinstantie wordt altijd getoetst door de gemeente. Uit de Awb vloeit voort dat burgemeester en wethouders zich ervan dienen te vergewissen dat het onderzoek van de indicatiesteller op zorgvuldige en volledige wijze heeft plaatsgevonden. De gemeente toetst of het advies in overeenstemming is met de beleidsregels zoals vermeld in dit verstrekkingenboek. Vooral als in de beschikking naar het advies wordt verwezen, ter motivering van het besluit, is zorgvuldige toetsing van het advies van groot belang. Op het moment van inwerkingtreding van de verordening en verstrekkingenboek is de beschikking en ook deze toetsing gemandateerd aan het CIZ.
Als het advies tekortkomingen vertoont, wordt de adviesinstantie gevraagd het advies aan te vullen. Een advies van de adviserende instantie is niet bindend. De gehandicapte kan bij het vermoeden van onzorgvuldigheid bij de behandeling van de aanvraag een second opinion aanvragen. De kosten daarvan worden alleen vergoed als behandeling van de aanvraag inderdaad onzorgvuldig blijkt én overleg met de gemeente heeft plaatsgevonden en de gemeente hiervoor toestemming heeft gegeven. De gemeente behoudt, ondanks het vragen van advies, haar eigen verantwoordelijkheid voor het nemen van een besluit op de Wvg-aanvraag. Als de gemeente echter afwijkt van het advies dat door de adviesinstantie wordt gegeven dan dient dit uitdrukkelijk en duidelijk in de beschikking te worden gemotiveerd.
Een advies kan als zorgvuldig en volledig worden beschouwd als het de volgende elementen bevat:
Bij vragen over het advies kan de adviesinstantie worden geraadpleegd.
Er kan eveneens gebruik worden gemaakt van de checklist van de VNG
De, voor de besluitvorming van belang zijnde, gegevens worden gerapporteerd en vastgelegd in een dossier. De rapportage wordt vaak gebaseerd op de reeds schriftelijk vastgelegde gegevens (het aanvraagformulier, het (medisch) advies en toelichting door de adviseur, brieven en dergelijke). Voor het nemen van een zorgvuldige, goed onderbouwde en eventueel in bezwaar en beroep houdbare beslissing, is het van belang dat alle relevante informatie overzichtelijk en beknopt in de rapportage wordt weergegeven. De Wvg-consulent controleert de aangeleverde informatie op volledigheid en juistheid.
Het antwoord op een ingediende Wvg-aanvraag wordt per beschikking gegeven. Een beschikking is een op schrift gestelde beslissing die door burgemeester en wethouders, of een daartoe gemandateerde persoon, is ondertekend. In de toelichting op de verordening staat weergegeven waaraan een beschikking moet voldoen.
2.9. Verstrekking van de Wvg-voorziening
Een positief besluit omtrent een Wvg-aanvraag leidt tot het uitbetalen van een financiële tegemoetkoming of het verstrekken van een voorziening in bruikleen of in natura.
In dit verband geldt bij woonaanpassingen als aanvullende regel dat de financiële vergoeding wordt uitbetaald nádat de woningaanpassing gereed is. De uitbetaling kan plaatsvinden aan de eigenaar van de woonruimte (zoals voorgeschreven in artikel 5 lid 3 van de Wet voorzieningen gehandicapten), maar ook rechtstreeks aan de aanvrager, de aannemer of leverancier, dit in overleg tussen gemeente, leverancier/aannemer en gehandicapte.
In de verordening voorzieningen gehandicapten (artikel 5.1, lid 2) staat vermeld dat de gehandicapte verplicht is gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag c.q. het recht op een voorziening. Bovendien is de gehandicapte verplicht mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening. Als de gehandicapte onjuiste gegevens heeft verstrekt dan kan een voorziening worden ingetrokken of teruggevorderd (artikel 5.6, lid 1, sub b). Of moet, na aanschrijving tot aanvulling van de gegevens de aanvraag buiten behandeling worden gelaten, omdat geen besluit kan worden genomen (art. 6:5 Awb).
Het recht op een voorziening eindigt in ieder geval bij (niet limitatief):
Als voorzieningen niet langer adequaat zijn en men dus in het kader van de Wvg niet langer recht heeft op de voorziening, zoals in bovenstaande gevallen, dan moet dit worden gemeld (conform artikel 5.5 van de verordening). Als de gehandicapte zelf niet meer in staat is deze verplichting op zich te nemen dan moet een wettelijk vertegenwoordiger of zaakwaarnemer dit op zich nemen.
2.11. Vervanging van voorzieningen
Bij gelijkblijvend ziektebeeld verstrekt de gemeente bij vervolgaanvragen alleen een nieuwe voorziening, wanneer een voorziening technisch is afgeschreven. Dit zal van situatie tot situatie verschillen omdat voorzieningen in verschillende omstandigheden worden gebruikt en er verschillen zijn in intensiteit, belasting en frequentie. Uitzondering hierop zijn situaties waarin de voorziening, buiten de schuld van de gehandicapte om, kapot of verloren is gegaan.
De financiële vergoedingen die gehandicapten ontvangen op het terrein van vervoer, wonen en rolstoelen staan vermeld in het Besluit financiele tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten, dat door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld. In dit verstrekkingenboek vindt, indien relevant, verwijzing plaats naar dit financieel besluit voor de hoogte van de financiële vergoeding en het type vergoeding. In het financieel besluit wordt ook beschreven welke verschillende vergoedingen worden onderscheiden.
Bij de woonvoorzieningen kan, conform artikel 2.1 van de verordening, een financiële tegemoetkoming worden verstrekt in de kosten van:
Voor woningaanpassingen en woonvoorzieningen geldt dat deze ook in natura kunnen worden verstrekt.
In dit hoofdstuk worden allereerst de algemene voorwaarden en beperkingen beschreven die gelden voor verstrekking van alle bovenstaande woonvoorzieningen. Vervolgens worden de beleidsregels per voorziening toegelicht.
3.1. Algemene voorwaarden voor verstrekking
Om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening geldt dat er altijd sprake moet zijn van (ergonomische) belemmeringen [6] in het normale gebruik van de woning. In de volgende paragrafen worden deze begrippen toegelicht.
3.1.1. (Ergonomische) belemmeringen
Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten of een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard geldt dat de gehandicapte door medisch aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek belemmeringen moet ondervinden in het normale gebruik van de woning.
Om voor een woningaanpassing van bouwkundige of woontechnische aard in aanmerking te komen moet de voorziening gericht zijn op het opheffen of verminderen van ergonomische belemmeringen in het normale gebruik van de woning (of het moet een uitraasruimte betreffen).
Zie voor een uitleg van deze begrippen ook de toelichting op de verordening.
3.1.2. Het normale gebruik van de woning
Eén van de voorwaarden om voor een woonvoorziening in aanmerking te komen betreft het ondervinden van (ergonomische) belemmeringen in het normale gebruik van de woning. In de toelichting op de verordening staat dit omschreven als de activiteiten die over de dag heen in een woning plaatsvinden zoals slapen, eten, lichaamsreiniging, gebruik van tenminste één toilet, uitvoeren van essentiële huishoudelijke werkzaamheden [7] en veilig spelen [8], het verzorgen van kinderen en ontvangen van bezoek in de eigen woning. Daarnaast moet het voor de gehandicapte mogelijk zijn de woning en de achter- en/of voortuin (of balkon [9]) te betreden en zich binnen de woning te verplaatsen, dit met betrekking tot de noodzakelijke woonfuncties. Met betrekking tot de vermelde woonfuncties gelden de volgende restricties:
Bij het zoeken naar de goedkoopst adequate oplossing voor belemmeringen die zich voordoen bij het uitvoeren van essentiële huishoudelijke werkzaamheden wordt ook gelet op de mate waarin van gezinsleden, huisgenoten of anderen gevergd kan worden dat zij betrokkene helpen, evenals de mate waarin deze hulp ook daadwerkelijk feitelijk beschikbaar is.
Bij het opheffen van belemmeringen in het normale gebruik van de woning zal worden gelet op veiligheid, oriëntatiemogelijkheden, toegankelijkheid en herkenbaarheid van de woning.
3.2. Beperkingen voor verstrekking woonvoorzieningen
Voor het toekennen van woonvoorzieningen gelden de algemene beleidsregels zoals vermeld in het eerste hoofdstuk. Daarnaast gelden voor alle woonvoorzieningen de volgende beperkingen:
Woonvoorzieningen worden niet getroffen aan AWBZ-instellingen, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en specifiek op ouderen en gehandicapten gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden (conform artikel 2.3 van de verordening).
3.2.1 Beperking bedrag voor woonvoorzieningen
Woonvoorzieningen tot € 45.378 behoren tot de gemeentelijke Wvg-zorgplicht. Boven dit bedrag worden woonvoorzieningen niet verleend, tenzij weigering van die voorziening zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. In dat geval kan gebruik worden gemaakt van de hardheidsclausule hetgeen slechts bij hoge uitzondering zal voorkomen (zie ook artikel 6.1 van de verordening).
Er kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting worden verleend als de gehandicapte verhuist naar een aangepaste woning of naar een woning die goedkoper is aan te passen dan de eigen woning. Ook kan een tegemoetkoming worden verstrekt om een aangepaste woning vrij te maken voor bewoning door iemand met een handicap (zoals vermeld in artikel 2.5. lid 1, onder b, van de verordening).
De gemeente waar de woning staat van waaruit de gehandicapte verhuist, verstrekt de tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting. De hoogte van deze tegemoetkoming staat vermeld in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten.
3.3.1. Verstrekking van verhuis- en inrichtingskosten
Conform artikel 2.5. lid 2, sub a van de verordening kan een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting worden verstrekt als de gehandicapte belemmeringen ondervindt in het normale gebruik van de woning. Voor ADL- of Focuswoningen wordt hierop een uitzondering gemaakt. Gehandicapten die verhuizen naar een ADL- of Focuswoning komen in aanmerking voor verstrekking van verhuis- en inrichtingskosten zonder dat er sprake hoeft te zijn van belemmeringen in het normale gebruik van de woning.
Een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding wordt verstrekt als:
De gehandicapte niet verhuist op een moment dat de verhuizing op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie ook zonder handicap algemeen gebruikelijk zou zijn geacht. Dit betekent dat geen verhuiskostenvergoeding wordt toegekend aan jongeren die uit huis gaan om (voor het eerst) zelfstandig te gaan wonen en ouderen die op een bepaalde leeftijd verhuizen omdat de kinderen de deur uit zijn en er sprake is van een toename van beperkingen door hun stijgende leeftijd.
3.3.2. Toepassing van het primaat van de verhuizing
Conform artikel 2.1. lid 1 onder b en d van de verordening wordt het primaat van de verhuizing gehanteerd bij het verstrekken van woonvoorzieningen. Dit houdt in dat het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten de voorkeur heeft als het aanpassen van de eigen woning naar verwachting meer kost dan een, in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten, vermeld bedrag (zie artikel 4 lid 5 van dit Besluit).
Dit primaat betekent niet dat de gemeente in alle gevallen besluit dat de gehandicapte naar een andere woonruimte moet verhuizen en een verhuiskostenvergoeding toekent. In sommige situaties kan worden afgeweken van het primaat van de verhuizing omdat verhuizen niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate oplossing is. Ook zal als iemand in een bepaalde kern van de gemeente woont geen verhuizing worden opgelegd naar een van de drie andere kernen van Leerdam, tenzij betrokkene daarmee instemt. In deze gevallen kan alsnog worden overgegaan tot het aanpassen van de eigen woning, ook als het aanpassen van de eigen woning meer kost dan het bedrag dat wordt gehanteerd voor de toepassing van het primaat van de verhuizing.
Het primaat verhuizen wordt niet toegepast in de volgende situaties:
Binnen medisch aanvaardbare termijn [11] is geen adequate aangepaste woning of goedkoper aan te passen woning beschikbaar. Wat een medisch aanvaardbare termijn is wordt door de arts bepaald en kan per individu verschillen. In het advies aan de gemeente wordt de medisch aanvaardbare termijn altijd vermeld.
Daarnaast zou sprake kunnen zijn van specifieke persoonlijke omstandigheden waardoor verhuizen onaanvaardbare ingrijpende gevolgen heeft voor de persoonlijke en gezinssituatie van betrokkene. Factoren die hierbij worden gewogen zijn onder andere de ligging van huidige en nieuwe woonruimte ten opzichte van belangrijke voorzieningen (school, winkels, vervoer) en werkplek en de tijd die iemand al in de buurt heeft gewoond. Of daadwerkelijk sprake is van dergelijke omstandigheden wordt in een breder verband beoordeeld (bijv. door bespreking in een multidisciplinair overleg).
Het primaat van de verhuizing wordt gehanteerd als de kosten van de woningaanpassing boven een, in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten, vermeld bedrag komen én géén van bovengenoemde situaties van toepassing is. Bij toepassing van het primaat van de verhuizing mag de gehandicapte kiezen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting van een aangepaste woning óf voor een éénmalige financiële tegemoetkoming voor het aanpassen van de eigen (huidige) woning. De hoogte van laatstgenoemde tegemoetkoming is gelijk aan het maximumbedrag dat voor vergoeding van de woningaanpassing kan worden verleend bij toepassing van het primaat van de verhuizing.
Voor toekenning van deze financiële tegemoetkoming geldt als voorwaarde dat de woning na aanpassing dient te voldoen aan het (door de adviesinstantie) opgestelde aanpasplan [13]. Om te zorgen dat de woning na aanpassing langdurig geschikt is voor bewoning door de aanvrager, moet in de advisering (het aanpasplan) rekening worden gehouden met de prognose. Met andere woorden, er moet een langdurig adequate situatie worden gecreëerd.
3.3.3. Weigeren van aangeboden woning
Als een aangeboden woning adequaat is en er geen sprake is van een situatie zoals in par. 3.3.2. staat vermeld, mag de woning niet worden geweigerd. Wanneer een aangeboden adequate woning wordt geweigerd of wanneer de gehandicapte door zelf te zoeken naar een adequate woning had kunnen verhuizen, maar dit heeft nagelaten, zal geen aanpassing van de huidige woning plaatsvinden. Een aangeboden of te vinden woning wordt als adequaat beschouwd wanneer deze beantwoordt aan het aanpasplan dat in het kader van de aanvraag is opgesteld of wanneer de woning hieraan beantwoordt na verstrekking van enkele (eenvoudige) aanpassingen.
Als de gehandicapte niet wil verhuizen dan kan de gemeente niet worden verweten dat zij niet zou hebben voldaan aan haar zorgplicht. De gemeente heeft immers een adequate voorziening aangeboden die de gehandicapte echter niet accepteert.
3.3.4. Vergoeding voor vrijmaken van aangepaste woning
Conform artikel 2.5 lid 1, onder b, van de verordening kan aan de achtergeblevene(n) een vergoeding voor verhuizing en inrichting worden verstrekt voor het ontruimen van de woning als een aangepaste woning niet langer wordt gebruikt door een gehandicapte en de gemeente de woning wil gebruiken voor een andere gehandicapte. Om voor deze vergoeding in aanmerking te komen moet er sprake zijn van een verzoek van de gemeente om de aangepaste woning vrij te maken. De hoogte van de vergoeding staat vermeld in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten.
Onder een woningaanpassing wordt een aanpassing van bouwkundige of woontechnische aard verstaan. Zoals bepaald in artikel 2.4. lid 2 van de verordening kan een gehandicapte voor een woningaanpassing in aanmerking komen als verhuizen naar een aangepaste of goedkoper aan te passen woning niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate oplossing is. Woningaanpassingen kunnen gericht zijn op verbeteringen in het bereiken van de woning, de stalling van verplaatsingshulpmiddelen en/of de bruikbaarheid van de woning.
3.4.1. Verstrekking van een woningaanpassing
Bij het verlenen van een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing gelden de volgende voorwaarden:
De voorziening is gericht op het opheffen van ergonomische belemmeringen in het normale gebruik van de woning (zie artikel 1.2, lid 2, sub b van de verordening en artikel 1 lid 1 onder c van de Wet voorzieningen gehandicapten).
De aanvraag voor een woningaanpassing wordt afgewezen als voor de gehandicapte korter dan tien jaar geleden voor het moment van deze aanvraag een(zelfde) woonvoorziening bij of krachtens de Wvg is verstrekt. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente of gewijzigde gezinsomstandigheden (samenwonen, gezinsuitbreiding, echtscheiding).
Om voor een woningaanpassing in aanmerking te komen dient de gehandicapte, conform artikel 2.5 lid 2, onder a van de verordening, bij het verhuizen rekening te houden met de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare, meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door burgemeester en wethouders. Indien dit niet het geval is kan een aanvraag voor een woningaanpassing worden geweigerd.
3.4.2. Woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimten
Als het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten noodzakelijk is om de woonruimte voor de gehandicapte toegankelijk te maken dan kan hiervoor, conform artikel 2.10 van de verordening, een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Uitsluitend de volgende aanpassingen komen in het kader van de Wvg voor vergoeding in aanmerking:
3.4.3. Woningaanpassing in woonschepen en woonwagens
Conform de artikelen 2.12 van de verordening gelden voor aanpassingen in woonschepen en woonwagens een aantal specifieke voorwaarden die hieronder worden vermeld:
Als de technische levensduur van het woonschip of de woonwagen minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, of het woonschip niet ten minste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, staat in het financieel besluit het bedrag vermeld voor de maximale aanpassingskosten.
Er wordt alleen een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip verleend, indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het bedrijf, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466) van een binnenschip, dat:
in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; en
3.4.4. Woningaanpassing t.b.v. de bereikbaarheid van de woning
Met de bereikbaarheid van de woning wordt bedoeld het kunnen bereiken van de woning al dan niet met gebruik van een loophulpmiddel, rolstoel of vervoersvoorziening. Uitgangspunt is dat de woning in ieder geval bereikbaar moet zijn via één toegangsdeur, bij voorkeur via de voordeur tenzij dit bouwkundig niet mogelijk is. Voorzieningen die in het kader van de bereikbaarheid van de woning verstrekt kunnen worden zijn:
In het kader van de toegankelijkheid van de woning kan een opstelplaats voor rolstoel /scootmobiel bij de toegangsdeur van de woning worden gecreëerd.
3.4.4.1. Het aanpassen van een tweede toegang
Het aanpassen van een tweede toegang is afhankelijk van het doel; bijvoorbeeld het kunnen bereiken van tuin of balkon of de noodzaak van het kunnen bereiken van de berging (bijvoorbeeld bij stalling van de scootmobiel of een andere vervoersvoorziening in de berging). Als dit voor het normale gebruik van de woning noodzakelijk is, komt aanpassing van een tweede toegang voor vergoeding in aanmerking.
3.4.4.2. Aanleggen of aanpassen van toegangspad/terras
Als het aanleggen of het aanpassen van een toegangspad en/of terras direct bij de woonruimte noodzakelijk is in het kader van de bereikbaarheid van de woning, de berging of de tuin dan kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt in deze kosten. Het aantal vierkante meters dat hiervoor in aanmerking komt bedraagt maximaal zes m2 voor een terras en maximaal 20 m2 voor een toegangspad.
3.4.5. Woningaanpassing t.b.v. de bruikbaarheid van de woning
Met de bruikbaarheid van de woning wordt bedoeld het kunnen gebruiken van de woning en de woonruimtes voor het normale gebruik van de woning, al dan niet met gebruik van een loophulpmiddel of rolstoel. In het kader van de Wvg zal het meestal gaan om woningaanpassingen die de gehandicapte in staat stellen de keuken, de slaapkamer, de woonkamer, het toilet en de was- en douchegelegenheid zo zelfstandig mogelijk te gebruiken. De aanpassingen zijn afhankelijk van de beperkingen en belemmeringen van de gehandicapte en het gebruik dat van de woonruimten moet worden gemaakt.
Voorzieningen die in het kader van de bruikbaarheid van de woning verstrekt kunnen worden zijn bijvoorbeeld het verbreden van de deuren, het aanbrengen van mechanische of elektrische deuropeners of aanpassingen voor het overbruggen van niveauverschillen. In de volgende paragrafen worden enkele veel voorkomende woningaanpassingen behandeld.
3.4.5.1. Aanpassingen in de keuken
Aanpassingen in de keuken zijn mogelijk als sprake is van ergonomische belemmeringen bij het uitvoeren van keukenactiviteiten en de taakverdeling dusdanig is dat betrokkene grotendeels verantwoordelijk is voor verschillende keukenactiviteiten. Voorts worden de volgende criteria gehanteerd:
Mogelijke aanpassingen in de keuken kunnen zijn (niet limitatief):
3.4.5.2. Aanpassingen aan de trap
Als de gehandicapte beperkt wordt in het gebruik van de trap en daardoor belemmerd wordt in het normale gebruik van de woning kan aanpassing van de trap plaatsvinden. Voorwaarden voor het toekennen van een aanpassing aan de trap zijn:
Trapliften worden in afstemming met het CIZ in bruikleen verstrekt.
De volgende aanpassingen aan de trap [16] zijn mogelijk:
3.4.5.3. Aanpassingen van het toilet
De gehandicapte heeft beperkingen waardoor het opstaan van en gaan zitten op het toilet wordt belemmerd en het aanleggen van steunpunten (handgrepen of beugels) bij het toilet noodzakelijk zijn.
Als het plaatsen van handgrepen/ beugels geen adequate oplossing is en een verhoogd toilet voor de gehandicapte noodzakelijk is om op te staan en/of te gaan zitten.
Een spoel/föhninstallatie kan worden aangelegd als de gehandicapte als gevolg van een medische aandoening niet in staat is zichzelf te reinigen na de toiletgang.
Bovenstaande voorzieningen kunnen ook worden toegepast bij een tweede toilet op de verdieping.
Een tweede toilet (op de verdieping) kan worden aangelegd als een losse toiletstoel niet adequaat is omdat:
3.4.5.4. Aanpassingen van de was- en douchegelegenheid (natte cel)
Het plaatsen van handgrepen/ beugels is nodig als de gehandicapte belemmeringen ondervindt bij het binnengaan van de badkamer en/of tijdens de lichaamsreiniging. Ter opheffing of vermindering van de ondervonden belemmeringen kunnen handgrepen/ beugels onder andere geplaatst worden bij de ingang van de badkamer, bij de douche, bij het bad of bij de wastafel.
Opklapbaar douchezitje (aan de muur)
De gehandicapte is niet in staat om staande veilig te douchen en het plaatsen van handgrepen of beugels (alleen) is geen adequate oplossing. Voorts worden een aantal douchehandelingen zittend uitgevoerd, is een losse douchestoel niet veilig of niet mogelijk door de aanwezigheid van een douchebak of douchescherm.
De gehandicapte kan zich niet veilig over de (natte) douchevloer verplaatsen en andere voorzieningen zoals het plaatsen van beugels/handgrepen en/of een antislipmat zijn geen adequate oplossing.
Als de gehandicapte wordt belemmerd in het gebruik van de wastafel (bijvoorbeeld ten gevolge van rolstoelafhankelijkheid) dan kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor het aanpassen van de wastafel. Mogelijke aanpassingen kunnen zijn; een rolstoelwastafel op vaste hoogte, een rolstoelwastafel in hoogte nastelbaar of een in hoogte verstelbare wastafel, een kantelbare spiegel of een spiegel op hoogte, een beugel om de wastafel, enzovoort.
3.4.6. Uitbreiding of aanbouw van een vertrek
In bepaalde gevallen kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verstrekken voor uitbreiding van een bestaand vertrek of aanbouw van een nieuw vertrek. De voorwaarden die in het kader hiervan worden gehanteerd zijn:
Het aantal m2 waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning, is aangeven in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten gemeente Leerdam.
3.4.6.1. Aankoop van grond i.v.m. uitbreiding of aanbouw vertrek
Conform artikel 2.9 van de verordening kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verstrekken voor de aankoop van grond als uitbreiding of aanbouw van een vertrek niet binnen het bestaande kavel kan plaatsvinden. Als uitgangspunt voor het aantal vierkante meters grond waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, geldt de tabel in de voorgaande paragraaf. Als aankoop van grond nodig is voor het aanpassen van de toegang tot de woning dan kan een financiële tegemoetkoming in de kosten worden verstrekt tot een maximum van 20 vierkante meters.
3.4.7. Aanleggen of aanpassen berging
Bij het verstrekken van een vervoersvoorziening wordt gekeken of er een stallingruimte of berging aanwezig is. Als dit niet het geval is bestaat vanuit de Wvg de mogelijkheid een stallingruimte of berging te creëren. Als dit noodzakelijk is kunnen ook faciliteiten voor het opladen van de vervoersvoorziening (bijvoorbeeld in geval van een scootmobiel) hier onderdeel van uitmaken. Voor het verlenen van een dergelijke voorziening gelden de volgende voorwaarden:
3.4.8. Bezoekbaar maken woning voor bewoners AWBZ-instelling
Zoals vermeld in artikel 2.7, lid 2 van de verordening kan, als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling en regelmatig één bepaalde woning bezoekt, deze woning in het kader van de Wvg bezoekbaar worden gemaakt. Onder bezoekbaar maken wordt verstaan dat de gehandicapte de woonkamer kan bereiken en gebruik kan maken van één toilet [17]. De volgende voorwaarden worden gehanteerd voor het toekennen van deze voorziening:
3.5. Aanleggen van een uitraaskamer
Het aanleggen van een uitraaskamer behoort, conform artikel 1 lid 1 onder c van de Wet voorzieningen gehandicapten, ook tot de Wvg. Een uitraaskamer is een prikkelarme verblijfsruimte (met een oppervlak van 6 tot 9 vierkante meter) waarin een gehandicapte die, vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Criteria om voor het aanleggen van een uitraaskamer in aanmerking te komen zijn:
3.6. Roerende woonvoorzieningen
Onder roerende woonvoorzieningen worden voorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard verstaan (zie artikel 1 lid 1 onder c van de Wet voorzieningen gehandicapten). De voorzieningen die hieronder vallen kunnen in drie categorieën worden verdeeld:
Als betrokkene een medisch aantoonbare allergie heeft voor de huisstofmijt kan hij éénmalig in aanmerking komen voor woningsanering. Dit beperkt zich tot het vervangen van de vloerbedekking in de slaapkamer. Bij cliënten die meer dan acht uur per dag in de woonkamer doorbrengen kan hierop een uitzondering worden gemaakt en kan, op medische indicatie, eventueel ook de vloerbedekking en de gordijnen in de woonkamer worden vervangen.
De volgende uitgangspunten worden gehanteerd bij het toekennen van een vergoeding:
De financiële tegemoetkoming die wordt verstrekt voor het vervangen van de vloerbedekking staat vermeld in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten (bijlage 5 behorende bij dit besluit). De tegemoetkoming is afhankelijk van de leeftijd van de vloerbedekking. Bij berekening van de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de ouderdom van de vloerbedekking. De percentages van vergoeding zijn:
3.6.2. Vervangen van vloerbedekking door rolstoelvast tapijt
Een gehandicapte kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor rolstoelvast tapijt in de woonkamer onder de volgende voorwaarden:
De financiële tegemoetkoming die wordt verstrekt voor het vervangen van de vloerbedekking staat vermeld in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten (bijlage 5). Deze tegemoetkoming is afhankelijk van de leeftijd van de vloerbedekking. Voor de vergoedingspercentages wordt verwezen naar de vorige paragraaf.
3.6.3. Losse woonvoorzieningen
Losse woonvoorzieningen worden door de gemeente in natura of in bruikleen verstrekt. Hieronder wordt een aantal vaak verstrekte woonvoorzieningen behandeld (deze opsomming is niet limitatief).
3.6.3.1. Niet verrijdbare douchestoel
Een niet verrijdbare douchestoel kan worden toegekend als:
3.6.3.2. Verrijdbare douchestoel
Een verrijdbare douchestoel kan worden toegekend als:
3.6.3.3. Douchestretcher/ douchebrancard
Een douchestretcher of douchebrancard kan worden toegekend als:
Een badplank kan worden toegekend als:
Een badlift kan worden toegekend als:
3.6.3.6. Toiletstoel (postoel)
Een toiletstoel (ook wel postoel genoemd) kan worden toegekend als:
3.6.3.7. Transferhulpmiddelen (tilliften)
Transferhulpmiddelen kunnen worden toegekend als gehandicapten niet in staat zijn zelfstandig, zonder hulpmiddelen, transfers te maken of met ondersteuning van een hulpverlener niet in staat zijn transfers te maken en als zonder tillift geen thuiszorg gegeven kan worden. De volgende typen tilliften kunnen in het kader van de Wvg worden verstrekt:
3.7. Onderhoud, keuring en reparatie
De gemeente verstrekt conform artikel 2.15 van de verordening, een vergoeding voor de onderhoudskosten van alle, vanuit de Wvg of de RGSHG verstrekte, woonvoorzieningen omdat deze kosten regelmatig gemaakt moeten worden en/of relatief hoog zijn. Bovendien zijn het meerkosten die gemaakt moeten worden in verband met de handicap. Het betreft vaak voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd zoals verschillende typen trapliften, automatische deuropeners en (elektrisch) beweegbare keukens. Onderhoud en reparatie van andere woonvoorzieningen, bijvoorbeeld de roerende woonvoorzieningen, komt ook voor vergoeding in aanmerking.
De maximale bedragen die voor onderhoud, keuring en reparatie worden toegekend staan vermeld in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten (bijlage 4 behorende bij dit besluit). Om voor de vergoeding in aanmerking te komen dient de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf te bewonen. Bovendien mag er geen sprake zijn van nalatigheid van de zijde van de cliënt, dit ter beoordeling van de gemeente.
3.8. Dubbele woonlasten door aanpassing woonruimte
Als de gehandicapte, tijdens het aanbrengen van de voorzieningen, niet in de woonruimte kan blijven wonen en tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken of de te verlaten woonruimte langer moet aanhouden kan, conform artikel 2.16 van de verordening, voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt.
De kosten in verband met tijdelijke huisvesting worden alleen vergoed bij aanpassing van de huidige woonruimte van de gehandicapte of aanpassing van de, door de gehandicapte, te betrekken woonruimte. Voorwaarden voor het toekennen van een vergoeding voor tijdelijke huisvesting zijn:
De hoogte en de duur van de vergoeding staan vermeld in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten.
Een bijdrage in huurderving, zoals vermeld in artikel 2.17 van de verordening, kan worden toegekend aan de eigenaar van een aangepaste woonruimte die een huurovereenkomst met een gehandicapte heeft beëindigd. De eigenaar houdt de woning beschikbaar en mist daardoor inkomsten. Door de eigenaar een tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De hoogte en de duur van de vergoeding staan vermeld in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten.
Conform artikel 3.2. lid 1 van de verordening, kunnen vervoersvoorzieningen worden toegekend als het verplaatsingspatroon van de cliënt in belangrijke mate [18] verstoord is door (ondervonden) belemmeringen. De keuze voor de goedkoopst adequate vervoersvoorziening is afhankelijk van:
Conform artikel 3.2. lid 2 wordt er geen tegemoetkoming in de kosten van vervoer boven de 5 zones verstrekt. In principe wordt hiervoor maximaal één voorziening verstrekt die voorziet in de verschillende verplaatsingsbestemmingen van de gehandicapte.
Door het verstrekken van een vervoersvoorziening wordt de gehandicapte in staat gesteld deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer oftewel het ‘leven van alledag’. Onder het leven van alledag vallen regelmatig terugkomende maatschappelijke – en sportieve activiteiten in de directe woon- en leefomgeving van de cliënt zoals het doen van dagelijkse boodschappen, het bezoeken van familie of kennissen, het zomaar buiten zijn, deelnemen aan sportactiviteiten, kerkbezoek, culturele activiteiten en winkelen. Vervoer in het kader van medische behandeling valt onder het aandachtsgebied ‘’gezondheid’’. Het is niet zo dat, vanwege de beperkingen in het kader van de Regeling zittend ziekenvervoer per 1 juni 2004, de Wvg zorgplicht hierdoor is uitgebreid.
De vervoersvoorziening is bestemd voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving van de gehandicapte omdat het leven van alledag zich, in de regel, hier afspeelt. De gemeente dient zorgvuldig onderzoek te doen naar het verplaatsingspatroon van de gehandicapte zodat kan worden vastgesteld welke verplaatsingen van belang zijn voor het onderhouden van noodzakelijke sociale contacten. Op basis van dit onderzoek wordt de voorziening afgestemd op de individuele situatie van de gehandicapte.
De gemeente heeft, behoudens uitzonderingssituaties bij dreigende vereenzaming, geen zorgplicht ten aanzien van bovenregionaal vervoer [19]. Voor bovenregionaal vervoer kan de gehandicapte gebruik maken van Valys.
4.2. Uitgangspunten verstrekking vervoersvoorziening
Alleen als openbaar vervoer niet adequaat is, kan een gehandicapte in aanmerking komen voor een Wvg-vervoersvoorziening. Openbaar vervoer is niet adequaat als de gehandicapte ten gevolge van ziekte of gebrek belemmerd wordt in het bereiken of het gebruiken van het regulier openbaar vervoer zoals staat vermeld in artikel 3.2. lid 1 van de verordening.
In de volgende situaties is openbaar vervoer niet adequaat:
4.3. Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV)
Als het voor gehandicapten niet mogelijk is met het openbaar vervoer te reizen (zie de criteria in de vorige paragraaf) kunnen zij, conform artikel 3.1 lid 1, sub a van de verordening, in aanmerking komen voor CVV. Ook gehandicapten die alleen mét begeleiding gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer maar zonder begeleiding gebruik kunnen maken van het CVV (omdat het CVV vervoer van deur tot deur biedt), kunnen in aanmerking komen voor een CVV-pas. Op vertoon van deze pas kunnen gehandicapten tegen een aangepast tarief, vergelijkbaar met het tarief van het openbaar vervoer, met het CVV onbeperkt reizen binnen het vervoersgebied (dit gebied bestrijkt 5 OV-zones vanaf de voordeur).
Het CVV is een open systeem waarvan iedereen, die zich in het vervoersgebied bevindt, gebruik kan maken. Vervoer geschiedt van deur tot deur. Het CVV rijdt alleen op bestelling, waarbij tenminste één uur van tevoren gebeld moet worden. Er wordt gereden met (rolstoel)taxibusjes of een gewone taxi /personenauto. Voor kinderen beneden de twaalf jaar die met hun (gehandicapte) ouder(s) samenreizen wordt door de gemeente een vervoerskostenvergoeding toegekend op basis van OV-tarief CVV.
4.3.1. Medisch noodzakelijke begeleiding bij het CVV [20]
De chauffeur is verantwoordelijk voor het vervoer vanaf de voordeur van de woning/het wooncomplex tot de plaats van bestemming. De mogelijkheid bestaat dat een Wmo-cliënt om medische redenen niet zelfstandig gebruik kan maken van de MolenHopper. Indien de noodzaak voor een medisch noodzakelijke begeleid(st)er objectief is vastgesteld, kan de gehandicapte in aanmerking komen voor het mee laten reizen van één begeleider [21]. Dit wordt vermeld op de MolenHopperpas van de belanghebbende. De kosten van de medisch noodzakelijke begeleid(st)er komen voor rekening van de gemeente.
Op grond van artikel 2, lid 2 onder h van de Verordening wordt geen begeleiding toegekend, indien de pashouder beschikt, dan wel kan beschikken, over een OV-begeleiderspas, zijnde een voorliggende voorziening. Dat kan onder andere aan de orde zijn bij een visueel gehandicapte pashouder, die met begeleiding van het openbaar vervoer gebruik kan maken.
Indien er geen sprake is van een voorliggende voorziening, dan is er in de volgende situaties een indicatie voor medisch noodzakelijke begeleiding (de begeleid(st)er moet 12 jaar of ouder zijn):
Pashouders die door hun handicap (blijvende invaliditeit ten gevolge van - een combinatie van - lichamelijk en/of verstandelijke beperkingen/aandoening(en) niet in staat zijn om zelfstandig met de Molenhopper te reizen, d.w.z. de pashouder kan niet zonder hulp in de Molenhopper komen en/of er is tijdens de reis ADL-hulp noodzakelijk [22];
4.3.2. Sociale begeleiding bij CVV
Voor begeleiding op sociale gronden, bijvoorbeeld het bieden van hulp op de plaats van bestemming of het duwen van de rolstoel of om samen op stap te gaan, wordt geen indicatie voor medische noodzakelijke begeleiding tijdens vervoer verstrekt. In het kader van de Wvg draagt de gemeente zorg voor adequaat vervoer. Het bieden van hulp op plaats van bestemming maakt echter geen onderdeel uit van dit vervoer en behoort dus niet tot de zorgplicht van de gemeente. Voor begeleiding op sociale gronden kan de gehandicapte gebruik maken van het forfaitaire bedrag dat bij het CVV wordt verstrekt.
4.4. Financiële tegemoetkomingen voor vervoer
Als een gehandicapte een contra-indicatie heeft voor het CVV dan kan de gehandicapte in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten van het gebruik van auto, taxi of rolstoeltaxi conform artikel 3.1 lid 1 onder c van de verordening.
Het is mogelijk dat de gehandicapte een contra-indicatie heeft voor het CVV en een eigen auto bezit (of er is een auto in het gezin van de gehandicapte op hetzelfde adres aanwezig) die hij kan gebruiken om zich te (laten) vervoeren. In dat geval kan, conform artikel 3.1. lid 1, onder c, punt 2 een financiële tegemoetkoming voor gebruik van de eigen auto worden verstrekt.
Ten aanzien van de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto wordt een inkomensgrens gesteld omdat boven deze grens een auto en de daarmee samenhangende vervoerskosten algemeen gebruikelijk worden geacht (zie artikel 3.2 lid 9 van de verordening). De tegemoetkoming betreft een forfaitaire vergoeding. De hoogte van deze vergoeding staat vermeld in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten.
Een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto wordt alleen in combinatie met het aanpassen van de eigen auto verstrekt als dit de goedkoopst adequate oplossing voor de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte.
Als er een contra-indicatie is voor het CVV én de gehandicapte niet over een eigen auto beschikt of deze auto niet kan gebruiken, kan een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de taxi worden verstrekt overeenkomstig 4.3.4 van dit verstrekkingenboek. De vergoeding vindt plaats op declaratiebasis tot een, in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten vermeld, maximum per jaar. Alleen de kosten van ritten binnen het CVV-vervoersgebied [23] komen voor vergoeding door de gemeente in aanmerking.
4.4.3. Gebruik van rolstoeltaxi
De gehandicapte kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de rolstoeltaxi als vervoer per CVV, (eigen) auto of taxi niet adequaat is overeenkomstig 4.3.2. van dit verstrekkingenboek. Dit is het geval in de volgende situaties:
De vergoeding vindt plaats op declaratiebasis tot een, in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten vermeld, maximum per jaar. Alleen de kosten van ritten binnen het CVV-vervoersgebied23 komen voor vergoeding door de gemeente in aanmerking.
4.4.4. Beperking van de financiële tegemoetkoming
Conform het bepaalde in artikel 3.2. lid 7 en 8 van de verordening kan de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten in de volgende gevallen worden beperkt:
4.5. Aanpassing van de eigen auto
Gehandicapten kunnen alleen in aanmerking komen voor het aanpassen van de eigen auto als dit de goedkoopst adequate voorziening is conform artikel 1.2, lid 2, onder c, van de verordening. Bij beoordeling of aanpassing van de eigen auto de goedkoopst adequate voorziening is wordt onder andere rekening gehouden met de vervoersbehoefte en de gezinssituatie. In geval van een grote vervoersbehoefte kan het goedkoper zijn de auto aan te passen. Ook kan het aanpassen van de auto de enige (adequate) mogelijkheid zijn om een gehandicapt gezinslid te verplaatsen. Bij de verstrekking van autoaanpassingen is het dan ook primair de vraag of het aanpassen van de auto (en een eventuele toekenning van een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de auto) een goedkopere oplossing is dan verlening van andere adequate voorzieningen.
De kosten voor autoaanpassingen worden volledig vergoed, voor zover de aanpassingen niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.
Voor aanpassingen aan de auto gelden de volgende regels:
4.5.1. Vergoeding van aanpassing van de auto
Als het aanpassen van de auto de goedkoopst adequate oplossing is dan worden de aanpassingskosten, indien vooraf aangevraagd, volledig vergoed.Ook de keuringskosten door het RDW komen voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de vergoeding geldt dat de auto niet ouder mag zijn dan drie jaar en in goede staat verkeert. Alle noodzakelijke aanpassingskosten worden vergoed tot maximaal de waarde van de referentieauto (zie het Besluit financiele tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten).
In uitzondering op bovenstaande worden losse voorzieningen/ aanpassingen volledig vergoed bij een auto tot tien jaar oud. Bij de keuze voor de goedkoopst adequate voorziening wordt meegewogen in hoeverre de aanpassing /voorziening eenvoudig in een andere auto kan worden overgezet. De kosten voor overzetting in een andere auto komen niet voor vergoeding in aanmerking. Voorbeelden van losse voorzieningen zijn bijvoorbeeld een aangepaste autostoel (voor volwassenen en kinderen) en een tillift.
Een vergoeding voor het aanpassen van de auto kan één keer in de zeven jaar worden toegekend, dit geldt ook voor losse voorzieningen/aanpassingen.
4.5.2. Rijlessen en overige kosten voor aangepaste auto
De meerkosten voor rijlessen die noodzakelijk zijn om te leren rijden in een aangepaste auto, komen alleen voor vergoeding in aanmerking [25] als de aanpassingskosten van de auto in het kader van de WVG zijn betaald. Naast deze kosten worden ook de voorrijkosten, de kosten voor het afleggen van een rijtest bij het CBR en de kosten voor (vernieuwing van) het rijbewijs vergoed.
Uitgangspunt van deze voorziening is dat hiermee alle vervoersbehoeften kunnen worden ingevuld omdat de gehandicapte geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, het CVV en ook andere goedkopere vervoersvoorzieningen (vervoerskostenvergoeding voor taxi of rolstoeltaxi, scootmobiel, rolstoel, enz.) of een combinatie van vervoersvoorzieningen niet adequaat is.
Een bruikleenauto wordt alleen verstrekt als de gehandicapte in het bezit is van een rijbewijs en voor zijn verplaatsingsprobleem beslist is aangewezen op een auto [26]. Dit wordt bepaald na individuele beoordeling van de aanvraag.
Conform art. 3.2 lid 9 van de verordening wordt een auto boven een bepaalde inkomensgrens algemeen gebruikelijk geacht zodat alleen gehandicapten met een inkomen beneden deze grens in aanmerking komen voor verstrekking van een (bruikleen)auto. De gemeente bepaalt welk type bruikleenauto ter beschikking wordt gesteld, rekening houdend met de prijs van een referentie-auto. Afgezien van de brandstofkosten worden alle overige kosten die samenhangen met het gebruik van de auto vergoed door de gemeente. Onder alle overige kosten zijn niet begrepen kosten als gevolg van nalatig of roekeloos gedrag of opzettelijk schadetoebrengend gedrag van de aanvrager. De brandstofkosten voor de bruikleenauto worden niet door de gemeente vergoed. Aangezien ook niet-gehandicapten vervoerskosten maken en deze kosten als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, wordt de gehandicapte geacht de brandstofkosten zelf te betalen.
Met een gesloten buitenwagen wordt een gehandicaptenvoertuig bedoeld (bijvoorbeeld een Canta). Een gehandicaptenvoertuig mag in principe overal rijden en parkeren, ook op trottoirs en in winkelgebieden. Het bezit van een (brommer)rijbewijs is niet noodzakelijk.
Een, al dan niet, aangepaste gesloten buitenwagen wordt alleen toegekend als de gehandicapte geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer of CVV en er geen andere goedkopere adequate vervoersvoorzieningen kunnen worden getroffen [27]. Bovendien beschikt de gehandicapte over voldoende verkeersinzicht om veilig aan het verkeer te kunnen deelnemen en is om medische redenen, aangewezen op overdekt vervoer, dit ter beoordeling van een arts. Een gesloten buitenwagen wordt niet in combinatie met andere voorzieningen verstrekt aangezien met deze voorziening het gehele vervoersgebied, waarvoor de gemeentelijke zorgplicht geldt, kan worden bereisd. De brandstofkosten voor de gesloten buitenwagen worden niet door de gemeente vergoed. Aangezien ook niet-gehandicapten vervoerskosten maken en deze kosten als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd, wordt de gehandicapte geacht de brandstofkosten zelf te betalen.
4.8. Scootmobiel (open buitenwagen)
Gehandicapten die belemmerd worden in het bereiken van vervoersbestemmingen op korte afstand rond de woning, dit in het kader van het leven van alledag, kunnen (eventueel in aanvulling op of in combinatie met een andere Wvg-vervoersvoorziening) in aanmerking komen voor een scootmobiel [28]. Daarnaast geldt dat het verstrekken van de scootmobiel de goedkoopst adequate oplossing is voor het vervoersprobleem van de cliënt. Aangezien de scootmobiel is bedoeld voor vervoer in de directe woonomgeving van de cliënt heeft de gemeente geen zorgplicht voor het meenemen/vervoeren van scootmobielen (bijv. naar vakantiebestemmingen).
4.8.1. Mogelijkheden van de gehandicapte
Om voor een scootmobiel in aanmerking te komen moet de gehandicapte het volgende kunnen:
Er is een aanzienlijke zelfstandige vervoersbehoefte in de directe woonomgeving in het kader van het leven van alledag. Hierin wordt meegewogen:
Er is een stallingsmogelijkheid voor de scootmobiel. Indien dit niet het geval is, komen de kosten voor de aanleg van een stalling voor vergoeding in aanmerking. Indien deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen worden overwogen. Als de stalling niet te realiseren is kan de gehandicapte in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding.
In overleg tussen gemeenten, de adviserende instantie en leverancier wordt de scootmobiel standaard afgesteld op 12 kilometer per uur. Met deze snelheid kan de gehandicapte nog met iemand ‘meefietsen’ . Eventueel kan de adviserende instantie adviseren de scootmobiel op een lagere of hogere maximumsnelheid in te stellen.
Als de cliënt geïndiceerd is voor een scootmobiel maar zijn rijvaardigheid onvoldoende is, dan kan de cliënt in het kader van de Wvg in aanmerking komen voor gewenningslessen. Als deze lessen noodzakelijk zijn voor een optimaal en veilig gebruik van de scootmobiel dan komt de cliënt in aanmerking voor maximaal drie gewenningslessen via de leverancier. Dit is het geval als tijdens de proefrit blijkt dat betrokkene niet over voldoende rijvaardigheid beschikt om verantwoord met de vervoersvoorsziening om te gaan, dan wel veilig aan het verkeer deel te nemen. Wanneer het de verwachting is dat deze rijvaardigheid niet met maximaal drie extra gewenningslessen is aan te leren, is professionele training door een ergotherapeut noodzakelijk. De training door de ergotherapeut wordt door de gemeente vergoed.
4.8.6. Medisch noodzakelijke aanpassingen en accessoires
Als aanpassingen en/of accessoires aan de scootmobiel noodzakelijk zijn dan komen deze alleen voor vergoeding in aanmerking als er sprake is van een medische noodzaak. De volgende aanpassingen en accessoires zijn mogelijk:
Schootskleed/ voetenzak /orthesejas [29]: indien er sprake is van doorbloedingsstoornissen aan het onderlichaam of het been en de gehandicapte onvoldoende in staat is zichzelf bij stilzitten te verwarmen. Ook kan deze accessoire noodzakelijk zijn als er bij koude een ernstige toename van de klachten optreedt of als er sprake is van een verstoord temperatuurgevoel;
De gemeente vergoedt het plaatsen van kinderzitjes op de scootmobiel indien dit in het kader van de rol als ouder noodzakelijk is voor het vervoer van (kleine) kinderen. Er wordt gewerkt met specifieke aangepaste scootmobiels (bijvoorbeeld Mover of delta 2) waarop een goedgekeurd zitje (wat aan alle veiligheidsnormen voldoet) reeds aanwezig is.
4.9. Andere verplaatsingsmiddelen
De financiële tegemoetkomingen of een vergoeding in de kosten van aanschaf of gebruik van andere verplaatsingsmiddelen kunnen als op zichzelf staande voorziening worden verstrekt. Gehandicapten kunnen voor een verplaatsingsmiddel in aanmerking komen als met deze voorzieningen een substantieel deel van de bestemmingen in het kader van het leven van alledag bereikt kan worden. Dit wordt beoordeeld door de totale, individuele vervoersbehoefte van de cliënt in kaart te brengen.
Een handbike (fietsdeel gekoppeld aan een rolstoel) kan worden verstrekt als de gehandicapte afhankelijk is van het gebruik van een rolstoel om zich te verplaatsen. Bovendien moet de gehandicapte in staat zijn om zich fietsend m.b.v. handaandrijving te verplaatsen en moet de handbike zelfstandig aan- en af kunnen koppelen. In bepaalde gevallen kan een handbike het alternatief zijn voor een scootermobiel.
Als een standaardfiets niet adequaat is dan kan een aangepaste fiets worden verstrekt aan de gehandicapte. Een aangepaste fiets is een fiets die niet in de reguliere fietsenwinkel verkrijgbaar is en die speciaal gemaakt/ontwikkeld is voor gehandicapten. In dit kader wordt de fiets met hulpmotor of elektrische fiets als algemeen gebruikelijk beschouwd aangezien deze ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gekocht.
4.9.3. Driewielfiets (met of zonder hulpmotor)
Als de gehandicapte onvoldoende motorische vaardigheden heeft voor een gewone fiets kan een driewielfiets worden verstrekt. Aan kinderen beneden de vier jaar wordt een driewielfiets verstrekt als de uitvoering niet algemeen gebruikelijk is.
Een tandem kan worden verstrekt als er sprake is van problemen betreffende visus, gehoor, verstandelijke, cognitieve of fysieke vermogens waardoor zelfstandige deelname aan het verkeer onmogelijk is. Bovendien moet er een begeleider aanwezig zijn die met de tandem overweg kan.
4.9.5. Vervoers- en speelvoorzieningen voor kinderen
In veel gevallen is voor kinderen de te verstrekken voorziening niet alleen bedoeld om te voorzien in de vervoersbehoefte maar ook om mee te spelen. Bij kinderen kunnen twee voorzieningen naast elkaar worden verstrekt waarbij de ene voorziening verstrekt wordt om (voor een groot deel) te voorzien in de vervoersbehoefte en de andere voorziening verstrekt wordt om mee te spelen.
Als normale fietszitjes niet adequaat zijn kunnen speciale fietszitjes worden verstrekt aan kinderen met een handicap. Eventueel kan een aangepaste fietskar voor vervoer van een gehandicapt kind per fiets worden verstrekt, als een speciaal fietszitje niet adequaat is. Andere vervoersvoorzieningen die aan kinderen met een handicap kunnen worden verstrekt zijn onder andere aankoppelfietsen, speelvoorzieningen waarmee het kind zich kan verplaatsen, duofiets en een rolstoeltransportfiets.
Een rolstoelscooter of pendel is een soort scootmobiel waar de rolstoel ingereden kan worden. De gehandicapte kan zich vervolgens zittend in de rolstoel met bromfietssnelheid verplaatsen. Ten aanzien van de verstrekking gelden de volgende voorwaarden:
Het gebruik van de handbewogen rolstoel in combinatie met het CVV is vanwege een specifieke (leeftijdsgerelateerde) vervoersbehoefte geen adequate oplossing. (Er worden direct na elkaar bestemmingen bezocht. Het meerdere malen op CVV wachten is hierbij geen optie vanwege het te lang onderweg zijn en/of het niet op tijd kunnen zijn bij die bestemmingen. De afstand naar de bestemmingen is te groot voor het zelf voortbewegen van de rolstoel).
Een rolstoel is een hulpmiddel gericht op het opheffen of verminderen van belemmeringen die betrokkene vanwege ziekte of gebrek ervaart bij het verplaatsen binnen en buiten de woning. Dit betreft de directe woon- en leefomgeving van de cliënt. Dit onderscheidt rolstoelen van vervoersvoorzieningen. Rolstoelen zijn bedoeld voor het zich voortbewegen en verplaatsen (of het verplaatst worden) over kleine afstanden. Met vervoersvoorzieningen kunnen gehandicapten zich over grotere afstanden verplaatsen.
Er zijn verschillende typen rolstoelen met elk een eigen, specifiek gebruiksdoel. De volgende typen worden onderscheiden:
Naast deze indeling kan nog onderscheid worden gemaakt naar incidenteel, regelmatig en permanent gebruik.
De keuze van de rolstoel hangt af van veel verschillende factoren. Bijvoorbeeld de mogelijkheden die de gehandicapte heeft ten aanzien van zich verplaatsen, zitten en bedienen van de rolstoel. Het doel waarvoor de rolstoel wordt gebruikt zoals binnen en/of buiten gebruik, korte en/of middellange afstand en/of sportactiviteiten. De eisen die worden gesteld aan de meeneembaarheid van de rolstoel en zo zijn er nog veel andere factoren die de keuze van de rolstoel bepalen. Op basis hiervan wordt een ‘programma van eisen’ (PVE) opgesteld aan de hand waarvan wordt bekeken welke rolstoel het goedkoopst adequaat is om het verplaatsingsprobleem van de cliënt op te lossen.
Een zelfbeweger is een rolstoel die door de gebruiker op eigen kracht voort te bewegen is, maar die ook als duwrolstoel gebruikt kan worden. De manier van aandrijven kan verschillend zijn. Het meest gebruikelijk is dat de rolstoel wordt voortbewogen door met beide handen aan de hoepels van de achterwielen te pakken/bewegen. Een andere vorm is trippelen met één of beide benen, eventueel ondersteund door hoepelen met een of beide handen. Het zelfstandig rijden in een handbewogen rolstoel vraagt over het algemeen een goede arm/handfunctie, een goede balans en een redelijk uithoudingsvermogen /kracht.
Een gehandicapte kan in aanmerking komen voor een zelfbeweger als de verwachte frequentie van gebruik gemiddeld 1 keer per maand bedraagt.
Bij voorkeur wordt een zelfbeweger verstrekt maar als dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld doordat er contra-indicaties zijn voor een zelfbeweger, kan een gehandicapte in aanmerking komen voor een duwrolstoel. Naast de algemene criteria om voor een rolstoel in aanmerking te komen, dient voor de verstrekking van een duwrolstoel rekening gehouden te worden met de beschikbaarheid van een begeleider. De verplaatsing kan immers alleen met begeleider plaatsvinden. Hierbij moet worden onderzocht of de reguliere begeleider fysiek in staat is om de rolstoel met cliënt voort te duwen. Onder het fysiek in staat zijn wordt verstaan, voldoende uithoudingsvermogen en kracht.
Een aankoppelmotor is een elektrische aandrijving op een handbewogen rolstoel ter ondersteuning van de persoon die de rolstoel duwt. Het systeem bestaat meestal uit een, door een elektromotor aangedreven, vijfde wiel dat onder de handbewogen rolstoel wordt geplaatst; er zijn echter ook andere vormen op de markt. Op de duwhandvatten wordt een bedieningskast geplaatst waarmee de duwende persoon het systeem bedient.
Een aankoppelmotor kan worden verstrekt als de cliënt een indicatie heeft voor een transportrolstoel en noch de cliënt zelf, noch de echtgeno(o)t(e) van cliënt is in staat, ten gevolge van aantoonbare beperkingen, de transportstoel voort te bewegen. Bij beoordeling van de aanvraag voor een aankoppelmotor wordt met de volgende punten rekening gehouden:
Omdat het om een relatief dure verstrekking gaat, dient de gebruiksfrequentie in redelijke verhouding te staan tot de hoge kosten. Als vast staat dat de rolstoel slechts zeer incidenteel wordt gebruikt en het gebruik alleen recreatief van aard is, is de verstrekking van een aankoppelmotor niet de goedkoopst adequate oplossing. Voor dergelijk incidenteel gebruik kan van cliënt worden verwacht dat hij zelf iemand inschakelt om de rolstoel te duwen. Deze problematiek speelt immers ook bij alleenstaande mensen die niet in staat zijn hun eigen (transport)rolstoel voort te bewegen;
Het is van belang dat de persoon, die de rolstoel met aankoppelmotor bedient, bij de cliënt inwoont. Als de cliënt voor de bediening van de aankoppelmotor is aangewezen op mensen die elders woonachtig zijn (zoals uitwonende familie, kennissen of vrijwilligers) wordt een aankoppelmotor niet adequaat geacht. Bovendien kan gesteld worden dat in dergelijke situaties de gebruiksfrequentie niet in verhouding staat tot de kosten.
Dit zijn rolstoelen die met een elektromotor worden aangedreven. Bediening vindt meestal plaats via een joystick die met de hand wordt bediend. Er zijn echter ook ingewikkelder vormen van besturing mogelijk. Een cliënt kan voor een elektrische rolstoel in aanmerking komen als deze rolstoelgebonden is en het verstrekken van een zelfbeweger geen adequate voorliggende voorziening is. Bovendien moet de cliënt een zelfstandige verplaatsingsbehoefte hebben en in staat zijn de elektrische rolstoel zelfstandig te bedienen. Bij het maken van een juiste keuze wordt onder andere gekeken of het accent ligt op verplaatsing binnens- of buitenshuis, waarbij zoveel mogelijk gestreefd wordt naar verstrekking van één rolstoel die voldoet aan de totale verplaatsingsbehoefte.
In principe gelden voor rolstoelen bij kinderen dezelfde verstrekkingscriteria als voor volwassenen. Bij het maken van een juiste keuze zijn echter een aantal aanvullende criteria van belang die extra aandacht vragen zoals de ontwikkeling en de groei van het kind en de mogelijkheid tot spelen en spelenderwijs ontwikkelen. Daardoor kunnen de eisen die aan de rolstoel worden gesteld soms snel veranderen.
5.6.1. (Duw)wandelwagen / buggy
Gehandicapte kinderen kunnen voor een (duw)wandelwagen of buggy in aanmerking komen als de normaal in de handel zijnde wandelwagens/buggies niet voldoen met betrekking tot de grootte [30] en de benodigde zitondersteuning. Als in de wagen zitondersteuningselementen medisch noodzakelijk zijn voor het handhaven van een juiste lichaamshouding van het kind, dan komen deze elementen voor vergoeding in aanmerking.
Als het kind zich zelfstandig kan en wil voortbewegen en/of de duwrolstoel/wandelwagen niet adequaat is, kan een handbewogen rolstoel worden verstrekt.
Als in de toekomst een zelfstandige verplaatsingsbehoefte ontstaat (zowel in eventuele school- als thuissituatie) en het kind fysiek en cognitief in staat is de rolstoel zelfstandig te (leren) bedienen, kan een elektrische rolstoel worden verstrekt. Over het verstrekken van een elektrische rolstoel aan kinderen vindt altijd overleg plaats met de behandelaar.
5.8. Herstel, onderhoud en reparatie
De gemeente neemt de kosten voor onderhoud, gebruik en reparatie van de rolstoel voor haar rekening zodat de levensduur van de rolstoel zo groot mogelijk is. De voorwaarden ten aanzien van vergoeding van deze kosten staan vermeld in de bruikleenovereenkomst die de cliënt van de leverancier ontvangt bij verstrekking van de rolstoel. In het algemeen kan worden gesteld dat alle kosten worden vergoed, tenzij er schade is ontstaan door opzettelijk onzorgvuldig gebruik van de rolstoel door de cliënt.
Voor alle elektrisch voortbewogen rolstoelen, die buiten deelnemen aan het verkeer geldt een verplichting tot verzekeren. Deze (WA) verzekering maakt onderdeel uit van de huurovereenkomst die tussen leverancier en gemeente wordt afgesloten. Indien er sprake is van een rolstoel die door de gemeente wordt aangeschaft geldt dat de gemeente dient te zorgen voor een WA-verzekering. Dit wordt geregeld met de leverancier.
5.40. Training in het gebruik van de (elektrische) rolstoel
Vooral bij elektrische rolstoelen kan instructie en training (in de vorm van lessen) nodig zijn. Als deze lessen noodzakelijk zijn voor een optimaal en veilig gebruik van de rolstoel dan kan de cliënt in het kader van de Wvg in aanmerking komen voor maximaal drie gewenningslessen via de leverancier. Dit is het geval als tijdens de proefrit blijkt dat betrokkene niet over voldoende rijvaardigheid beschikt om verantwoord met de vervoersvoorsziening om te gaan, dan wel veilig aan het verkeer deel te nemen. Wanneer het de verwachting is dat deze rijvaardigheid niet met maximaal drie extra gewenningslessen is aan te leren, is professionele training door een ergotherapeut noodzakelijk. De training door de ergotherapeut wordt door de gemeente vergoed.
5.5. Medisch noodzakelijke aanpassingen & accessoires
Aanpassingen aan de rolstoel die medisch noodzakelijk zijn, worden als (vast) onderdeel van de rolstoel beschouwd en komen voor verstrekking/vergoeding in aanmerking. Alleen de aanpassingen die in het programma van eisen staan vermeld, komen voor vergoeding in aanmerking.
Hetzelfde beleid wordt gehanteerd voor het verstrekken van accessoires voor de rolstoel. Alleen medisch noodzakelijke accessoires komen voor vergoeding in aanmerking. De volgende accessoires kunnen hiertoe behoren:
Indien er sprake is van doorbloedingsstoornissen aan het onderlichaam of het been en de gehandicapte onvoldoende in staat is zichzelf bij stilzitten te verwarmen. Ook kan deze accessoire noodzakelijk zijn als er bij koude een ernstige toename van de klachten optreedt of als er sprake is van een verstoord temperatuurgevoel.
De gemeente zorgt voor de noodzakelijke aanpassingen aan de rolstoel zodat deze in de rolstoeltaxi kan worden vastgezet. De vervoerder zorgt voor de mogelijkheden om de rolstoel in de taxi vast te zetten. In geval van afwijkende rolstoelbreedte kan de horizontale taxibeugel tussensteun van het Bierman vergrendelingssysteem aan de cliënt worden verstrekt aangezien alleen de standaard maatvoering in het CVV aanwezig is.
De vergoeding voor een sportrolstoel is een forfaitair gemaximeerd bedrag, dat wordt toegekend voor een periode van drie jaar. Voor de hoogte van dit bedrag wordt verwezen naar het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten. Naast het bedrag voor aanschaf van de sportrolstoel wordt, tevens voor een periode van drie jaar, een forfaitair gemaximeerd bedrag beschikbaar gesteld voor de kosten van onderhoud, reparatie en aanpassingen aan de sportrolstoel [31]. Voor de bedragen voor aanschaf en onderhoud van de sportrolstoel wordt verwezen naar het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten.
De criteria voor het verstrekken van een sportrolstoel zijn als volgt:
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leerdam in zijn vergadering van 20 februari 2007
Burgemeester en wethouders van Leerdam,
De secretaris de burgemeester,
Bijlage 1: Voorzieningen met wettelijk vergoedingskader
Bijgaande lijst is toegevoegd om na te zoeken vanuit welk (wettelijk) kader een bepaalde voorziening kan worden verstrekt. Updates zijn te vinden op de website www.vng.nl
Als in dit verstrekkingenboek een ander beleid wordt gevolgd dan op deze lijst staat weergegeven, dan geldt het beleid in dit verstrekkingenboek.
De term gehandicapten wordt in dit verstrekkingenboek gebruikt voor mensen met beperkingen of mensen met een handicap.
Dit betreft gehandicapten in instellingen voor verstandelijk gehandicapten, psychiatrische instellingen, verpleeginrichtingen, instellingen voor auditief en visueel gehandicapten, gezinsvervangende tehuizen, regionale instellingen voor beschermd wonen of verzorgingshuizen.
In een geval constateerde de President van de Arrondissementsrechtbank in Utrecht dat bij het verblijf van een visueel gehandicapt kind in een AWBZ-instelling vanwege het bezoek aan een bepaalde school voor speciaal onderwijs geen sprake was van een vervangende woonsituatie, maar van bezoek aan een schoolinternaat. In die situatie vond het sociale verkeer in hoofdzaak plaats in de gemeente waar de ouders wonen en het kind overigens ook de meeste nachten doorbracht. In dit specifieke geval heeft de gemeente waar de ouders wonen de zorgplicht voor het verstrekken van een Wvg-voorziening.
Conform art. 8, lid 1 van de Wvg, wordt het CIZ ook om advies gevraagd bij woningaanpassingen boven de € 20.420,-
Bij de adviesinstantie is altijd een arts aanwezig die geconsulteerd kan worden door de adviseurs. De bevindingen worden door de arts geregistreerd in het dossier.
Dit betekent dat ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard slechts voor vergoeding in aanmerking komen als er zich bij een gehandicapte een – hetzij uit een lichamelijke, hetzij uit een geestelijke handicap voortvloeiende – belemmering voordoet ten aanzien van één van de elementaire woonfuncties welke in direct verband staat met een lichamelijke functionele beperking.
CRvB 15-10-1999, 98/3698 en 3699 Wvg RO 1193
CRvB 06-08-1999 nr. 98/3172 Wvg RO 1193
CRvB 19-11-1999 nr. 98/4307 Wvg 1193
Het hoofdverblijf is de plaats waar de gehandicapte woonachtig is. Hieronder wordt de plaats verstaan waar iemand gewoonlijk verblijft en alwaar het centrum van diens dagelijkse sociale en economische activiteiten is gelegen.
Bij de indicatie geldt dat het realiseren van bouwkundige woningaanpassingen of een verhuizing per direct noodzakelijk is en dat de geïndiceerde voorzieningen binnen een half jaar gerealiseerd dienen te zijn. Als deze termijn niet verantwoord is, wordt dit apart in het advies vermeld. De arts van het CIZ wordt bij deze vaststelling betrokken.
Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpbehoevend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door een of meer leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Mantelzorg is veel ingrijpender dan burenhulp. Bij burenhulp worden allerlei hand- en spandiensten verricht zoals vuilnis buitenzetten, kleine boodschappen doen, etc.
In de praktijk komt dit erop neer dat de gehandicapte deels zelf de woningaanpassing zal moeten financieren.
Hierbij wordt uitgegaan van een standaardkeuken met 5 kastjes.
De kookbron behoort in beginsel tot de algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een traplift wordt niet buiten de woning geplaatst, bijvoorbeeld bij portiekwoningen, vanwege een verhoogd risico voor beschadiging en aantasting door weersomstandigheden.
Volgens de Centrale Raad bestaat deze tegemoetkoming voor het kunnen bereiken van de woonruimte, de woonkamer en één toilet en niet voor het gebruiken (CRvB 19-3-1999, 98/5894, Wvg).
Hiervan is geen sprake als slechts incidenteel moeilijkheden optreden in het verplaatsingspatroon.
Hierop is alleen een uitzondering mogelijk als het gaat om bezoek naar een wezenlijk contact buiten dat gebied dat alleen onderhouden kan worden door persoonlijk bezoek van de gehandicapte en wanneer het wegvallen van dat contact zou leiden tot vereenzaming.
De gemeente kan conform artikel 2, lid 1 b van de Verordening besluiten wat de goedkoopst adequate oplossing is: het verstrekken van CVV inclusief medisch noodzakelijke begeleiding tijdens vervoer of het verstrekken van een (rolstoel)taxikostenvergoeding.
Indien er een indicatie is voor medisch noodzakelijke begeleiding tijdens vervoer, dan wordt dit vermeld in de beschikking en wordt de vervoerder hiervan op de hoogte gesteld.
Eenvoudige verzorgende handelingen zoals het afvegen van mond en neus indien mondmotoriek en handfunctie gestoord zijn.
Dit gebied bestrijkt 5 OV-zones vanaf de voordeur.
In het algemeen zijn 3 tot 5 rijlessen voldoende (indien iemand al in het bezit is van het rijbewijs).
Bijvoorbeeld als een gehandicapte vanwege medische redenen geen gebruik kan maken van een open buitenwagen vanwege hart/longklachten, intolerantie kou, etc. Dit ter beoordeling van de arts.
Dit wordt afgewogen tegen gebruik van eigen auto (evt. met aanpassingen) of bruikleenauto (evt. met aanpassingen) en het al dan niet in bezit zijn van een rijbewijs.
Het gaat niet alleen om de loopafstand die iemand heeft maar ook om de vraag of de vervoersbehoefte van de gehandicapte zodanig is dat die opgelost kan worden met bijvoorbeeld alleen collectief vervoer of dat er ook veel bestemmingen die de loopafstand te boven gaan en ongeschikt zijn voor het collectief vervoer, gezien de hoge kosten die dat met zich meebrengt in relatie tot anderen die kunnen lopen en fietsen.
Thermo-ondergoed komt niet voor vergoeding in aanmerking.
Een reguliere buggy is in het algemeen bestemd voor een kind tot 4 jaar.
In een aantal gemeenten wordt dit bedrag uitgekeerd op declaratiebasis.