Organisatie | Midden-Delfland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling stadsgewest Haaglanden 1995 |
Citeertitel | Regeling stadsgewest Haaglanden 1995 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-03-2011 | 17-12-2014 | Art. 27 | 08-03-2011 Gemeenteblad, 2011, 03 | 2011-02-10c | |
16-02-2011 | Art. 10 | 11-01-2011
| 2011-00342 | ||
01-03-1995 | 11-03-2011 | Nieuwe regeling | 31-01-1995 Onbekend | 95.117 |
Gedeputeerde staten van Zuid-Holland;
Overwegende, dat de Kaderwet bestuur in verandering op 1 juli 1994 in werking is getreden;
dat de gemeenten in het Wgr-samenwerkingsgebied Haaglanden zoals dat gebied op 19 november 1992 is vastgesteld door provinciale staten, op basis van artikel 2 onder c. met inachtneming van artikel 7 van de Kaderwet bestuur in verandering verplicht zijn een gemeenschappelijke regeling conform deze wet aan te gaan;
dat betrokken gemeenten niet tijdig een gemeenschappelijke regeling conform de Kaderwet bestuur in verandering ter goedkeuring aan gedeputeerde staten hebben aangeboden;
dat op basis van artikel 23 van de Kaderwet bestuur in verandering gedeputeerde staten gehouden zijn een gemeenschappelijke regeling conform de Kaderwet bestuur in verandering op te leggen;
Voorts overwegende, dat het de voorkeur verdient, overeenkomstig de wens van de gemeentebesturen, de Regeling stadsgewest Haaglanden, inwerking getreden op 1 oktober 1992, te wijzigen onder gelijktijdige toetreding van de gemeenten ’s-Gravenzande, De Lier, Maasland, Monster, Naaldwijk, Schipluiden en Wateringen;
gehoord de gemeentebesturen op 24 januari 1995;
gelet op artikel 23 juncto artikel 7 van de Kaderwet bestuur in verandering Maasland, Monster, Naaldwijk, Schipluiden en Wateringen;
gehoord de gemeentebesturen op 24 januari 1995;
gelet op artikel 23 juncto artikel 7 van de Kaderwet bestuur in verandering;
A. de regeling stadsgewest Haaglanden, welke per 1 oktober 1992 in werking is getreden en laatstelijk gewijzigd is per 21 december 1993, te wijzigen;
B. te bepalen dat de gemeentebesturen van ’s-Gravenzande, De Lier, Maasland, Monster, Naaldwijk, Schipluiden en Wateringen tot deze aldus gewijzigde regeling moeten toetreden;
C. de aldus gewijzigde regeling op te leggen aan de gemeentebesturen van Delft, Den Haag, ’s-Gravenzande, Leidschendam, De Lier, Maasland, Monster, Naaldwijk, Nootdorp, Pijnacker, Rijswijk, Schipluiden, Voorburg, Wateringen, Wassenaar en Zoetermeer;
D. de tekst van de op te leggen regeling als volgt vast te stellen:
Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet of van enige andere wet of wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, komen in die artikelen in de plaats van de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders en de burgemeester, onderscheidenlijk het stadsgewest, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.
Het algemeen bestuur stelt voor de plusregio een regionaal structuurplan, als bedoeld in artikel 36c van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vast, waarin de toekomstige ontwikkeling van dat gebied wordt aangegeven. In dat plan worden concrete beleidsbeslissingen opgenomen over de locatie van projecten of voorzieningen van regionaal belang. Bij de vaststelling van gemeentelijke ruimtelijke plannen, als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en hoofdstuk IV van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, worden de bij die beleidsbeslissingen te bepalen grenzen of beperkingen in acht genomen.
Voor zover een gemeente, waarvan grondgebied begrepen is in een regionaal structuurplan, weigert een bestemmingsplan voor dat gebied in overeenstemming te brengen met dat regionaal structuurplan, ondanks een daartoe strekkend verzoek van het stadsgewest, kan het dagelijks bestuur met inachtneming van artikel 36 l van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gedeputeerde staten verzoeken toepassing te geven aan artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, met dien verstande dat de aanwijzing bedoeld in het vijfde lid van dat artikel, haar grondslag vindt in het regionaal structuurplan.
Bij de voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een huisvestingsverordening pleegt het dagelijks bestuur overleg met de in de plusregio werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 70j, eerste lid, van de Woningwet toegelaten instellingen en met andere daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de plusregio op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn.
Het algemeen bestuur kan een regionaal milieubeleidsplan vaststellen, als bedoeld in artikel 4.15a van de Wet milieubeheer, dat met het oog op de bescherming van het milieu richting geeft aan beslissingen tot het nemen waarvan de bevoegdheid bij of krachtens de wet aan een orgaan van dat lichaam is toegekend.
Het algemeen bestuur stelt met inachtneming van het gestelde in artikel 16 van de Planwet verkeer en vervoer een regionaal verkeer- en vervoersplan vast, dat met het oog op de bevordering van de bereikbaarheid en de leefbaarheid richting geeft aan de door het stadsgewest te nemen beslissingen inzake verkeer en vervoer en op grond waarvan het stadsgewest aan de deelnemende gemeenten aanwijzingen kan geven met betrekking tot het door die gemeenten terzake te voeren beleid.
Het algemeen bestuur stelt periodiek een regionaal-economische ontwikkelingsstrategie vast. Deze strategie strekt tot doel de concurrentiepositie van de plusregio in (inter)nationaal verband te verstevigen en zal met name berusten op de ontwikkeling van de pijlers (zakelijke) dienstverlening, kennisregio, en agribusiness en gericht zijn op de versterking van de werkgelegenheid in de plusregio.
Het algemeen bestuur geeft met inachtneming van de in het eerste lid genoemde strategie het beleid aan ter zake van de uitvoering van de bevoegdheden van het stadsgewest met betrekking tot de bedrijfsterreinen, kantoorlocaties, glastuinbouwgebieden en detailhandelsvoorzieningen die van regionaal belang zijn.
Het algemeen bestuur is ten behoeve van de deelnemende gemeenten budgethoudend bestuursorgaan als bedoeld in het Besluit Locatiegebonden Subsidies.
Het algemeen bestuur is bevoegd voorschriften te geven met betrekking tot het door de deelnemende gemeenten verwerven en uitgeven van gronden, de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, het verhaal van kosten daarvan, alsmede de mate waarin de financiële gevolgen worden verdeeld over de deelnemende gemeenten.
Indien gemeenten de behartiging van de ontwikkeling, uitvoering en/of exploitatie van locaties van regionaal belang hebben overgedragen aan een samenwerkingsverband met één of meer andere gemeenten, ook indien hierbij private partijen zijn betrokken, zijn deze gemeenten, indien door het algemeen bestuur toepassing wordt gegeven aan het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde, gehouden het desbetreffende samenwerkingsverband te verplichten medewerking aan besluiten van het algemeen bestuur als bedoeld in de leden een tot en met drie te verlenen.
Als uitwerking van de financiële verdeling, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, voor locaties vallend onder het VINEX-uitvoeringsconvenant Haagse regio stelt het algemeen bestuur een bestemmingsreserve, hierna te noemen grondkostenfonds, in met het oog op de verrekening van aan het fonds toegekende financiële middelen en verevening van exploitatiesaldi van deze locaties. Het algemeen bestuur beslist over de inkomsten en uitgaven van dit fonds.
Het grondkostenfonds treedt in werking op basis van een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening. In deze verordening die gebaseerd is op artikel 212 Gemeentewet worden in ieder geval geregeld:
de wijze waarop en procedurele voorwaarden waaronder het algemeen bestuur gemeenten kan aanspreken een per gemeente te betalen bijdrage te verlenen, indien de begroting van het grondkostenfonds, gelet op de daaraan ten grondslag liggende meerjarenramingen en de verrekeningen zoals in het vorenstaande bedoeld, dit noodzakelijk maakt.
Jaarlijks voor 1 november stelt het algemeen bestuur, gehoord de educatieve instellingen en vertegenwoordigers van doelgroepenorganisaties, het regionaal educatief plan vast. Over het ontwerp van dit plan vraagt het dagelijks bestuur voor 1 mei daaraan voorafgaand advies aan het regionaal bestuur voor de arbeidsvoorziening in de regio Den Haag/Delft.
Bij het opstellen van een ontwerp van plannen, verordeningen en overige maatregelen (daaronder tevens begrepen programma's, richtlijnen en statuten), betrekking hebbend op de sturende en ordenende taken en bevoegdheden, pleegt het dagelijks bestuur, voorzover geen andere wettelijke voorschriften gelden, overleg met de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten en met daarvoor in aanmerking komende besturen, instellingen, diensten en personen, van welk overleg verslag wordt gedaan in een bijlage bij dit ontwerp.
Het dagelijks bestuur stelt het ontwerp van een plan als bedoeld in het eerste lid voorlopig vast en zendt dit ontwerp aan de raden van de deelnemende gemeenten, die hun beschouwingen binnen acht weken ter kennis brengen van het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de informatievoorziening en het maken van afspraken ten behoeve van de inspraak over een ontwerpplan. Het algemeen bestuur kan daartoe in een inspraakverordening algemene regels stellen.
Zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de in het vorige lid genoemde termijn beslist het algemeen bestuur omtrent de vaststelling van het plan. Indien tegen het ontwerp-plan bedenkingen zijn ingediend of het algemeen bestuur bij het vaststellen van het plan afwijkt van het ontwerp, wordt het besluit tot vaststelling met redenen omkleed.
In het kader van de belangen als genoemd in artikel 4 kunnen aan het stadsgewest bevoegdheden van rijk en/of provincie worden toegekend, hetzij in medebewind, hetzij door overdracht krachtens artikel 107 van de Provinciewet, hetzij door aanvaarding op basis van overeenkomst of afzonderlijke gemeenschappelijke regeling. Een besluit hiertoe wordt genomen door de bestuursorganen van het stadsgewest, ieder zover het hun bevoegdheden betreft.
Ter uitvoering van de taken en bevoegdheden, die bij of krachtens de wet, algemene maatregel van bestuur, dan wel deze regeling aan het stadsgewest zijn opgedragen, heeft het stadsgewest de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot binnentreden van woningen, overeenkomstig hoofdstuk VIII, paragraaf 4 van de Gemeentewet en Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
De raden van deelnemende gemeenten wijzen de leden van het algemeen bestuur aan. Tot lid van het algemeen bestuur kunnen worden aangewezen de voorzitter van de raad, de wethouders en de leden van de raad van een deelnemende gemeente. De burgemeester van de gemeente Den Haag is toegevoegd lid van het algemeen bestuur en behoort niet tot het de raad van de gemeente Den Haag op grond van het tweede lid toekomende aantal leden. De burgemeester van de gemeente Den Haag is voorzitter van het algemeen bestuur en heeft in het algemeen bestuur een raadgevende stem.
Voor de bepaling van het inwonersaantal, als bedoeld in het tweede lid, geldt het aantal inwoners per 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar van aanvang van iedere zittingsperiode van de raden. Voor de vaststelling van het aantal inwoners worden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde bevolkingscijfers aangehouden. Artikel 8, tweede lid van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.
Indien bij langdurige ontstentenis wegens zwangerschap en bevalling of ziekte van een raadslid van een deelnemende gemeente die tevens lid is van het algemeen bestuur, door de voorzitter van de raad ontslag als bedoeld in artikel X 10 van de Kieswet wordt verleend en door de voorzitter van het stembureau in een tijdelijke vervanging wordt voorzien als bedoeld in artikel X 12 van de Kieswet, is de vervanger gedurende deze periode tevens lid van het algemeen bestuur. Op de tijdelijke vervangende leden zijn dezelfde bepalingen van toepassing als die welke op de leden van het algemeen bestuur van toepassing zijn. Het tijdelijk vervangend lid vervult ook de functies die aan het betreffende lidmaatschap van het algemeen bestuur zijn verbonden, tenzij het algemeen bestuur anders beslist.
Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar door of vanwege het bestuur van het stadsgewest aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar worden gelijkgesteld zij, die in dienst van het stadsgewest op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.
Iedere raad heeft het recht om maximaal twee plaatsvervangende leden voor het algemeen bestuur aan te wijzen uit het midden van de raad en het college van burgemeester en wethouders. Van deze aanwijzing wordt schriftelijk mededeling gedaan aan het algemeen bestuur. Een plaatsvervangend lid van een gemeente kan op verzoek van een lid van het algemeen bestuur uit dezelfde gemeente bij incidentele verhindering of incidentele ontstentenis van dit lid aan de beraadslagingen en stemmingen in vergaderingen van het algemeen bestuur en/of van de commissies van advies deelnemen. Daartoe meldt het lid dat vervangen wordt tenminst 24 uren voorafgaande aan de vergadering aan de voorzitter van de vergadering dat er sprake zal zijn van vervanging.
De leden van het algemeen bestuur, de voorzitter uitgezonderd, hebben ieder een stem. Besluiten worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen. De artikelen 31 en 32 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.
De vergaderingen van het algemeen bestuur worden in het openbaar gehouden. De deuren worden gesloten wanneer tenminste een vijfde gedeelte van de aanwezige leden hierom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd. Met betrekking tot het opleggen en intrekken van geheimhouding is artikel 23 van de wet van toepassing.
Leden van de raden van de deelnemende gemeenten die geen lid van het algemeen bestuur zijn, zijn bevoegd kennis te nemen van stukken, waarvoor een verplichting tot geheimhouding is opgelegd. Op hen zijn de in de wet en in het reglement van orde vermelde bepalingen met betrekking tot de geheimhouding van overeenkomstige toepassing.
Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur beschikbaar komt kiest het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid. Gaat het openvallen van een plaats in het dagelijks bestuur gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan kan dit bestuur het kiezen van een nieuw lid uitstellen totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur weer zal zijn bezet.
Aan het dagelijks bestuur is, behoudens overigens in deze regeling is bepaald, opgedragen:
het benoemen c.q. te werk stellen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en het schorsen en ontslaan van personeel, in dienst van het stadsgewest, één en ander behoudens het bepaalde in artikel 48 en verder voor zover het algemeen bestuur zich de desbetreffende bevoegdheden niet heeft voorbehouden;
Op de vergadering, bedoeld in het derde lid, is het tweede lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerdere vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
De leden van het dagelijks bestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering van het dagelijks bestuur hebben gezegd of aan het dagelijks bestuur schriftelijk hebben overgelegd.
Het dagelijks bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het dagelijks bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het dagelijks bestuur haar opheft.
Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het dagelijks bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel het algemeen bestuur haar opheft.
De door en uit het algemeen bestuur aangewezen leden van het dagelijks bestuur hebben in de vergaderingen van het dagelijks bestuur elk één stem, met uitzondering van het lid afkomstig van de gemeente Den Haag, dat drie stemmen heeft. Een volstrekte meerderheid van het aantal stemmen van de aanwezig leden, de voorzitter daarbij niet inbegrepen, dient voor het voorstel gestemd te hebben, wil het voorstel zijn aanvaard.
De leden van het dagelijks en algemeen bestuur kunnen een tegemoetkoming in de kosten en voor zover zij niet de functie van wethouder, tenzij de desbetreffende raad voor een vergoeding ontheffing heeft verleend, of burgemeester vervullen, een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen. Deze worden door het algemeen bestuur bij verordening vastgesteld. Bij de vaststelling van deze tegemoetkoming en vergoeding wordt rekening gehouden met het gestelde in artikel 21 van de wet. Het besluit van het algemeen bestuur wordt ter kennis gebracht van gedeputeerde staten.
De leden van een commissie ontvangen voor zover het algemeen bestuur dit bepaalt een vergoeding voor het bijwonen van een vergadering van de commissie en een vergoeding in de reis- en verblijfkosten in verband met reizen binnen de plusregio. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing op leden van een commissie die tevens raadslid zijn.
Het algemeen bestuur kan voor de sturende en ordenende taken als genoemd in hoofdstuk V op voorstel van het dagelijks bestuur uit zijn midden vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur instellen. Voorzover portefeuillehouders van de gemeenten op de betreffende terreinen niet als lid van het algemeen bestuur in deze commissies zijn vertegenwoordigd, kunnen zij aan de beraadslagingen van deze commissies deelnemen. Zij hebben in deze commissies een raadgevende stem.
Het algemeen bestuur kan bij verordening commissies ex artikel 25 van de wet instellen met het oog op de behartiging van belangen zoals bedoeld in artikel 4.
Het algemeen bestuur kan bij verordening commissies ex artikel 112 van de wet instellen waaraan de behartiging van de belangen van een deel van de plusregio is opgedragen.
Het algemeen bestuur regelt, onder goedkeuring van gedeputeerde staten en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 125 en 134 van de Ambtenarenwet, de bezoldiging en de rechtspositie van de ambtenaren van het stadsgewest, alsmede het personeel van het stadsgewest, werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.
Indien de in het vorige lid bedoelde rechtspositieregelingen in een concreet geval niet voorzien, zijn - tenzij anders wordt besloten - de regelen welke zijn of zullen worden vastgesteld voor het personeel in dienst van de gemeente Zoetermeer van toepassing op het personeel in dienst van het stadsgewest.
Het dagelijks bestuur kan gemeenten verzoeken om in aanvulling op het ambtelijk apparaat van het stadsgewestbureau gedurende een periode en deel van de werktijd ambtelijke bijstand te verlenen bij de voorbereiding, zoals bedoeld in het eerste lid. Het dagelijks bestuur regelt de voorwaarden waaronder de hier bedoelde bijstand wordt verleend.
De ontwerpbegroting wordt uiterlijk zes weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toegezonden aan de raden der deelnemende gemeenten. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen omtrent de ontwerp-begroting aan het dagelijks bestuur hun zienswijze geven. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp-begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
Met inachtneming van de kostenverdeling ingevolge artikel 25, tweede lid, komen de kosten van het stadsgewest ten laste van de deelnemende gemeenten, voor zover die kosten niet uit andere inkomsten dan deze gemeentelijke bijdrage worden gedekt, en worden in de begroting voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft vermeld als verschuldigde bijdrage.
Voor de berekeningen van de bijdrage, bedoeld in het derde lid, wordt, uitgegaan van het inwonertal op 1 januari van het jaar, voorafgaande aan dat, waarvoor de bijdrage verschuldigd is. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde bevolkingscijfers aangehouden.
Terstond na de vaststelling wordt, met verwijzing naar het gestelde in artikel 35, lid 4 van de wet, de begroting in afschrift toegezonden aan de raden van de deelnemende gemeenten die het bedrag, dat in deze begroting voor de gemeente als bijdrage in de kosten van het stadsgewest is geraamd, in hun begroting opnemen.
Van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de inkomsten en uitgaven van het stadsgewest wordt door het dagelijks bestuur over het verstreken dienstjaar verantwoording afgelegd aan het algemeen bestuur onder overlegging van de door een ambtenaar, aangewezen bij de regelen als bedoeld in artikel 51, eerste lid, overeenkomstig deze regelen aangeboden jaarrekening met de daarbij behorende bescheiden. Het dagelijks bestuur voegt daarbij een verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de jaarrekening, ingesteld door de op grond van de in artikel 51, tweede lid, genoemde regelen aangewezen deskundige.
Indien het ontwerp van de jaarrekening leidt tot een door elk der deelnemende gemeenten werkelijk verschuldigd hoger bedrag per inwoner, dan in de begroting is geraamd, wordt de ontwerp-jaarrekening uiterlijk zes weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toegezonden aan de raden der deelnemende gemeenten. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen omtrent de toegezonden ontwerp-jaarrekening aan het dagelijks bestuur hun zienswijze geven. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp-jaarrekening, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
Het dagelijks bestuur zendt de door het algemeen bestuur vastgestelde jaarrekening binnen twee weken met alle bijbehorende stukken aan gedeputeerde staten. Van de vaststelling doet het dagelijks bestuur mededeling aan de raden van de deelnemende gemeenten. Artikel 203 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.
Het algemeen bestuur kan besluiten tot vorming van een algemene reserve strekkende tot reservering van gelden ten behoeve van nader omschreven doelen dan wel tot vorming van bestemmingsreserves voor specifieke doelen. Met betrekking tot de toevoeging van rente worden de hierop van toepassing zijnde bepalingen van het Besluit comptabiliteitsvoorschriften in acht genomen.
Alvorens over te gaan tot de uitvoering van het besluit als bedoeld in het vorige lid, stelt het dagelijks bestuur de desbetreffende gemeente in kennis van zijn voornemen om dwang toe te passen en stelt het deze gemeente in de gelegenheid om binnen een hierbij te bepalen termijn alsnog zijn medewerking te verlenen.
Geschillen tussen deelnemende gemeente(n) en het stadsgewest over de toepassing, in de ruimste zin, van de regeling, worden, voor zover zij niet behoren tot die vermeld in artikel 112, eerste lid van de Grondwet of tot die waarvan de beslissing krachtens artikel 112, tweede lid, van de Grondwet is opgedragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren, voorgelegd aan gedeputeerde staten.
Het voorleggen geschiedt door middel van een schriftelijk verzoek, dat door het stadsgewest en/of de gemeente(n), die zich niet kunnen vinden in het standpunt van het stadsgewest, aan gedeputeerde staten wordt toegezonden. Dit verzoek moet binnen 6 weken na dagtekening van het bestreden besluit van het stadsgewest aan gedeputeerde staten worden toegezonden en omvat in ieder geval:
Binnen drie weken na ontvangst van het in het tweede lid bedoelde verzoekschrift zenden gedeputeerde staten een afschrift van het verzoekschrift, met de daarbij behorende stukken, naar alle bij het geschil betrokken partijen met het verzoek om binnen een door gedeputeerde staten vast te stellen termijn, kenbaar te maken of het in het verzoekschrift verwoorde aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Gedeputeerde staten organiseren binnen drie weken na de in het derde lid genoemde termijn een openbare hoorzitting, waarbij de betrokken partijen in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt toe te lichten. Binnen vier weken na deze hoorzitting zenden gedeputeerde staten een afschrift van hun gemotiveerde beslissing aan alle betrokken partijen. Deze beslissing mag niets anders omvatten dan het al dan niet honoreren van de in het tweede lid gevraagde beslissing, dan wel, indien er ingevolge het gestelde in het derde lid opmerkingen zijn gemaakt bij het verzoekschrift, van een nader tussen partijen overeengekomen definitieve omschrijving van de gevraagde beslissing.
Hangende het onderzoek van het geschil kan het besluit dat onderwerp van het geschil uitmaakt, op verzoek van het belanghebbende bestuur door gedeputeerde staten worden geschorst op grond van het feit dat de uitvoering van het besluit voor dat bestuur een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Ook kan op verzoek van dat bestuur een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel als in de eerste volzin bedoeld. De schorsing en de voorlopige voorziening vervallen zodra door gedeputeerde staten is beslist op dit geschil.
Tot toetreding tot het stadsgewest door een andere gemeente wordt niet besloten dan na een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten en, indien bij wet één of meer bevoegdheden of taken aan het stadsgewest zijn opgedragen, van de Ministers wie het aangaat. Het dagelijks bestuur zendt het voornemen tot toetreding toe aan gedeputeerde staten en voor zover van toepassing aan de desbetreffende Ministers.
Toetreding door een andere gemeente geschiedt door middel van daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen van de betreffende gemeente en van het algemeen bestuur, waarbij het algemeen bestuur kan besluiten aan de toetreding voorwaarden te verbinden. Het besluit van het algemeen bestuur tot toetreding houdt ook aanpassing van de regeling in wat betreft het aantal en de tenaamstelling van de in de regeling vermelde deelnemende gemeenten.
De besluiten tot toetreding worden gezonden aan gedeputeerde staten en aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De toetreding treedt, tenzij in de besluiten anders is bepaald, in werking op de eerste dag nadat het besluit daartoe is opgenomen in het register van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 109, eerste lid, van de wet.
Bij de bepaling van het aantal door de toegetreden gemeente aan te wijzen leden van het algemeen bestuur wordt uitgegaan van het aantal inwoners per 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar van toetreding. Voor de vaststelling van het aantal inwoners worden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde bevolkingscijfers aangehouden.
Tot uittreding uit het stadsgewest door een deelnemende gemeente wordt niet besloten dan na een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten en, indien bij wet één of meer bevoegdheden of taken aan het stadsgewest zijn opgedragen, van de Ministers wie het aangaat. Het dagelijks bestuur zendt het voornemen tot uittreden toe aan gedeputeerde staten en voor zover van toepassing aan de desbetreffende Ministers.
Uittreding door een deelnemende gemeente geschiedt door middel van daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen van de betreffende gemeente en van het algemeen bestuur, waarbij het algemeen bestuur de gevolgen van de uittreding regelt. Het besluit van het algemeen bestuur tot uittreding houdt ook aanpassing van de regeling in wat betreft het aantal en de tenaamstelling van de in de regeling vermelde deelnemende gemeenten.
De besluiten tot uittreding worden gezonden aan gedeputeerde staten en aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De uittreding kan, tenzij in de besluiten daartoe anders is bepaald, slechts plaatsvinden op 1 januari na de datum waarop de besluiten daartoe zijn opgenomen in het register van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 109, eerste lid, van de wet.
De besluiten tot wijziging van de regeling worden gezonden aan gedeputeerde staten en aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De wijziging van de regeling treedt, tenzij in de besluiten anders is bepaald, in werking op de eerste dag nadat de besluiten daartoe zijn opgenomen in het register van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 109, eerste lid, van de wet.
Tot opheffing van de regeling wordt niet besloten dan na een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten en, indien bij wet één of meer bevoegdheden of taken zijn opgedragen, de Ministers wie het aangaat. Het dagelijks bestuur zendt, gehoord het algemeen bestuur, het voornemen tot liquidatie toe aan gedeputeerde staten en voor zover van toepassing aan de desbetreffende Ministers.De regeling wordt, nadat het standpunt hierover van het algemeen bestuur ter kennis is gebracht van de raden en de colleges van burgemeester en wethouders van alle deelnemende gemeenten, opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen van alle deelnemende gemeenten. De besluiten tot opheffing van de regeling worden gezonden aan gedeputeerde staten en aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De opheffing van de regeling treedt, tenzij in de besluiten daartoe anders is bepaald, in werking per 1 januari van het jaar volgend op dag dat de besluiten daartoe zijn opgenomen in het register van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 109, eerste lid, van de wet.
Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de beëindiging van de regeling. Het liquidatieplan voorziet tevens in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot het opstellen van een sociaal statuut, waarin de voorwaarden voor de overgang van het personeel van het stadsgewest naar zijn rechtsopvolger en/of naar de deelnemende gemeenten nader wordt geregeld.
Alle verordeningen en besluiten van de bestuursorganen van het stadsgewest Haaglanden zoals bij regeling van 1 oktober 1992 ingesteld blijven van kracht totdat zij door het algemeen bestuur, dagelijks bestuur of de voorzitter worden ingetrokken of gewijzigd.