Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Edam-Volendam

Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid Edam-Volendam

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEdam-Volendam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening overleg lokaal onderwijsbeleid Edam-Volendam
CiteertitelVerordening overleg lokaal onderwijsbeleid Edam-Volendam
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet op het primair onderwijs
  2. Wet op het voortgezet onderwijs
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-12-199929-12-1999nieuwe regeling

23-12-1999

NIVO, 29-12-1999

132-`99

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid Edam-Volendam

De raad van de gemeente Edam-Volendam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam d.d. 30 september 1999,

besluit vast te stellen de VERORDENING OVERLEG LOKAAL ONDERWIJSBELEID EDAM-VOLENDAM

HOOFDSTUK 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. schoolbestuur: het bevoegd gezag van volgens de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere scholen voor basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor voorbereidend wetenschappelijkonderwijs voor algemeen voortgezetonderwijs voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, die gelegen zijn op het grondgebied van de gemeente;

b. advies: het advies van de Onderwijsraad als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezetonderwijs;

c. burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders.

HOOFDSTUK 2 Overleg

Paragraaf 2.1 Overlegorgaan lokaal onderwijsbeleid

Artikel 2 Functie overlegorgaan

  • 1.

    Er is een overlegorgaan lokaal onderwijsbeleid waarin burgemeester en wethouders met de vertegenwoordigers van alle schoolbesturen overleg voeren over de voorbereiding en uitvoering van het lokaal onderwijsbeleid;

  • 2.

    In het overlegorgaan komen aan de orde:

    a. de onderwerpen waarop het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs;

    b. overige onderwerpen van overleg aangaande het lokaal onderwijs beleid.

  • 3.

    Op de onderwerpen, als genoemd in het tweede lid onder b, is artikel 9 niet van toepassing.

Artikel 3 Samenstelling overlegorgaan

  • 1.

    De schoolbesturen zijn in het overlegorgaan vertegenwoordigd door maximaal twee bestuursleden per schoolbestuur;

  • 2.

    Schoolbesturen kunnen zich gezamenlijk laten vertegenwoordigen in het overlegorgaan. In dat geval bestaat de gezamenlijke vertegenwoordiging uit maximaal 2 personen;

  • 3.

    Schoolbesturen kunnen zich in het overlegorgaan laten bijstaan door maximaal twee adviseurs;

  • 4.

    Burgemeester en wethouders als bevoegd gezag van het openbaar primair onderwijs worden vertegenwoordigd door een directeur van een onder het bevoegd gezag ressorterende basisschool of speciale school voor basisonderwijs. De portefeuillehouder onderwijs fungeert als de voorzitter van het overlegorgaan.

Artikel 4 Derden

Derden kunnen, indien de voorzitter van het overlegorgaan dit wenst of een meerderheid van de vertegenwoordigers van de schoolbesturen, genoemd in artikel 3, dit wensen, deelnemen aan een overleg.

Paragraaf 2.2 Voorbereiding overleg

Artikel 5 Uitnodiging

  • 1.

    Alvorens burgemeester en wethouders een voorstel aan de gemeenteraad doen over een onderwerp, als genoemd in art. 2 lid 2, zenden zij de voorgenomen inhoud van dit voorstel met een toelichting daarop en de inventarisatie als bedoeld in artikel 7, toe aan alle schoolbesturen;

  • 2.

    De toezending geschiedt onder bekendmaking van de plaats, de datum en het tijdstip waarop het overleg hierover zal aanvangen. Tussen de datum van de toezending van het voorstel en de datum van het overleg liggen ten minste twee weken;

  • 3.

    De schoolbesturen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor de datum van dit overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar maken aan burgemeester en wethouders.

    Burgemeester en wethouders stellen de deelnemers aan dit overleg hiervan in kennis.

Artikel 6 Secretariaat

Burgemeester en wethouders voeren het secretariaat van het overlegorgaan.

Artikel 7 Voorbereiding

Burgemeester en wethouders kunnen een voorbereidend overleg tussen vertegenwoordigers van de schoolbesturen en burgemeester en wethouders instellen dat voorafgaat aan het overleg in het overlegorgaan. Dit voorbereidend overleg wordt afgerond met een inventarisatie van de onderwerpen waarover al dan niet overeenstemming is bereikt.

Artikel 8 Agendaoverleg

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een agendaoverleg instellen. Hierin wordt nagegaan welke onderwerpen op welk tijdstip in het overlegorgaan aan de orde kunnen komen. Op grond hiervan stellen burgemeester en wethouders de agenda op;

  • 2.

    Aan het agendaoverleg nemen de portefeuillehouder onderwijs en maximaal 2 vertegenwoordigers per schoolbestuur deel.

Paragraaf 2.3 Uitvoering overleg.

Artikel 9 Advies Onderwijsraad

  • 1.

    Indien één of meer schoolbesturen of burgemeester en wethouders een advies wensen over een onderwerp waarop het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is, maken ze dit uiterlijk kenbaar in het overleg waarin het onderwerp in finale zin aan de orde is. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijke gemotiveerde omschrijving van het onderwerp waarover het advies wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen het onderwerp en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting van het onderwijs;

  • 2.

    Alle vertegenwoordigers krijgen in het overleg de gelegenheid hun zienswijzen naar voren te brengen over het verzoek om advies;

  • 3.

    Burgemeester en wethouders zijn belast met de indiening van een verzoek om advies. Zij doen dit uiterlijk twee weken na afloop van het overleg. Daarbij informeren zij tevens de Onderwijsraad over de in het tweede lid bedoelde zienswijzen.

  • 4.

    De wettelijke termijn voor het uitbrengen van het advies wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de Onderwijsraad burgemeester en wethouders uitnodigt, het verzoek voor het uitbrengen van het advies, aan te vullen met de gegevens die hij nodig heeft voor een goede vervulling van zijn taak, tot de dag waarop het verzoek is aangevuld;

  • 5.

    De gemeenteraad neemt gedurende de termijn voor het uitbrengen van het advies geen besluit over het onderwerp waarover advies is gevraagd;

  • 6.

    Burgemeester en wethouders zenden zo spoedig mogelijk een afschrift van het uitgebrachte advies toe aan alle schoolbesturen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies zou leiden tot één of meer inhoudelijke bijstellingen van het voorstel over een onderwerp waarover advies is gevraagd, worden de schoolbesturen bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor nader overleg. In alle andere gevallen beoordelen burgemeester en wethouders of nader overleg over het advies wenselijk is. Zij geven dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies.

  • 7.

    Het overleg, als bedoeld in het vorige lid, vindt binnen twee weken plaats nadat het advies is uitgebracht. Burgemeester en wethouders informeren de gemeenteraad over dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in artikel 10.

Artikel 10 Verslaglegging; informeren gemeenteraad

  • 1.

    Burgemeester en wethouders maken een verslag van het overleg;

  • 2.

    Het verslag bevat een overzicht van de besproken onderwerpen, waarbij per onderwerp wordt aangegeven:

    a. of het bepaalde in artikel 2, tweede lid, onder a of b van toepassing is;

    b. of volledige, geen volledige of geen overeenstemming is bereikt;

    c. de in het overleg door de deelnemers naar voren gebrachte zienswijzen en - indien vantoepassing - de zienswijzen als bedoeld in artikel 5, derde lid;

    d.de door de portefeuillehouder onderwijs in het overleg toegezegde wijzigingen in het oorspronkelijke voorstel.

    Indien artikel 9, eerste lid van toepassing is, wordt hiervan eveneens een weergave opgenomen in het verslag.

  • 3.

    Het overlegorgaan stelt het verslag vast. In afwijking hiervan kunnen burgemeester enwethouders spoedheidshalve het verslag ter commentaar toezenden aan de schoolbesturen. Binnen 10 dagen na de dag waarop het conceptverslag is toegezonden, maken de schoolbesturen die deel hebben genomen aan het overleg schriftelijk hun opmerkingen over het concept van het verslag kenbaar. Burgemeester en wethouders stellen het verslag vast met inachtneming van de opmerkingen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders brengen het verslag gelijktijdig met het voorstel over hetonderwerp ter kennis van de gemeenteraad. Voor zover burgemeester en wethouders afwijken van de tijdens het overleg naar voren gebrachte zienswijzen, wordt dit gemeld in het voorstel aan de gemeenteraad. Daarbij geven zij de redenen aan van het niet of niet geheel overnemen van deze zienswijzen.

Artikel 11 Heropening overleg

  • 1.

    1. Indien uit het oordeel van de betreffende raadscommissie over het voorgenome voorstel aan de gemeenteraad over een onderwerp blijkt dat de meerderheid van de raadscommissie of een deel van de raadscommissie dat volgens burgemeester en wethouders geacht wordt een meerderheid in de raad te vertegenwoordigen, van oordeel is dat het voorstel inhoudelijk bijstelling behoeft, dan kan een heropening van het overleg plaatsvinden. Burgemeester en wethouders beslissen daarover. Zij heropenen het overleg in ieder geval indien de inhoudelijke bijstelling betrekking heeft op een onderwerp als bedoeld in artikel 2 tweede lid, onder a, waarover overeenstemming in het overlegorgaan was bereikt.

  • 2.

    Indien burgemeester en wethouders het overleg heropenen, dan roepen zij het overlegorgaanzo spoedig mogelijk bijeen, doch uiterlijk vóór het moment waarop de gemeenteraad een definitief besluit neemt over het onderwerp. In dit overleg hebben de vertegenwoordigers de gelegenheid om hun zienswijzen te geven op het oordeel van de raadscommissie. Burgemeester en wethouders informeren de gemeenteraad over het resultaat van dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in artikel 10. De gemeenteraad betrekt de in dit aanvullend verslag neergelegde zienswijzen bij zijn definitieve besluitvorming over het onderwerp.

HOOFDSTUK 3 Slotbepalingen

Artikel 12 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders, gehoord de vertegenwoordigers van de schoolbesturen in het overleg.

Artikel 13 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    De verordening kan worden aangehaald als: “Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Edam-Volendam”.

  • 2.

    Deze verordening treedt, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening procedure overleg huisvesting Edam-Volendam, in werking met ingang van de dag na de bekendmaking.

TOELICHTING OP DE VERORDENING OVERLEG LOKAAL ONDERWIJSBELEID EDAM-VOLENDAM

Algemeen

 

1. Goed overleg is belangrijk instrument voor lokaal onderwijsbeleid

 

Door de decentralisatie van een aantal rijkstaken op onderwijsgebied naar de gemeenten moeten op lokaal niveau gemeenten en schoolbesturen in toenemende mate met elkaar in overleg treden. Ze zijn de centrale partners in het lokaal onderwijsbeleid. Daarnaast zijn anderen hierbij betrokken, zoals de schoolbegeleidingsdienst, welzijnsinstellingen en de jeugdhulpverlening. Afhankelijk van de onderwerpen zullen ook zij bij het lokale overleg betrokken kunnen worden. Overleg is het belangrijkste instrument van het lokaal onderwijsbeleid. Overleg maakt het mogelijk om van de beleidsontwikkeling een interactief proces te maken. Een proces waarin de concrete vraagstukken, die zich in de gemeente voordoen, worden opgepakt. De gezamenlijke analyse en aanpak, dicht bij de onderwijspraktijk, maken maatwerk in de vorm van op de lokale situatie toegesneden oplossingen mogelijk. Uiteraard binnen het kader van de wet- en regelgeving. Daarin zit de meerwaarde van lokaal onderwijsbeleid. Goed en constructief overleg veronderstelt dat de overlegpartners hun uiterste best doen om tot consensus te komen. In de wet- en regelgeving rond het lokaal onderwijsbeleid heeft de wetgever de consensusgedachte tot uiting gebracht door de introductie van de terminologie van “op overeenstemming gericht overIeg".Zo kan een gemeenteraad een vierjaarlijks plan voor de bestrijding van onderwijsachterstanden pas vaststellen nadat daarover met de schoolbesturen op overeenstemming gericht overleg is gevoerd. Het belang, dat de wetgever hecht aan goed en serieus overleg, komt ook tot uiting in de wettelijke verplichting voor gemeenten om voor de diverse terreinen van het lokaal onderwijsbeleid een regeling vast te stellen voor het overleg met de schoolbesturen (zie ook paragraaf 2). In deze regeling dienen met name procedurele en organisatorische aspecten rond de inrichting van het overleg te worden vastgesteld. De voorliggende verordening is gebaseerd op de Verordening procedure overleg huisvesting onderwijs Edam-Volendam (12 september 1996).

 

2. Wettelijk kader en reikwijdte verordening

Evenals bij de decentralisatie van de onderwijshuisvesting het geval was, dienen gemeenten een regeling vast te stellen voor het “op overeenstemming gericht overleg” (oogo) met schoolbesturen over het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid en de schoolbegeleiding. Deze verplichting geldt ook voor de vaststelling van het plan inzake het onderwijs in allochtone levende talen (Oalt). De wettelijke formule van het op overeenstemming gericht overleg in samenhang met de mogelijkheid om een advies te vragen van de Onderwijsraad is van toepassing op: * wijzigingen van de verordening voor onderwijshuisvesting; * het gemeentelijk plan of besluit ter bestrijding van onderwijsachterstanden;

* het gemeentelijk besluit om een deel van het budget voor schoolbegeleiding specifiek te bestemmen voor doelstellingen van het lokaal onderwijsbeleid en hiervoor criteria vast te stellen; * het gemeentelijk plan of besluit voor de toekenning van Oalt-middelen.

 

3. Eén verordening voor het onderwijsoverleg

Een gemeente kan ervoor kiezen om per onderdeel van het lokaal onderwijsbeleid een aparte verordening voor het overleg vast te stellen; een overlegverordening voor het onderwijshuisvestingsbeleid, het onderwijsachterstandenbeleid, de schoolbegeleiding etc. Dit is echter omslachtig en miskent het gegeven dat deze zaken onderling grote samenhang vertonen en tezamen het lokaal onderwijsbeleid vormen. Vandaar dat gekozen is voor een procedureverordening voor het overleg dat betrekking heeft op alle facetten van het lokaal onderwijsbeleid. Tevens kan de verordening ook worden toegepast voor die onderwerpen van het lokaal onderwijsbeleid waarop de figuur van het op overeenstemming gericht overleg formeel niet van toepassing is (zie artikel 2, tweede lid, onder b van de verordening). Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de vaststelling van een gemeentelijke regeling over de materiele financiële gelijkstelling of aan de uitvoering van de leerplicht en de bestrijding van voortijdig schoolverlaten. Het bepaalde in de verordening is hierop echter niet ten volle van toepassing. Een aantal bepalingen (zie artikel 9 van de verordening) blijft buiten toepassing. Dithoudt verband met het gegeven dat de adviestaak van de Onderwijsraad en de daarbij behorende processuele bepalingen alleen betrekking hebben op onderwerpen waarop het wettelijk voorgeschreven op overeenstemming gericht overleg van toepassing is.

 

4. Vaststelling nieuwe verordening

De gemeentelijke besluitvorming over de nieuwe taken (met name GOA en OALT) moet uiterlijk per 1 augustus 1998 hebben plaatsgevonden. Voorafgaande aan de besluitvorming over de nieuwe taken (met name het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid, goa en oalt) moet het voorgeschreven overleg met alle schoolbesturen zijn afgerond. De formele basis voor dit overleg (de overlegverordening) dient dan ook allereerst te worden vastgesteld. De vaststelling kan op twee manieren: * de bestaande Verordening procedure overleg huisvesting onderwijs Edam-Volendam wordt

gewijzigd en daardoor qua reikwijdte verbreed tot de onderwerpen van het lokaal onderwijsbeleid; * de bestaande Verordening procedure overleg huisvesting onderwijs Edam-Volendam wordt geheel ingetrokken en daarvoor in de plaats wordt de nieuwe Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid Edam-Volendam vastgesteld. In de voorliggende verordening is uitgegaan van de laatste benadering omdat de bestaande verordening voor het overleg inzake de onderwijshuisvesting wordt verbreed naar andere onderdelen van het lokaal onderwijsbeleid en daardoor op een groot aantal plaatsen is gewijzigd (inclusief de toevoeging van enkele nieuwe artikelen).

 

5. Delegatie gemeenteraad aan burgemeester en wethouders

De verordening heeft als uitgangspunt dat burgemeester en wethouders alle uitvoerende aspecten van het overleg over het lokaal onderwijsbeleid voor hun rekening nemen. Zo voeren zij het overleg met de schoolbesturen van alle scholen in de gemeente, voeren het secretariaat en zijn belast met de indiening van het verzoek om advies van de Onderwijsraad. Tevens is er in deze verordening voor gekozen de wettelijke bevoegdheid van de gemeenteraad om uit eigen beweging een advies te vragen van de Onderwijsraad te delegeren aan burgemeester en wethouders. Dit advies wordt immers volgens de wet tijdens het op overeenstemming gericht overleg gevraagd. Burgemeester en wethouders voeren dit overleg. Met deze vormen van delegatie wordt een betere aansluiting bereikt op de gangbare gemeentelijke bestuurspraktijk. Hiermee wordt ook bereikt dat de in de wettelijke bepalingen over het overleg gekozen term “gemeentebestuur” een eenduidige invulling krijgt.

 

6. Geen nadere regeling voor stemverhoudingen

In de verordening is ervan afgezien om een regeling te treffen voor het stemmen in het overlegorgaan lokaal onderwijsbeleid. Het gaat immers om een op overeenstemming gericht overleg over (voorgenomen.) gemeentelijke besluitvorming. Partijen moeten zich tot het uiterste inspannen om tot overeenstemming te komen. Er vindt echter geen (finale) besluitvorming plaats in het overlegorgaan. De competentie voor de finale besluitvorming heeft de wetgever gelegd bij de gemeenteraad, indachtig het principe van territoriale decentralisatie. Indien in het bestuurlijk onderwijsoverleg volledige overeenstemming wordt bereikt, zal de gemeenteraad alleen goed gemotiveerd van dit standpunt kunnen afwijken. Dit volgens de procedure die in artikel 11 van de verordening opgenomen is. Is er geen of geen volledige overeenstemming in het overlegorgaan over een onderwerp, dan wordt in de verslaglegging van het overleg aangegeven hoe de meningsvorming in het overleg is verlopen en welke schoolbesturen bezwaren hebben aangetekend dan wel een afwijkende zienswijze huldigen. Naast de inhoudelijke argumentatie van deze bezwaren is het daarbij ook relevant voor de gemeenteraad om te beschikken over informatie aangaande het draagvlak binnen het onderwijs voor dergelijke bezwaren. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van het aantal scholen/leerlingen dat wordt gerepresenteerd door de vertegenwoordigers die een afwijkend standpunt innemen. Deze beide aspecten - de kracht van de argumenten en het draagvlak dat daarvoor bestaat binnen het onderwijsveld - zal de raad in onderlinge samenhang dienen te betrekken bij zijn uiteindelijke besluitvorming over een van de onderwerpen in het kader van het lokaal onderwijsbeleid.

 

7. Relatie tot mogelijke gemeentelijke Algemene Inspraakverordening

De voorliggende verordening is geen inspraakverordening. Allereerst gaat de in de wet opgenomen formulering van “op overeenstemming gericht overleg" verder dan hetgeen in de regel onder inspraak wordt verstaan. Bovendien is de kring van belanghebbenden in het kader van een Algemene Inspraakverordening aanmerkelijk groter dan de partners waarmee wordt overlegd over het lokaal onderwijsbeleid. De inspraak en dus het overleg, zou moeten worden uitgebreid tot alle belanghebbenden bij de onderwijshuisvesting. Behalve aan schoolbesturen moet dan met name gedacht worden aan de dagelijkse gebruikers van schoolgebouwen, het onderwijspersoneel en de leerlingen.

 

Artikelsgewijs toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

De schoolbesturen die worden uitgenodigd voor het bestuurlijk overleg, zijn de bevoegde gezagsorganen van alle scholen die zijn gesitueerd op het grondgebied van de gemeente en vallen onder de reikwijdte van een onderwerp van lokaal onderwijsbeleid waarop het overleg van toepassing is. Zo is bijvoorbeeld de bepaling over de vaststelling van het onderwijsachterstandenplan van toepassing op een op het grondgebied van de gemeente gelegen nevenvestiging van een school (zie artikel 166, vijfde lid, wPO). De verordening gaat uit van de territoriale werking van de regelgeving, dat wil zeggen dat alle rijksbekostigde scholen en nevenvestigingen die gelegen zijn op het grondgebied van de gemeente onder de werking van de verordening vallen.

 

Artikel 2 Functie overlegorgaan

In het overlegorgaan lokaal onderwijsbeleid wordt tussen de gemeente en alle schoolbesturen overleg gevoerd over de verschillende facetten van het lokaal onderwijsbeleid. Met de instelling van het overlegorgaan wordt beoogd het wettelijk voorgeschreven overleg te institutionaliseren. Dit is belangrijk gezien het feit dat dit overleg qua intensiteit en reikwijdte toeneemt door de decentralisatie van bepaalde onderwijsstaken naar de gemeente. Er is voor gekozen om de verordening overleg over lokaal onderwijsbeleid niet alleen te richten op de onderwerpen waarvoor wettelijk het op overeenstemming gericht overleg is voorgeschreven, maar te kiezen voor een brede opzet. Gezien de samenhang tussen de verschillende wetten en tevens uit oogpunt van harmonisatie en effectiviteit heeft een brede overlegprocedure de voorkeur. Daarnaast is ervoor gekozen om het overleg niet op te splitsen naar onderwerp of schoolsoort, zodat de integraliteit van het beleid het best gewaarborgd blijft. Het karakter van het finale brede overleg is te allen tijde bestuurlijk. Dit is ter onderscheiding van het technisch getinte voorbereidend overleg (artikel 7) en het agendaoverleg (artikel 8) . Het betreft immers een overleg tussen het gemeentebestuur en de schoolbesturen.

 

Artikel 3 Samenstelling overlegorgaan

Een schoolbestuur is uiteraard vrij om al of niet deel te nemen in het overlegorgaan. Indien een bestuur daarin plaatsneemt, wijst het hiervoor maximaal 2 bestuursleden aan. De mogelijkheid wordt geboden dat deze bestuurders, net zo goed als dat het geval zal zijn bij vertegenwoordigers van het gemeentebestuur, zich laten bijstaan door maximaal 2 adviseurs. Het schoolbestuur bepaalt door wie het zich laat vertegenwoordigen. De vertegenwoordiging hoeft overigens niet persoonsgebonden te zijn. Per onderwerp, bijvoorbeeld gelet op de portefeuilleverdeling of de affiniteit met het desbetreffende onderwerp, kan iemand anders worden afgevaardigd. Positionering openbaar onderwijs. Met het oog op de integrale bestuursvorm van het openbaar onderwijs hecht het gemeentebestuur aan een duidelijke scheiding in de vertegenwoordiging van het lokaal onderwijs en het openbaar onderwijs. Om die reden wordt de gemeente als lokale overheid vertegenwoordigd door de portefeuillehouder onderwijs en wordt het openbaar primair onderwijs vertegenwoordigd door een directeur van een onder het bevoegd gezag ressorterende basisschool of speciale school voor basisonderwijs. Deze wijze van vertegenwoordiging laat onverlet dat de uiteindelijke schoolbestuurlijke verantwoordelijkheid ligt bij het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad. Aangezien de in artikel 2 lid 2 genoemde onderwerpen van het overleg uiteindelijk betrekking hebben op onder verantwoordelijkheid van de lokale overheid vast te stellen regelgeving, ligt het voor de hand om de vertegenwoordiger van de lokale overheid de voorzittershamer te laten hanteren.

 

Artikel 4 Derden

Afhankelijk van het onderwerp van het overleg kunnen derden, niet te verwarren met de adviseurs van de gemeente of de schoolbesturen (zie de toelichting bij artikel 3), als deelnemer worden toegelaten tot het overleg. Denk bijvoorbeeld aan de schoolbegeleidingsdienst of welzijnsinstellingen. Kenmerkend verschil tussen de positie van de schoolbesturen en deze derden is dat voor de laatste de formule van het op overeenstemming gericht overleg in relatie tot het advies van de Onderwijsraad niet opgaat. Wel dienen de zienswijzen van de derden tot uiting te komen in het verslag van het overleg. Hierdoor kan de gemeenteraad ook deze zienswijzen betrekken bij zijn definitieve besluitvorming over het betrokken onderwerp.

 

Artikel 5 Uitnodiging

De strekking van dit artikel is dat in procedurele zin wordt gewaarborgd dat de schoolbesturen tijdig worden ingeschakeld in het traject dat moet leiden tot een besluit over een onderwerp waarop het overleg van toepassing is. Gekozen is voor een termijn van minimaal twee weken om ook de schoolbesturen voldoende tijd te geven voor de voorbereiding van het overleg. De gemeente is gehouden om een “aangekleed’ voorstel toe te zenden. In de vorm van een toelichting wordt de overlegpartners inzicht gegeven in de achtergronden van het voorstel. Tevens dient te worden aangegeven of het overleg over het voorstel moet worden aangemerkt als een op overeenstemming gericht overleg. De vertegenwoordigers van de schoolbesturen hebben uiteraard de mogelijkheid om ook zelf stukken in te brengen voor het overleg. Indien het overleg wordt voorbereid (zie artikel 7), dan dient het voorstel ook vergezeld te gaan van de uitkomst van dit vooroverleg (bijvoorbeeld in de vorm van een inventarisatie van onderwerpen waarover wel of niet overeenstemming bestaat.De formulering dat het overleg op een bepaald tijdstip zal “aanvangen”, impliceert dat het overleg niet in én ronde behoeft te worden afgerond. Vaak zal het zo zijn dat voor het overleg meer dan én bijeenkomst nodig is. Er is in het model voor gekozen om deze optie van vervolgoverleg niet te binden aan nadere formele vereisten (behoudens de beschreven omstandigheden in artikel 9, zesde lid, en artikel 11 van het model) over de uitnodiging en toezending van stukken. De deelnemers kunnen hierover in het eerste overleg concrete afspraken maken die inspelen op de feitelijke situatie die zich op dat moment voordoet.

 

Artikel 6 Secretariaat

In formele zin zijn burgemeester en wethouders belast met het, voeren van het secretariaat van het overlegorgaan. De praktijk is dat het secretariaat - onder verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders - wordt verzorgd door een of meer gemeenteambtenaren. Het zal daarbij in de regel om ambtenaren gaan van de afdeling of dienst onderwijs, belast met aangelegenheden inzake het lokaal onderwijsbeleid. Het verdient aanbeveling om aan de vertegenwoordigers in het overleg duidelijk aan te geven wie feitelijk met het voeren van het (uitvoerend) secretariaat is belast.

 

Artikel 7 Voorbereidend overleg

Een overleg kan worden voorafgegaan door het nodige (technische) vooroverleg. Dit overleg heeft tot doel om onderwerpen in inhoudelijke en technische zin voor te bereiden voor de bespreking in het overlegorgaan. Er zijn meerdere tijdstippen mogelijk om het voorbereidend overleg te laten plaatsvinden. Het kan voorafgaan aan het agendaoverleg als bedoeld in artikel 8. Indien een onderwerp is voorbereid, kan het op de agenda geplaatst worden. Men kan er ook voor kiezen om het voorbereidend overleg na het agendaoverleg te houden. Indien een onderwerp op de agenda is geplaatst, kan het worden voorbereid voor het overleg in het overlegorgaan. Daarnaast kan ervoor gekozen worden om het voorbereidend overleg en het agendaoverleg samen te voegen. De bereikte overeenstemming en overgebleven verschillen van inzicht in het vooroverleg vormen de basis van het overleg in het overlegorgaan. De inventarisatie van de onderwerpen waarover al dan niet overeenstemming is bereikt, vormt een hulpmiddel voor een efficiënt overleg. In het kader van het op overeenstemming gericht overleg richt de aandacht zich meestal op de nog resterende geschilpunten, waarbij in het kader van het op overeenstemming gerichte karakter van het overleg gestreefd moet worden naar een oplossing. Dit neemt niet weg dat in het overleg tevens een inhoudelijke discussie kan plaatsvinden over de onderwerpen waarover, blijkens de inventarisatie, wel overeenstemming bestond in het voorbereidend overleg. Er is van afgezien om het voeren van het voorbereidend overleg te binden aan procedurele voorschriften. Afhankelijk van de omvang van de problematiek dient dit overleg met een grote mate van flexibiliteit te kunnen worden ingericht en gevoerd. Het voorbereidend overleg kan bijvoorbeeld per onderwerp of schoolsoort plaatsvinden. Deze flexibiliteit geldt ook voor de wijze van vertegenwoordiging (ambtelijk dan wel op bestuurlijk niveau). Burgemeester en wethouders kunnen dit voorbereidend overleg instellen. Zij doen dit uiteraard in nauw overleg met de vertegenwoordigers van de schoolbesturen.

 

Artikel 8 Agendaoverleg

In het agendaoverleg kan onderzocht worden welke onderwerpen op welk tijdstip in het op overeenstemming gericht overleg aan de orde kunnen komen en welke onderwerpen op welk tijdstip in andere vormen van overleg. De ratio is om te komen tot een vroegtijdige afstemming op bestuurlijk niveau van welke zaken er in de tijd bezien aan de orde zullen komen. Alle partners kunnen dan in de planning van hun werkzaamheden hiermee rekening houden. Het bovenstaande gebeurt uit een oogpunt van planmatig werken. Dit laat onverlet dat tijdens het overleg in het overlegorgaan de agenda opverzoek van een of meer vertegenwoordigers kan worden aangepast. Burgemeester en wethouders stellen dit overleg in. Zij doen dit, evenals bij het voorbereidend overleg, in samenspraak met de vertegenwoordigers van de schoolbesturen.

 

Artikel 9 Advies Onderwijsraad

Dit artikel betreft de rol van de Onderwijsraad. Daar waar het lokaal onderwijsbeleid inzake huisvesting, schoolbegeleiding, achterstandenbeleid en Oalt de grondwettelijke vrijheid van richting en vrijheid van inrichting van het onderwijs raakt, kan de Onderwijsraad in beeld komen. Niet als geschillenbeslechter, maar als adviseur van de lokale overheid. Maar wel, wanneer een schoolbestuur zich beroept op strijdigheid met deze grondwettelijke aspecten van onderwijsvrijheid, in de vorm van een verplichting voor de gemeente om advies te vragen. De wetgever beperkt de formulering doelbewust tot de vrijheid van richting en inrichting. Het aspect van de bekostiging van het openbaar en bijzonder onderwijs naar dezelfde maatstaf (gelijke behandeling) is daarbij niet genoemd. Mocht een gemeente echter een ongerechtvaardigd onderscheid aanbrengen tussen bijzonder en openbaar onderwijs en daardoor scholen voor bijzonder onderwijs vanwege hun bijzonder zijn achterstellen bij openbaar onderwijs, dan handelt deze gemeente in strijd met de vrijheid van richting en inrichting. Er wordt immers een inbreuk gemaakt op de wezenlijke aard van de bijzondere school.

Een schoolbestuur kan via deze invalshoek de gemeente verzoeken om advies te vragen van de Onderwijsraad.

Artikel 9 geeft in procedurele zin aan op welke wijze een of meer overlegpartners, schoolbesturen en gemeentebestuur, kenbaar moeten maken dat ze de Onderwijsraad willen inschakelen voor een advies over aspecten aangaande een onderwerp waarop het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is. Uitgangspunt daarbij is dat de partij die om advies verzoekt, inhoudelijk en gemotiveerd aangeeft wat de relatie is tussen deze aspecten en de vrijheid van richting of vrijheid van inrichting. Dit gebeurt uiterlijk in het overleg dat is bestempeld als het laatste, afrondende overleg over het desbetreffende onderwerp. Het is aan te bevelen om het finale karakter van het overleg te vermelden in de uitnodiging. Zowel de schoolbesturen als burgemeester en wethouders zijn gebonden aan dit uiterste moment (zie artikel 9, eerste lid). Burgemeester en wethouders dienen het verzoek om advies in bij de Onderwijsraad. Zij doen dit uiterlijk twee weken na afloop van het overleg. Deze termijn is opgenomen vanwege het feit dat de wet met het oog op een goede procesgang voorschrijft dat in de gemeentelijke verordening wordt opgenomen vanaf wanneer en tot welk moment het gemeentebestuur de Onderwijsraad kan verzoeken een advies uit te brengen.

 

Tevens is erin voorzien dat in het overleg van gedachten kan worden gewisseld over de inhoud van het verzoek aan de Onderwijsraad. Dit is tegen de achtergrond dat iedereen erbij gebaat is dat er minimaal duidelijkheid bestaat over de beweegredenen van een, meer of alle partijen om zich tot de Onderwijsraad te wenden. Deze gedachtewisseling laat uiteraard het recht van een individueel schoolbestuur of de gemeente onverlet om de 0nderwijsraad in te schakelen, ook wanneer de andere overlegpartners daaraan geen behoefte hebben. Daarnaast zal ook de Onderwijsraad in het kader van zijn advisering geïnformeerd willen worden over de (mogelijk afwijkende) zienswijzen van alle partners uit het overleg.

 

De adviestermijn bedraagt vier weken. De wettelijke bepalingen geven aan dat de termijn van vier weken wordt opgeschort indien de Onderwijsraad op redelijke gronden aanvullende gegevens nodig heeft voor een goede vervulling van zijn taak (zie het vierde lid). Bij de formulering van de opschorting van de termijn is aangesloten bij artikel 4;15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat artikel bevat een regeling voor opschorting van de termijn bij de aanvraag van een beschikking. De woorden “nodig voor een goede vervulling van diens taak” maken duidelijk dat de Onderwijsraad gemotiveerd zal moeten aangeven welke gegevens hij nodig heeft. De Onderwijsraad zal alleen aanvullende gegevens kunnen opvragen voor zover die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor het uitbrengen van het advies.

 

Verder bepaalt de wet dat de gemeenteraad geen besluit neemt over een onderwerp waarop het overleg van toepassing is alvorens de termijn is verstreken waarbinnen de Onderwijsraad advies moet uitbrengen.

 

In het zesde lid wordt bepaald in welke situatie er in ieder geval nader overleg plaatsvindt over het advies van de Onderwijsraad. Dit is aan de orde wanneer de Onderwijsraad adviseert om inhoudelijke wijzigingen aan te brengen in het voorstel over het desbetreffende onderwerp. In alle andere gevallen maken burgemeester en wethouders de afweging of nader overleg noodzakelijk is. In de verordening is voor deze formule gekozen in plaats van de benadering om ongeacht de strekking en inhoud van het advies standaard te bepalen dat nader overleg plaatsvindt over het uitgebrachte advies. Vertragingen in het besluitvormingsproces dienen zo veel mogelijk voorkomen te worden. De wettelijke bepalingen over de advisering van de Onderwijsraad schrijven overigens niets voor over een overlegmogelijkheid zoals hiervoor is beschreven.

 

Op de advisering door de Onderwijsraad is hetgeen in algemene zin over advisering is geregeld in de Awb van toepassing. In dit verband is met name het bepaalde in artikel 3:6, tweede lid, artikel 3:7 en artikel 4:20 van belang. zo kan op grond van artikel 3:6 de gemeenteraad een besluit nemen over een onderwerp waarop het overleg van toepassing is indien de Onderwijsraad het advies niet binnen vier weken uitbrengt. Op grond van artikel 3:7 is de gemeenteraad gehouden om, al dan niet op verzoek, de gegevens beschikbaar te stellen die de Onderwijsraad nodig heeft voor het uitbrengen van het advies. Wanneer de gemeenteraad afwijkt van het advies van de Onderwijsraad, worden ingevolge artikel 4:20 de redenen daarvan vermeld in de motivering. (In de derde tranche van de Awb worden de bepalingen aangaande motivering verplaatst naar afdeling 3.7.)

 

Artikel 10 Verslaglegging; informeren gemeenteraad

De gemeenteraad zal bij zijn besluitvorming over het onderwerp waarop het overleg van toepassing is de argumenten en zienswijzen moeten wegen die in het overleg naar voren zijn gebracht. Hiertoe is het van belang dat de gemeenteraad zich een duidelijk beeld kan vormen van de inhoud en strekking van hetgeen tijdens en voor het overleg is aangevoerd. De gemeenteraad wordt hierover op de hoogte gebracht via toezending van het verslag van het overleg. In het verslag wordt per onderwerp aangegeven of het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is. Daarnaast wordt per onderwerp aangegeven in hoeverre er in het overlegorgaan overeenstemming over het onderwerp is bereikt. Het verslag bevat uiteraard de zienswijzen die door de verschillende deelnemers (vertegenwoordigers van schoolbesturen, derden en de gemeente) zijn ingebracht. Voor zover deze zienswijzen niet of niet geheel zijn overgenomen in het voorstel dat aan de gemeenteraad is voorgelegd, wordt hiervan in het betrokken raadsvoorstel melding gemaakt door burgemeester en wethouders. Daarbij wordt ook aangegeven op welke gronden burgemeester en wethouders tot het desbetreffende oordeel zijn gekomen.

 

Artikel 11 Heropening overleg

De uitkomst van het overleg vormt een belangrijk gegeven in de verdere besluitvormingsprocedure (raadscommissie en gemeenteraad) over een onderwerp waarop het overleg van toepassing is. In het voorstel van burgemeester en wethouders is aangegeven op welke wijze is omgegaan met de ingebrachte zienswijzen. Indien er in het verdere besluitvormingsproces signalen komen dat vermoedelijk wordt afgeweken van het voorstel van burgemeester en wethouders en dat daarmee de uitkomst van het overleg in een ander licht komt te staan, komt de vraag aan de orde of de mogelijkheid moet worden geboden om over de gewijzigde situatie het overleg te heropenen. Een eventueel hernieuwd overleg is in dit artikel gekoppeld aan het resultaat van de bespreking van het voorstel van burgemeester en wethouders in de raadscommissie waarin onderwijsaangelegenheden aan de orde komen. Indien de raadscommissie of een deel daarvan dat een meerderheid vertegenwoordigt in de gemeenteraad aanleiding ziet voor een standpunt om te komen tot inhoudelijke bijstellingen in het voorstel van burgemeester en wethouders, dan kan dit aanleiding zijn om het overleg bijeen te roepen. In één geval moeten burgemeester en wethouders het overleg heropenen, namelijk indien dit oordeel betrekking heeft op inhoudelijke onderdelen van het voorstel waarover in het op overeenstemming gericht overleg overeenstemming was bereikt. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat deze consensus een zwaarder gewicht kan hebben dan een bereikte overeenstemming over een onderwerp waarover de wetgever geen op overeenstemming gericht overleg heeft voorgeschreven.

 

Er kunnen zich in dit laatste geval naar aanleiding van de behandeling in de raadscommissie verschillende situaties voordoen:

1. over (onderdelen van) het voorstel dat burgemeester en wethouders hebben ingebracht bestond in het overleg volledige overeenstemming. Het afwijkende meerderheidsstandpunt van de raadscommissie daarover betekent dus ook een afwijking van de bereikte consensus in het overleg. In een dergelijk geval heropenen burgemeester en wethouders het overleg. Het spreekt voor zich dat het daarbij dient te gaan om aspecten met een zekere importantie. Vandaar dat gekozen is voor de formulering dat het moet gaan om een “inhoudelijke” bijstelling. Het zou bijvoorbeeld overdreven zijn om voor kleine technische bijstellingen een

bestuurlijk overleg bijeen te roepen.

2. de afwijkende visie van de raadscommissie strookt met de afwijkende zienswijzen zoals die gezamenlijk door de vertegenwoordigers van de schoolbesturen zijn ingebracht in het overleg. In een dergelijke situatie lijkt het opnieuw bijeenroepen van het overleg niet noodzakelijk,

Tenzij burgemeester en wethouders dit dienstig vinden voor hun standpuntbepaling over het meerderheidsstandpunt van de raadscommissie. 3. de afwijkende visie van de raadscommissie strookt met de zienswijze zoals die door een deel van de schoolbesturen in het overleg naar voren is gebracht. In deze situatie kan het bijeenroepen van het overleg gewenst zijn in verband met de positie van de schoolbesturen die hun zienswijze niet gehonoreerd zien. Burgemeester en wethouders bezien de noodzaak

daartoe.

 

Het voordeel van de in artikel 11 neergelegde procedure is dat het gemeentelijk besluitvormingsproces voortgang kan vinden zonder het gewicht van het overleg geweld aan te doen. Het voorstel van burgemeester en wethouders, al dan niet bijgesteld naar aanleiding van de behandeling in de raadscommissie, kan namelijk doorgaan naar de gemeenteraad. Het resultaat van het heropende overleg kan vervolgens ter kennis worden gebracht van de gemeenteraad. Dit resultaat wordt door de gemeenteraad betrokken bij de uiteindelijke besluitvorming. Dit positioneert de gemeenteraad ook als hoogste bestuursorgaan in de gemeente, die alles afwegend een finale beslissing neemt.

 

Artikel 12 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Wanneer de verordening voor het overleg in bepaalde zaken niet voorziet, dan nemen burgemeester en wethouders een beslissing. Aangezien dergelijke beslissingen (de inrichting van) het overleg raken, is erin voorzien dat burgemeester en wethouders hierover de andere partijen uit het overleg horen. Daaruit zou bijvoorbeeld kunnen blijken dat het wenselijk wordt geacht om: * bepaalde zaken nader te regelen (reglement van orde, huishoudelijk reglement of iets dergelijks); * bepaalde zaken via een aan de gemeenteraad voor te leggen wijziging vast te leggen in de verordening op het overleg.

 

Artikel 13 Citeertitel; inwerkingtreding

Bij de inwerkingtreding van de Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid Edam-Volendam wordt de Verordening procedure overleg huisvesting onderwijs Edam-Volendam ingetrokken. Zoals bij artikel 2 al is vermeld, is gekozen voor een brede overlegverordening waaronder ook het overleg over de inhoud van de verordening voor de onderwijshuisvesting is begrepen.