Organisatie | Huizen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | verordening wet kinderopvang 2005 |
Citeertitel | verordening wet kinderopvang 2005 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-01-2005 | nieuwe regeling | 02-12-2004 Nieuwsblad van Huizen, 13 januari 2005 | Onbekend |
In deze verordening wordt verstaan onder:
2. VASTSTELLING NOODZAAK VAN KINDEROPVANG OP GROND VAN SOCIAAL- MEDISCHE INDICATIE
Artikel 2 Te verstrekken gegevens
Artikel 4 Inhoud van de beschikking
Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:
Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien:
a.de ouder en de partner reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen;
b.de ouder of de partner niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k of l van de wet.
Artikel 11 Omvang van de kinderopvang
In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.
Artikel 12 Inhoud van de beschikking
Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:
Artikel 13 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uit betaald.
Artikel 15 Verrekening met de voorschotten
De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.
Artikel 17 Intrekken of wijzigen van een besluit
Op grond van artikel 4:48 en 4:49 Awb kan een beschikking tot verlening van de tegemoetkoming worden gewijzigd of worden ingetrokken. De beleidsregels terugvordering WWB en Wet kinderopvang zijn met ingang van 1 januari 2005 van overeenkomstige toepassing.
Indien de beschikking tot verlening of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, wordt dit bedrag teruggevorderd op grond van artikel 38 van de wet. De beleidsregels terugvordering WWB en Wet kinderopvang zijn met ingang van 1 januari 2005 overeenkomstig van toepassing.
Artikel 19 Opschorten van de betaling
Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten.
Artikel 20 De bestuurlijke boete
1.In verband met het opleggen van een boete zijn de artikelen 77 tot en met 84 van de wet
van toepassing. Het college kan een boete opleggen van maximaal € 2.269,-- indien een ouder de inlichtingenverplichting niet nakomt.
2.Het college stelt nadere regels omtrent het opleggen van een boete.
1.Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet en artikel 149 van de
Gemeentewet treedt deze verordening in werking 3 dagen na haar bekendmaking.
2.Voor paragraaf 2, de sociaal medische indicatie, geldt dat deze in werking treedt vanaf het moment dat artikel 23 van de Wet kinderopvang in werking treedt.
De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening.
Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.
Artikel 2-5 Sociaal medisch geïndiceerden
In het de wet is de doelgroep sociaal medisch geïndiceerden omschreven als een doelgroep waarvoor gemeenten een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang gaan verstrekken. Het kan dan gaan om noodzakelijke kinderopvang vanwege sociaal-medische problematiek bij het kind of de ouder. Deze noodzakelijkheid moet middels een indicatieadvisering worden aangetoond.
Minister de Geus echter heeft besloten om de artikelen in de wet die betrekking hebben op de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden in 2005 nog niet in werking te laten treden. Vanwege budgettaire en efficiency redenen wil de minister één organisatie aanwijzen voor de indicatieadvisering voor sociaal-medische problematiek. Door het centralisatieproces van het Regionale Indicatie Orgaan (RIO) en de vormgeving van het Landelijk Centrum Indicatie-stelling Zorg (CIZ) is het onzeker of het CIZ per 1 januari 2005 in staat is de extra taak van de indicatieadvisering voor sociaal-medische problematiek en kinderopvang uit te voeren. Het centralisatieproces overigens heeft te maken met een nog verder uit te werken nieuwe wet, te weten de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Deze wet zal onder andere de Welzijnswet en de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) gaan vervangen. Vooralsnog is de ingangsdatum van de WMO 1 januari 2006.
De Minister weet nog niet of de artikelen omtrent de sociaal-medische indicatie wel in werking treden in 2006. Vandaar dat ervoor is gekozen om wel reeds artikelen in de verorde-ning op te nemen omtrent de sociaal-medische indicatie, maar deze pas in werking te laten treden als artikel 23 van de wet in werking treedt. Dit is in de verordening geregeld in artikel 21 lid 2.
In 2005 worden er middelen in het gemeentefonds gestort voor de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden. Het is in 2005 gemeentelijke vrijheid om deze doelgroep ook als doelgroep voor een tegemoetkoming kinderopvang aan te wijzen. Vooralsnog is geadviseerd om de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden inderdaad als doelgroep voor een tege-moetkoming kinderopvang aan te wijzen en de kosten hiervoor vanuit de bijzondere bijstand te bekostigen.
Artikel 6 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet kinder-opvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).
Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingsjaar wordt verstrekt (artikel 4.4) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de aan-vragers zo beperkt mogelijk te houden, verdient het aanbeveling dat de gemeente het aan-vraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toestuurt, waarbij het formulier reeds is ingevuld met de gegevens die bij de gemeente bekend zijn. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven. Dit nog nader in een werkproces worden geregeld.
Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tege-moetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang en artikel 16, eerste lid).
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschre-ven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerst lid, Wet kinderopvang).
Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doel-groep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:
In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrek-ken;
In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekend. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opge-nomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, Wet kinderopvang.
Artikel 7 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de modelverordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken
De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.
Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar moeten streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee gebo-den is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.
De weigeringsgronden genoemd in artikel 4:35 Awb zijn de volgende en gelden alleen indien er gegronde reden bestaat om aan te nemen dat;
Artikel 9 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:
Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderop-vang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:
De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is geno-men. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aan-vraag in ontvangst is genomen.
De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aan-vragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang.
Artikel 10 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïnte-gratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.
Artikel 11 Omvang van de kinderopvang
De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doel-groep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming.
De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoet-koming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.
Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinder-opvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten ’Koakopje’), zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.
Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.
Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinder-opvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 23 Wet kinderopvang, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.
Het is aan te bevelen dat het college in beleidsregels neerlegt hoe het wil omgaan met zijn bevoegdheid. Op deze wijze wordt deze beoordeling zoveel mogelijk geobjectiveerd.
Artikel 12 Inhoud van de beschikking
Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoet-koming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Artikel 13 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
Artikel 13 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).
De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de beta-lingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging ver-andert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouder-bureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
Artikel 14 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tege-moetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.
De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalender-jaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatig-heid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.
Artikel 15 Verrekening met de voorschotten
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tege-moetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel 16).
Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald.
Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.
Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tege-moetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook het opleggen van een boete is mogelijk.
Artikel 17 Intrekken of wijzigen van een besluit
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de termino-logie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)
Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)
Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is inge-trokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepas-sing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).
Artikel 19 Opschorten van de betaling
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Artikel 20 De bestuurlijke boete
Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang).
Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:
De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269 (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:
De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang.
Normaliter treedt een verordening met toepassing van artikel 22 van de Tijdelijke referendumwet in werking. Dat wil zeggen dat een besluit zes weken na publicatie in werking kan treden. Omdat er bij het vaststellen van deze verordening sprake is van een besluit dat geen uitstel kan lijden, gaat de verordening 3 dagen na publicatie in op grond van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet.
De termijn van zes weken wordt wel aangehouden voor wat betreft de mogelijkheid tot een referendum.
Artikel 149 van de gemeentewet wordt genoemd, omdat dit de mogelijkheid biedt de artikelen van de verordening die niet rechtstreeks verwijzen naar de Wet kinderopvang (ofwel, daar waar geen gemeentelijke vrijheid is) vóó de inwerkingtreding van de Wet kinderopvang op 1 januari 2005 in te laten gaan.
Deze bepaling spreekt voor zich.