Organisatie | Tilburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reglement van orde gemeenteraad Tilburg 2007 |
Citeertitel | Reglement van orde gemeenteraad Tilburg 2007 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen.
Gemeentewet
1.Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2013 | intrekking | 27-10-2012, Gemeenteblad, 2012, 32 | 2012/ 079 | |
01-01-2008 | 01-01-2013 | intrekking | 10-12-2007 Gemeenteblad, 2007, 55 | 2007/366 |
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
De raad kan een beleidsagenda opstellen met betrekking tot de hoofdpunten van beleid, waarover de raad eerst zelf een uitspraak wil doen, voordat het college deze punten nader uitwerkt.
Artikel 7 Informatieverstrekking door college
Het college geeft aan de wettelijke plicht tot actieve en passieve informatieverschaffing aan de raad uitdrukking door de voor het raadslid bij de uitoefening van zijn functie benodigde informatie te verschaffen die voldoet aan de volgende criteria:
Hoofdstuk II Toelating nieuwe leden/fracties
Artikel 9. Benoeming wethouders
Bij de benoeming van een wethouder stelt de raad, op voorstel van de voorzitter, een commissie in, bestaande uit drie leden van de raad. De commissie onderzoekt of de kandidaat voldoet aan de eisen van de wet. De commissie bepaalt haar eigen werkwijze.
Indien boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie binnen de raad deze aanduiding als naam. Indien geen aanduiding boven de kandidatenlijst was geplaatst, deelt de fractie in de eerste vergadering van de raad aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in de raad wil voeren. De fractie kan tijdens de raadsperiode besluiten een nieuwe naam te gebruiken.
Hoofdstuk III Voorbereiding raadsvergadering
Artikel 11. Tijd en plaats van vergaderen
Op de maandag gedurende de gehele dag en incidenteel op andere dagen kunnen informatiebijeenkomsten, werkbezoeken en vergaderingen worden gehouden. Werkbezoeken en/of informatiebijeenkomsten kunnen gelijktijdig plaatsvinden, als deze betrekking hebben op het werkterrein van verschillende commissies.
Artikel 16 Ter inzage leggen van stukken
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid blijven stukken, waarvan de inhoud ingevolge artikel 25, eerste dan wel tweede lid van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, onder berusting van de griffier of een door hem aan te wijzen functionaris van de griffie, die de leden van de raad desgevraagd de inzage verleent.
Hoofdstuk IV Gang van zaken tijdens raadsvergadering
De raad kan het college verzoeken de gemeentesecretaris aanwezig te doen zijn en deel te laten nemen aan de beraadslagingen.
Bij agendapunten met moties en amendementen (B-stukken) krijgt de indiener gelegenheid de motie of het amendement bij de interruptiemicrofoons toe te lichten, waarna met gebruikmaking van de interruptiemicrofoons hierover een debat met de overige raadsleden kan plaatsvinden. Leden van het college kunnen op uitnodiging van de voorzitter aan het debat deelnemen.
Na de eerste termijn en na de tweede termijn waarin het onderwerp of voorstel door de raadsleden is besproken, krijgt een lid van het college gelegenheid het woord te voeren. Indien het voorstel niet van het college afkomstig is, krijgt de indiener of een vertegenwoordiger van de indiener gelegenheid het woord te voeren.
De leden van de raad en van het college hebben het recht een voorstel tot verandering aan de raad te doen, indien de ontwerpnotulen onjuistheden bevatten of niet duidelijk weergeven hetgeen tijdens de raadsvergadering gezegd of besloten is.Indien de raad dit voorstel overneemt worden de notulen in overeenkomstige zin gewijzigd.
Indien een spreker zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het onderwerp in behandeling, zich niet houdt aan de aanwijzingen van de voorzitter, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen.Indien de desbetreffende spreker hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de beraadslaging over dat onderwerp het woord ontnemen.
Hoofdstuk V Procedures bij stemmingen
Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, heeft ieder lid het recht zijn uit te brengen stem kort te motiveren.
Artikel 40. Stemming over amendementen en moties
Stemming over ingediende amendementen en moties, alsmede de aanhangige ontwerpbesluiten vindt plaats aan het einde van de raadsvergadering tenzij er termen aanwezig zijn om de stemming direct na de beëindiging van de beraadslaging over het voorstel te doen plaatsvinden. De voorzitter beslist hierover.
Artikel 41 Stemming over personen
Het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal leden dat op basis van het vierde lid van dit artikel verplicht is een stembriefje in te leveren.
Wanneer de aantallen niet gelijk zijn worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt een nieuwe stemming gehouden.
Artikel 42. Herstemming over personen
Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen de twee personen die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verkregen.
Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben.
Hoofdstuk VI Rechten van leden
Ieder lid dat in de vergadering aanwezig is, kan ter vergadering één of meer amendementen met betrekking tot het aan de orde zijnde agendapunt indienen tot het moment dat de stemming over dat onderwerp is aangevangen. Een amendement moet schriftelijk en door minimaal één raadslid ondertekend bij de voorzitter worden ingediend. Ook kan hij voorstellen het voorgestelde besluit in een of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden.
Een (sub-)amendement heeft betrekking op één onderdeel van het ontwerpbesluit en moet schriftelijk en door minimaal één raadslid ondertekend bij de voorzitter worden ingediend, tenzij de voorzitter, met het oog op het eenvoudige karakter van het voorgestelde, oordeelt dat met een mondelinge indiening kan worden volstaan.
Hoofdstuk VII Lidmaatschap van andere organisaties
Ieder lid kan, zonder verlof van de raad, aan een uit de raad of het college afkomstig lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een ander gemeenschappelijk orgaan als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen schriftelijke vragen stellen over aangelegenheden, die tot het werkterrein van dat lichaam behoren.
In afwijking van het bepaalde in de leden 4 en 5 van artikel 47 van deze verordening kan het lid, tot wie de vragen zijn gericht, aan de voorzitter kenbaar maken deze mondeling te willen beantwoorden. In dat geval wordt hem daartoe in de eerstkomende vergadering van de raadscommissie waarin de algemene beleidszaken worden behandeld gelegenheid geboden.
Een lid, dat aan een uit de raad of het college afkomstig lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een ander gemeenschappelijk orgaan als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen verantwoording wenst te vragen over het door hem in dat bestuur gevoerde beleid, heeft daarvoor verlof van de raad nodig.
Hoofdstuk VIII Besloten vergadering
Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing voorzover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering.
Het presidium kan besluiten dat volstaan wordt met ter inzage legging van de notulen. Van deze ter inzage legging wordt tijdig mededeling aan de raadsleden gedaan. De notulen blijven onder de berusting van de griffier of een door hem aan te wijzen functionaris van de griffie, die de leden van de raad desgevraagd de inzage verleent.
Hoofdstuk IX Spreekrecht voor burgers
Artikel 57. Spreekrecht voor burgers
De spreekgerechtigde voert het woord nadat de voorzitter dit hem heeft verleend. De voorzitter kan de leden van de raad toestaan aan de spreekgerechtigde een korte, verhelderende vraag te stellen. Er vindt geen discussie plaats tussen een spreekgerechtigde en deelnemers van de vergadering. De voorzitter of een lid doet een voorstel voor de behandeling van de inbreng van de burger.
Hoofdstuk X Toehoorders en pers
Artikel 59. Geluid- en beeldregistraties
Degenen die in de vergaderzaal tijdens een raadsvergadering geluid- dan wel beeldregistraties willen maken, doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen. Deze aanwijzingen kunnen niet zover gaan dat zij de vrijheid van pers aantasten.
Toelichting behorende bij het Reglement van orde gemeenteraad Tilburg 2007
Het huidige Reglement van Orde van de raad dateert van 2002. Bij het opstellen van dat reglement is al zo veel mogelijk rekening gehouden met de invoering van het dualisme in 2002.
Inmiddels is een aantal jaren ervaring opgedaan. De ontwikkelingen van de afgelopen jaren zijn in dit nieuwe Reglement van Orde vastgelegd.
Zo is de taakomschrijving van het presidium geactualiseerd en is een bepaling opgenomen voor het onderzoek van nieuw te benoemen wethouders, vergelijkbaar met het onderzoek van de geloofsbrieven van nieuw gekozen raadsleden
Daarnaast heeft de raad een aantal in 2006 en 2007 een aantal wijzigingen aangebracht in het vergaderstelsel. Ook die wijzigingen zijn, voor zover van toepassing, verwerkt. In dit verband kan bijvoorbeeld worden verwezen naar de indeling van de raadsagenda in A-, B- en C-stukken en de spreektijdregeling.
Ook andere ontwikkelingen zijn verwerkt.
Daarnaast zijn de bepalingen meer in een logische volgorde geplaatst.
Tenslotte is het nieuwe Reglement van Orde voorzien van een uitgebreide toelichting. Hierin is de nodige achtergrondinformatie gegeven over de diverse bepalingen. Ook nadere werkafspraken die in het verleden in het presidium zijn gemaakt zijn hierin opgenomen. Hierdoor krijgt de toelichting tevens de functie van naslagwerk.
Bij het opstellen van het nieuwe Reglement van orde is gebruik gemaakt van de modelverordening van de VNG.
Begrippen die in het Reglement van Orde veelvuldig voorkomen zijn toegelicht.
In de praktijk komt het voor dat het onderscheid tussen een "amendement" en een "motie" vaag is. Uitgangspunt bij het onderscheid is het al dan niet in het leven roepen van rechtsgevolgen. Bij een amendement is dat wel het geval; bij een motie niet.
Een motie kan zowel een inhoudelijk besluit behelzen als een besluit van procedurele aard. Een aanvaarde motie is te beschouwen als een op zichzelf staand raadsbesluit. Ten gevolge van het dualistische stelsel is het aan het college om zich uit te spreken over het al dan niet uitvoeren van de motie. Het college is jegens de raad politiek verantwoordelijk voor het te nemen besluit.
Met een amendement wordt beoogd een ontwerp-besluit te wijzigen. Het kan zodanig geformuleerd zijn dat het geheel in de plaats treedt van een voorliggend ontwerp besluit. Bij aanvaarding van het amendement hoeft dan geen besluitvorming meer plaats te vinden ten aanzien van het ontwerp-besluit. Door aanvaarding van het amendement geeft de raad immers te kennen niet met het voorliggende ontwerp besluit in te stemmen.
De burgemeester is voorzitter van de raad. Artikel 125, derde lid, van de Grondwet en artikel 9 van de Gemeentewet schrijven dit dwingend voor.
In artikel 77, eerste lid, van de Gemeentewet is de mogelijkheid opgenomen dat de raad een lid van de raad kan belasten met de waarneming van het voorzitterschap van de raad ingeval van verhindering of ontstentenis van de burgemeester. De raad van Tilburg heeft twee raadsleden gekozen als eerste, respectievelijk tweede plaatsvervangend voorzitter. Dit geldt zowel als voorzitter van de raad als van het presidium.
Op grond van artikel 26 van de Gemeentewet is de voorzitter belast met de handhaving van de orde in de vergadering.
Op grond van artikel 21 van de Gemeentewet heeft de burgemeester het recht in de raadsvergadering aan de beraadslaging deel te nemen.
De raad is verplicht een griffier te benoemen op grond van artikel 100 van de Gemeentewet. De griffier is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Dit is verder uitgewerkt in de door de raad vastgestelde Instructie voor de griffier. Hij is in principe in elke vergadering van de raad aanwezig. De Gemeentewet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d, eerste lid). Twee medewerkers van de raadsgriffie zijn door de raad aangewezen als plaatsvervangend griffier.
In verband met artikel 22 van de Gemeentewet (verschoningsrecht) is in het derde lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het deelnemen van de griffier aan de beraadslaging.
Het presidium heeft voornamelijk een procedurele / organisatorische functie.
Het presidium vergadert als regel enkele weken vóór de raadsvergadering, met het oog op het opstellen van de ontwerp raadsagenda.
In die vergaderingen kunnen alle in artikel 4 genoemde taakaspecten aan de orde komen. Het presidium heeft op 10 juni 2002 besloten om ook onderwerpen op het terrein van openbare orde en veiligheid, die voorheen aan de orde kwamen in het vertrouwelijke deel van de (voorheen bestaande) raadscommissie openbare orde en veiligheid, vertrouwelijk in het presidium te bespreken. Dat gebeurt als regel in aanwezigheid van de districtschef van politie en de gebieds-Officier van Justitie.
Deze afspraak is herbevestigd in de vergadering van het presidium van 7 april 2003.
Bij de onderwerpen op het gebied van openbare orde en veiligheid die in het presidium aan de orde komen, moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds onderwerpen waarover het beleids- en besluitvormingstraject nog niet is afgerond en onderwerpen die naar hun aard vertrouwelijk moeten blijven. De eerste categorie onderwerpen komen op het geëigende moment van het besluitvormingsproces in de raadscommissie en in de raad aan de orde. Die komen daarmee dus op het geëigende moment gewoon in de openbaarheid.
Bij de tweede categorie gaat het bijvoorbeeld om concrete gevallen van criminaliteit, die tot onrust in de stad kunnen leiden. Door deze onderwerpen vertrouwelijk in het presidium te bespreken is er meer democratische controle mogelijk, dan zonder een dergelijk overleg.
In voorkomend geval zijn er altijd mogelijkheden om dergelijke punten politiek aan de orde te stellen. Zo kunnen bijvoorbeeld een of meerdere fractievoorzitters het initiatief nemen om het betreffende onderwerp (in beginsel achter gesloten deuren) aan de orde te stellen in een vergadering van de functionele raadscommissie of van de gemeenteraad.
Ten aanzien van vertrouwelijke onderwerpen die in het presidium aan de orde komen, kan per keer worden bepaald wat openbaar kan zijn en wat vertrouwelijk moet blijven. Omdat het gaat om vertrouwelijke informatie van het OM, de politie en de burgemeester, zijn zij degenen die kunnen bepalen wat vertrouwelijk moet blijven en wat niet. Onderwerpen die niet vertrouwelijk hoeven te blijven kunnen dan worden geagendeerd voor de eerstvolgende reguliere vergadering van de raadscommissie Modern Bestuur.
Opgemerkt wordt dat de woorden vertrouwelijk en geheim dezelfde betekenis hebben.
In lid 5 is bepaald dat de fractievoorzitters zich bij verhindering of afwezigheid kunnen doen vervangen door de plaatsvervangend fractievoorzitter (zie ook artikel 10 Reglement van orde). Op 6 oktober 2003 heeft het presidium besloten dat bij afwezigheid van de fractievoorzitter, deze zich ook kan laten vertegenwoordigen bij de bespreking van de onderwerpen op het terrein van openbare orde en veiligheid. De geheimhoudingsplicht geldt dan uiteraard ook voor deze plaatsvervangers. Daarbij is tevens afgesproken dat de fractievoorzitter moet proberen om zo veel mogelijk zelf aanwezig te zijn.
Het presidium is verder ondermeer belast met het afwikkelen van klachten tegen de raad, raadsleden en de griffier. Het presidium heeft hiertoe op 2 april 2007 een reglement vastgesteld.
In het Reglement van Orde van 2002 was een uitgebreide regeling opgenomen over de Beleidsagenda van de raad. De praktijk heeft uitgewezen dat de raad geen behoefte heeft aan een structurele Beleidsagenda.
Dit artikel opent de mogelijkheid voor de raad om desgewenst een Beleidsagenda op te stellen. De raad spreekt daarmee dan uit eerst zelf een uitspraak te willen doen over de hoofdpunten van beleid, voordat het college deze punten uitwerkt.
Dit artikel is een uitwerking van artikel 12 van de Gemeentewet. Hierin is bepaald dat raadsleden openbaar maken welke andere functies dan het lidmaatschap van de raad zij vervullen. Het begrip "andere functie" moet ruim worden geïnterpreteerd. Het betreft (bezoldigde en onbezoldigde) functies, die zowel uit hoofde van het ambt dan wel anderszins worden uitgeoefend.
Op deze wijze kan worden getraceerd welke mogelijke vermenging van belangen kunnen optreden.
In het Reglement van Orde van 2002 was nog bepaald dat raadsleden naast de aanduiding van de andere functies, ook het daaraan verbonden tijdsbeslag moesten opgeven, alsmede het al dan niet bezoldigd zijn van de functies. Omdat de Gemeentewet deze nadere eisen niet stelt, zijn deze geschrapt.
Voor de burgemeester is in artikel 67, lid 3 van de Gemeentewet een soortgelijk voorschrift opgenomen.
Artikel 7 Informatieverstrekking door college
De informatieplicht is geregeld in artikel 169 van de Gemeentewet. Op grond hiervan moeten het college en collegeleden de raad alle inlichtingen verstrekken die hij voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. Dit is de actieve informatieplicht. Daarnaast moeten zij ook desgevraagd de nodige inlichtingen verschaffen, wanneer dat mondeling of schriftelijk gevraagd wordt. Dit is de passieve informatieplicht.
Deze bepaling is overgenomen uit het Reglement van Orde van 2002. Hoewel deze bepaling niet direct betrekking heeft op de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad, is deze bepaling toch gehandhaafd, omdat de actieve en passieve informatieplicht jegens de raad wezenlijk is voor de duale verhoudingen tussen de raad en het college en in het Reglement van Orde wel nadere regels zijn opgenomen met betrekking tot een aantal hiermee verband houdende bevoegdheden van de raad (zoals het stellen van mondelinge en schriftelijke vragen en het interpellatierecht).
Artikel 8 Onderzoek geloofsbrieven en beëdiging raadsleden
Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn benoeming (artikel V1 Kieswet).
De benoemde geeft schriftelijk aan of hij de benoeming aanneemt (artikel V2 Kieswet). Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt worden aan de raad stukken overgelegd, waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij bekleedt, een uittreksel uit de GBA met zijn woonplaats, geboorteplaats en geboortedatum, en (indien niet-Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de eisen van artikel 10, lid 2 van de Gemeentewet (artikel V3 Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven moet in een openbare vergadering gebeuren.
Ingevolge artikel V4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden.
Artikel 9 Benoeming wethouders
Dit artikel geeft invulling aan een leemte in de Gemeentewet. Uit de Kieswet vloeit het onderzoek naar de geloofsbrieven van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. De Gemeentewet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een wethouder, maar niet op welk moment deze getoetst worden. De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het raadslidmaatschap.
Bij de wethoudersbenoemingen in 2006 heeft ook reeds een dergelijk onderzoek plaatsgevonden.
In de praktijk blijkt behoefte te bestaan aan een regeling wat onder een fractie moet worden verstaan. De Gemeentewet kent een dergelijk begrip niet, maar gaat onder andere in artikel 33, tweede lid, wel uit van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen.
In artikel 1 van het Reglement van Orde is een omschrijving van het begrip "fractie" opgenomen.
Artikel 11 bevat een regeling over fractiesplitsing en -fusie. Zo'n regeling is relevant in verband met ondermeer de toepassing van de Verordening tegemoetkoming raadsfractie 2004.
Het is mogelijk dat een raadslid uit een fractie stapt. Het kan als zelfstandige fractie verder gaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen. De Kieswet gaat niet uit van politieke partijen. Een zetel "hoort" dan ook niet bij een partij, maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen. De raad heeft geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. De raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een mededeling aan de voorzitter van de raad is voldoende. De raad is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.
In dit artikel is ook de aanwijzing van de fractievoorzitters en hun plaatsvervangers geregeld. Eenpersoonfracties hebben (uiteraard) niet de mogelijkheid om een plaatsvervangend fractievoorzitter aan te wijzen.
Artikel 11 Tijd en plaats van vergaderen
Ingevolge artikel 17 van de Gemeentewet vergadert de raad zo vaak hij daartoe heeft besloten en voorts indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal raadsleden schriftelijk met opgave van redenen daarom vraagt. Daarbij kan het gaan om spoedeisende aangelegenheden of om een buitengewone raadsvergadering en dergelijke.
De raad stelt jaarlijks vóór 1 november het vergaderschema voor het komende kalenderjaar vast. Daarbij wordt uitgegaan van een vaste cyclus van 4 of 5 weken, waarin de commissievergaderingen en de raadsvergaderingen worden gepland. In beginsel vinden er geen vergaderingen plaats tijdens de schoolvakanties van het basisonderwijs, zoals deze geadviseerd worden in de gemeente Tilburg.
Het derde lid brengt tot uitdrukking dat de voorzitter in het bepalen van een andere dag en ander aanvangsuur zoveel mogelijk overleg pleegt met het presidium. Op deze wijze houdt het presidium ook bij vergaderingen die niet op het gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum, het tijdstip en de plaats van de vergadering.
In het vierde lid is vastgelegd dat de maandag de vaste vergaderdag is voor de raad (en voor de raadscommissies). Het kan in de praktijk nodig blijken dat incidenteel van de vaste vergaderdag wordt afgeweken. Omdat de meeste fracties op dinsdagavond fractie-overleg hebben, is de tijd daaraan voorafgaand in de praktijk een bruikbare uitwijkmogelijkheid. Hiervan moet een zo terughoudend mogelijk gebruik worden gemaakt.
In het Reglement van Orde is ook expliciet vastgelegd dat commissievergaderingen, behoudens onvoorziene omstandigheden, niet gelijktijdig plaatsvinden. Dit is in het Reglement van Orde vastgelegd, omdat dit van wezenlijk belang is voor het functioneren van de raad en daarmee een plaats verdient in het Reglement van Orde dat immers ook regelingen bevat voor "andere werkzaamheden van de raad".
In lid 1 is de nieuwe onderverdeling van A-, B- en C-stukken opgenomen, waartoe de raad op 21 mei 2007 heeft besloten bij het vaststellen van het nieuwe vergaderstelsel. In de functionele raadscommissies wordt geconcludeerd of een stuk op de A-, B- of C-agenda wordt opgenomen. Uiteindelijk bepaalt de raad, bij het vaststellen van de raadsagenda, de indeling in A-, B- en C-stukken.
In lid 2 is aangegeven wie voorstellen aan de raad kunnen doen. Dit was voorheen niet expliciet geregeld. De formulering sluit aan bij de uitvoeringspraktijk: ook het presidium en een raadscommissie kunnen voorstellen aan de raad doen.
Nieuw is de mogelijkheid dat de burgemeester (als zelfstandig bestuursorgaan) een voorstel aan de raad kan doen. De verwachting is dat in de praktijk slechts incidenteel van deze mogelijkheid gebruik gemaakt zal worden.
In lid 3 is vastgelegd dat het presidium aangereikte raadsvoorstellen moet opnemen op de ontwerp raadsagenda. In de praktijk worden de meeste voorstellen voorbereid door het college (artikel 160 Gemeentewet). Met deze formulering wordt recht gedaan aan de beleidsvoorbereidende rol van het college. Met deze formulering wordt tevens tot uitdrukking gebracht dat het presidium vooral belast is met procedurele / organisatorische aangelegenheden en geen inhoudelijke beslissingen neemt.
In de leden 4 en 5 is vastgelegd dat voorstellen in beginsel steeds inhoudelijk in de raadscommissie aan de orde komen, ter voorbereiding van de besluitvorming in de raad. Dit uitgangspunt geldt ook voor initiatiefvoorstellen. Dit conform de afspraak die hierover op 22 januari 2007 is gemaakt in het presidium. In de raadscommissie kan informatie-uitwisseling plaatsvinden en meningsvorming.
De raad behoudt de mogelijkheid om in voorkomend geval een initiatiefvoorstel direct in de raad af te handelen. Bijvoorbeeld als er sprake is van grote spoed, of wanneer op basis van een redelijke inschatting op voorhand het standpunt van een meerderheid van de raad duidelijk is.
Artikel 13 Uitnodiging en agenda
In artikel 19 van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad schriftelijk uitnodigt voor de vergadering. In artikel 13, lid 1 van het Reglement van Orde is aangegeven dat de stukken in beginsel ten minste 10 dagen voor de raadsvergadering moeten worden toegestuurd. Daarmee hebben raadsleden ten minste twee weekenden voor de voorbereiding.
Het presidium stelt de ontwerp-agenda op. De raad moet zelf de definitieve agenda vaststellen.
Artikel 14 Openbare kennisgeving
Artikel 23 van de Gemeentewet bepaalt dat de vergaderingen van de raad in het openbaar worden gehouden. Daaruit vloeit voort dat publiciteit wordt gegeven aan een aanstaande raadsvergadering.
Artikel 19, tweede lid van de Gemeentewet schrijft dan ook voor dat de burgemeester de dag, het tijdstip en de plaats van de vergadering ter openbare kennis brengt. Artikel 17 van het Reglement van Orde werkt dit verder uit.
De vergaderingen worden aangekondigd op de gemeentepagina van het wekelijks verschijnend huis-aan-huis-blad De Tilburgse Koerier. Daarnaast vindt publicatie plaats op de gemeentelijke internetsite.
De ontwerp-raadsvoorstellen komen, voordat zij in de raad worden behandeld, eerst in de raadscommissie aan de orde.
Sinds enkele jaren wordt gewerkt met het zogenaamd Eindvoorstel. Daarin wordt het standpunt van het college naar aanleiding van de bespreking van de raadsvoorstellen in de raadscommissie weergegeven. Het eindvoorstel biedt voorts de mogelijkheid om een noodzakelijk gebleken correctie in een voorstel en/of ontwerp-raadsbesluit aan te brengen of aanvullende informatie te verstrekken. Op deze wijze kan de raadsbehandeling meer gericht worden voorbereid.
Het Eindvoorstel wordt, gelet op de krappe tijd tussen de vergaderingen van de commissies en de raadsvergadering, uiterlijk drie dagen voorafgaande aan de raadsvergadering aan de raadsleden toegezonden.
Artikel 16 Ter inzage leggen van stukken
Onderliggende stukken, behorend bij een raadsvoorstel, worden in de leeskamer van de raad ter inzage gelegd.
Raads- en commissieleden hebben toegang tot de stukken die in de leeskamer van de raad ter inzage liggen.
In het geval op stukken geheimhouding als bedoeld in artikel 25 van de Gemeentewet is gelegd, kunnen de stukken worden ingezien bij de griffier of bij een door hem aan te wijzen medewerker van de raadsgriffie.
Over ingekomen stukken kan geen inhoudelijke, doch slechts een procedurele discussie plaatsvinden. Een inhoudelijke discussie wordt door de voorzitter buiten de orde verklaard.
In het Reglement van Orde is de rubrieksindeling opgenomen voor de ingekomen stukken.
Rubriek F (verdaging beslissing van aanvragen om bouwvergunning) is niet meer opgenomen. Tot 1 januari 2003 bevatte artikel 46, lid 2 van de Woningwet een bepaling waarbij het verdagen van een beslissing op een aanvraag voor bouwvergunning door het college aan de goedkeuring van de raad was onderworpen. Omdat deze wetsbepaling inmiddels is vervallen, is rubriek F geschrapt.
Artikel 18 Opgeven spreektijd en aankondigen moties en amendementen
In het kader van de vernieuwing van het vergaderstelsel heeft de raad op 21 mei 2007 besloten dat moties en amendementen voortaan in principe voor 10.00 uur worden aangeleverd, zodat deze verspreid kunnen worden en raadsleden zich hierop kunnen voorbereiden. Gedurende de dag of tijdens de vergaderingen kunnen moties en amendementen in elkaar worden geschoven. Aan raadsleden en het publiek kan voorafgaand aan de vergadering een set moties en amendementen gegeven worden.
Ter wille van de systematiek is het van belang dat deze gedragsnorm wordt gehandhaafd. Het verloop van de vergadering kan uiteraard aanleiding geven om nog tijdens de vergadering moties of amendementen in te dienen. Dat kan tot het moment waarop de stemming over dat onderwerp is begonnen. Zie de artikelen 44 en 45.
De presentielijst heeft een tweeledig doel. Allereerst om formeel vast te stellen dat het vergaderquorum (artikel 23 Reglement van Orde) aanwezig is.
Daarnaast bepaalt artikel 37 van het Reglement van Orde dat aan de stemming slechts kan worden deelgenomen door die personen, die de presentielijst hebben getekend.
Voor het stemquorum geldt artikel 29 van de Gemeentewet. Daarin is bepaald dat een stemming alleen geldig is, indien meer dan de helft van het aantal raadsleden en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.
Bij de indeling van de zitplaatsen houdt de voorzitter zo veel mogelijk rekening met de wensen van de raadsfracties. Aandachtspunten daarbij zijn ondermeer de grootte van de fractie en de plaats van de fractie tijdens de voorgaande zittingsperiode.
Op grond van artikel 21, lid 2 van de Gemeentewet kan een wethouder, al dan niet op verzoek, door de raad worden uitgenodigd om in de vergadering aanwezig te zijn en aan de beraadslaging deel te nemen.
Wethouders zijn in beginsel altijd tijdens raadsvergaderingen aanwezig.
Artikel 21 van het Reglement van Orde is te beschouwen als een structurele uitnodiging aan de wethouders om bij de raadsvergaderingen aanwezig te zijn en voor zover dit relevant is en past binnen hun portefeuille, deelneemt aan de beraadslagingen.
In het tweede lid van artikel 21 is bepaald dat de raad besluit op welke wijze de wethouders aan de beraadslaging in de raad deel kunnen nemen.
Op 3 juni 2002 heeft de raad nadere regels gesteld omtrent de deelname van leden van het college aan de beraadslaging in commissies en de deelname van wethouders aan de beraadslaging in de raad. De betrokken portefeuillehouder wordt in de gelegenheid gesteld om in de raad (en de raadscommissie) een toelichting te verstrekken bij de voorstellen die door het college worden voorgelegd en in voorkomend geval ook anderszins. In de praktijk zal dit gebeuren als reactie op de inbreng van de raadsleden in de eerste en tweede termijn van het debat.
De secretaris houdt zich voornamelijk bezig met de ondersteuning van het college en het leiden van de ambtelijke organisatie. In het kader van die twee taken kan het wenselijk zijn dat de secretaris deelneemt aan de beraadslagingen van de raad. Omdat de secretaris ondergeschikt is aan het college en niet aan de raad, moet de raad het college verzoeken de secretaris aanwezig te doen zijn bij de raadsvergaderingen en deel te laten nemen aan de beraadslagingen. Op deze wijze kan de raad ondermeer een beroep doen op kennis en informatie, die de secretaris bezit of kan de secretaris bijvoorbeeld deelnemen aan een discussie over het functioneren van ambtelijke organisaties.
In voorkomend geval geldt het verschoningsrecht (artikel 22 van de Gemeentewet) ook voor de secretaris.
Artikel 23 Opening vergadering/quorum
De vergadering kan beginnen, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende raadsleden aanwezig is en de presentielijst heeft getekend. Artikel 20 van de Gemeentewet voorziet in een procedure voor een tweede vergadering, indien het vereiste aantal leden niet op komt dagen.
Artikel 24 Aanvang vergadering
Direct na de opening stelt de voorzitter een aantal vaste punten aan de orde. Allereerst doet hij mededeling van de berichten van verhindering.
Raads- en collegeleden spreken doorgaans vanaf hun eigen plaats.
Op 21 mei 2007 heeft de raad, in het kader van de vernieuwing van het vergaderstelsel, besloten dat meer gebruik gemaakt zal worden van de interruptiemicrofoons, voor het levendiger maken van het debat in de raad.
Dit betekent dat moties en amendementen in beginsel door de indiener bij de interruptiemicrofoons wordt toegelicht, waarna met gebruikmaking van de interruptiemicrofoons het debat met de overige raadsleden kan plaatsvinden. Zie in dit verband ook artikel 27 van het Reglement van Orde.
Het is goed gebruik dat bij de behandeling van belangrijke stukken van de planning en controlcyclus (zoals programmabegroting en programmaverantwoording) bij de algemene beschouwingen en bij officiële gebeurtenissen vanaf het spreekgestoelte wordt gesproken.
Dit artikel heeft geen betrekking op interrupties.
Voorheen was het gebruikelijk dat de fracties het aantal spreekminuten per agendapunt opgeven.
Dit is niet meer nodig, enerzijds vanwege de indeling van de raadsagenda in A-, B- en C-stukken en anderzijds door het invoeren van maximale spreektijden bij de C-stukken.
Met de invoering van de A-, B- en C-stukken geldt de spreektijdregeling in beginsel alleen voor de C-stukken.
De aangegeven spreektijd is bindend. Wanneer een fractie zijn spreektijd heeft verbruikt, is de voorzitter gerechtigd de woordvoerder van de fractie het woord te ontnemen.
Dit geldt uiteraard niet voor interrupties. De voorzitter ziet er op toe dat interrupties niet zodanig zijn dat in feite sprake is van een afzonderlijke termijn.
Uitgangspunt is dat de agendapunten met discussie in twee termijnen worden besproken.
De bespreking van de moties en amendementen vindt gelijktijdig plaats met de beraadslaging over het aanhangige voorstel.
Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter besluiten tot een derde termijn. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als er aan het einde van de tweede termijn alsnog een amendement of motie (met verstrekkende gevolgen) wordt ingediend.
Artikel 29 Deelname aan beraadslaging door derden
Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 Gemeentewet geregelde verschoningsrecht.
In het tweede lid wordt het woord "beslissing" gebruikt; het gaat hier namelijk niet om het besluitbegrip in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Een voorstel van orde is van procedurele aard.
Het kan onder meer betrekking hebben op een afwijkende behandeling van de agendavolgorde, het houden van een stemming direct na de bespreking van het voorstel of van het afvoeren van een agendapunt.
De bespreking van voorstellen van orde vindt plaats in één termijn.
Indien het gaat om een niet geagendeerd inhoudelijk voorstel moet steeds de procedure van een initiatiefvoorstel worden gevolgd. Een uitzondering hierop is artikel 13, lid 6 van dit Reglement van Orde, waarin is bepaald dat de raad kan besluiten om spoedeisende voorstellen alsnog aan de raadsagenda toe te voegen.
Het is goed politiek gebruik dat een verzoek om schorsing steeds wordt ingewilligd. Indien de voorzitter een dergelijk verzoek weigert, kan de verzoeker via een voorstel van orde alsnog om een raadsuitspraak vragen.
Een verzoek om schorsing van de beraadslaging kan worden ingediend, indien er aanleiding bestaat voor nader politiek beraad en overleg. Het uitgangspunt van beraadslaging in twee termijnen wordt niet doorbroken door de toekenning van het schorsingsverzoek.
Bij inwilliging van het verzoek, bepaalt de voorzitter de duur van de schorsing.
De vergadering wordt eveneens geschorst indien na de eerste vergadering blijkt dat er een vervolgvergadering nodig is.
De voorzitter kan de beraadslaging sluiten, als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht, tenzij de raad anders beslist.
Allereerst vindt besluitvorming plaats over de ingediende amendementen, vervolgens over de ingediende moties en ten slotte over het voorliggende ontwerp besluit.
Desgevraagd en met instemming van de raad kan een ontwerp besluit ten behoeve van de stemming in verschillende onderdelen worden gesplitst. Daarbij wordt wel steeds de onderlinge samenhang van de verschillende onderdelen van het ontwerp besluit in acht genomen, in die zin dat onderdelen, die nauw verwant zijn aan elkaar, ook gezamenlijk in stemming worden gebracht.
De voorzitter formuleert daartoe de te nemen eindbeslissing.
Op grond van artikel 40, lid 6 van het Reglement van Orde vindt de stemming in beginsel plaats aan het eind van de vergadering indien bij een bepaald onderwerp amendementen of moties zijn ingediend.
Dit artikel regelt de verslagleggende taak van de griffier en de wijze waarop het verslag wordt opgesteld. Van het besprokene wordt een zakelijk samenvattend verslag gemaakt. Inherent aan de zakelijke weergave van het besprokene in de notulen is dat daarin geen "sfeerelementen" worden opgenomen.
Omdat ook anderen dan raadsleden het woord kunnen voeren tijdens een raadsvergadering, kunnen ook zij een voorstel tot wijziging van het concept-verslag aan de raad doen.
Het is aan de raad om te beslissen of een voorgestelde wijziging of aanvulling geaccepteerd wordt.
Inmiddels bestaat de mogelijkheid om raadsvergadering live via internet te beluisteren. De geluidbestanden kunnen ook nadien via internet worden geraadpleegd.
Naast de notulen zorgt de raadsgriffie voor een besluitenlijst. Deze is bedoeld voor intern gebruik. Daarnaast worden toezeggingen en aanvaarde moties afzonderlijk vastgelegd. Deze worden teruggekoppeld naar het college, zodat het college hierover definitieve besluiten kan nemen. De raad wordt geïnformeerd over de besluiten van het college naar aanleiding van deze terugkoppeling. De voortgangsbewaking verloopt via de raadscommissies.
Artikel 26 van de Gemeentewet bevat regels voor de handhaving van de orde tijdens de raadsvergadering. Op grond van dat wetsartikel kan de voorzitter ondermeer maatregelen nemen tegen toehoorders die de orde verstoren.
Het Reglement van Orde bevat enkele aanvullingen op de Gemeentewet.
Zo verzekert het eerste lid dat raadsleden vrijelijk kunnen spreken. Interrupties zijn toegestaan, tenzij de voorzitter bij een overvloed aan interrupties of in het belang van de voortgang van de beraadslagingen bepaalt dat een spreker zijn betoog zonder verdere interrupties afrondt.
De bevoegdheid van de voorzitter om een spreker het woord te ontzeggen, gaat minder ver dan de mogelijkheid die artikel 26, derde lid, van de Gemeentewet biedt om dat lid, dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, de toegang tot de vergadering te ontzeggen. Die bevoegdheid van de voorzitter blijft echter onverlet. Het Reglement van Orde is slechts een aanvulling op de Gemeentewet. Een besluit van de voorzitter om iemand het woord te ontnemen is een op feitelijk handelen gerichte beslissing met een intern karakter. Dit is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht waartegen de mogelijkheid van bezwaar of beroep open staat (JB 9 (2002) 138).
Artikel 35 Audio/visuele hulpmiddelen
Voor de goede vergaderorde is het gewenst dat raadsleden vooraf melden dat zij tijdens de raadsvergadering gebruik willen maken van audio- en/of visuele hulpmiddelen. Op deze wijze bestaat de gelegenheid om vooraf de nodige voorbereidingen daartoe te treffen, zodat de vergadering niet onnodig wordt gestoord.
Artikel 36 Programmabegroting en Jaarstukken
Ten behoeve van een goede behandeling van de Programmabegroting en de Jaarstukken, waaronder de Programmaverantwoording, stelt het presidium een behandelingsprocedure vast. Daarbij worden onder andere de spreekvolgorde van de fracties en de beschikbare spreektijd per fractie bepaald.
Een dergelijk besluit is bindend voor alle leden van de raad.
Dit artikel schrijft voor dat slechts na ondertekening van de presentielijst aan de stemming kan worden deelgenomen.
Indien de stemming is aangevangen en een raadslid verschijnt alsnog ter vergadering, kan dit raadslid niet meer aan de desbetreffende stemming deelnemen.
De achtergrond van dit artikel is dat de stemming over een voorstel steeds op ordelijke wijze moet plaatsvinden.
Stemverklaringen moeten kort zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn. De stemverklaringen worden gegeven vóór de stemming.
Artikel 39 Stemming over zaken
Het vierde lid van het artikel is opgenomen opdat de stemverhoudingen in de notulen kan worden vastgelegd.
Indien een lid te kennen geeft hoofdelijke stemming te wensen, moet een dergelijke stemming plaatsvinden.
Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de Gemeentewet van toepassing. Indien de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig dan wordt het nemen van een besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.
Er is derhalve altijd een raadsmeerderheid vereist voor het nemen van een besluit.
Artikel 40 Stemming over amendementen en moties
Dit artikel geeft de volgorde van stemming aan.
In dit artikel is er voor gekozen om na de amendementen ook de moties in stemming te brengen.
Amendementen hebben de bedoeling om een ontwerp-besluit te wijzigen. Het spreekt voor zich dat deze voorafgaand aan de besluitvorming over het desbetreffende ontwerp-besluit in stemming moeten worden gebracht.
Het is van belang dat ingediende amendementen altijd in stemming worden gebracht, ook als deze door het college zijn "overgenomen". Alleen dan kan immers een ontwerp besluit worden aangepast.
Bij moties is dat anders. Deze beogen niet om het besluit als zodanig te wijzigen. Desalniettemin kan het al dan niet aanvaarden van een motie voor een raadslid van overwegende betekenis zijn voor het uitbrengen van zijn stem over het voorliggende ontwerp-besluit. Het ligt dan ook in de rede om moties steeds voorafgaande aan het ontwerp-besluit in stemming te brengen.
Wanneer het college een motie "overneemt" is het aan de indiener van de motie om te bepalen of hij de motie desondanks handhaaft en dus in stemming wil brengen. Op grond van lid 5 van artikel 40 van het Reglement van Orde moet er altijd besluitvorming plaatsvinden over een ingediende en niet ingetrokken motie.
Als er moties en amendementen zijn ingediend, vindt besluitvorming als regel plaats aan het eind van de vergadering. De voorzitter kan hiervan afwijken, bijvoorbeeld als er publieke belangstelling is voor een bepaald onderwerp.
De in dit artikel geregelde stemming over amendementen en moties geldt niet voor de Programmabegroting en de Jaarstukken waarvoor het presidium een afwijkende behandelingsprocedure heeft vastgesteld.
Artikel 41 Stemming over personen
Strikt formeel moet stemming over personen altijd schriftelijk plaatsvinden (tegenwoordig mag dat ook met een elektronisch stemsysteem, maar dat is in Tilburg niet beschikbaar).
In Tilburg is het echter praktijk dat interne benoemingen van raads- en commissieleden niet schriftelijk gebeuren, maar analoog aan het stemmen over zaken. Denk hierbij aan het benoemen van leden in raadscommissies.
In Tilburg is er voor gekozen om zo veel mogelijk uniforme stembriefjes te hanteren met daarop de naam / namen van de te benoemen persoon / personen met daarachter de opties "voor" en "tegen".
Bij een benoeming stelt de raad een specifiek persoon aan in een bepaald ambt.
Onder een voordracht wordt verstaan, het als kandidaat voorstellen van een persoon voor een bepaald ambt. Een voordracht is voor de raad bindend. De raad kan geen andere kandidaten voordragen dan op de voordracht staan. Op de stembriefjes moeten de namen van de voorgedragen personen worden vermeld, met daarachter de opties "voor" en "tegen".
Bij een aanbeveling wordt voorgesteld om bepaalde personen voor een bepaald ambt voor te dragen. De raad mag van de aanbeveling afwijken. Het betreft hier een zogenaamde vrije stemming. Op de stembiljetten kunnen de namen van de aanbevolen personen worden vermeld, met daarachter de opties "voor" en "tegen" èn een vrije ruimte waar een kandidaat van eigen keuze kan worden ingevuld.
Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de bepaling van het stemquorum. De raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een (niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld.
Hierbij kan worden gedacht aan de volgende situaties:
Uiteindelijk heeft de raad altijd het laatste woord in geval van twijfel over een behoorlijk stembriefje.
Artikel 42 Herstemming over personen
In de tekst van dit artikel wordt de term "tweede stemming" gebruikt, om eventuele verwarring te voorkomen met het begrip herstemming dat ook gebruikt wordt als de stemmen over een zaak staken en de volgende vergadering een nieuwe stemming moet plaatsvinden.
Artikel 43 Beslissing door het lot
In dit artikel wordt een nadere uitwerking gegeven van hetgeen in artikel 31, lid 3 van de Gemeentewet is voorgeschreven.
Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de Gemeentewet. Dit artikel verplicht de raad nadere regels te stellen. Op basis van artikel 147 b van de Gemeentewet is de raad verplicht een amendement te behandelen. Elk raadslid kan een amendement indienen; hiervoor geldt niet de eis van drempelsteun.
Een amendement houdt in dat een lid van de raad wijzigingen op een voorliggend ontwerp besluit kan voorstellen. Wanneer een amendement is ingediend kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn om op dit amendement nog weer een wijziging voor te stellen, een subamendement.
In het derde lid is bepaald dat een amendement slechts betrekking kan hebben op één onderdeel van het ontwerp-besluit. Deze bepaling is opgenomen om problemen bij de stemming te voorkomen.
Ingeval onduidelijk is of sprake is van een amendement of motie, is artikel 59 van toepassing.
Dit betekent dat de voorzitter van de raad daarover beslist, na daartoe zonodig het presidium te hebben gehoord.
Zie ook de toelichting bij artikel 40.
Vanuit de literatuur kennen we ook het fenomeen "destructief amendement". Hiermee wordt een wijzigingsvoorstel bedoeld dat haaks staat op het oorspronkelijke voorstel en daarmee de strekking van het voorstel in feite helemaal op zijn kop zet. Het is een algemeen aanvaard uitgangspunt dat een destructief amendement niet toelaatbaar is.
Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke of procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht. Een motie heeft geen juridische, maar politieke betekenis.
Daarom is het college formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wanneer het college een motie naast zich neerlegt, kan dit wel leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college, met mogelijke politieke gevolgen.
Ook ten aanzien van moties geldt dat elk raadslid een motie kan indienen; hiervoor geldt niet de eis van drempelsteun.
Zie ook de toelichting bij artikel 40.
Artikel 46 Initiatiefvoorstellen
In artikel 6 van het Reglement van Orde is bepaald wie voorstellen aan de raad kunnen doen.
Het is primair de taak van het college om aan de raad de nodige voorstellen te doen. Maar raadsleden kunnen ook zelf een voorstel ter behandeling bij de raad indienen. Dit recht van initiatief is vastgelegd in artikel 147a van de Gemeentewet.
Een initiatiefvoorstel hoeft niet langs het college.
In Tilburg is het praktijk dat initiatiefvoorstellen eerst voor advies in handen worden gesteld van de raadscommissie. Dit biedt de raadsleden de mogelijkheid om het initiatiefvoorstel inhoudelijk goed voor te bereiden. Door deze werkwijze wordt ook de mogelijkheid gecreëerd het college te betrekken bij de voorbereiding van het door de raad op het initiatiefvoorstel te nemen besluit.
Artikel 47 Schriftelijke vragen
Op grond van artikel 155 van de Gemeentewet kan een raadslid aan het college of aan de burgemeester mondeling of schriftelijk vragen stellen.
Dit is een uitvloeisel van de verantwoordingsplicht van het college en van de afzonderlijke collegeleden aan de raad, als bedoeld in artikel 169 van de Gemeentewet.
In artikel 47 van het Reglement van Orde is het stellen van schriftelijke vragen geregeld.
Het vragenrecht geeft aan raadsleden het recht om informatie te vragen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren, om aandacht te vestigen op bestuurlijk relevante onderwerpen, om de aandacht te vestigen op bepaalde problemen enz. Hoewel het vragenrecht primair een informatief karakter heeft, maar kan in de praktijk ook een verdergaande strekking hebben.
Wanneer de antwoorden van het college of van de burgemeester daartoe aanleiding geven, heeft het betrokken raadslid meerdere mogelijkheden om de betreffende aangelegenheid nader aan de orde te stellen. Zo kan hij verzoeken om het onderwerp te agenderen voor een commissievergadering of hij kan hierover een interpellatie aanvragen, waarbij in de raad nadere vragen gesteld kunnen worden en de portefeuillehouder zonodig ter verantwoording kan worden geroepen.
Op 3 oktober 2003 is in het presidium aan de orde geweest of het stellen van vragen op een bepaalde manier nader moet worden gereglementeerd. Daarbij is afgesproken dit onderwerp niet nader te reglementeren, met als overweging dat van raadsleden verwacht mag worden de nodige discipline in acht te nemen. Er vindt derhalve geen inhoudelijke toetsing plaats. Wel beziet de raadsgriffie in voorkomend geval of het onderwerp waarop de vragen betrekking hebben al op enigerlei wijze op de politieke agenda is geplaatst, respectievelijk of er andere / betere wegen zijn om het onderwerp aan de orde te stellen. In voorkomend geval stemt de raadsgriffie dit af met de vragensteller.
Het in acht nemen van de nodige discipline heeft betrekking op de aard van de vragen, het aantal vragen, alsmede het in acht nemen van de redelijkheid en betamelijkheid die hierbij van een raadslid mag worden verwacht. Dit is te zien als een ongeschreven gedragscode, waarop raadsleden onderling ook aanspreekbaar zijn.
In deze bepaling is het stellen van mondelinge vragen geregeld. Ook dit is een nadere invulling van het vragenrecht, zoals bedoeld in artikel 155 van de Gemeentewet. Het vragenuurtje is laagdrempelig.
De aard van het vragenuurtje brengt met zich mee dat de vraag betrekking moet hebben op een actueel onderwerp.
Om er voor te zorgen dat de portefeuillehouder zich er op kan voorbereiden op een adequaat antwoord tijdens de raadsvergadering, moeten de vragen op de vergaderdag vóór 10.00 uur zijn aangeleverd.
De voorzitter kan in een aantal gevallen weigeren dat een vraag gesteld wordt. De weigeringsgronden zijn in artikel 48 van het Reglement van Orde opgenomen. Hierbij is aansluiting gezocht bij de in Tilburg bestaande praktijk dat wanneer een fractie een bepaald onderwerp al op enigerlei wijze op de politieke agenda heeft gezet, andere fracties dan terughoudend zijn om hetzelfde onderwerp ook aan de orde te stellen.
Het karakter van het vragenuurtje verschilt van het recht van interpellatie. Een interpellatie heeft een zwaarder politiek karakter.
Uitgangspunt is dat in elke raadsvergadering een vragenuurtje wordt gehouden. Anders dan in het Reglement van orde van 2002, is geen opsomming opgenomen van vergaderingen waarin geen vragenuurtje wordt gehouden. Het wordt aan het presidium overgelaten om, bij het vaststellen van de concept-agenda, te besluiten of het vragenuurtje wordt opgenomen. In lijn met het vorige Reglement van orde kan hierbij worden gedacht aan raadsvergaderingen waarin het ABC, de Programmabegroting of de Jaarstukken aan de orde komen.
Het recht van interpellatie is nader geregeld in artikel 155 van de Gemeentewet.
Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht. Beide instrumenten hebben betrekking op het afleggen van verantwoording door het college of de burgemeester voor het door hen gevoerde bestuur.
Een interpellatie is een "zwaarder" instrument dan mondelinge of schriftelijke vragen en is bedoeld voor onderwerpen van meer bestuurlijk / politiek gewicht. Het gaat om een recht van een raadslid om tijdens een raadsvergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of aan de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de raad nodig.
De raad heeft de ruimte om eigen beleid te ontwikkelen ten aanzien van het al dan niet toestaan van een interpellatie. In Tilburg is het gewoonte om interpellatieverzoeken ruimhartig tegemoet te treden.
Op 6 januari 2003 heeft het presidium besloten de volgende gedragslijn te hanteren ten aanzien van interpellatieverzoeken:
De voorzitter ziet er op toe dat de interpellatie plaats vindt aan de hand van de vooraf schriftelijk ingediende vragen. De vragen moeten 4 x 24 uur tevoren worden ingediend. De precieze formulering van de vragen / toespitsing van de vragen mag eventueel ook iets later worden ingediend, mits deze op de dag van de raadsvergadering vóór 10.00 uur zijn ingediend, zodat het college zich hierop kan voorbereiden en de overige raadsleden hiervan vóór de raadsvergadering kennis kunnen nemen, met het oog op het te voeren raadsdebat.
Wanneer de nadere vragen door hun gedetailleerdheid redelijkerwijs niet direct in het interpellatiedebat beantwoord kunnen worden, kunnen deze op dat moment onbeantwoord blijven. Het is aan het college c.q. de burgemeester om eventuele toe te zeggen dat dergelijke vragen nog schriftelijk worden beantwoord.
Artikel 50 Vragen stellen (t.a.v. andere organisaties)
Dit artikel is de pendant van artikel 47 van het Reglement van Orde. Dit laatste artikel bevat een regeling met betrekking tot het stellen van schriftelijke vragen aan het college of aan de burgemeester, in hun hoedanigheid van gemeentelijk bestuursorgaan.
Voor wat betreft het afleggen van verantwoording door een gemeentevertegenwoordiger in het bestuur van ene gemeenschappelijke regeling, is afzonderlijke regeling noodzakelijk.
Artikel 16 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalt dat een gemeenschappelijke regeling bepalingen inhoudt omtrent de wijze waarop een lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of een lid van een gemeenschappelijk orgaan aan de raad, die dit lid heeft aangewezen, de door een of meer leden van de raad gevraagde inlichtingen dient te verstrekken.
Zo'n gemeenschappelijke regeling bepaalt doorgaans dat door de afzonderlijke raden van de deelnemende gemeente nadere regels moeten worden gesteld omtrent de wijze waarop deze verplichtingen worden geëffectueerd.
In artikel 50 van het Reglement van Orde wordt er van uitgegaan dat in de gemeenschappelijke regelingen, waaraan de gemeente Tilburg deelneemt, zoveel mogelijk bepaald zal worden dat de gemeentelijke vertegenwoordigers in bedoelde organen gehouden zijn nadere inlichtingen te verstrekken op de wijze als bij de gemeenschappelijke regeling voorzien.
In artikel 19 van de Wet gemeenschappelijke regelingen is bepaald dat het gestelde in artikel 16 van die wet van overeenkomstige toepassing is op uitsluitend door het college of de burgemeester getroffen gemeenschappelijke regelingen. Artikel 50 van het Reglement van Orde is zodanig geredigeerd dat een raadslid naast de door de raad benoemde leden in het algemeen bestuur van een openbaar lichaam ook informatie kan vragen aan het college of de burgemeester, ook al zijn deze anders dan krachtens benoeming door de raad lid van het algemeen bestuur van een bij gemeenschappelijke regeling in het leven geroepen openbaar lichaam.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het bepaalde in artikel 50 (en artikel 51) alleen betrekking heeft op gemeentevertegenwoordigers in besturen van gemeenschappelijke regelingen.
Artikel 51 Verantwoording (t.a.v. andere organisaties)
Zoals in artikel 49 van het Reglement van Orde het interpellatierecht van de gemeenteraad is geregeld, is een soortgelijke, afzonderlijke regeling nodig ten aanzien van aangewezen vertegenwoordigers in besturen van gemeenschappelijke regelingen.
Artikel 16, lid 3 van de Wet Gemeenschappelijke regelingen bepaalt dat een gemeenschappelijke regelingen bepalingen inhoudt omtrent de wijze waarop een lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam (of een lid van een gemeenschappelijk orgaan) door de raad, die dit lid heeft aangewezen, ter verantwoording kan worden geroepen voor het door hem in dat bestuur (respectievelijk dat orgaan) gevoerde beleid.
Evenals artikel 50 wordt er ook in artikel 51 van uitgegaan, dat in de gemeenschappelijke regelingen aan de gemeenteraden zal worden overgelaten te bepalen op welke wijze gemeentelijke vertegenwoordigers ter verantwoording kunnen worden geroepen.
Op grond van artikel 19 juncto artikel 16, lid 3 van de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn ook de leden van het college en de burgemeester die, anders dan door de raad benoemd, zitting hebben in een algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling aan de raad verantwoording verschuldigd.
De verantwoordingsplicht kan mede in relatie worden gezien met de bevoegdheid van de raad om door hem aangewezen leden van een algemeen bestuur ontslag te verlenen (oftewel: terug te roepen), indien zij het vertrouwen van de raad niet meer bezitten.
Artikel 52 Privaatrechtelijke instellingen
De raad heeft in 1990 besloten alleen nog maar over te gaan tot benoeming of voordracht van raads- en collegeleden in bestuursfuncties van privaatrechtelijke instellingen (vennootschappen, verenigingen, stichtingen), die hij als functiegebonden beschouwt, als men vooraf een schriftelijke verklaring heeft afgelegd. In deze verklaring verklaart de kandidaat dat hij ontslag zal nemen uit de bestuursfunctie zodra hij de hoedanigheid van wethouder / raadslid verliest. Voorts verbindt betrokkene zich om desgevraagd informatie te verstrekken en verantwoording af te leggen over zijn functioneren in het desbetreffende bestuur. Ingeval het vertrouwen in hem zal worden opgezegd zal hij met onmiddellijke ingang ontslag nemen. Tenslotte verleent betrokkene via ondertekening van de verklaring onherroepelijke volmacht om zijn ontslag in te dienen in het geval hij in bovengenoemde omstandigheden niet binnen een maand zelf ontslag neemt.
Ter toelichting nog het volgende.
Net zo min als bij een gemeentelijke afgevaardigde in het bestuur van een op de Wet gemeenschappelijke regelingen gebaseerd openbaar lichaam, kan een gemeentelijke vertegenwoordiger in het bestuur of enig ander (toezichthoudend) orgaan (zoals de raad van commissarissen) van een privaatrechtelijke instelling ter verantwoording worden geroepen voor het beleid van dat bestuur als zodanig. Hij is alleen verantwoordelijk voor zijn persoonlijke inbreng daarin.
Ook de van gemeentewege aangewezen bestuurders of toezichthouders komen in een bijzondere (contractuele) rechtsverhouding tot de rechtspersoon te staan. Dit brengt voor hem verplichtingen jegens de rechtspersoon met zich. De raad zal hen (beleids)ruimte moeten geven om die verplichtingen na te kunnen komen. Zo is in de artikelen 2:140 en 2: 250 van het Burgerlijk Wetboek expliciet bepaald dat commissarissen zich bij de vervulling van hun taak dienen te richten naar het belang van de vennootschap. Met die verplichting hangt samen dat een commissaris zijn taak naar eigen inzicht op onafhankelijke wijze dient uit te oefenen en niet kan worden gehouden aan instructies of mandaten van wie dan ook.
De door ondertekening van de verklaring aangegane verplichting om informatie te verstrekken c.q. verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid van de privaatrechtelijke instelling staat niet op gespannen voet met het instructieverbod. Het gaat hier immers om informatie en instructie achteraf, dus zonder dat het gevoerde beleid van de persoon in kwestie nog kan worden beïnvloed.
Niet ondenkbaar is dat een gemeentelijk vertegenwoordiger door het verstrekken van informatie aan de raad de privaatrechtelijke rechtspersoon schaadt en daarmee onrechtmatig handelt jegens de rechtspersoon. Om dit te voorkomen is in lid 2, punt b van artikel 52 van het Reglement van Orde bepaald dat de informatie- en verantwoordingsplicht niet geldt indien en voorzover dit te nadele van de privaatrechtelijke instelling zal / kan strekken. Niemand kan immers tot onrechtmatig handelen worden gedwongen.
Artikel 53 Besloten vergadering - algemeen
Een besloten vergadering van de raad is een officiële vergadering, waarbij de vergaderregels in acht genomen moeten worden. Artikel 23 van de Gemeentewet bepaalt dat de deuren worden gesloten wanneer eenvijfde van het aantal leden, dat de presentielijst heeft getekend, daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.
De raad beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd. Artikel 23, lid 4 van de Gemeentewet ten slotte bepaalt dat van een vergadering met gesloten deuren een afzonderlijk verslag wordt opgemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij de raad anders beslist.
Artikel 54 Besloten vergadering - notulen
In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, lid 4 van de Gemeentewet.
In overeenstemming met artikel 33 van het Reglement van Orde is de griffier verantwoordelijk voor het verslag van de raadsvergadering. Dit geldt ook voor het verslag van een besloten raadsvergadering.
Er rust geen automatische geheimhouding op het besprokene tijdens een besloten raadsvergadering. Daarvoor is toepassing van artikel 25 van de Gemeentewet nodig. Dit betekent dat de raad zelf een expliciet besluit tot geheimhouding moet nemen omtrent hetgeen tijdens de besloten vergadering is behandeld en omtrent de inhoud van de stukken. Deze geheimhouding blijft gehandhaafd totdat de raad haar weer opheft.
Wanneer het college of de burgemeester op de aan de raad toegezonden documenten voorlopige geheimhouding oplegt, moet de raad deze geheimhouding bekrachtigen (artikel 25,lid 3 Gemeentewet). Wanneer deze geheimhouding wordt geschonden is sprake van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht.
Wanneer het gaat om stukken die niet aan de raad als geheel (als bestuursorgaan) zijn verstrekt, geldt de geheimhoudingsplicht totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan de raad is voorgelegd, totdat de raad de geheimhouding opheft.
Artikel 56 Opheffen geheimhouding
In aangehaalde artikelen wordt aan de raad de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken op te heffen. Het kan daarbij gaan om stukken die niet per se aan de raad behoeven te zijn overgelegd. Het kan dus (zie bijvoorbeeld artikel 86, lid 2 van de Gemeentewet) ook gaan om de situatie waarin aan een raadscommissie geheimhouding is opgelegd. De raadscommissie kan dan aan de raad verzoeken de geheimhouding op te heffen.
Op grond van artikel 25, derde en vierde lid van de Gemeentewet, kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. De opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt.
Artikel 57 Spreekrecht voor burgers
De raad heeft op 18 september 2006 een spreekrecht voor burgers in de raad ingevoerd. Zoals bij alle nieuwe instrumenten wordt ook het spreekrecht voor burgers geëvalueerd. De uitkomsten van die evaluatie kunnen mogelijk leiden tot aanpassing van deze regeling.
Artikel 58 Toehoorders en pers - algemeen
De pers is toegelaten om op de perstribune zitting te nemen. Het publiek is aangewezen op de publieke tribune. De voorzitter kan aan mensen met een fysieke handicap toestemming geven om elders in de raadzaal plaats te nemen.
Wanneer de orde op de tribune wordt verstoord, kan de burgemeester op grond van artikel 26 van de Gemeentewet optreden. Volgens dit artikel kan de voorzitter de ordeverstoorders aanzeggen de vergadering te verlaten. Hij kan daarbij zonodig de "sterke arm" inschakelen.
De burgemeester kan toehoorders, die de raadsvergadering herhaaldelijk verstoren, voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de raadsvergadering ontzeggen.
Artikel 59 Geluid- en beeldregistraties
Aangezien de vergaderingen van de raad in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv stations geluid- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten vergadering betreft.
Daarnaast draagt de voorzitter er zorg voor dat het geluid van de raadsvergaderingen via internet wordt uitgezonden en raadpleegbaar is.
Dit artikel legt de uiteindelijke beslissing over interpretatie van het Reglement van orde en de beslissing in gevallen waarin het Reglement van orde niet voorziet, bij de voorzitter van de raad. In voorkomende gevallen zal de voorzitter het presidium hierover consulteren.