Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sittard-Geleen

Uitwegverordening Sittard-Geleen 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSittard-Geleen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingUitwegverordening Sittard-Geleen 2005
CiteertitelUitwegverordening 2005
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-10-200501-10-2010Onbekend

22-09-2005

Trompetter, 05-10-2005

Gemeenteblad

Tekst van de regeling

Intitulé

Uitwegverordening Sittard-Geleen 2005

 

 

 

UITWEGVERORDENING

GEMEENTE SITTARD-GELEEN

2005

Afdeling I : Begripsomschrijvingen

Artikel 1 : Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.Uitweg (= in- en uitrit):

Voor voertuigen bestemde toegang tot of uitgang van een gebouw of particulier terrein, voor zover gelegen op openbaar gebied.

b.Uitweg vergunning:

Door de gemeente verleende toestemming, onder voorwaarden, voor het verkrijgen van een uitweg.

  • c.

    Rechthebbende:

    • 1.

      de eigenaar of zakelijk gerechtigde van het perceel ten behoeve waarvan de uitweg wordt gerealiseerd en in stand gehouden.

    • 2.

      de rechtverkrijgende onder algemene of bijzondere titel van de onder 1. bedoelde personen.

  • d.

    Gebruiker:

De perceeleigenaar, de zakelijk gerechtigde of de huurder van het perceel die gebruik maakt van de uitweg.

e.Weg:

Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

Afdeling II De vergunning

Artikel 2 Vergunningsplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Indien meer dan één uitweg ten behoeve van één perceel tot stand dient te worden gebracht, alsmede wanneer meer dan één uitweg dient te worden gewijzigd, is het eerste lid voor iedere uitweg of wijziging afzonderlijk van toepassing.

  • 3.

    In de vergunning kunnen voorschriften worden opgenomen met betrekking tot:

    • a.

      het tot stand brengen van de uitweg;

    • b.

      het onderhoud, de renovatie en de vervanging van de bij a genoemde uitweg;

    • c.

      bouw- of sloopwerkzaamheden welke plaatsvinden op het perceel van de rechthebbende, voor zover van invloed op de uitweg;

    • d.

      de periode waarvoor de vergunning wordt verleend indien de uitweg is bedoeld als tijdelijke voorziening;

  • 4.

    Indien de rechthebbende binnen een jaar na verlening van de vergunning geen verzoek heeft gedaan de aanleg of wijziging van een uitweg waarop de vergunning betrekking heeft, uit te voeren, kunnen Burgemeester en Wethouders de vergunning intrekken.

  • 5.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 3 De vergunningaanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor een uitwegvergunning wordt schriftelijk met behulp van een daartoe bestemd formulier, bij burgemeester en wethouders ingediend door de rechthebbende van het betreffende perceel.

  • 2.

    Bij de aanvraag van een uitwegvergunning dienen de volgende gegevens door de rechthebbende te worden verstrekt:

    • a.

      de naam en het adres van de rechthebbende;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de aanduiding dat het een uitwegaanvrage betreft;

    • d.

      de ligging van het betreffende perceel:

  • 1.

    aan de hand van straat en huisnummer of, indien er nog geen huisnummer is toegekend, aan de hand van het kadastraal nummer van het betreffende perceel.

  • 3.

    Indien de gegevens bedoeld in het tweede lid, reeds zijn vastgelegd in de voor het perceel afgegeven bouwvergunning, kan bij de aanvraag van een uitwegvergunning voor dit perceel worden volstaan met het overleggen van een kopie van de gegevens uit deze vergunning.

  • 4.

    De aanvraag van een vergunning wordt slechts in behandeling genomen nadat bij de aanvraag alle in het tweede lid vermelde gegevens zijn verstrekt. Bij het ontbreken van gegevens wordt de rechthebbende daarover geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld deze gegevens binnen vier weken na kennisgeving daarvan alsnog aan te vullen. Voor het in behandeling nemen van een aanvrage van een uitweg zijn legeskosten verschuldigd conform de vigerende legesverordening.

.

5.Na ontvangst van de aanvrage wordt de projectie van de uitweg met de aanvrager besproken.

Artikel 4 Weigering van een vergunning

  • 1.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 2, lid 1, kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;

    • e.

      het niet verkrijgen van een bouwvergunning, kapvergunning of een Wet milieubeheer vergunning.

Artikel 5 Verlening van de vergunning

  • 1a.

    Burgemeester en wethouders besluiten op een aanvraag voor een uitwegvergunning binnen 6 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 1b.

    Burgemeester en wethouders kunnen deze termijn eenmalig met een duur van 6 weken verlengen.

2 In afwijking van het eerste lid houden Burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag van een uitwegvergunning aan zolang op de aanvraag van een bouwvergunning krachtens artikel 40 van de Woningwet, kapvergunning krachtens artikel 4.3.3 van de APV en/of Wet milieubeheer vergunning die in directe relatie staat (staan) met de aanvraag van de uitwegvergunning, nog niet is beslist en als onherroepelijk kan (kunnen) worden aangemerkt.

  • 3.

    De in het eerste lid genoemde termijnen worden opgeschort gedurende de periode dat de beslissing op de aanvraag wordt aangehouden. De rechthebbende wordt zo spoedig mogelijk van de aanhouding op de hoogte gesteld.

  • 4.

    Na verlening van de in lid 2 bedoelde vergunning(en), nemen burgemeester en wethouders alsnog binnen 6 weken een besluit op de aanvraag uitwegvergunning.

Artikel 6 Hardheidsclausule

Burgemeester en Wethouders kunnen van de bepalingen in deze verordening afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Afdeling III De aanleg

Artikel 7 Het verzoek tot aanleg of wijziging in-en uitrit

  • 1.

    De rechthebbende, aan wie ingevolge afdeling II een vergunning is verleend, kan de gemeente verzoeken de uitweg waarop die vergunning betrekking heeft uit te voeren. De rechthebbende dient een daartoe strekkend schriftelijk verzoek in te dienen bij burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Bij het verzoek tot aanleg dienen in ieder geval de volgende gegevens door de rechthebbende te worden vermeld:

    • a.

      de naam en het woonadres van de rechthebbende ;

    • b.

      het nummer van de vergunning ;

    • c.

      de door rechthebbende gewenste datum van uitvoering .

Het verzoek tot aanleg wordt slechts in behandeling genomen indien deze gegevens volledig zijn vermeld. Voor de aanleg zijn aanlegkosten verschuldigd conform de vigerende “verordening aanlegrechten uitweg”.

  • 3.

    Indien de kosten van de aanleg van de uitweg reeds zijn voldaan uit hoofde van een eerder door de rechthebbende met de gemeente gesloten overeenkomst, dient de rechthebbende dit naast de in het tweede lid bedoelde gegevens bij het verzoek tot aanleg te vermelden.

  • 4.

    Zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 4 weken na de ontvangst van het verzoek stellen burgemeester en wethouders, zoveel mogelijk in overleg met rechthebbende, een termijn vast voor uitvoering van de uitweg. Bij de vaststelling van het tijdstip van uitvoering wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met het door de rechthebbende gewenste tijdstip.

Artikel 8 Uitvoering aanleg of wijziging van de uitweg

  • 1.

    De uitvoering van de aanleg of wijziging van de uitweg vindt niet plaats anders dan door of vanwege de gemeente.

  • 2.

    In afwijking van lid 1, kunnen burgemeester en wethouders na overleg met de rechthebbende in de uitwegvergunning vastleggen dat de rechthebbende zelf de uitweg uitvoert.

  • 3.

    De gemeente kan in ieder geval niet worden gehouden tot feitelijke uitvoering over te gaan, voordat :

    • a.

      de op grond van de legesverordening verschuldigde leges volledig zijn voldaan en;

    • b.

      de kosten van aanleg door de rechthebbende aan de gemeente zijn voldaan.

    • c.

      de uitwegconstructie, op particulier terrein, vanaf de perceelsgrens naar de garage c.q. het perceel achter de voorgevelrooilijn, reeds is gerealiseerd.

  • 4.

    De vormgeving van de inritconstructie wordt afhankelijk gesteld van de inrichting van de reeds bestaande situatie.

  • 5.

    De breedte van een enkelvoudige inrit voor personenvoertuigen in aanliggende trottoirs en op plaatsen waar tussen rijweg en trottoir een groenstrook is gelegen, is vastgesteld op 4 meter.

Afdeling IV Beheer en Onderhoud

Artikel 9 Beheer, onderhoud, reconstructie en vervanging

  • 1.

    Het beheer en onderhoud, de reconstructie dan wel de vervanging van de uitweg wordt uitgevoerd door of namens de gemeente en voor rekening van de gemeente, tenzij het aannemelijk is dat de betreffende onderhouds- dan wel herstelwerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd ten gevolge van een onjuist gebruik of schade door beplanting, in welk geval de kosten voor rekening van de rechthebbende of veroorzaker komen

  • 2.

    Onder onjuist gebruik wordt in ieder geval begrepen:

  • a.

    het veroorzaken van verzakkingen van de verhardingen door het gebruik van te zwaar vrachtverkeer;

  • b.

    het veroorzaken van verzakkingen van de verhardingen door oneigenlijk verkeersgedrag.

  • 3.

    Onder reconstructie wordt tevens begrepen het aanpassen van de uitweg ten gevolge van een wijziging van het wegprofiel.

Artikel 10 Calamiteiten

  • 1.

    Indien als gevolg van een calamiteit herstelwerkzaamheden noodzakelijk zijn aan de uitweg (in openbaar gebied), neemt de rechthebbende of de gebruiker contact op met de gemeente voor het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden.

  • 2.

    Bij het door de gemeente verrichten van de in lid 1 bedoelde werkzaamheden dient de rechthebbende of gebruiker, voordat met de werkzaamheden wordt gestart, tevoren schriftelijk akkoord te gaan met de voorwaarde dat de kosten van de werkzaamheden aan hem in rekening worden gebracht, indien blijkt dat deze kosten voor zijn rekening zijn.

Afdeling V Verwijdering uitweg, sloop

Artikel 11 Zorgplicht

  • 1.

    Bij sloopwerkzaamheden of andere werkzaamheden op het particuliere perceel, moeten door de rechthebbende zodanige voorzieningen worden getroffen dat beschadiging van de uitweg wordt voorkomen.

  • 2.

    Indien de rechthebbende bij de in lid 1 bedoelde werkzaamheden niet voldoet aan de in het eerste lid omschreven zorgplicht, heeft de gemeente de bevoegdheid de herstelkosten te verhalen op de rechthebbende.

  • 3.

    Indien het gebruik van een uitweg definitief wordt beëindigd, wordt de betreffende vergunning ingetrokken, waarna de voorzieningen op kosten van de rechthebbende door de gemeente wordt verwijderd.

  • 4.

    Indien het gebruik van een uitweg definitief wordt beëindigd is de rechthebbende verplicht de gemeente hiervan in kennis te stellen.

Afdeling VI Overgangs en slotbepalingen

Artikel 12 Overgangsrecht

  • 1.

    De aanvragen tot aanleg of wijziging van een uitweg die voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend vallen onder de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Op uitwegen die op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening krachtens de tot dan geldende wetgeving en voorschriften tot stand zijn gebracht, zijn de bepalingen van afdeling IV en afdeling V van deze verordening rechtstreeks van toepassing.

  • 3.

    Bij strijd van deze verordening met bepalingen in eerdere overeenkomsten gesloten tussen de gemeente en de rechthebbende, prevaleert het bepaalde in deze overeenkomsten.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking 3 dagen na de datum van haar bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: “Uitwegverordening 2005.”

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 22 september 2005,

de griffier, de voorzitter ,

TOELICHTING UITWEGVERORDENING

GEMEENTE SITTARD-GELEEN

2005

1.1 . Algemeen

Een uitwegverordening regelt de verhouding tussen burgers en de gemeente inzake de aanleg c.q. wijziging van de uitweg. In een verordening kunnen voorwaarden worden gesteld aan de wijze waarop e.e.a. gerealiseerd wordt. Daarnaast wordt ook geregeld wie verantwoordelijk is voor het beheer. Dit strekt tot voordeel van alle betrokken partijen, omdat er dan duidelijkheid bestaat over de verwachtingen die een burger en de gemeente van elkaar mogen hebben.

1.2 . Opzet van de verordening

Uitgangspunt van deze verordening is dat voor een nieuwe uitweg of een wijziging van de bestaande situatie, een vergunning is vereist. Aan het verlenen van de vergunning worden vervolgens voorwaarden gesteld. Deze voorwaarden betreffen allereerst de technische eisen (zie artikel 2 lid 3) waaraan de uitweg moet voldoen. De technische eisen betreffen de ligging en de dimensionering, de hoogteligging en de materiaalkeuze. Tenslotte zijn er voorwaarden opgenomen over onderhoud, renovatie en vervanging van de uitweg en beëindiging van het gebruik hiervan.

Deze verordening heeft alleen betrekking op het openbare gebied.

De kosten van onderhoud, reconstructie en vervanging van de uitweg zijn voor de gemeente. Hierop is echter wel een uitzondering gemaakt. Als het aannemelijk is dat de betreffende onderhouds- of herstelwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd als gevolg van een onjuist gebruik van de uitweg door de gebruiker, dan zijn de kosten voor rekening van de rechthebbende of de veroorzaker van de schade. Indien schade aan de bestrating ontstaat door boomwortelgroei afkomstig van bomen en/of beplanting die in beheer en onderhoud zijn van particulieren dan zullen de reparatiekosten worden verhaald op de veroorzaker van de schade.

De aanleg van de uitweg geschiedt in principe door de gemeente of door een namens de gemeente in te schakelen aannemer. Deze legt de uitweg aan voor rekening van de rechthebbende. De kosten die de rechthebbende moet betalen zijn in beginsel de daadwerkelijke kosten van de aanleg. De tarieven zijn vastgelegd in een bij deze verordening vastgestelde tarievenlijst (de verordening aanlegrechten uitweg). Daarnaast zijn er legeskosten verschuldigd (legesverordening).

De tarieven zijn genotsretributies op grond van artikel 229 lid 1 Gemeentewet en worden volgens het tweede lid van artikel 229 Gemeentewet aangemerkt als gemeentelijke belastingen.

De verlening van de vergunning kan door de gemeente worden geweigerd indien de uitweg of wijziging hiervan in het belang van uiterlijk aanzien, veiligheid, e.a. bezwaarlijk is (zie artikel 4).

Als een vergunningaanvraag wordt geweigerd moet deze weigering voorzien zijn van een goede motivatie.

De verordening is opgebouwd uit 13 artikelen, die zijn ondergebracht in zes afdelingen.

In afdeling I worden de begripsbepalingen gegeven.

Afdeling II regelt de vergunning: een omschrijving van de vergunningsplicht, de aanvraag, de verlening en tot slot de gronden tot weigering.

In afdeling III komt het tot stand brengen van de uitweg aan de orde. Hierin worden het verzoek tot aanleg of wijziging, de kosten en de uitvoering geregeld.

Het onderhoud komt in afdeling IV aan de orde, de verwijdering en sloop van de uitweg in afdeling V.

De laatste afdeling tenslotte, afdeling VI, betreft de overgangs- en slotbepalingen. Deze overgangs-bepalingen zijn noodzakelijk daar de gemeente nog geen uitwegverordening heeft.

1.3 . Artikelsgewijze toelichting

De uitwegverordening is opgebouwd uit 13 artikelen:

Artikel 1

In artikel 1 worden de begripsbepalingen gegeven. Voor de uitleg van de bepalingen in deze verordening en de voorschriften in een vergunning, gelden de definities van artikel 1.

De rechthebbende is degene die een uitweg kan aanvragen. Als rechthebbende wordt niet alleen aangemerkt de( perceel) eigenaar maar ook de zakelijke gerechtigde van betreffende perceel. Tevens geld dat ook de rechtsopvolgers van deze eigenaren of zakelijk gerechtigden worden aangemerkt als rechthebbende, zodat de uitwegvergunning geldig blijft in geval het perceel bijvoorbeeld wordt verkocht.

Artikel 2

In artikel 2 wordt bepaald dat het maken en het veranderen van een uitweg zonder vergunning verboden is. Deze vergunningsplicht is een belangrijk uitgangspunt van de uitwegverordening.

In de uitwegvergunning kunnen voorschriften worden opgenomen omtrent de uitwegconstructie op particulier terrein zoals deze aanwezig moet zijn tot achter de voorgevelrooilijn op het moment dat de vergunning wordt verleend. Daarnaast is het raadzaam de voor de rechthebbende geldende regels uit de verordening met betrekking tot het onderhoud, de renovatie, vervanging en sloop, expliciet in de vergunning te vermelden. Zolang de betreffende voorziening bestaat, blijven deze voorschriften gelden (zie artikel 12). Bij wijziging van de uitweg moet een nieuwe vergunning worden aangevraagd.

In lid 2 wordt aangegeven dat in principe niet meer dat één gelijksoortige vergunning wordt verleend. Een combinatie van een aanvrage voor meerdere uitwegen is mogelijk, doch deze dienen separaat van elkaar aangevraagd te worden.

In lid 4 wordt aangegeven dat als de vergunning is verleend, de rechthebbende een verzoek kan doen aan burgemeester en wethouders om de uitweg tot stand te brengen (zie artikel 7) . Om te voorkomen dat de gemeente vergunningen verleent voor percelen waar uiteindelijk geen uitweg gerealiseerd wordt, kunnen burgemeester en wethouders, indien één jaar na de vergunningverlening nog geen verzoek is gedaan tot aanleg, de vergunning intrekken. Omdat net als een vergunningverlening, de intrekking is aan te merken als een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, dient de rechthebbende in de gelegenheid te worden gesteld toe te lichten waarom nog niet is verzocht tot aanleg en moet de intrekking worden voorzien van een deugdelijke motivering.

In lid 5 wordt gesproken over artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Hierin is bepaald dat het eenieder verboden is zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.

Artikel 3

Artikel 3 bepaalt dat de vergunning moet worden aangevraagd door de rechthebbende. Om dit te vereenvoudigen, moet de aanvraag worden gedaan met een daartoe bestemd formulier. Bij de uitwegverordening is een aanvraagformulier voor een uitweg bijgevoegd.

In het tweede lid is vastgelegd waaraan de aanvraag moet voldoen. Omdat het mogelijk is dat de gevraagde gegevens die nodig zijn om een uitweg goed tot stand te brengen, reeds zijn vastgelegd in een bouwvergunning of een vergunning op grond van de Wet milieubeheer, kan de aanvrager in dat geval volstaan met een kopie van deze gegevens.

Op grond van lid 4 krijgt de aanvrager na daarover geïnformeerd te zijn nog vier weken de tijd om de gegevens aan te vullen indien de overlegde gegevens incompleet zijn. Als na het verstrijken van die periode de gegevens nog steeds onvolledig zijn of opnieuw een onvolledige aanvraag wordt ingediend, kunnen burgemeester en wethouders op basis van artikel 4 : 5 lid 1 Awb besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Op grond van lid 5 wordt de aanvrager medegedeeld of er nog additionele kosten in rekening zullen worden gebracht. Dit kan gebeuren als er voor de aanleg van een uitweg b.v. een lichtmast, boom, straat- en trottoirkolken of een kast van de nuts- of telecommunicatiebedrijven verwijderd c.q. verplaatst moet worden.

Artikel 4

In artikel 4 is vastgelegd op welke gronden de uitwegvergunning geweigerd kan worden.

a.de bruikbaarheid van de weg.

Ter waarborging c.q. instandhouding van de bruikbaarheid van de weg kan een uitwegvergunning geweigerd worden. De bruikbaarheid van de weg kan door het creëren van een uitweg immers drastisch belemmerd worden. Hierbij kan gedacht worden aan de parkeerruimte (strook, vakken) aan de kant van de weg. Het creëren van een uitweg betekent namelijk verlies van openbare parkeergelegenheid omdat er ter hoogte van de inrit niet geparkeerd kan worden.

Het is toegestaan een vergunning te eisen en via voorschriften de wijze waarop wordt uitgeweegd te regelen. Daarmee komt de bepaling niet in strijd met de Wegenwet. Deze wet houdt o.a. een regeling in ter zake van de onderhoudsplicht van wegen en ziet niet toe op de bescherming van de bruikbaarheid ervan. Als voorschrift aan de vergunning kan o.a. een onderhoudsplicht opgelegd worden. ARRS 28101983, Gst. 6774, nr. 12 (APV Vlijmen); ARRS 01041980, tB/S V, p. 662 (APV Dongen)). ARRS 12071982, tB/S III, nr. 356.

b.het veilig en doelmatig gebruik van de weg.

Een uitwegvergunning kan geweigerd worden wanneer de verkeersveiligheid c.q. de veiligheid op de weg in het geding komt. Dit kan onder meer afhankelijk zijn van het karakter, de aard of de functie van de weg, waarop de uitweg zal uitkomen. Het is namelijk een groot verschil of een uitweg aan een rustig, landelijke weg of aan een drukke stadsweg wordt gecreëerd. Bovendien kan de hoogte van de verkeersintensiteit, alsmede de grote van de parkeerintensiteit op een weg doorslaggevend zijn om een uitwegvergunning te weigeren. Eventuele nabij de uitweg geparkeerde auto’s kunnen het uitzicht immers drastisch belemmeren, dan wel het in- en uitrijden bemoeilijken. Ter bescherming van de veiligheid op de weg en mits opgelegd naar evenredigheid kan een financiële voorwaarde worden verbonden aan een uitwegvergunning. ARRS, 20061983, AB 1984, 75 m.nt.JHvdV. Zie ook ABRS 16061995, Gst. 1996, 7035, 2 m.nt. EB. Een weigeringsgrond die in het belang van de verkeersveiligheid is gesteld, strijdt evenmin met artikel 14 Wegenwet. HR 30091987, BR 1988, 212 m.nt. P.C.F. van Wijmen.

c.de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving.

Het creëren van een uitweg kan een aantasting van het uiterlijk aanzien tot gevolg hebben. Als toetsingscriterium geldt onder andere dat bij het realiseren van een uitweg de gebruiker, na realisatie van de uitweg, zijn voertuig (uitgaande van een standaard voertuig van 4,50 m) volledig achter de voorgevelrooilijn dient te kunnen parkeren. De achterliggende beweegreden van dit toetsingscriterium is dat een achter de denkbeeldige voorgevelrooilijn gestald voertuig, is onttrokken aan het visuele straatbeeld.

In de voortuin geparkeerde voertuigen “vervuilen” en verstoren de gevelaanblik en de voortuin. Voorts speelt in deze overweging mee dat een langs het trottoir, op de weg geparkeerd voertuig, merendeels parallel aan de as van de weg is geplaatst. Een voor de voorgevelrooilijn, in een inrit geplaatst voertuig, staat daarentegen dwars op de as van de weg en verstoort het visuele straatbeeld derhalve in aanzienlijk hogere mate.

Alle uitwegen, vallende buiten het bovenvermelde criterium, kunnen dus ter bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving geweigerd worden. Ook de weigeringsgrond die in het belang van het uiterlijk is gesteld, is niet strijdig met artikel 14 Wegenwet.

Titel openbare orde staat weigeringsgrond bescherming uiterlijk aanzien wel toe. ABRS 13-07-1999, JB 1999, 224. Expliciete verwijzing naar uitspraak 7 oktober 1996, Gst. 1997, 7050, 4 (zie onder jurisprudentie artikel 2.1.5.1).ABRS 28-01-2000, Gst. 2000, 7123, 3 m.nt. HH. ARRS 22-12-1989, Bouw en uitvoering 1991, nr. 5. Zie ook ABRS 13-07-1999, H01.98.1206 (VNG-databank).

d.de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

Deze weigeringsgrond kan bijvoorbeeld gebruikt worden ter weigering van het maken van een uitweg als daarbij een (gedeelte van) een gemeentelijk plantsoen moet wijken. Ook kunnen ter bescherming van gemeentelijke groenvoorzieningen aan de vergunning voorschriften worden verbonden, zodat deze de groenvoorziening zo min mogelijk wordt aangetast.

In het geval een gemeentelijke boom belemmerend is, dan wel de aanleg van de uitweg (mogelijk) schade toebrengt aan de boom, kan overwogen worden om de uitwegvergunning niet te verlenen. Daarbij zal een belangenafweging gemaakt dienen te worden. Wanneer akkoord kan worden gegaan met het rooien van een boom dient er een voorbehoud gemaakt te worden i.v.m. een nog te verlenen kapvergunning en de standaard voorwaarde van niet gebruik krachtens artikel 4.3.3c. van de APV. Dit is een separaat besluit dat vatbaar is voor bezwaar en beroep.

Ook voor een boom op het terrein van de aanvrager is mogelijkerwijs een kapvergunning noodzakelijk. Ook hiervoor geldt dat er sprake is van een separate procedure en dient bij de uitwegvergunning een voorbehoud gemaakt te worden.

Opmerking:

Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet uiteraard ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een afgegeven vergunning mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft.

Weigering van toestemming voor gebruik van bij gemeente in eigendom zijnde groenstrook naast woning ten behoeve van het maken van een uitweg is geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, maar een rechtshandeling naar burgerlijk recht. ZBRS 04-07-2000, JB 2000, 225, Gst. 2000, 7128, 4 m.nt. HH. Vz.ABRS 20011994, JG 94.0176, Gst. 1995, 7005, 4 m.nt. HH.

De voorwaarde tot betaling van een recognitie maakt geen deel uit van de vergunning, zij is gebaseerd op het eigendomsrecht van de gemeente. ABRS 05121996, Gst. 1997, 7061, 3 m.nt. HH. Besluit inhoudende dat privaatrechtelijke toestemming voor gebruik van de uitweg is geweigerd, is geen beschikking. De vraag of een vergunning kan worden verleend, staat immers los van de vraag of van die vergunning ook gebruik kan worden gemaakt. Appellant nietontvankelijk. ABRS 14071997, AB 1997, 369 m.nt. FM.

Artikel 5

Burgemeester en wethouders moeten op grond van artikel 5 lid 1 binnen 6 weken beslissen op de uitwegaanvraag. Deze termijn moet normaliter voldoende zijn om een vergunningaanvraag af te werken. Mocht dat toch niet het geval zijn, dan kan de in het eerste lid genoemde termijn op basis van lid 1b eenmalig met zes weken worden verlengd.

Indien er in relatie met de aanvraag van de uitwegvergunning nog een bouwvergunning, kapvergunning en/of Wet milieubeheer vergunning afgegeven dient te worden, schort het college de beslissing op de aanvraag van de uitwegvergunning op.

De periode van opschorting eindigt op het moment dat het besluit op de genoemde vergunningaanvraag onherroepelijk is geworden. Een weigering van genoemde vergunningen kan een directe weigeringsgrond vormen voor de verlening van de uitwegvergunning. (Zie ook artikel 4)

Artikel 6

Om te voorkomen dat toepassing van de bepalingen van deze verordening omtrent het verlenen van de vergunning in een concreet geval zou leiden tot een beslissing in strijd met de redelijkheid en billijkheid, is in artikel 6 een hardheidsclausule opgenomen.

Artikel 7

In artikel 7 is vastgelegd hoe de rechthebbende na het verkrijgen van de vergunning een verzoek kan doen tot aanleg van een uitweg. Na het indienen van een verzoek dient de gemeente binnen vier weken met de aanvrager in contact te treden omtrent de uitvoering van de werkzaamheden.

Artikel 8

In artikel 8 wordt bepaald dat de aanleg van de uitweg geschiedt door of vanwege de gemeente. Na overleg met de rechthebbende, kan in de vergunning worden vastgelegd dat de rechthebbende een uitweg zelf uitvoert. Om te kunnen controleren of deze uitweg deugdelijk tot stand is gebracht moet de rechthebbende melden dat hij de uitweg heeft uitgevoerd, waarna de gemeente binnen drie werkdagen een controle uitvoert. Het is raadzaam dit naast de andere voorwaarden duidelijk in de vergunning vast te leggen, waarbij dan ook de uitvoeringsvoorwaarden gesteld worden en tevens de verplichting wordt opgelegd de noodzakelijk verkeersmaatregelen te treffen.

In lid 3 is de bepaling vastgelegd dat burgemeester en wethouders niet zijn gehouden tot feitelijke uitvoering als de kosten voor de aanleg niet zijn voldaan èn als de leges voor het behandelen van de vergunningaanvraag niet is voldaan. De hoogte van de leges die de gemeente hiervoor in rekening brengt, zijn worden vastgelegd in de “legesverordening”. De overige kosten worden vastgelegd in de “verordening aanlegrechten uitweg”.

In lid 4 wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders een uitwegvergunning verlenen waarbij de vormgeving van de inritconstructie afhankelijk wordt gesteld van de inrichting van de reeds bestaande situatie. De uitwegconstructie kan derhalve bestaan uit betonstraatstenen, verlaagde trottoirbanden of betonnen uitwegelementen. Hierdoor zijn er geen uniforme prijzen mogelijk. Overigens biedt de verordening geen basis voor handhavend optreden voor situaties die al bestaan op het moment dat de verordening in werking treedt.

In lid 5 is vastgelegd dat de breedte van een enkelvoudige inrit is vastgesteld op 4 meter.

Indien de aanvrager voldoende gemotiveerd aangeeft met een inrit van 3 meter breed te kunnen voldoen, zal dit verzoek bij rijwegen vanaf 6 meter breedte worden gehonoreerd.

Artikel 9

Artikel 9 geeft nadere regels over het beheer en onderhoud, de reconstructie en vervanging. Deze worden door en voor rekening van de gemeente uitgevoerd in het openbare gebied tenzij het aannemelijk is dat de betreffende onderhouds- of herstelwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd ten gevolge van een onjuist gebruik van de uitweg. In dat geval komen de kosten voor rekening van de rechthebbende.

Artikel 10

In artikel 10 is een calamiteitenregeling opgenomen.

Artikel 11

In artikel 11 zijn bepalingen opgenomen over de zorg die betracht moet worden bij werkzaamheden die schade kunnen veroorzaken aan openbare eigendommen. In lid 3 en lid 4 is vastgelegd dat bij definitieve beëindiging van het gebruik van een uitweg, de vergunning wordt ingetrokken en de voorziening wordt verwijderd.

Artikel 12

Omdat met het van kracht worden van deze verordening juridisch een nieuwe situatie ontstaat, zijn in artikel 12 een aantal overgangsbepalingen opgenomen.

Aanvragen tot aanleg of wijziging van een uitweg die na de inwerkingtreding van deze verordening nog in behandeling moeten worden genomen, worden behandeld volgens de regeling in de verordening. In lid 2 zijn op alle reeds bestaande uitwegen de bepalingen met betrekking tot het beheer en onderhoud en de zorgplicht bij verwijdering en sloop van toepassing verklaard. Uiteraard mag deze toepassing geen strijd opleveren met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bij wijziging van een bestaande uitweg bestaat uiteraard de plicht om daarvoor een uitwegvergunning te verkrijgen.

Omdat het denkbaar is dat voor het tot stand brengen van uitwegen in het verleden met perceeleigenaren overeenkomsten zijn gesloten waarin afspraken zijn gemaakt die strijd opleveren met deze verordening, is in lid 3 vastgelegd dat in dergelijke situaties de bepalingen van deze overeenkomst prevaleren. Het zou immers in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel als deze afspraken zomaar opzij worden gezet.

Artikel 13

Artikel 13, over de inwerkingtreding en de citeertitel spreken voor zich.