Organisatie | Wassenaar |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING WERKORGANISATIE DUIVENVOORDE |
Citeertitel | Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie Duivenvoorde |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | juridische basis van het openbaar lichaam waar de gezamenlijke ambtelijke organisatie van de gemeenten Voorschoten en Wassenaar is ondergebracht |
De gemeenschappelijke regeling is getroffen door de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorschoten alsmede de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wassenaar.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | 01-01-2018 | art. 5, 19, 24, 25, 31, 32, 33 | 08-12-2015 | onbekend | |
01-01-2013 | 01-01-2016 | nieuwe regeling | 06-11-2012 Staatscourant jaargang 2012, nr. 26406; De Wassenaarder, 24-12-2012; Groot Voorschoten, 20-12-2012 | geen |
Het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Voorschoten en het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Wassenaar
Voorschoten en Wassenaar werken vanaf 2009 bewust samen en beide gemeenten functioneren daarbij als gelijkwaardige partners;
de samenwerking is gestart met negen bestuursopdrachten en het samenvoegen van de afdelingen bedrijfsvoering tot een gezamenlijke afdeling bedrijfsvoering;
beide colleges is opgedragen de nauwere samenwerking met elkaar verder vorm te geven waarbij de zelfstandigheid van beide gemeenten voorop staat;
de integrale ambtelijke samenwerking tot doel heeft de krachten van beide gemeenten te bundelen;
het is in het belang van beide gemeenten dat de colleges en raden samen optrekken en verantwoording nemen over het proces;
de raadsbesluiten van 8 maart 2012 in Voorschoten en van 19 maart 2012 in Wassenaar om te kiezen voor scenario 3 ‘ambtelijke integratie Voorschoten-Wassenaar per 1 januari 2013’;
de colleges willen komen tot een gezamenlijke ambtelijke organisatie die dienstverlenend, professioneel, sterk en ambitieus is;
de geïntegreerde ambtelijke organisatie ondersteunend zal zijn aan de bestuurlijke doelen van de twee gemeenten;
dat de samenwerking conform de volgende uitgangspunten is vormgegeven:
de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;
de hierna volgende gemeenschappelijke regeling te treffen onder de naam
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
Hoofdstuk 2 Werkorganisatie Duivenvoorde
Deze regeling wordt getroffen teneinde het volgende belang te realiseren: De instandhouding van een gezamenlijke ambtelijke organisatie teneinde voor de deelnemende bestuursorganen beleid en uitvoeringsbeleid te kunnen voorbereiden en uitvoeren, waaronder mede begrepen het uitoefenen van de daartoe benodigde bevoegdheden in mandaat.
Voor de wijze van uitvoering en de daaraan verbonden kosten per gemeente wordt nauw aangesloten bij de plannings- en begrotingscyclus van de gemeenten en in het bijzonder de programmabegroting. Betaling voor de uitvoering van de taken vindt in beginsel plaats via de jaarlijkse bijdrage van de deelnemer aan de Werkorganisatie Duivenvoorde conform de begroting van de Werkorganisatie Duivenvoorde.
De colleges zijn gehouden in alle gevallen de prestaties en producten (productcategorieën), die behoren bij de overeengekomen taken, af te nemen. Een gemeente mag bepaalde taken of aspecten daarvan pas zelf uitvoeren dan wel aan een andere uitvoerder uitbesteden na instemming van het algemeen bestuur.
Hoofdstuk 3 Inrichting en samenstelling van het bestuur
De voorzitter roept de leden van het algemeen bestuur schriftelijk tot de vergadering op. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen, met uitzondering van de in artikel 12 bedoelde stukken waaromtrent geheimhouding is opgelegd, worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.
Op de vergadering, bedoeld in het zesde lid, is het vijfde lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het vijfde lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
De leden van het bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde en voor zover van toepassing andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of aan het algemeen bestuur schriftelijk hebben overgelegd.
Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.
Op grond van de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het dagelijks bestuur en de voorzitter en door een commissie als bedoeld in artikel 21 of artikel 22, ieder ten aanzien van stukken die zij aan het algemeen bestuur of aan de leden van het algemeen bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.
De krachtens het tweede lid aan het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding vervalt, indien de oplegging niet door het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering, die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, tezamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht, wordt bekrachtigd.
De krachtens het tweede lid aan leden van het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding wordt door hen in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het onderwerp waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan het algemeen bestuur is voorgelegd, totdat het algemeen bestuur haar opheft. Het algemeen bestuur kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, tezamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht.
De voorzitter kan het algemeen bestuur voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.
Het dagelijks bestuur neemt zijn besluiten bij volstrekte meerderheid van stemmen in een besloten vergadering, waarbij ieder lid van het dagelijks bestuur een stem heeft. Indien de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter. Onverminderd het voorgaande streeft het dagelijks bestuur bij besluitvorming naar consensus.
De leden van een commissie en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging van de commissie kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van de commissie hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overlegd.
Hoofdstuk 4 Bevoegdheden van het bestuur
Artikel 23 Treffen gemeenschappelijke regeling
Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter kunnen, met inachtneming van de hoofdstukken VIII en IX van de wet, ieder voor zover zij voor de Werkorganisatie Duivenvoorde bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van de Werkorganisatie Duivenvoorde.
Paragraaf 2 Bevoegdheden algemeen bestuur
Artikel 24 Bevoegdheden algemeen bestuur
Het algemeen bestuur besluit slechts tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen indien dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang en niet voordat de raden in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen.
Artikel 25 Overdracht van bevoegdheden
Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden aan het dagelijks bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet, met uitzondering van:
Paragraaf 3 Bevoegdheden dagelijks bestuur
Artikel 27 Bevoegdheden dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien ingevolge een wettelijk voorschrift aan de Werkorganisatie Duivenvoorde of het bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, spoedhalve beroep in te stellen of bezwaar in te brengen alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, schorsing van de aangevochten beslissing of een voorlopige voorziening ter zake te verzoeken.
Hoofdstuk 5 Ambtelijke organisatie
Als leden van de concerndirectie worden door het dagelijks bestuur benoemd de gemeentesecretarissen van de gemeenten. Het dagelijks bestuur schorst en ontslaat de leden van de concerndirectie bij gebrek aan vertrouwen. Na het ontslag wordt zo spoedig mogelijk voorzien in de opvulling van de vacature, overeenkomstig de tweede en derde volzin van het volgende lid.
Wanneer een lid van de concerndirectie ophoudt gemeentesecretaris te zijn van een gemeente, dan houdt hij tevens op lid te zijn van de concerndirectie. Het betreffende college voorziet zo spoedig mogelijk in de opvulling van de vacature. Indien dit niet het geval is, kan het dagelijks bestuur in afwijking van het tweede lid tijdelijk een lid van de concerndirectie benoemen die geen gemeentesecretaris is van een van de deelnemers.
Op het personeel in dienst van de Werkorganisatie Duivenvoorde zijn de collectieve arbeidsvoorwaardenregelingen van de sector gemeenten van overeenkomstige toepassing, tenzij overeenkomstig het bepaalde in de Ambtenarenwet het algemeen bestuur op enig moment zelf voorziet in de rechtspositie en bezoldiging.
Hoofdstuk 6 Financiën en beheer van de Werkorganisatie Duivenvoorde
Artikel 33 Vaststelling begroting
Het dagelijks bestuur maakt, binnen het kader van de in het vorige lid bedoelde verordening, werkafspraken met de afzonderlijke colleges over de vergoeding voor de instandhouding en de vergoeding voor de door de Werkorganisatie Duivenvoorde verrichte diensten voor het betreffende college. Deze afspraken worden opgenomen in de begroting.
Artikel 36 Financiële administratie
Het algemeen bestuur stelt een verordening vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en het financieel beheer van de Werkorganisatie Duivenvoorde.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 de archivaris belast. Met betrekking tot dit toezicht bevat de verordening bedoeld in het tweede lid de nodige bepalingen.
Indien het in het tweede lid bedoelde overleg niet tot een oplossing leidt benoemen het algemeen bestuur en het betreffende college elk een onafhankelijke deskundige. Beide deskundigen benoemen een derde deskundige, die tevens als voorzitter van de adviescommissie optreedt. Het algemeen bestuur treedt mede namens de betreffende deelnemer op als opdrachtgever van de commissie. In de opdracht wordt ten minste het probleem geschetst, worden de te beantwoorden vragen geformuleerd en wordt de termijn genoemd waarbinnen de commissie haar advies dient uit te brengen.
Na ontvangst van het advies treden de in het tweede lid bedoelde personen nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 28 van de wet voor te leggen aan gedeputeerde staten.
Nota van toelichting Gemeenschappelijke regeling Werkorganisatie Duivenvoorde
a.Aanleiding en proces tot dusver
De gemeenten Voorschoten en Wassenaar werken vanaf 2009 bewust samen en beide gemeenten functioneren daarbij als gelijkwaardige partners. Om nog beter tegemoet te kunnen komen aan de taakuitbreiding voor gemeenten en de maatschappelijke opgaven waar de beide organisaties voor staan hebben de gemeenten Voorschoten en Wassenaar ervoor gekozen om per 1 januari 2013 de volledige ambtelijke organisaties samen te voegen. De samenwerking wordt aangegaan door de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de gemeenten Voorschoten en Wassenaar op grond van artikel 1 lid 2 Wet gemeenschappelijke regelingen (verder: Wgr). De gemeenteraden hebben volgens artikel 1 lid 2 van de Wgr hun toestemming verleend voor het treffen van deze regeling in de raadsvergaderingen van respectievelijk 8 oktober 2012 (Wassenaar) en 11 oktober 2012 (Voorschoten).
b.Doelstelling en randvoorwaarden samenwerking
Het doel is te komen tot een sterkere, betere en kostenefficiënte ambtelijke organisatie die optimaal in staat is beide colleges en burgemeesters te bedienen en toekomstbestendig is. Dat betekent dat de hierdoor ontstane ambtelijke organisatie als één geheel gaat werken voor beide colleges en burgemeesters waarbij de gezamenlijke ambtelijke capaciteit adequaat wordt verdeeld.
De randvoorwaarden voor de samenwerking zijn gesteld door de beide gemeenteraden, waarbij de colleges het uiteindelijke uitvoeringsbeleid van de gezamenlijke organisatie bepalen. Als belangrijkste uitgangspunt bij deze samenwerking geldt dat de bestuursorganen van beide gemeenten en de gemeenten als rechtspersonen zelfstandig blijven. Daarbij zijn de coalitieakkoorden leidend. Op basis van de kaders gesteld door de gemeenteraden voeren de respectievelijke colleges het beleid uit en maken daarbij gebruik van beleidsvoorbereiding en –uitvoering door de gezamenlijke Werkorganisatie. De gemeentelijke bestuursorganen althans de gemeenten behouden dus hun eigen beleidsvrijheid, identiteit en financiën, alsmede de juridische zelfstandigheid. Hierdoor blijft de afstand tussen burger en bestuur klein.
De gemeenschappelijke regeling wordt aangegaan door de colleges en de burgemeesters, wat inhoudt dat de raden niet zijn vertegenwoordigd in de bestuursorganen van de Werkorganisatie Duivenvoorde en dat er geen bevoegdheden van de gemeenteraden op- of overgedragen mogen worden naar de bestuursorganen van het openbaar lichaam dat bij gemeenschappelijke regeling wordt opgericht (verder: Werkorganisatie).
In de besturing van de Werkorganisatie moet onderscheid gemaakt worden tussen de bestuursorganen van de gemeenten en het bestuur van de Werkorganisatie. De colleges en burgemeesters zijn opdrachtgever en bepalen de agenda en het kwaliteitsniveau binnen de samenwerking. De colleges blijven onverminderd verantwoording afleggen aan de raden en de raden hebben de mogelijkheid om informatie te vragen of aan het eigen college of direct aan het Algemeen Bestuur van de Werkorganisatie. Vooropgesteld dient te worden dat de gemeenteraden de colleges aansturen, niet direct de Werkorganisatie.
Teneinde de werking van de gemeenschappelijke regeling, de daarbij opgerichte Werkorganisatie en haar organen alsmede de gevolgen voor beide gemeenten en haar organen te monitoren is, in samenspraak met de gemeenteraden, besloten om na een half jaar een ambtelijke evaluatie, na één jaar een zogenoemde lichte evaluatie en na twee jaar een algehele evaluatie te houden.
Schematisch weergegeven ziet de verhouding tussen gemeenten en de werkorganisatie en hun respectievelijke organen er als volgt uit:
Vormgeving OL Werkorganisatie Duivenvoorde
Artikel 33 van de Wgr bepaalt dat de regels “welke bij of krachtens de wet zijn gesteld voor de verdeling van de bevoegdheden van de gemeentebesturen over de gemeentelijke bestuursorganen, voor de uitoefening van die bevoegdheden, alsmede voor het toezicht daarop” in “de ruimste zin” van toepassing zijn op de verhoudingen tussen algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter van een openbaar lichaam. Dit betekent dat de verhoudingen tussen deze bestuursorganen lijken op de verhoudingen tussen een raad, college van B&W en burgemeester in een gemeente.
De Wet gemeenschappelijke regelingen is echter (nog) niet gedualiseerd. De Wet dualisering gemeentebestuur (Stb. 2002, 11; zoals gewijzigd bij Wet van 3 februari 2003, Stb. 56 en dan weer bij wet van 2 juli 2003, Stb. 314) bevatte in artikel VIIIa een ‘bevriesbepaling’: waar in de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt verwezen naar de Gemeentewet moest hier de ‘oude’ Gemeentewet voor de dualisering worden gelezen. Deze hoofdregel kende echter een uitzondering voor de financiële bepalingen (artikelen 186 tot en met 213 Gemeentewet nieuw). Hier gold de ‘nieuwe’ Gemeentewet geldt in plaats van de ‘oude’ Gemeentewet.
De Wet revitalisering generiek toezicht (Stb. 2012, 233), die op 1 oktober 2012 in werking is getreden heeft artikel VIIIa van de Wet dualisering gemeentebestuur doen vervallen (zie artikel 1.4 Wet revitalisering generiek toezicht). In plaats daarvan bevat de Wgr zelf nu artikel 136 (zie artikel 1.3. onderdeel J van de Wet revitalisering generiek toezicht) waarin in feite hetzelfde wordt bepaald als voorheen in artikel VIIIa Wet dualisering gemeentebestuur, met dien verstande dat nu ook de interbestuurlijk toezicht bepalingen van de ‘nieuwe’ Gemeentewet van toepassing zijn op de Wgr.
Volgens artikel 136 Wgr geldt bij verwijzingen door de Wgr naar de Gemeentewet de ‘oude’ Gemeentewet, dus ook voor de verhoudingen tussen algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter conform artikel 33 Wgr. Echter in afwijking van deze hoofdregel gelden wel de volgende bepalingen van de ‘nieuwe’ Gemeentewet:
Artikel 136 werkt uiteraard ook door in deze gemeenschappelijke regeling en op het openbaar lichaam zijn dus de bepalingen van de ‘oude’ en ‘nieuwe’ Gemeentewet van toepassing als hiervoor genoemd.
Hoofdstuk 2: Werkorganisatie V &W
van de regeling bepaalt in lid 1 dat er een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid ingesteld wordt, welke de Werkorganisatie Duivenvoorde vormt. Er is gekozen voor de vorm van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wgr. Deze keuze brengt als voordeel met zich mee dat de rechtspersoon zelfstandig kan functioneren in het rechtsverkeer (maatschappelijk en bestuurlijk). Het samenwerkingsverband kan zelfstandig medewerkers in dienst nemen en overeenkomsten aangaan. Er is gekozen voor Wassenaar als juridische vestigingsplaats van de Werkorganisatie (lid 2).
benoemt in lid 1 de vijf taakgebieden van de Werkorganisatie. Het betreft de taken die de colleges door de Werkorganisatie laten uitvoeren in het kader van de gezamenlijke ambtelijke organisatie. Deze taken vormen tegelijkertijd de vijf afdelingen van de Werkorganisatie, te weten Publiekszaken, Maatschappelijke ontwikkeling, Ruimtelijke ontwikkeling, Omgevingsbeheer en Bedrijfsvoering.
Het takenpakket welke in lid 1 vermeld staat strekt zich in ieder geval uit tot de in lid 2 genoemde aspecten van de taakgebieden, maar kan in beginsel worden uitgebreid. Deze aspecten zijn in ieder geval de beleidsontwikkeling en beleidsvoorbereiding, de uitvoering van het door de colleges vastgestelde beleid, de uitvoering van beleidsopdrachten door de colleges vertrekt in het kader van uitvoering van door de gemeenteraden vastgestelde beleid, het toezicht op aan derden uitbesteed werk en de handhaving van de hiervoor genoemde uitvoering alsmede de met deze taken samenhangende PIJOFACH (personeel, informatie, juridische zaken, organisatie, financiën, administratie, communicatie en huisvesting).
Bij het inbrengen van nieuwe takenpakketten is het met het oog op rechtszekerheid van belang dat tijdig bekendgemaakt wordt welke taken op welk moment door de Werkorganisatie uitgevoerd worden. Daarmee samenhangende bevoegdheden worden dan door de collegesop- of overgedragen aan de bestuursorganen van de Werkorganisatie. Hierover worden de raden geïnformeerd.
De Leden 3 tot en met 6 bepalen nadere regels met betrekking tot de uitvoering en betaling van de uitvoering van de programmataken van de gemeenten door de Werkorganisatie.
regelt de bevoegdheidstoedeling vanuit de colleges naar het dagelijks bestuur of de directie van de Werkorganisatie. Lid 1 bepaalt dat de colleges en de burgemeesters hun bevoegdheden door middel van mandaatverlening aan het Dagelijks Bestuur of de directie Werkorganisatie. De bevoegdheden van de gemeenteraden kunnen niet overgedragen worden. Voor de in lid 1 bedoelde mandaatverlening is conform de Algemene wet bestuursrecht de instemming van het Algemeen Bestuur, Dagelijks Bestuur dan wel de directie van de Werkorganisatie vereist (lid 2). De gemandateerde bevoegdheden worden door het dagelijks bestuur in een register bijgehouden.
Op het uitgangspunt van lid 1 dat bevoegdheden door middel van mandaat toebedeeld worden is uit technische overwegingen uitzondering gemaakt in leden 4 en 5. Leden 4 en 5 bevatten een opsomming van bevoegdheden betreffende het heffen en invorderen van gemeentebelastingen die respectievelijk het college van Wassenaar en Voorschoten overdragen door middel van delegatie. Lid 6 maakt duidelijk dat de burgemeesters geen bevoegdheden delegeren aan de bestuursorganen van de Werkorganisatie, maar louter mandaat verlenen.
Hoofdstuk 3: Inrichting en samenstelling van het bestuur
bepaalt dat het bestuur, overeenkomstig hetgeen bepaald in de Wgr, bestaat uit het Algemeen Bestuur (AB), het Dagelijks Bestuur (DB) en de Voorzitter. Deze vormen tezamen de drie formele organen van het bestuur.
Paragraaf 2 van Hoofdstuk 3 bevat regels omtrent de inrichting en samenstelling van het AB. Het AB bestaat uit de voltallige colleges (artikel 7 lid 1) en wordt voorgezeten door de voorzitter van de Werkorganisatie (artikel 7 lid 2).
bevat een opsomming van functies welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap van het AB. Hierbij is bovenop de opsomming uit artikel 20 van de Wgr als onverenigbaar met het lidmaatschap van het AB de functie van ambtenaar bij een van de gemeenten. Gelijkgesteld met een ambtenaar is hij die in dienst is van de gemeente op basis van een overeenkomst naar burgerlijk recht.
bevat regels omtrent de inrichting van de vergaderingen van het AB. Het AB stelt een reglement van orde vast en vergadert minstens twee keer per jaar, maar vaker indien het DB of de voorzitter het nodig achten.
Artikel 10 regelt de immuniteit van de leden van het bestuur ten aanzien van hetgeen zij in de vergadering mondeling dan wel schriftelijk hebben overlegd.
bepaalt dat de vergaderingen van het AB openbaar zijn (lid 1), tenzij een vijfde van de leden verzoekt om de deuren te sluiten of de voorzitter dat nodig acht (lid 2). Het AB beslist naar aanleiding van een verzoek over de openbaarheid van de vergadering (lid 3). Dit is conform artikel 22 van de Wgr.
In de vergaderingen wordt, zij het met inachtneming van de wettelijke bepalingen ten aanzien van openbaarheid en geheimhouding (zie artikel 12), in ieder geval in het openbaar over de volgende onderwerpen beraadslaagd en besloten:
bepaalt de mogelijkheden tot het opleggen van geheimhouding in de vergadering. Dit artikel is hetzelfde als artikel 23 Wgr.
regelt de ordehandhaving in de vergadering door de voorzitter.
Voorts zijn in paragraaf 2 van Hoofdstuk 3 regels opgenomen omtrent stemmen (artikel 14), besluitvorming (artikel15) en ambtelijke bijstand in het AB (artikel 16) . Over het stemmen en de besluitvorming wordt nog opgemerkt dat in het AB, evenals in het DB wordt gestreefd naar consensus. De mogelijkheid doet zich voor dat er meer AB.leden, tevens DB-leden zijn dan overige AB-leden. Dat kan gevolgen hebben voor de stemverhouding tussen die twee soorten AB-leden. Aangezien het AB het hoofd is van het openbaar lichaam en haar controlerende taak naar behoren dient uit te kunnen voeren is het gewenst dat deze verhouding in acht wordt genomen door de AB-leden, tevens DB-leden. Voorts kan het bij onderwerpen die ter besluitvorming voorliggen, nodig zijn dat er een nieuwe vergadering wordt belegd, waarbij eenieder aanwezig is. Daarnaast kunnen de AB-leden in hun respectievelijke collegevergaderingen de onderwerpen bediscussiëren en vervolgens de uitkomsten daarvan in het AB inbrengen bij de beraadslaging en besluitvorming.
Paragraaf 3 bepaalt de inrichting en samenstelling van het DB. Artikel 17 bepaalt in lid 1 dat het DB bestaat uit vier leden, zijnde de voorzitter van de Werkorganisatie, de burgemeester die niet belast is met de voorzitterschap (m.a.w. de twee burgemeesters) alsmede twee andere leden van het AB (m.a.w. wethouders) afkomstig uit twee verschillende gemeenten. De rol van voorzitter wordt bij toerbeurt voor de periode van 1 jaar vervuld door 1 van beide burgemeesters. Lid 2 bepaalt dat de voorzitter van de Werkorganisatie de voorzitter is van het DB.
bevatten regels omtrent respectievelijk ontslag van leden van het DB alsmede de werkwijze en besluitvorming binnen het DB.
Paragraaf 4 van Hoofdstuk 3 bevat regels omtrent de aanwijzing en ontslag van de voorzitter (artikel 20).
Paragraaf 5 bevat regels omtrent de instelling van adviescommissies (artikel 21) en bestuurscommissies (artikel 22).
Hoofdstuk 4: Bevoegdheden van het bestuur
regelt de bevoegdheden van het AB, het DB en de voorzitter tot het treffen van een gemeenschappelijke regeling ter behartiging van de belangen van de Werkorganisatie, waaronder mede begrepen het wijzingen, uittreden uit en toetreden tot de gemeenschappelijke regeling. Het treffen van een gemeenschappelijke regeling behoeft de goedkeuring van het AB en geschiedt met inachtneming van hoofdstukken VII en IX van de Wgr. Ook moeten de raden in gelegenheid gesteld worden om hun zienswijzen in te brengen.
Paragraaf 2 regelt in het bijzonder de bevoegdheden van het AB. Binnen het openbaar lichaam heeft het AB de eigenaarsrol en gaat over de inrichting van de organisatie, vaststelling van verordeningen, algemene beheerskaders en financiële kaders alsmede het vaststellen van de ontwikkelstrategie en de begroting.
lid 1 bepaalt dat het AB aan het hoofd staat van de Werkorganisatie. Lid 2 bevat een algemene bevoegdheidstoedeling aan het AB ten aanzien van alle bevoegdheden die in de regeling worden genoemd en niet uitdrukkelijk bij of krachtens de wet zijn toegekend aan het DB of de voorzitter. De in lid 3 genoemde bevoegdheden behoren in ieder geval aan het AB toe. Om de in sub d genoemde bevoegdheid tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen over te dragen aan het DB is een apart delegatiebesluit vereist. Lid 4 noemt de inhoudelijke beperkingen op de bevoegdheid van het AB tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. Lid 5 stelt daarbij de formele vereiste van goedkeuring van zo een oprichting dan wel deelname door de gedeputeerde staten. Deze goedkeuring is vereist op grond van artikel 1, tweede lid van de Wgr, echter, het mag slechts geweigerd worden wegens strijd het recht of het algemeen belang.
Paragraaf 3 beschrijft de bevoegdheden van het DB. De bevoegdheidstoedeling vanuit het AB naar het DB geschiedt door middel van een apart delegatiebesluit om het DB in staat te stellen om diezelfde bevoegdheden uit te oefenen die het college binnen een gemeente uitoefent.
Hoofdstuk 5: Ambtelijke organisatie
De ambtelijke organisatie bestaat uit de door het DB aangestelde ambtenaren, welke worden aangestuurd door de directie, bestaande uit de twee gemeentesecretarissen. De werkorganisatie wordt aangestuurd door de beide gemeentesecretarissen die samen de concerndirectie vormen. Het personeel van de gemeenten Wassenaar en Voorschoten treedt met behoudt van zijn ambtelijke status in dienst van de werkorganisatie. De werkorganisatie kan diezelfde rechtspositieregelingen (CAR-UWO) toepassen als de gemeenten.
Het DB wordt in lid 1 aangewezen als bevoegd orgaan om, binnen de door het AB vastgestelde formatie en behoudens leden van de directie, personeel aan te stellen als ambtenaar alsmede om het personeel te schorsen en ontslaan van personeel van de Werkorganisatie. Lid 3 en 4 beschrijven nader de regels omtrent deze procedure. Lid 2 biedt een mandaatgrondslag voor het geven van (onder)mandaat door het DB aan de directie.
Hoofdstuk 6: Financiën en beheer van de Werkorganisatie V&W
Hoofdstuk 6 bepaalt de regels omtrent de vaststelling en voorbereiding van de begroting van de Werkorganisatie V&W door het AB alsmede de vaststelling van de jaarrekening.
omschrijft de procedure omtrent de vaststelling van de begroting. Het AB stelt met een verhoogde meerderheid van drie kwart de begroting vast voorafgaand aan het begrotingsjaar. Het AB heeft daarbij een bepalende rol en stelt de volumes, diensten en productencatalogus vast. Deze financieringsmethodiek vindt uiteindelijk zijn weerslag in een financiële verordening en een bijdrageverordening, die door het AB worden vastgesteld. Binnen de door het AB vastgestelde kaders maakt het DB werkafspraken met de colleges over de vergoeding voor de Werkorganisatie. De afspraken en systematiek met betrekking tot verantwoordelijkheden betreffende sturing (planning) en de beheersing en verantwoording (control) van de werkzaamheden van de gemeenschappelijke werkorganisatie worden tenslotte vastgelegd in een nota Planning & Control.
omschrift de voorbereiding van de begroting door het DB.
In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage per gemeente verschuldigd is op grond van de afspraken die zijn vastgelegd in de GR. Deze bijdragen vinden dan vervolgens hun weerslag in de programmabegrotingen van de twee gemeenten.
Het vaststellen van de begroting van de Werkorganisatie behelst de volgende stappen (Zie artikelen 34, 35 van de Wgr en artikel 193 van de Gemeentewet):
Hoofdstuk 7: Wijziging, toetreding, uittreding en opheffing
Hoofdstuk 7 stelt regels omtrent de wijziging van, toetreding tot, uittreding uit en opheffing van de regeling.
regelt de wijziging van de regeling.
Een wijziging van de gemeenschappelijke regeling vergt een unaniem besluit van de deelnemende bestuursorganen, te weten colleges en burgemeesters. Deze bestuursorganen hebben daartoe toestemming nodig van de gemeenteraden. Deze procedure is nader uitgewerkt in de leden 1, 4 en 5. De wijziging moet worden bekendgemaakt
Toetreding vergt een unaniem besluit van de reeds deelnemende bestuursorganen, te weten de burgemeesters en colleges van de deelnemende gemeenten. Toetreden kan te allen tijde (lid 2), maar slechts door colleges en burgemeester van gemeenten en voorzitters van besturen van andere openbare lichamen. Deelname is voorbehouden aan publiekrechtelijke bestuursorganen. De AB leden mogen slechts na goedkeuring van de colleges waarvan zij lid zijn in hebben gestemd met toetreding. De colleges kunnen deze instemming louter verlenen nadat ook de raden hebben ingestemd. De gehele toetredingsprocedure is nader uitgewerkt in de leden 3 tot en met 6.
Uittreden kan geschieden door besluit van een college en burgemeesters, mits het vertegenwoordigend orgaan (gemeenteraden) toestemming geeft. Uittreden leidt tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling. Slechts wanneer een van de gemeenten uittreedt onder gelijke toetreding van één of meerdere deelnemers, wordt niet tot opheffing overgegaan (lid 2). Het AB stelt een liquidatieplan vast voor de uittreding respectievelijk de opheffing van de Werkorganisatie. Dit gebeurt bij unanimiteit, gezien de impact van dit beslui.. Na ontbinding van de Werkorganisatie in verband met opheffing blijft deze voortbestaan voor zover noodzakelijk voor de vereffening van vermogen.
Hoofdstuk 8: Overige bepalingen
bepaalt dat het bestuur van de Werkorganisatie verplicht is tot goede archiefvoering. Zie voor nadere regels artikelen 30- 34 en 40 van de Archiefwet 1995.
geeft een voorziening voor het klachtrecht. Lid 1 regelt de vaststelling door het AB van een interne klachtregeling zoals bedoeld in artikel 9.1 Awb. Lid 2 ziet op het externe klachtrecht, daartoe is de Nationale Ombudsman bevoegd overeenkomstig artikel 1a onder b Wet Nationale Ombudsman. Zie voor nadere regels over het externe klachtrecht artikel 9.2. Algemene wet bestuursrecht.
regelt de geschillen over de toepassing van de regeling. Deze worden onderworpen aan een niet-bindend deskundigenadvies (lid 1). Alle geschillen dienen voor de onderwerping aan deskundigenadvies besproken te woerden door de in lid 2 aangewezen personen. Lid 3 regelt de procedure omtrent het raadplegen van deskundigen.