Organisatie | Bloemendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening Wwb Bloemendaal 2012-2 |
Citeertitel | Toeslagenverordening Wwb Bloemendaal 2012-2 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 30 van de Wet werk en bijstand
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2015 | Onbekend | 29-11-2012 Weekblad Kennemerland Zuid op 10 januari 2013 | 2013000228 |
HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen
1.Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven
hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.
alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wwb;
d. 1°. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wet op de huurtoeslag;
2°. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;
e.kamerbewoner: degene die op commerciële basis een kamer of een gedeelte van een
woning huurt en bewoont, zonder dat de hoofdbewoner of de huiseigenaar mede in deze woning verblijft.
HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm
gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.
4.De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 5 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die met één of beide ouders in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag
Artikel 4. Verlaging gehuwdennorm
De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor een gezin dat met één of meer anderen het hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.
De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn.
Het college kan indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening.
In afwijking van artikel 11 is deze verordening vanaf 1 januari 2013 van toepassing op de belanghebbenden op wie op grond van artikel 78 lid w van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets nog tot 1 januari 2013 wordt toegepast. Tot 1 januari 2013 gelden de bepalingen uit de Toeslagenverordening Wwb Bloemendaal 2012.
Aldus besloten in de openbare vergadering
van de raad der gemeente Bloemendaal,
gehouden op 29 november 2012.
R.Th.M. Nederveen , voorzitter
K.A. van der Pas , griffier
Gepubliceerd in het Weekblad Kennemerland Zuid op 10 januari 2013
Datum inwerkingtreding 1 januari 2012
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Wwb of Awb niet uitputtend
afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van
betreffende definities in de Wwb of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.
In de verordening worden drie begrippen gebruikt die nadere uitleg behoeven:
Met het begrip ‘woning’ wordt hetzelfde bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde
onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere
onzelfstandige woonruimte is verhuurd, evenals de onroerende aanhorigheden”.
Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3,
zesde lid, Wwb, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.
Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van
artikel 5 (verlaging woonsituatie).
Het begrip ‘kamerbewoner’ wordt in deze verordening onderscheiden en gedefinieerd.
Kamerbewoning leidt tot schaalvoordelen, maar minder dan het inwonen bij een ander. Het gevolg daarvan is dat de toeslag voor een kamerbewoner hoger wordt vastgesteld.
Artikel 30 eerste lid, Wwb schrijft voor dat in de verordening moet zijn vastgelegd voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd. De in dit artikel genoemde categorieën zijn rechtstreeks terug te voeren op de wet. Op grond van de verordening kunnen alleen verhogingen en verlagingen worden vastgelegd voor de leeftijdscategorie van 21 jaar tot 65 jaar.
Dit betekent, dat de verordening uitsluitend van toepassing is op de normen op grond van artikel 21, onderdeel a Wwb en artikel 21, onderdeel b, Wwb alsmede artikel 21, onderdeel c, Wwb.
De in het derde lid opgenomen verplichting voor het college om - zo nodig in afwijking van de uit
de verordening voortvloeiende hoogte van de bijstand - de bijstand anders vast stellen,
als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun
is, volgt uit artikel 30, vierde lid, Wwb. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet.
Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan, is
er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.
De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de
Alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is
verplicht op grond van artikel 25, eerste lid, Wwb.
Een kamerbewoner is degene die op commerciële basis een kamer huurt en bewoont. De
commerciële basis kan blijken uit bijvoorbeeld een huurovereenkomst en betalingsbewijzen van
de huur. Met de eis dat de hoofdbewoner of eigenaar niet in de woning mag verblijven, komt de
groep van kostgangers, kamerbewoners bij familieleden etc, niet in aanmerking voor een toeslag
Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de
medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt en kan beschikken (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).
Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke
kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de
mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. De schaalvoordelen zijn in deze gevallen groter dan bij kamerbewoning, waardoor een lagere toeslag gerechtvaardigd is.
Gekozen is voor het verlenen van een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.
De alleenstaande of alleenstaande ouder die met één of beide ouders in dezelfde woning zijn
hoofdverblijf heeft, beschikt over een groot scala aan schaalvoordelen, waardoor een toeslag
van 5 procent van de gehuwdennorm gerechtvaardigd is (CRvB 2 maart 1999, JABW 1999/61 en
Artikel 4 Verlaging gehuwdennorm
In de gehuwdennorm is al rekening gehouden met het feit dat gezinsleden de kosten van
hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn
hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder
gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van
Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal
anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Vanaf de vierde persoon die in de woning zijn
hoofdverblijf heeft, wordt geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke
kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij
meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de
feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één
ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. De inkomensgrens die gebruikt wordt om te
kunnen vaststellen of het thuis inwonende meerderjarige kind kan worden beschouwd als een ander, is ten behoeve van een gezin, opgenomen in artikel 26 Wwb.
Artikel 27 Wwb geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre
belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van
zijn woonsituatie. Artikel 27 Wwb is een aanvulling op de artikelen 25 en 26 Wwb.
In dit artikel is een verlaging van 10 procent opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor
belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om
hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een
belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met
toepassing van artikel 18, eerste lid, Wwb de bijstand lager vast te stellen. In artikel 1, tweede lid, onder d van de verordening wordt beschreven wat onder woonkosten wordt verstaan. Om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen is het niet afdoende dat belanghebbende kosten heeft voor water, gas, licht en dergelijke. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35, eerste lid, Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)
Artikel 6 Anti-cumulatiebepaling
De verschillende verlagingen in de verordening zien op verschillende omstandigheden bij
belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden
beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de bijstand
vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer
zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van
artikel 18, eerste lid, Wwb de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om in
de verordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief
eventuele toeslag en verlagingen) ten minste moet vaststellen.
Voor een bepaalde groep blijft de huishoudinkomenstoets wél van kracht. Het gaat daarbij om
de groep die voordeel heeft van de huishoudinkomenstoets. Voor deze groep wordt dit nog tot 1
januari 2013 toegepast. Hiervoor is de overgangsbepaling opgenomen.