Organisatie | Utrechtse Heuvelrug |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Milieubeleidsplan Utrechtse Heuvelrug 2009-2014, bijlagen |
Citeertitel | Milieubeleidsplan Utrechtse Heuvelrug 2009-2014, bijlagen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-10-2009 | 12-10-2017 | nieuwe regeling | 24-09-2009 Gemeentenieuws, 01-10-2009 | Onbekend |
Algemeen: De “levendige” centra van de dorpen kenmerken zich door sterke vermenging van functies: wonen, werken, winkelen recreëren. De centra van de dorpen verschillen sterk in historisch en cultureel opzicht, voor milieu is dit echter minder relevant. In de centrumgebieden is het de kunst om de functies op een goede manier te combineren. Knelpunt is het drukke autoverkeer en plaatselijk wateroverlast.
Ligging: De “centrum-dorp” gebieden bevinden zich in het centrum van de kernen. Alleen Overberg heeft geen Centrum dorp.
Functie: Sterke menging van de functies wonen, winkelen, werken en recreëren. Relatief veel voorzieningen aanwezig.
Bebouwingsdichtheid en gebruiksintensiteit: De bebouwingsdichtheid en gebruiksintensiteit is voor onze gemeente relatief hoog. Wonen vindt, behalve in woonhuizen, ook boven winkels/bedrijven plaats.
Infrastructuur: De bereikbaarheid met de auto is goed, in de spits is de doorstroming slecht. Bereikbaarheid met de fiets matig tot goed. Ontsluiting met Openbaar Vervoer is matig (Amerongen, Leersum, Maarn, Maarsbergen) tot goed (Driebergen, Doorn). Parkeren is op veel plaatsen een knelpunt.
Openbare ruimte: Ruimte voor openbaar groen en water varieert. De afstand tot het buitengebied is beperkt.
Een levendig gebied waar de huidige functies de ruimte krijgen, maar elkaar niet (te veel) in de weg zitten. Dit betekent dat de aanwezige bedrijven kleinschalig zijn en weinig hinder veroorzaken, maar dat er ruimte is voor bijvoorbeeld evenementen en uitgaansleven op bescheiden schaal. Er zijn voldoende voorzieningen van goede kwaliteit (OV, winkels, horeca, postkantoor, medisch, cultureel). De openbare ruimte is van hoge kwaliteit voor wandelen, fietsen en verblijven. Het openbaar groen is vooral bedoeld ter verfraaiing en om in te spelen. De woningen zijn flexibel en duurzaam, en passen in de omgeving. Het gebied is gemakkelijk en veilig bereikbaar, ook voor ouderen en kinderen.
Milieukwaliteitsprofiel Centrum dorp
* Met binnen de bebouwde kom een ontheffingsmogelijkheid tot 63 dB en buiten de bebouwde kom tot 53 dB
** Met een ontheffingsmogelijkheid tot 68 dB
***Bouwplannen worden getoetst aan de geldende Circulaire Bodemsanering
Algemeen: De nadruk ligt op wonen. Andere functies zijn van ondergeschikt belang. In dit gebied zijn de kwalificaties rustig, gezond, veilig en sociale cohesie van belang. Plaatselijk zijn er knelpunten, vooral veroorzaakt door verkeer (te hoge geluidsniveaus, matige luchtkwaliteit), maar ook wateroverlast komt voor. Er liggen kansen voor het duurzaam c.q. duurzamer maken van wijken en huizen, waarbij vooral ook gekeken moet worden naar de bestaande bouw.
Ligging: Wijken gelegen om het centrum, tot de rand van de bebouwde kom.
Functie: Nadruk op wonen. Andere functies kunnen voorkomen zolang deze de hoofdfunctie niet belemmeren.
Bebouwingsdichtheid en gebruiksintensiteit: De bebouwingsdichtheid ligt tussen de
15 (Maarn) en 50 (Driebergen) woningen per hectare. Er komt vooral laagbouw voor. Met name Driebergen kent ook een substantieel deel hoogbouw (20%).
Infrastructuur: De bereikbaarheid met de auto en de fiets is goed. Er zijn fietsverbindingen naar voorzieningen, het centrum en het buitengebied. De ontsluiting met Openbaar Vervoer is matig tot slecht. Parkeren voor bedrijven dient zoveel mogelijk op eigen terrein of collectief te worden opgelost.
Openbare ruimte: Er is relatief veel ruimte voor openbaar groen en water en de afstand tot het buitengebied is beperkt. Er is een hoge leefkwaliteit. Het groene karakter is naast het openbaar groen, mede het resultaat van privé-groen. Er is ruimte om buiten te verblijven. Naast het openbaar groen leggen ook parkeerplaatsen t.b.v. woningen en winkelcentra in de wijken behoorlijk beslag op de openbare ruimte.
In het gebiedstype ‘Wonen – Buiten centrum’ ligt de nadruk op wonen. Andere functies zijn toegestaan mits ze de hoofdfunctie wonen niet belemmeren. Het is er gezond, groen, veilig en er is sociale cohesie. Daarnaast is er ruimte om buiten te spelen en te verblijven. De dagelijkse voorzieningen als winkels, scholen en sportactiviteiten zijn dichtbij en/of goed bereikbaar, ook voor kinderen en ouderen. Er is een gemengde bewonersgroep met ouderen, jongeren en verschillende inkomensgroepen.
Algemeen: De bedrijventerreinen liggen verspreid over het grondgebied in een aantal kleine vlekken, veelal aan de rand van de dorpen. Knelpunten zijn het ruimtebeslag in ecologisch en landschappelijk waardevol gebied, de aantrekking van (zwaar) verkeer en lichtvervuiling. Een goede ontsluiting naar de A12 is van groot belang. Kansen liggen op het gebied van de inpassing van bedrijventerreinen in het landschap rekening houdend met de aanwezige ecologische waarden, een intensief ruimtegebruik, energiebesparing en vervoersmanagement.
Ligging: Bedrijventerreinen aan de rand van de dorpen.
Functie: Bedoeld voor bedrijven, die qua schaal of functioneren (milieuhinder of veiligheid) niet passen in de directe woonomgeving. Op de bedrijventerrein zelf zijn de milieukwaliteiten in het algemeen lager.
Bebouwingsdichtheid en gebruiksintensiteit: Relatief lage tot middelhoge bouwhallen.
Infrastructuur: Een belangrijk kenmerk is het zware (auto)transportverkeer dat door de bedrijvigheid wordt gegenereerd. De locaties dienen direct ontsloten te zijn via de hoofdstructuur van wegen. Een zorgvuldige routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vraagt extra aandacht.
Openbare ruimte: De hoeveelheid openbare ruimte is beperkt en deels bedoeld voor parkeren. De landschappelijke inpassing is een aandachtspunt. Tevens is er aandacht voor lichtvervuiling.
De locaties binnen het gebiedstype ‘Bedrijventerrein’ zijn in principe voor bedrijven bestemd. Het belang van deze bedrijven staat voorop en woningen zijn meestal niet aanwezig of het gaat om een combinatie van wonen en werken. Er is echter ook geen sprake van zware industrie. De locaties en gebouwen hebben een verzorgde uitstraling waardoor de ‘beeldkwaliteit’ hoog is. De bedrijventerreinen zijn innovatief ingericht, met name op het gebied van duurzaamheid. De bereikbaarheid voor vrachtverkeer is goed.
Milieukwaliteitsprofiel Bedrijventerreinen
* Met binnen de bebouwde kom een ontheffingsmogelijkheid tot 63 dB en buiten de bebouwde kom tot 53 dB
** Met een ontheffingsmogelijkheid tot 68 dB
***Bouwplannen worden getoetst aan de geldende Circulaire Bodemsanering
Algemeen: Kantoren en publieksintensieve voorzieningen zijn kleine locaties verspreid over de gemeente. Voorbeelden zijn het stationsgebied en grote sportcomplexen. Verkeersdrukte en lichthinder zijn knelpunten. Van belang is het goed toegankelijk maken voor fiets en openbaar vervoer van de locaties. Verder zijn er kansen bij de landschappelijke inpassing en efficiënt ruimtegebruik, waarbij één locatie meerdere functies kan vervullen. Collectieve voorzieningen (parkmanagement) kunnen interessant zijn voor zuinig energieverbruik en de inkoop van diensten.
Ligging: Er is een kantorencomplex nabij station Driebergen. Daarnaast zijn ook de sportcomplexen (in Driebergen gecombineerd met kantoren) publieksintensief.
Functie: Het gaat om specifieke werklocaties. Naast kantoren en kantoorachtige bedrijven, gaat het hierbij om een grote publieksaantrekkende werking. Er zijn geen woningen aanwezig hoewel deze wel in de nabijheid kunnen liggen. De publieksaantrekkende werking vraagt om een milieukwaliteit met beperkte hinder en risico’s. Voor de sportcomplexen gaat het vooral om een concentratie van bezoekers op bepaalde momenten (weekenden)
Bebouwingsdichtheid en gebruiksintensiteit: De gebruiksintensiteit voor de kantoren en de bebouwingdichtheid is hoog. Mogelijkheden voor intensief ruimtegebruik dienen optimaal en efficiënt benut te worden. Op de sportcomplexen is de bebouwingsdichtheid laag.
Infrastructuur: Ontsluiting met hoogwaardig openbaar vervoer is noodzakelijk. Ook moeten ze per fiets goed bereikbaar zijn.
Openbare ruimte: De terreinen moeten landschappelijk zijn ingepast, waarbij rekening wordt gehouden met o.a. lichtvervuiling. De beeldkwaliteit is belangrijk. In het algemeen is in de intensieve werkgebieden relatief veel ruimte voor openbaar groen en water aanwezig. Een hoogwaardige uitstraling wordt nagestreefd.
De locaties binnen dit gebiedstype zijn specifieke (werk)locaties met grote publieksaantrekkende werking. De locaties zijn duurzaam en innovatief ingericht, goed bereikbaar met OV en fiets. Daarnaast is de sociale- en verkeersveiligheid van belang. Het betreft gezonde werk en sportlocaties. De locaties zijn op een goede manier ingepast in het landschap.
Milieukwaliteitsprofiel Kantoren en publieksintensieve voorzieningen
Algemeen: In het landelijk gebied met als hoofdfunctie agrarisch ligt de nadruk op landbouw, en zijn andere functies (wonen, recreatie) ondergeschikt. Er is ook wat meer milieuruimte voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven dan elders in de gemeente. Aangezien het om een beperkte oppervlakte gaat dat direct grenst aan naburige gemeenten wordt qua beleid aangesloten bij dat van de buurgemeenten en van het Reconstructieplan.
Ligging: Twee vrij kleine vlekken gelegen in het buitengebied ten noorden van Overberg en Maarsbergen en grote delen van het langbroekwetering gebied. De twee kleine vlekken bevinden zich aan de noordgrens van de gemeente. Het zijn de zogenaamde Landbouw Ontwikkelingsgebieden (LOG) van het Reconstructieplan Gelderse Vallei.
Functie: De nadruk ligt op agrarische productie met zowel grondgebonden als niet-grondgebonden landbouw. Andere functies zoals wonen en recreëren zijn hieraan ondergeschikt.
Bebouwingsdichtheid en gebruiksintensiteit: De bebouwingsdichtheid is laag. Er is relatief veel zwaar verkeer (tractoren, vrachtwagens) maar de intensiteit is niet hoog.
Infrastructuur: De bereikbaarheid met de auto is goed, ook voor zwaar verkeer. Voor fietsers zijn de wegen niet erg veilig. Het gebied is slecht te bereiken met openbaar vervoer.
Een echt agrarisch gebied waar ruimte wordt geboden aan agrarische ontwikkeling met respect voor het landschap. Hiervoor is de milieuruimte wat groter dan elders in het buitengebied. Aangezien in onze gemeente het een klein oppervlak betreft dat direct grenst aan de gemeente Woudenberg en Scherpenzeel wordt aangesloten bij het reconstructieplan en het beleid van genoemde gemeenten. Het gebied is landschappelijk aantrekkelijk, en is ook voor recreatie interessant. Er is een goed netwerk van wandelpaden door landerijen.
Milieukwaliteitsprofiel Landelijk gebied, Agrarisch
Ontsluiting op weg met gemengd verkeer en/of hoge intensiteit | Ontsluiting op weg met gemengd verkeer en/of hoge intensiteit | ||
* Met binnen de bebouwde kom een ontheffingsmogelijkheid tot 63 dB en buiten de bebouwde kom tot 53 dB
** Met een ontheffingsmogelijkheid tot 68 dB ** Bouwplannen worden getoetst aan de geldende Circulaire Bodemsanering
Algemeen: Vrijwel het gehele buitengebied dat niet natuurgebied is, is landelijk gebied met een verweving van functies: landbouw, wonen, werken, natuur en recreatie. Dit gebied wordt erg gewaardeerd omdat het mooi is, veelal rustig, groen en uit ecologisch en cultuurhistorisch oogpunt waardevol. Deze kwaliteiten staan onder druk vanwege de toenemende verkeersdrukte (o.a. het recreatieve verkeer), en een toename van de bebouwing. Er bestaat een gevaar voor verrommeling van het landschap.
Ligging: Dit gebiedstype bevindt zich overal in de gemeente en beslaat vrijwel het gehele buitengebied dat niet natuurgebied is. Het omvat zowel delen van het Langbroekerwetering gebied, delen van de Utrechtse Heuvelrug en het overgangsgebied tussen Utrechtse Heuvelrug en de Gelderse Vallei.
Functie: Sterke verweving van de functies landbouw, werken, wonen, natuur en recreatie (dag- en verblijfsrecreatie). Het zijn landschappelijk en ecologisch waardevolle gebieden. De verweving kan zowel betrekking hebben op perceelsniveau (bijvoorbeeld kamperen bij de boer, intensieve recreatie in het bos) als op een mozaïek van gescheiden functies (bijvoorbeeld in delen van het Langbroekerweteringgebied). Het zuidelijke gedeelte is, met uitzondering van de doorgaande wegen, door de provincie aangewezen als stiltegebied. Bij Driebergen en Doorn bevinden zich waterwingebieden.
Bebouwingsdichtheid en gebruiksintensiteit: De bebouwingsdichtheid is laag, maar kan plaatselijk hoog zijn (vakantiehuisjes op recreatiecentra). De gebruiksintensiteit is hoog op de plekken waar intensieve recreatie plaatsvindt; voor de rest is het laag.
Infrastructuur: Met de auto is vrijwel het hele gebied toegankelijk. Er bestaat vooralsnog geen goed fietsnetwerk. Voor wandelaars is met name het Langbroekerweteringgebied onvoldoende ontsloten. Slechts een klein deel van het gebied is met openbaar vervoer goed bereikbaar.
Openbare ruimte: De delen van het gebied die vrij toegankelijk zijn worden door de grondeigenaren meestal op extensieve wijze beheerd.
Dit gebied is mooi, het is rustig en groen, het is stil en ’s nachts is het er donker. Verschillende functies komen naast elkaar voor zonder dat de kwaliteit van het gebied wordt bedreigd: landbouw, wonen, werken en recreëren. Landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische belangen wegen zwaar bij het beslissen over nieuwe ontwikkelingen. De streekproducten die hier geproduceerd worden en de biologische landbouw trekken bezoekers aan, en zijn een visitekaartje voor de gemeente, evenals de aaneengesloten stiltegebieden. In het stiltegebied zijn veel van de verharde wegen autoluw. Er is een goed netwerk van wandel- en fietspaden door landerijen.Woningen zijn duurzaam en flexibel en passend bij de kwaliteit van de omgeving. De aanwezige bedrijven hebben voor het merendeel een innovatief, duurzaam of groen karakter en passen goed in het landschap.
Milieukwaliteisprofiel Landelijke gebied, verweving van functies
Ontsluiting op weg met gemengd verkeer en/of lage intensiteit | Ontsluiting op weg met gemengd verkeer en/of lage intensiteit | ||
* Met binnen de bebouwde kom een ontheffingsmogelijkheid tot 63 dB en buiten de bebouwde kom tot 53 dB
** Met een ontheffingsmogelijkheid tot 68 dB
***Bouwplannen worden getoetst aan de geldende Circulaire Bodemsanering
Algemeen: De landelijke gebieden met de hoofdfunctie natuur zijn de natuurgebieden in de gemeente waar recreatie een ondergeschikte rol speelt, en waar geen verblijfsrecreatie voorkomt. Voor het grootste deel bevindt het gebied zich op de Heuvelrug, bij Amerongen loopt het tot aan de Neder Rijn. Vooral in de oostelijke hoek zijn grote delen door de provincie aangewezen als stiltegebied. Voor ecologie en landschap is dit gebied zeer waardevol, maar zeker ook voor de gemeente als geheel als beeldbepalend kenmerk. Knelpunten zijn geluid (de A12, de provinciale wegen) en verdroging. Licht (oftewel gebrek aan duisternis) wordt ook als knelpunt ervaren. Plaatselijk is de recreatiedruk (te) hoog.
Ligging: Voor het grootste deel bevindt het zich in het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug, maar het omvat ook bosgebieden ten noorden van de A12. Bij Amerongen loopt het door tot aan de Neder Rijn. Voor een groot deel valt het onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Functie: Hoofdfunctie is natuur, ecologie en landschap met plaatselijk waardevolle cultuurhistorische
elementen. Recreatie is ondergeschikt, maar wel belangrijk. Van het oostelijke deel is een groot gebied door de provincie als stiltegebied aangewezen. Het waterwingebied van Leersum (geheel), en die van Doorn en Driebergen (gedeeltelijk), bevinden zich in dit gebiedstype.
Bebouwingsdichtheid en gebruiksintensiteit: Zeer lage bebouwingsdichtheid en gebruiksintensiteit.
Infrastructuur: Het gebied is versnipperd vanwege de vele doorsnijdingen van wegen. Een oost-west fietsverbinding wordt aangelegd. Er is een uitgebreid wandelpadennetwerk. Slechts een klein deel van het gebied is met het Openbaar Vervoer goed bereikbaar.
Openbare ruimte: Het overgrote deel van het gebied is vrij toegankelijk, en wordt door de grondeigenaren op extensieve wijze beheerd.
Aan dit gebied ontleent de gemeente haar naam en haar reputatie. Bescherming en benutting van de kwaliteiten heeft daarom prioriteit, waarbij natuurbeleving met oog voor cultuurhistorie, voorop staan. Er is recreatief medegebruik voor zover het de hoofdfunctie natuur niet (of weinig) belemmert. Het gebied is mooi, rustig, stil en ’s nachts is het donker. Natuur en ecologie krijgen alle ruimte en het is een interessante vindplaats voor flora en fauna. De versnippering binnen het gebied wordt zoveel mogelijk tegengegaan, en er zijn zo min mogelijk barrières naar aangrenzende natuur in het Langbroekerweteringgebied, en richting Gelderse Vallei. De cultuurhistorische elementen zijn duidelijk zichtbaar gemaakt, en passend in hun natuurlijke omgeving. Het gebied wordt gebruikt voor vormen van recreatie die weinig hinder veroorzaken (wandelen en fietsen). Parkeren, horeca en educatie zijn geclusterd rond de kernen en in de buurt van de zogenaamde groene poorten. Het verkeer is teruggedrongen, maar het is goed mogelijk om het gebied zonder auto te bereiken en te bezoeken (shuttles, OV-fiets, …) 1.7.3 Milieukwaliteitsprofiel Landeljk gebied, Natuur
* Met binnen de bebouwde kom een ontheffingsmogelijkheid tot 63 dB en buiten de bebouwde kom tot 53 dB
** Met een ontheffingsmogelijkheid tot 68 dB
***Bouwplannen worden getoetst aan de geldende Circulaire Bodemsanering
Algemeen: De hoofdverkeersstromen in Utrechtse Heuvelrug lopen over de A12, de provinciale wegen en enkele gemeentelijke wegen. Langs deze wegen wonen en werken mensen in de aanpalende bebouwing, maar de wegen doorkruisen ook groengebieden. De typering als verkeersas is geen zelfstandig gebiedstype. Het een aandachtszone gelegen over de andere gebiedstypen.
Ligging: Indicatieve zone langs hoofdverkeerswegen, rijkswegen en spoorwegen. Er is een zone van ongeveer 50 meter aangehouden langs provinciale wegen en een zone van 300 meter langs de rijks- en spoorweg.
Bebouwingsdichtheid en gebruiksintensiteit: bebouwingsdichtheid: n.v.t.; gebruiksintensiteit: intensief
Infrastructuur: Bereikbaarheid voor autoverkeer en fiets is zeer goed (onderdeel van hoofdfietsroute). Openbaar vervoer is goed.
Openbare ruimte: Vanwege verkeersfunctie is er veel verharding. Daarnaast vaak begeleid door bomenstructuur.
De verkeersassen zorgen voor een goede bereikbaarheid binnen de gemeente met behoud van de leefkwaliteit. Er is een goede doorstroming van autoverkeer, openbaar vervoer en fietsverkeer, maar het groene karakter blijft behouden. De kwaliteiten van onderliggende gebiedstypen worden niet of nauwelijks aangetast door het wegverkeer. Luchtkwaliteitsproblemen en geluidshinder zijn minimaal.
Milieukwaliteitsprofiel Verkeersassen
* Met binnen de bebouwde kom een ontheffingsmogelijkheid tot 63 dB en buiten de bebouwde kom tot 53 dB
** Met een ontheffingsmogelijkheid tot 68 dB
***Bouwplannen worden getoetst aan de geldende Circulaire Bodemsanering
2. Toelichting Milieukwaliteitsprofielen
In deze bijlage wordt een toelichting gegeven op de milieukwaliteitsprofielen en de daarin voorkomende milieuthema’s en indicatoren. In de milieukwaliteitsprofielen wordt per milieuthema een bandbreedte aangegeven, van minimale wettelijke kwaliteit tot ambitiekwaliteit . In de hierna volgende tabellen staat per thema de minimale kwaliteit steeds bovenaan en de ambitiekwaliteit onderaan.
De kwaliteit van de bodem wordt bepaald aan de hand van de aanwezigheid van verschillende chemische stoffen in de bodem zoals bijvoorbeeld zink en PAK’s. Het Besluit bodemkwaliteit maakt onderscheid in 4 kwaliteitsklassen. Deze worden in onderstaande tabel nader toegelicht.
Licht/matig verontreinigd, maar geen risico’s bij industrieterreinen, openbaar groen, bebouwing en infrastructuur | |
Naast deze klassen (toetsingsnormen) worden ook de toetsingswaarden (streef- en interventie-waarden) uit de Circulaire Bodemsanering gehanteerd. Welke normen van toepassing zijn is afhankelijk van de activiteit (bouwen/saneren/ophogen). Voor het toetsen van bouwplannen wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van normen uit de geldende Circulaire Bodemsanering. Voor het toetsen van de kwaliteit van grond voor het plaatselijk ophogen van de bodem worden de kwaliteitsklassen uit het Besluit bodemkwaliteit gebruikt.
In Driebergen geldt voor sommige gebiedstypen een afwijkende bodemkwaliteit, deze wordt daarom apart genoemd in de milieukwaliteitsprofielen.
Voor energie zijn er drie indicatoren opgenomen in het Milieukwaliteitsprofiel:
De EPC is een energienorm die is opgenomen in het Bouwbesluit. Voor de EPC geldt: hoe lager hoe beter; een EPC van 0 betekent dat een gebouw energieneutraal is. Op dit moment is een EPC van 0,8 de minimumnorm voor woningen. In de toekomst wordt de EPC eis aangescherpt. Vanaf 2011 zal de EPC maximaal 0,6 mogen bedragen.
De ambitie van onze gemeente om een 25% verscherpte EPC te realiseren wordt in de prestatiekaart van de Stimuleringsregeling Lokaal Klimaatbeleid (SLOK) gezien als ‘voorlopend’.
De EPL, die geen wettelijke basis kent, geeft de energieprestatie op wijkniveau aan. Precies tegenovergesteld aan de EPC geldt voor de EPL hoe hoger het cijfer, hoe beter de wijk presteert. Een EPL van 10 betekent dat een wijk energieneutraal is. De EPL bedraagt bij een EPC van 0,8 in een normale wijk 6,6. In de EPL wordt ook duurzame energie die in de wijk zelf wordt opgewekt meegeteld.
De ambitie van onze gemeente om een 25% verscherpte EPL te realiseren wordt in de prestatiekaart van de Stimuleringsregeling Lokaal Klimaatbeleid (SLOK) gezien als ‘voorlopend’.
GPR Gebouw is een niet wettelijk verplicht instrument dat helpt bij het implementeren van duurzaam bouwen. Het laat de uitvoerder hierbij vrij welke precieze duurzaamheidsmaatregelen getroffen worden, zolang de gewenste score maar wordt gehaald.
Voor GPR Gebouw (versie 4) geldt dat een 6 in principe gelijk staat aan het Bouwbesluit. Een 10 is het hoogst haalbare. In GPR Gebouw versie 3 stond het bouwbesluit gelijk aan een 5. In GPR Gebouw worden een breed scala aspecten van duurzaamheid meegenomen, onderverdeeld in de modules energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
Met de ambitie van “gemiddeld 7 of 8” wordt bedoeld dat voor gewone projecten een gemiddelde score van GPR Gebouw = 7 behaald moet worden, met minimaal een 7 voor het aspect energie.
Voor projecten die voldoen aan de criteria voor kansrijke projecten geldt dat er een gemiddelde score van GPR Gebouw = 8 behaald moet worden, met minimaal een 8 voor het aspect energie.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen in woon- en/of werkgebieden als gevolg van risicovolle activiteiten, zoals het gebruik of de opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven of het transport van gevaarlijke stoffen over de weg of het spoor of door ondergrondse buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid is erop gericht dat de omgeving van risicovolle activiteiten zodanig wordt beschermd dat er tenminste een minimale (aanvaardbare) mate van veiligheid wordt gewaarborgd.
Externe Veiligheid wordt uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR).
Voor het plaatsgebonden risico geldt een wettelijke grenswaarde van 1* 10-6 voor kwetsbare objecten en 1*. 10-5 voor beperkt kwetsbare objecten.
Voor het groepsrisico geldt een richtwaarde (de oriëntatiewaarde , OW). Bevoegd gezag kan een overschrijding toestaan, mits afdoende gemotiveerd. Een toename van het groepsrisico moet altijd verantwoord worden.
PR: ongewenst (10-5 = grenswaarde voor beperkt kwetsbare objecten) | ||
10-6 = wettelijke grenswaarde PR voor kwetsbare bestemmingen | ||
Voor het milieuthema geluid wordt onderscheid gemaakt tussen lawaai afkomstig van wegverkeer, bedrijven en railverkeer. Deze keuze volgt uit het feit dat het geluid van de verschillende geluidsbronnen verschillend wordt ervaren. Omdat Maarn aan de A12 en het spoor is gelegen waar nu eenmaal hogere geluidsniveaus heersen, zijn Maarn, Maarsbergen en Driebergen apart opgenomen in sommige milieukwaliteitsprofielen.
Het thema “Groen en Natuur” is opgenomen in de milieukwaliteitsprofielen als indicatie voor de kwaliteit van het groen, zodat dit aspect niet wordt ‘vergeten’ in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In de tabel wordt uitgelegd wat er bedoeld wordt met de kernachtige omschrijving in de milieukwaliteitsprofielen.
De lichtniveaus in de milieukwaliteitsprofielen geven de lichtemissie op de gevel van woningen door verlichtingsinstallaties aan in Lux. De cijfers opgenomen in de milieukwaliteitsprofielen zijn afkomstig uit de richtlijnen van de NSVV en worden als algemeen passend beschouwd bij de gebiedstypen.
De luchtkwaliteit wordt uitgedrukt met de indicator stikstofdioxide (NO2) en fijn stof PM10.
De wettelijke grenswaarde ligt voor NO2 op 40 µg/m3 en voor PM10 op 32µg/m3. De gemiddelde waarden in de gebiedstypen overschrijden deze norm niet. Wel wordt de adviesrichtlijn van de WHO voor fijn stof van 20 µg/m3 overschreden. Een echt goede luchtkwaliteit (10µg/m3) is in Nederland nauwelijks te vinden, in deze regio liggen de achtergrondwaarden voor zowel NO2 als PM10 rond de 20µg/m3.
Redelijke luchtkwaliteit, ruim onder het wettelijke maximum Redelijk goede luchtkwaliteit; conform adviesrichtlijn WHO: 20 µg/m3 | ||
Het thema “verkeer” is opgenomen in de milieukwaliteitsprofielen omdat verkeer en milieukwaliteit een duidelijke relatie hebben. Het verminderen van autoverkeer en het stimuleren van fietsverkeer en het openbaar vervoer is wenselijk voor de milieukwaliteit van onze leefomgeving. De onderdelen Fietspaden, Fietsenstallingen en Openbaar Vervoer worden daarom in de milieukwaliteitsprofielen naar voren gebracht, zodat deze aspecten niet worden ‘vergeten’ in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De tabellen brengen de kwaliteit van de voorzieningen in beeld in relatie tot de omschrijving in de milieukwaliteitsprofielen.
Ontsluiting op weg met gemengd verkeer en/of hoge intensiteit | |
Ontsluiting op weg met gemengd verkeer en/of lage intensiteit | |
Het thema “Water” is opgenomen in de milieukwaliteitsprofielen als indicatie voor de gewenste kwaliteit van het water, zodat dit aspect niet wordt ‘vergeten’ in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het is opgesplitst in een onderdeel kwaliteit: de belevingswaarde en een onderdeel kwantiteit: het afkoppelen van water.
Voor de belevingswaarde wordt aangesloten op een onderzoek van Tauw (Visie dorpswateren)
In de tabel wordt uitgelegd wat er bedoeld wordt met de omschrijving in de milieukwaliteitsprofielen.
Lage waterkwaliteit, lage ecologische waarde, weinig doelsoorten Hoge waterkwaliteit, hoge ecologische waarde, veel doelsoorten | |
3. Gebruik van de milieukwaliteitsprofielen in ruimtelijke planprocessen
Ruimtelijke planprocessen zijn grofweg in te delen in vijf fasen. Daarin worden keuzes gemaakt die elk een product opleveren. Tijdens deze gefaseerde opbouw moet stap voor stap alle belangrijke milieu-informatie aan de orde komen. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende fasen:
Het schema in de figuur hiernaast laat deze werkwijze van het gebiedsgericht milieubeleid zien.
Hieronder is per fase van het planproces beschreven wat deze inhoudt, wat er gebeurt en wat de rol van milieu en de milieukwaliteitsprofielen daarbij is. In praktijk is er geen strikte scheiding tussen deze fasen en kunnen ze elkaar overlappen, worden overgeslagen of parallel lopen.
1. InitiatieffaseIn de initiatieffase zet de gemeente de koers uit voor de inhoud en aanpak van het planproces. Het plangebied en de opgave worden afgebakend. De ruimtelijke structuren van het gebied worden verkend en er wordt inzicht verkregen in de ruimtelijke opgave en de betrokken partijen. Het resultaat van deze fase wordt vastgelegd in een startnotitie of nota van uitgangspunten.
De milieu-inbreng richt zich op de agendering van de cruciale milieuambities, kansen en belemmeringen voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling.
Het is dan ook van groot belang reeds in de initiatieffase milieuvertegenwoordiging in de projectgroep te hebben. In deze fase beoordeelt de milieuvertegenwoordiging op hoofdlijnen het ruimtelijk initiatief en adviseert op de volgende aspecten:
2. DefinitiefaseIn de definitiefase wordt een samenhangend programma van eisen opgesteld voor het stedenbouwkundig plan. Het programma bevat een ruimtelijk programma, gekwantificeerde ambities en financiële toelichting, en dient als input en toets voor het ontwerp.
De milieu-inbreng omvat het opstellen van milieueisen, randvoorwaarden en wensen voor het programma van eisen. Deze werkzaamheden vinden plaats op basis van een basisinventarisatie: de milieukundige omgevingsverkenning. In deze fase wordt ook de definitieve milieuambitie voor het plan vastgesteld. Bij voorkeur wordt deze ambitie bepaald volgens het proces van het opstellen en toepassen van het gewenste milieukwaliteitsprofiel bij het gebiedstype dat voor het plan kenmerkend is.
3. OntwerpfaseIn de ontwerpfase wordt een breed gedragen en realiseerbaar plan ontworpen in zo concreet mogelijke termen en doelstellingen, en vastgesteld. In stappen wordt gewerkt naar een definitief stedenbouwkundig ontwerp: masterplan, schetsontwerp, voorlopig ontwerp. Daarnaast wordt een ontwikkelingsplan, grondexploitatie en een bestemmingsplan opgesteld.
De milieu-inbreng varieert van deelname aan het ontwerp/projectteam tot en met het verzorgen van de milieuonderzoeken en het opstellen van het milieuhoofdstuk van het bestemmingsplan. Milieu moet er voor zorgen dat de milieuambities die zijn opgenomen in het programma van eisen (definitiefase) zo veel mogelijk terugkomen in het uiteindelijke ontwerp.
In de ontwerpfase wordt ook gewerkt aan de concrete vertaling van het initiatief naar een ontwerp die past binnen het omschreven milieukwaliteitsprofiel en milieuambitie van het gebied.
In de realisatiefase wordt het plan uitgewerkt in concrete projecten en maatregelen, inclusief exploitatie en beheer. De realisatie begint met het bouwrijp maken, de aanleg van openbare werken en de ontwikkeling, uitwerking en uitvoering van bouwplannen.
De milieu-inbreng omvat de bewaking van de milieuambities van het plan. In de praktijk vertaalt dit zich naar uitvoeringsbegeleiding en –controles en opleveringsmetingen.
5. BeheerfaseDeze fase is gericht op de instandhouding van de kwaliteit van het plangebied. De verantwoordelijkheid voor de openbare ruimte ligt niet alleen bij de gemeente; ook bewoners, ondernemers en andere gebruikers van het plangebied hebben hierin een taak. Dat alles kan worden vastgelegd in een beheerplan.
De milieu-inbreng richt zich op de borging van de milieukwaliteit van het gebied; onder meer met behulp van monitoringsinstrumenten, (opleverings)controles en regelmatige voorlichting aan de gebruikers van het gebied.