Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Beuningen

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 gemeente Beuningen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBeuningen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 gemeente Beuningen
CiteertitelVerordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, artikel 8
  2. Wet werk en bijstand , artikel 60
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-02-201301-01-2013Nieuwe regeling

22-01-2013

Elektronsich gemeenteblad, via website Beuningen, 1 februari 2013

BW12.01192

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 gemeente Beuningen

De raad van de gemeente Beuningen,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d. 27 november 2012,

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel i, van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 60b van de Wet werk en bijstand bij verordening te regelen,

 

BESLUIT:

vast te stellen de hierna volgende

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 gemeente Beuningen

Artikel 1. Definitiebepaling

In deze Verordening wordt onder een recidiveboete, een bestuurlijke boete verstaan als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 2. De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening

Het college verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen.

Artikel 3. Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 kan/kunnen belanghebbende(n) verzoeken om de huur dan wel hypotheekrente na aftrek van huurtoeslag respectievelijk hypotheekrenteaftrek, gedurende de in artikel 2 genoemde periode direct vanuit de bijstand te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast.

  • 2.

    Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen indien belanghebbende(n) redelijkerwijs over voldoende gelden kan/kunnen beschikken om de genoemde drie maanden in het levensonderhoud te voorzien dan wel redelijkerwijs deze gelden op korte termijn kan/kunnen verwerven.

Artikel 4. Verrekenen met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht

  • In afwijking van het bepaalde in artikel 2 verrekent het college het openstaande boetebedrag met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor zover:

    • a.

      toepassing van artikel 2 en 3 onaanvaardbare consequenties heeft voor de belanghebbende(n); dan wel

    • b.

      de gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren.

  • 2.

    Bij toepassing van het in lid 1 gestelde, bedraagt de beslagvrije voet:

    • a.

      de eerste maand 0 % van de toepasselijke bijstandsnorm;

    • b.

      de tweede maand 90% van de toepasselijke bijstandsnorm;

    • c.

      de derde maand 90% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 5. Beleid

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bepalen in die situaties waarin deze Verordening niet voorziet.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze Verordening beleidsregels vaststellen.

Artikel 6. Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt/uitkeringsgerechtigde afwijken van de bepalingen in deze Verordening, indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze Verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

Artikel 8. Citeertitel

Deze Verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013.

 

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering

Van 22 januari 2013

De raad voornoemd.

De griffier, De voorzitter,

Algemene Toelichting

Per 1 januari 2013 treedt de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking. Met de Wet krijgt het college de plicht om een boete op te leggen indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De eerdere bevoegdheid om een maatregel in deze situatie op te leggen verdwijnt. De hoogte van de boete is daarbij in beginsel gelijk aan het bedrag dat belanghebbende te veel aan bijstand heeft ontvangen.

Is sprake van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht (recidive) dan wordt deze boete in beginsel verhoogd tot 150% van het te veel ontvangen bedrag. Naast deze verhoging krijgt het college daarbij ook de bevoegdheid om in de eerste drie maanden na oplegging van de boete de bijstand volledig te verrekenen met de openstaande boetevordering.

 

In eerste instantie had de wetgever voorzien in een plicht tot volledige verrekening van de boetevordering. Bij amendement is deze verplichting echter omgezet in een bevoegdheid, zodat de gemeente de mogelijkheid heeft om daar waar volledige verrekening onwenselijke effecten heeft (denk b.v. aan hogere maatschappelijke kosten vanwege huisuitzetting) de verrekening aan te passen, dan wel bij de verrekening de beslagvrije voet volledig te respecteren. De Wet werk en bijstand verplicht de gemeenteraad in dit kader bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot het gebruik van deze bevoegdheid.

 

Opgemerkt zij nog dat de Verordening enkel de verrekening regelt van bijstandsafhankelijken die te maken krijgen met een door het college zelf opgelegde recidiveboete. Is de recidiveboete opgelegd op het moment dat belanghebbende elders bijstand ontvangt, dan kan het boete opleggende college het bijstandsverstrekkende college verzoeken om conform de regels van het boete opleggende college tot verrekening over te gaan. Mocht belanghebbende tussentijds het bijstandsverstrekkende college verzoeken de beslagvrije voet alsnog te respecteren, dan is dit college bij de verrekening daaraan gehouden.

 

Artikelgewijze toelichting V erordening

 

Artikel 1

Behoeft geen nadere toelichting

Artikel 2

Artikel 4:93, vierde lid, van Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat verrekening niet mogelijk is voor zover beslag op de vordering nietig zou zijn. Concreet houdt dit in dat bij verrekening in beginsel rekening moet worden gehouden met de beslagvrije voet zoals deze zijn regeling vindt in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals reeds aangegeven geeft de Wet werk en bijstand het college de bevoegdheid om deze bepaling in de eerste drie maanden na oplegging van de boete buiten toepassing te laten. Het college mag dus de openstaande boetevordering (zowel de recidiveboete als een wellicht nog openstaand bedrag in verband met de eerdere boete) in deze eerste drie maanden volledig met een eventueel bijstandsrecht verrekenen.

 

In eerste instantie was deze verrekening – gelijk nog steeds in de IOAW en IOAZ – als een verplichting opgenomen in de Wet. De Kamer achtte echter - juist bij bijstandsverlening – het risico reëel dat zich situaties zouden kunnen voordoen waarbij de uiteindelijke totale maatschappelijke kosten beduidend hoger lagen dan het met deze invorderingsmethodiek bereikte resultaat. Reden voor de Kamer om de gemeente in dit kader meer handelingsvrijheid te geven, om juist in deze individuele situaties af te kunnen wijken van het principe. Vandaar dat bij de verrekening met de bijstand niet gesproken wordt over een plicht, maar over een bij verordening nader in te kaderen bevoegdheid.

 

In deze Verordening is er voor gekozen om in lijn met deze bedoeling uit te gaan van het principe van volledige verrekening, om vervolgens in artikel 3 en 4 de mogelijkheden te benoemen om van dit principe af te wijken. Dat deze uitzonderingsmogelijkheden in artikel 3 en 4 genoemd zijn, vloeit voort uit het feit dat te verwachten valt dat een groep mensen als gevolg van de recidiveboete in grote maatschappelijke problemen komt, bijvoorbeeld door het niet kunnen doen van boodschappen of het niet kunnen betalen van de zorgpremie. Gezien de verwachting dat dit geen incidenteel geval is, is ervoor gekozen in de Verordening aan te geven welk beleid in dergelijke gevallen gevoerd wordt.

Artikel 3

Zoals in de toelichting op artikel 2 aangegeven zijn in artikel 3 en 4 de mogelijkheden om van het in artikel 2 benoemde principe af te wijken nader uitgewerkt. Artikel 3 voorziet daarbij in de mogelijkheid voor belanghebbende om het college te verzoeken om in ieder geval de huur (en bij een eigendomswoning de hypotheekrente onder aftrek van de in dit kader ontvangen belastingteruggave en eventueel ontvangen bijzondere bijstand) via de bijstand te laten doorbetalen. Gedachte hierachter is dat met name moet worden gevreesd dat belanghebbende wanneer hij drie maanden van bijstand verstoken blijft het risico loopt dat hij vanwege de ontstane achterstand in de woonlasten uit huis wordt geplaatst met allerlei eventuele extra kosten voor de maatschappij. Om dit te voorkomen voorziet deze bepaling in de mogelijkheid dat het college het te verrekenen bedrag kan aanpassen, zodat alsnog vanuit de bijstand de woonlasten kunnen worden doorbetaald. Wel is gekozen voor een directe doorbetaling aan de verhuurder/hypotheekverstrekker om te voorkomen dat de bijstand voor andere zaken wordt ingezet, waardoor alsnog het risico van huisuitzetting reëel blijft.

 

In het tweede lid van artikel 3 is daarnaast bepaald dat een verzoek tot doorbetaling zonder meer wordt geweigerd indien belanghebbende in redelijkheid over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel in redelijkheid deze gelden op korte termijn kan verwerven.

 

Gesproken wordt over gelden, niet over middelen. Van het in de Wet werk en bijstand gedefinieerde middelen begrip zijn immers een aantal posten uitgesloten. Denk dan bijvoorbeeld aan bedragen die belanghebbende heeft ontvangen in het kader van een immateriële schadevergoeding of bedragen waarover belanghebbende wel beschikt, maar die bij saldering met de openstaande schulden geen aan te spreken vermogen opleveren. Dit zijn echter wel gelden die belanghebbende in deze situatie kan aanspreken voor zijn levensonderhoud, voor zover hij er in ieder geval in redelijkheid over kan (gaan) beschikken.

 

Iemand kan onder andere redelijkerwijs over gelden gaan beschikken, indien het redelijk is dat hij ofwel binnen afzienbare tijd vermogensbestanddelen te gelde weet te maken ofwel op korte termijn werk weet te aanvaarden.

 

Belanghebbende kan natuurlijk altijd al zijn bezittingen verkopen en op die wijze over gelden gaan beschikken, maar het is niet redelijk dat het college in deze van belanghebbende verlangt dat hij bezittingen verkoopt die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn (denk aan z’n meubels of bed). En natuurlijk kunnen inkomsten worden verworven door werk te aanvaarden, maar indien de afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt heel groot is, is het niet reëel om te verwachten dat hem dit op zeer korte termijn zal lukken. In dit soort situaties kan dus niet met een beroep op het tweede lid een verzoek tot doorbetaling zonder meer worden afgewezen.

 

Dat gesproken wordt over een verzoek houdt in dat belanghebbende zelf in actie moet komen zo hij de verrekening wil laten aanpassen. Dat houdt tevens in dat zo’n verzoek ook lopende de drie maanden van verrekening kan worden gedaan, mocht bijvoorbeeld plots blijken dat huisuitzetting dreigt of dat verwachte inkomsten uitblijven.

Artikel 4

In artikel 4 zijn twee redenen of situaties benoemd waarin het college ondanks de in de Wet opgenomen bevoegdheid toch de beslagvrije voet bij verrekening in acht neemt. Tijdens de parlementaire behandeling zijn expliciet de onaanvaardbare consequenties voor eventuele minderjarige kinderen en de gezondheidssituatie van (een van de) belanghebbende(n) genoemd. Dit artikel geeft vervolgens ook aan tot welke percentages het college de beslagvrije voet in acht neemt, indien de toepassing van het in artikel 2 gestelde tot maatschappelijk onaanvaardbare situaties leidt. Een beslagvrije voet van 0% betekent dat iemand deze maand niet over een uitkering kan beschikken. Als de beslagvrije voet tot 90% in acht wordt genomen, betekent dit dat iemand 90% van de normale uitkering krijgt. Als iemand normaal € 1000,-- per maand aan uitkering ontvangt, houdt diegene, bij toepassing van de beslagvrije voet tot 90% € 900,-- per maand aan uitkering over.

Artikel 5

De beslissingen in het eerste lid zijn onderworpen aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, zodat ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen moet worden.

In de beleidsregels uitvoering sociale zaken (kortweg de Busz) bedoeld in het tweede lid, kan het college nadere beleidsregels vaststellen ten behoeve van de uitvoering van deze Verordening.

Artikel 6

De hardheidsclausule geldt in “bijzondere gevallen”. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moeten in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken. Het afwijken kan alleen maar ten gunste van de cliënt/uitkeringsgerechtigde en nooit ten nadele.

Artikel 7 en 8

Behoeven geen nadere bespreking.