Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wijchen

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWijchen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen 2013
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening wordt vervangen door de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen 2015. Het besluit maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Wijchen vervalt van rechtswege met onderhavige intrekking.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5 
  2. Gemeentewet, art. 149 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-01-2015nieuwe regeling

06-12-2012

Wegwijs, 19-12-2012

12 AZ 210

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen 2013

De raad van de gemeente Wijchen,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 oktober 2012;

gelet op de artikelen 4, 5, 15 eerste lid, 19 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 149 van de Gemeentewet;

BESLUIT:

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen, 2013.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanmelding: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij maatschappelijke ondersteuning zoekt omdat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek;

  • b.

    Aanvraag: het verzoek van de belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening;

  • c.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt of kan worden, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten;

  • d.

    Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die voor alle burgers woonachtig in de gemeente op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure;

  • e.
  • f.

    Beleidsregels: beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen;

  • g.

    Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen;

  • h.
  • i.

    Budgethouder: een persoon aan wie als gevolg van deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • j.

    Collectieve voorziening: een voorziening die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt.

  • k.

    College: College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen;

  • l.

    Compensatieplicht: de plicht van het college om aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is;

  • m.

    Eigen bijdrage: een bijdrage die bij de verstrekking van een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de beleidsregels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • n.

    Eigen aandeel:een bijdrage die bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming betaald moet worden en de waarop de beleidsregels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • o.

    Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om daarmee een voorziening aan te schaffen voor het te bereiken resultaat;

  • p.

    Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd;

  • q.

    Gesprek: het contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen;

  • r.

    Hoofdverblijf: de woonruimte waar de belanghebbende daadwerkelijk de meeste nachten per jaar verblijft;

  • s.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • t.

    Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 van de Wmo wordt verstrekt;

  • u.

    Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt;

  • v.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura;

  • w.

    Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving;

  • x.

    Voorliggende voorziening: een verzamelnaam voor alle voorzieningen buiten deze verordening waarop de belanghebbende aanspraak zou moeten maken dan wel een beroep op zou moeten doen ter oplossing van de ondersteuningsvraag;

  • y.

    Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening;

  • z.
  • aa.

    Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden;

  • bb.
  • cc.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijke, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen of te laten treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2. Zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie

Een belanghebbende is zelfredzaam en in staat tot maatschappelijke participatie wanneer blijkt dat deze zelf of met behulp van zijn eigen sociale netwerk in staat is de nodige voorzieningen te regelen c.q. te laten regelen en te financieren om daarmee te (kunnen blijven) participeren in de maatschappij.

Artikel 3. De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4, eerste lid, van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

  • 1.

    wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    wonen in een geschikt huis;

  • 3.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • 4.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • 5.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • 6.

    het zich verplaatsen in en om de woning;

  • 7.

    het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • 8.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Hoofdstuk 3. Aanmelding, het gesprek en de aanvraag

Artikel 4. Scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1.

    Aan een aanvraag voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet gaat een aanmelding voor een gesprek vooraf indien:

    • a.

      de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

    • b.

      de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

    • c.

      belanghebbende of het college daarom verzoekt.

  • 2.

    Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen vervalt het gestelde in het eerste lid.

Artikel 5. Aanmelding voor een gesprek

Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan bij Vraagwijzer, of een andere door het college aangewezen instantie, door of namens een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren.

Artikel 6. Het gesprek

  • 1.

    In het gesprek wordt met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen;

  • 2.

    In het geval er sprake is van mantelzorg kan tevens de mantelzorger voor het gesprek worden uitgenodigd.

Artikel 7. Het verslag

  • 1.

    Van het gesprek wordt een verslag gemaakt. Opmerkingen van de belanghebbende en, indien van toepassing de mantelzorger, over dit verslag worden als bijlage aan het verslag toegevoegd.

  • 2.

    Na het voeren van een gesprek kan een belanghebbende, gebruik makend van het ondertekende verslag van het gesprek, dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.

  • 3.

    Uitsluitend een door de belanghebbende ondertekend verslag kan als aanvraagformulier worden aangemerkt voor het indienen van een aanvraag voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.

Artikel 8. De aanvraag

  • 1.

    De aanvraag van een individuele voorziening wordt schriftelijk ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt, als er een ondertekend verslag van het gesprek aanwezig is, dit ondertekende verslag als aanvraagformulier beschouwd.

  • 3.

    Belanghebbende dient op verzoek een geldig paspoort, Nederlandse identiteitskaart of rijbewijs te overleggen.

Hoofdstuk 4. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 9. Het maken van een afweging

  • 1.

    Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college het verslag van het gesprek, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het onderzoek richt zich op de noodzaak en mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat. Het college gaat uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende, zijn sociale netwerk, en houdt tevens rekening met de capaciteit van de belanghebbende om zelf in de kosten van maatregelen te kunnen voorzien.

  • 2.

    Alle voorliggende, algemeen gebruikelijke, collectieve en algemene voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden eerst beoordeeld.

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten

Artikel 10. Een schoon en leefbaar huis

  • 1.

    Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

  • 2.

    Als het gaat om een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3.

    Indien belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 11. Wonen in een geschikt huis

  • 1.

    Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar belanghebbende het hoofdverblijf heeft. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

  • 2.

    Als het gaat om het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt. Een verhuiskostenvergoeding kan dan wel verstrekt worden.

Artikel 12. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 1.

    Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen.

  • 2.

    Als het gaat om het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 13. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 1.

    Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en zonodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

  • 2.

    Als het gaat om het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 14. Het thuis kunnen$ zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 1.

    Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2.

    Als het gaat om het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 15. Zich verplaatsen in en om de woning

  • 1.

    Het zesde te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2.

    Als het gaat om het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 16. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1.

    Het zevende te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2.

    Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare scootmobielpool of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in de vorige leden genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 17. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

  • 1.

    Het achtste te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

  • 2.

    Als het gaat om de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen als bedoeld in artikel 16 lid 2.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Hoofdstuk 5. Individuele voorzieningen

Voorwaarden en weigeringsgronden

Artikel 18. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Een individuele voorziening wordt pas toegekend als blijkt dat een niet-individuele voorziening niet of niet voldoende de ondervonden beperkingen compenseert en/of een niet-individuele voorziening niet in alle redelijkheid toegankelijk of bruikbaar is voor de belanghebbende.

  • 2.

    Het recht op een individuele voorziening geldt alleen als:

  • a.

    deze langdurig noodzakelijk is om het resultaat te bereiken, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat;

  • b.

    de te verstrekken individuele voorziening, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst compenserende voorziening aan te merken is;

  • c.

    deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 3.

    De belanghebbende heeft geen recht op een individuele voorziening als:

  • a.

    De voorziening voor een persoon als de belanghebbende algemeen gebruikelijk is;

  • b.

    De belanghebbende zijn woonplaats niet heeft in de gemeente Wijchen;

  • c.

    Er aan de kant van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperking(en) waarvoor de individuele voorziening wordt aangevraagd;

  • d.

    De aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van beslissen heeft gemaakt, tenzij het college uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor het maken van deze kosten;

  • e.

    Voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

  • f.

    Voor zover de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor de sociale woningbouw.

  • g.

    Voor zover belanghebbende onvoldoende medewerking verleent.

Hulp bij het huishouden

Artikel 19. Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 20. Soorten individuele voorziening hulp bij het huishouden

De in artikel 19 genoemde individuele voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    hulp bij het huishouden 1 (HH1):

    • schoonmaken woonruimte, slaapkamer, sanitair, keuken;

    • zorg voor textiel (wassen/strijken), onderhoud van kleding en schoeisel;

    • zorg voor de voeding (voorbereiden, serveren, afwassen, opruimen);

    • bed opmaken, beperkte zorg voor huisdieren.

    • boodschappen voor het dagelijkse leven;

  • b.

    hulp bij het huishouden 2 (HH2):

    • alle aspecten genoemd onder hulp bij het huishouden 1;

    • hulp bij de dagelijkse organisatie van de huishouding (planning, aandacht voor hygiëne, beheer van de levensmiddelenvoorraad);

    • opvang/verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten;

    • instructie, advies en voorlichting gericht op het huishouden;

    • sturing of stimulering bij het (deels) zelf uitvoeren van activiteiten.

Artikel 21. Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren en minuten per week.

Artikel 22. Omvang van het persoonsgebonden budget

Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen.

Thuisbegeleiding

Artikel 23. Vormen van thuisbegeleiding

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening ter ondersteuning van een persoon met beperkingen op grond van een psychosociaal probleem in het herstellen of handhaven van de zelfredzaamheid en zinvolle dagbesteding bij een beperkt regelvermogen, kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene ondersteunende begeleiding of gezinsbegeleiding;

  • b.

    thuisbegeleiding in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan thuisbegeleiding.

Artikel 24. Omvang van de thuisbegeleiding

De omvang van de thuisbegeleiding wordt uitgedrukt in uren en minuten per week.

Artikel 25. Omvang van het persoonsgebonden budget

Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen.

Woonvoorzieningen

Artikel 26. Vormen van woonvoorzieningen

Ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden kan het college de volgende woonvoorzieningen verstrekken :

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 27. Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 26 onder b, c en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een tegemoetkoming in verband met huurderving;

  • e.

    een tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting;

  • f.

    een tegemoetkoming voor de kosten van reparatie, keuring en onderhoud van een voorziening;

  • g.

    hulphond;

  • h.

    uitraasruimte.

Artikel 28. Uitsluitingen

Geen voorzieningen worden getroffen aan:

  • a.

    hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

  • b.

    woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of dat voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 29. Hoofdverblijf en bezoekbaar maken woning

  • 2.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of op korte termijn zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

  • 4.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 5.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen vastgesteld maximumbedrag.

  • 6.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 30. Aanvullende afwijzingsgronden

Bij het te bereiken resultaat van het normaal gebruik kunnen maken van de woning wordt, geen individuele voorziening getroffen indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe, op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, extra trapleuningen, het aanbrengen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren en het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en daarmee geen sprake is van een onverwacht intredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft;

  • f.

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • g.

    de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • h.

    in de verlaten woonruimte geen problemen bestonden met het normale gebruik van de woning;

  • i.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 31. Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 32. Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoerspas voor gebruik van het collectief vervoer, waarmee een korting wordt verkregen op het normale tarief;

  • c.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

  • e.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening.

Artikel 33. Voorrang van het collectief vervoer

  • 1.

    Een belanghebbende als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 32 onder a en b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om:

    • a.

      gebruik te maken van het openbaar vervoer of

    • b.

      het openbaar vervoer niet compenserend is.

  • 2.

    Een belanghebbende als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 32 onder c en d en e vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om gebruik te maken van een collectief systeem als bedoeld in artikel 32, onder b of voor wie dit systeem niet compenserend is.

Artikel 34. Omvang in gebied en in kilometers

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 3.

    De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Rolstoelvoorziening

Artikel 35. Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura; deze voorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt en na afloop van de bruikleenperiode ingenomen.

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 36. Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel

Hoofdstuk 6. Vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 37. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Wanneer de belanghebbende op grond van de beperkingen die hij ondervindt speciale uitvoeringen nodig heeft van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn en zijn zelfredzaamheid als bedoeld in artikel 2 ontbreekt, komen alleen de meerkosten voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 38. Vormen en keuzevrijheid

  • 1.

    Een individuele voorziening kan door het college worden verstrekt in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming.

  • 2.

    De belanghebbende heeft de keuzevrijheid om in plaats van de voorziening in natura een persoonsgebonden budget te ontvangen, tenzij het college van oordeel is dat er overwegende bezwaren zijn als bedoeld in artikel 6 van de wet.

  • 3.

    Het college legt in de beleidsregels vast in welke situaties sprake is van overwegende bezwaren.

Artikel 39. Verstrekking in natura

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening is;

    • b.

      wat de duur is van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening in natura verstrekt wordt en

    • d.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

  • 2.

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Artikel 40. Verstrekking als persoonsgebonden budget

  • 1.

    De omvang van het persoongebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor de kosten voor onderhoud, zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen.

  • 2.

    In de beschikking wordt vastgelegd:

    • a.

      voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden;

    • b.

      wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen;

    • c.

      wat de looptijd is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is, en;

    • d.

      op welke wijze het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald.

  • 3.

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

  • 4.

    De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld en uitbetaald, wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen.

Artikel 41. Verstrekking als financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • c.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld, en;

    • d.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is.

  • 2.

    Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel of eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

  • 3.

    Het college legt in het besluit de geldende tegemoetkomingen vast.

Artikel 42. Eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1.

    Aanvrager die op grond van deze verordening in aanmerking wordt gebracht voor een individuele voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    Aanvrager die op grond van deze verordening in aanmerking wordt gebracht voor een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is een eigen aandeel verschuldigd.

  • 3.

    Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen de omvang van deze eigen bijdrage en eigen aandeel vast met inachtneming van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen

Artikel 43. Onderzoek en advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten uit te nodigen:

    • a.

      om in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te verzoeken die inlichtingen te verstrekken die naar het oordeel van het college nodig zijn om een besluit te kunnen nemen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien dit naar het oordeel van het college, mede gelet op de aard of de samenloop van de problematiek, noodzakelijk is voor een zorgvuldige besluitvorming.

  • 3.

    Een belanghebbende is verplicht aan het college of door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4.

    Wanneer de adviserende instantie geen advies af kan geven, omdat de belanghebbende uit nalatigheid op het afgesproken tijdstip verschijnt, kan de gemeente de door adviseur in rekening gebrachte kosten verhalen op de belanghebbende.

Artikel 44. Heronderzoek

Het college is bevoegd, na de verstrekking van een voorziening krachtens de wet een heronderzoek uit te voeren om vast te kunnen stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot het verstrekken van een voorziening, gewijzigd zijn.

Artikel 45. Intrekking

  • 1.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of deze verordening;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      de voorziening ten onrechte is verstrekt en de belanghebbende dit wist of redelijkerwijs heeft kunnen weten;

    • d.

      de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 46. Terugvordering en verrekening

  • 1.

    Ingeval het recht op een voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken, kan het college op basis daarvan een ten onrechte betaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget terugvorderen.

  • 2

    . Ingeval het recht op een in eigendom of bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 3.

    Het college is bevoegd een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is uitgekeerd, te verrekenen met een vordering van een geldschuld op grond van deze wet of de WWB.

  • 4.

    Het college is bevoegd een geldschuld, die het gevolg is van onverantwoord gebruik van een hulpmiddel, te verrekenen met een vordering van een geldschuld op grond van deze wet of de WWB.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 47. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 48. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

In de gevallen, de uitvoering van deze Verordening betreffend, deze Verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 49. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

Artikel 50. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast.

Artikel 51. Bekendmaking, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

  • 3.

    De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010, zoals is vastgesteld door de raad op 25 februari 2010 wordt ingetrokken.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen 2013.

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Wijchen in zijn openbare vergadering van 6 december 2012

De voorzitter, de griffier

Toelichting

Achtergrond

De opbouw van deze verordening is anders dan die van de voorafgaande verordening(en). Het zwaartepunt in de verordening ligt op de kern van de wet, “de compensatieplicht”, het “gesprek” en de te bereiken resultaten in het kader van “De Kanteling”. Dit is een proces, ingezet door samenwerking tussen de VNG enerzijds en CG-Raad en gezamenlijke Ouderenbonden anderzijds, om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”.

Uiteraard wordt in de verordening begonnen met het kernbegrip compensatieplicht zoals geschetst in artikel 4, eerste lid, van de wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan). Omdat er geen begripsomschrijving van de compensatieplicht in de wet is opgenomen, is dat in de verordening in artikel 1 gedaan. Verder is in hoofdstuk 2 de compensatieplicht (inspanningsverplichting) voor de gemeente conform de uitgangspunten van de gemeenteraad verwoord. De beleidsvrijheid in de wet is daarmee nader ingevuld, waarbij rekening is gehouden met de meest recente jurisprudentie. Bij de plicht tot compenseren wordt uitgegaan van de persoonlijke situatie waarin een aanvrager zich bevindt. Bij de afhandeling van een melding of aanvraag is niet de gevraagde voorziening leidend, maar de eigen kracht (aanwezige zelfredzaamheid en (on)mogelijkheden) van de aanvrager. Dit betekent dus dat zowel de gemeente als de aanvrager een verantwoordelijkheid heeft. De gemeente heeft de verplichting om (individuele) voorzieningen te verstrekken in situaties waaruit blijkt dat dit nodig is. De aanvrager heeft zijn eigen verantwoordelijkheid in het helpen oplossen of mogelijk maken van een oplossing voor de ondervonden problemen. Samen wordt er dus gezocht naar een oplossing!

Na behandeling van de compensatieplicht ligt het zwaartepunt in de verordening op het “gesprek” en op de te behalen resultaten in plaats van op te verstrekken voorzieningen. Het zogenaamde gesprek is een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn en kunnen deze eventueel aangevraagd worden. Ook daarbij is rekening gehouden met de meest recente jurisprudentie in het kader van de wet, met name die van de Centrale Raad van Beroep.

Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het gesprek en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen. Het is zelfs mogelijk een keuze te maken die leidt tot invulling van beide fasen door verschillende personen binnen de gemeente of in samenwerking met andere organisaties. Zo zou het gesprek gevoerd kunnen worden door een dicht bij de compensatiebehoevende staande professional (zoals een ouderenadviseur of een medewerker van MEE), terwijl de fase van de concrete aanvraag voor een individuele voorziening een taak is van de gemeente (participatieconsulent).

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ad a. Aanmelding

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. De aanmelding heeft geen juridische status. Het geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek wordt een verslag gemaakt dat, mits ondertekend, als aanvraag kan dienen. Overigens blijft de aanvrager vrij om direct een aanvraag in te dienen.

Ad b. Aanvraag

De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en betrokkene goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende aanvrager een nieuwe aanvraag doet.

De aanvraag kan schriftelijk of elektronisch gedaan worden.

Ad c. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatievakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare voorzieningen. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

Ad d. Algemene voorziening

Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:

  • -

    De dagrecreatie voor ouderen

  • -

    De sociale alarmering

  • -

    De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

  • -

    De maaltijdservice en het eetcafé

  • -

    Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

  • -

    De (ramen)wasservice

  • -

    De rolstoelpools en scootermobielpools voor incidentele situaties

  • -

    De kort durende huishoudelijke hulp

  • -

    Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

Ad e. Awb

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad f. Beleidsregels

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad g. Belanghebbende

Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen. Onder belanghebbende kan dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene.

Ad h. Besluit

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad i. Budgethouder

De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Ad j. Collectieve voorziening

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld. Een Wmo pas voor dit vervoer wordt wel individueel verstrekt.

Cvv met een Wmo-vervoerspas is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

Ad k. College

Deze bepaling spreekt voor zich

Ad l. Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:

4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:

Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

Ad m. eigen bijdrage

Ad n. eigen aandeel

Ad o. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet perse een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad p. Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

Ook van minderjarigen in een leefeenheid worden hand- en spandiensten verwacht. Hiermee wordt rekening gehouden bij de vaststelling van de omvang van de benodigde hulp.

Ad q. Gesprek

Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college, die samen met betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert waar betrokkene en zijn mantelzorger(s) problemen ondervindt, wat betrokkene nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in die gesprekken al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag die leidt tot een beschikking. Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag. Het verslag van het gesprek zal dan ook bij de aanvraag worden gevoegd.

Wie direct een aanvraag wil doen zonder gesprek verplaatst in feite het gesprek naar het moment van na de aanvraag. Zonder gesprek, of beter gezegd zonder het onderzoek dat tijdens het gesprek plaatsvindt, zal het lastig kunnen zijn maatwerk te leveren.

Ad r. Hoofdverblijf

De compensatieplicht strekt zich uit tot de inwoners van de gemeente. Uit de feiten en omstandigheden moet blijken of een aanvrager daadwerkelijk duurzaam in de gemeente woont. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Ook inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie is onderdeel van het onderzoek.

Ad s. Huisgenoot

Dit geeft een begripsomschrijving van een meerderjarig persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk in een huis woont.

Ad t. Individuele voorziening

In dit onderdeel wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

Ad u. Mantelzorger

Dit geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de wet die geeft in artikel 1 lid 1 onder b.

Ad v. Persoonsgebonden budget

Dit onderdeel beschrijft het persoonsgebonden budget als een geldbedrag bedoeld om het te bereiken resultaat te realiseren.

Ad w. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

Ad x. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn: algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

Ad y. Voorziening in natura

Omschreven is in dit onderdeel wat een voorziening in natura is.

Ad z. Wet

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad aa. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

Ad bb. WWB

Deze bepaling spreekt voor zich

Ad cc. Zelfredzaamheid

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting van het amendement-Miltenburg c.s.(30 131, nr. 65) dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht. Daarnaast is in hoofdstuk 2 de compensatieplicht van de gemeente nader ingevuld door te omschrijven wanneer iemand wordt geacht zelfredzaam en in staat tot maatschappelijke participatie te zijn.

Artikel 2. Zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie

Met deze bepaling is met inachtneming van de bedoeling van de wetgever en recente jurisprudentie nadere invulling gegeven aan voor welke inwoners de compensatieplicht van de gemeente geldt. Wanneer iemand zelf of met behulp van zijn omgeving in staat is een voorziening te regelen, te bekostigen en/of te financieren is sprake van zelfredzaamheid waardoor maatschappelijke participatie tot de eigen mogelijkheden behoort. Ondersteuning vanuit de gemeente is dan niet verplicht.

Omdat de wet maatwerk vereist zal telkens in het individuele voorliggende geval bovenstaand uitgangspunt beoordeeld moeten worden. Bij dit onderzoek houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de ondersteuningsvrager, maar ook met de capaciteit van de ondersteuningsvrager om zelf in de kosten van de benodigde maatregelen/voorzieningen te kunnen voorzien.

Artikel 3. De te bereiken resultaten

Er zijn uit de in artikel 4 van de wet genoemde doelstellingen van de compensatieplicht acht te bereiken resultaten afgeleid:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Op deze acht terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad van Beroep spreekt over resultaatverplichting.

Deze resultaten zijn afkomstig uit de eerste bouwsteen die het resultaat was van het VNG-project `De Kanteling` en is als brochure onder de titel `Denken in resultaten. Bouwsteen voor een nieuwe modelverordening Wmo` uitgebracht.

Hoofdstuk 3. Aanmelding, het gesprek en de aanvraag

Artikel 4. Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties, namelijk wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening, wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen, of indien ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt, dient een aanvraag voorafgegaan te worden door het gesprek. Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als betrokkene aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek.

Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

Artikel 5. Aanmelding voor een gesprek

Artikel 5 bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt middels een aanmelding. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hoort te volgen. Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan, hetgeen in principe niet automatisch voor een formele aanvraag, zoals bedoeld in artikel 8, geldt.

Als een aanmelding is gedaan binnen een bepaald aantal werkdagen dient een afspraak voor het gesprek gemaakt te worden. Dit is van belang, omdat de belanghebbende direct het gevoel dient te hebben serieus genomen te worden. Een vlotte afspraak duidt daar (onder andere) op. Een aanmelding die daarna gedurende enkele weken blijft liggen zonder enige activiteit rond het maken van een afspraak wekt niet het vertrouwen dat men serieus wordt genomen. Bovendien geeft een aanmelding aan dat betrokkene een probleem ervaart. Het is van belang te laten blijken dat er vaart gezet wordt achter het oplossen van een probleem. En tot slot mag de extra stap van het gesprek niet leiden tot tijdverlies, het gesprek zou moeten leiden tot tijdwinst.

Artikel 6. Het gesprek

Algemeen

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

  • -

    De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

  • -

    De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

  • -

    De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

  • -

    De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

  • -

    Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

  • -

    De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, het eigen sociale netwerk, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

  • -

    De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, eerste lid, onder g, sub 6, van de Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

Momenteel wordt het gesprek gevoerd door zorgconsulenten van Vraagwijzer. Doordat het gesprek geheel vanuit de belanghebbende gevoerd moet worden, kan de gemeente er in de toekomst voor kiezen het gesprek niet zelf te voeren, maar uit te besteden aan een professional, of professionele vrijwilliger, die na het gesprek niet ook de eventuele besluitvorming rond een individuele voorziening moet behandelen. Als beide onderdelen door één persoon worden ingevuld zou het idee kunnen ontstaan dat bij het gesprek de te verlenen individuele voorziening al een rol speelt, terwijl dat absoluut niet de bedoeling is.

Omdat het op zich al van belang is dat het gesprek uitmondt in volstrekte duidelijkheid over datgene wat in het gesprek is aangegeven, is er voor gekozen dit gesprek uit te laten monden in een verslag, dat voor akkoord wordt getekend, zodat het verslag indien gewenst als aanvraag gebruikt kan worden indien individuele voorzieningen noodzakelijk blijken.

Het gesprek zal alleen gevoerd kunnen worden door een persoon die ter plekke uitstekend bekend is: kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen is onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Na dit gesprek moet een gemeente er immers van uit kunnen gaan dat alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, bekeken zijn. Het kan niet de bedoeling zijn dat dit na een aanvraag alsnog beoordeeld moet worden.

Mocht de gemeente nadat een aanvraag is ingediend behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats. Een dergelijk onderzoek past niet in een procedure als het gesprek waarbij belanghebbende en zijn wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en dat niet gericht is op een bepaalde individuele voorziening.

In praktijk wordt er een gespreksleidraad gebruikt aan de hand waarvan het gesprek gevoerd zal worden. Een dergelijke lijst is van belang om te zorgen dat er geen enkel mogelijk van belang zijnd punt vergeten wordt. Dit betekent niet dat het gesprek een starre opzet kan hebben: naast structuur die door de professional aangebracht kan worden is er de richting die de belanghebbende aan het gesprek geeft.

Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van betrokkene, een professional kan zich gemakkelijker aanpassen aan wisselende plaatsen dan een niet-professional, het kan relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen, enz. Ook is het mogelijk het ten kantore van degene die als professional aan het gesprek deelneemt te houden. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door allerlei omstandigheden (kleine kinderen?) een gesprek niet mogelijk of uiterst ingewikkeld is.

Verder is het mogelijk dat de belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

Artikelsgewijs

Lid 1

In het gesprek wordt met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen.

Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van een lijst van te bespreken punten die tegelijk met de bevestiging van de afspraak voor het gesprek aan belanghebbende wordt toegezonden. Een dergelijke lijst maakt het voor belanghebbende, indien hij dit wil, mogelijk zich voor te bereiden op het gesprek. Daardoor komen belanghebbende en de professional meer in een gelijke positie te verkeren dan zonder informatie vooraf. De lijst mag niet leiden tot een starre benadering van het gesprek door de lijst strikt te volgen. De lijst is bedoeld als ondersteuning.

Lid 2

Bepaalt dat in het geval er sprake is van mantelzorg, het gesprek zo mogelijk ook met de mantelzorger gevoerd zal worden.

Artikel 7. Het verslag

Lid 1

Van het gesprek wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt niet ter plekke gemaakt. Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

Artikel 8. De aanvraag

Lid 1

Dit spreekt voor zich

Lid 2

Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening wordt het verslag als aanvraagformulier aangemerkt voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek. Op de aanvraag is afdeling 4.1.1. van de Awb van toepassing.

Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden dat het een objectieve weergave van de situatie van betrokkene weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een objectieve onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag plaats moeten hebben.

Hoofdstuk 4. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 9. Het maken van een afweging

Lid 1

Het college neemt het verslag van het gesprek tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden. Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel. De gemeente Wijchen heeft de mogelijkheid om rekening te houden met de financiële draagkracht van de belanghebbende en eventuele partner om uit een oogpunt van kosten zelf in de voorziening te voorzien, omdat zelfredzaamheid zoals bedoeld in artikel 4 van de Wmo uitgangspunt is.

Lid 2

Alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, dienen eerst beoordeeld te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten

Artikel 10. Een schoon en leefbaar huis

Lid 1

In dit lid wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk).

Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is, zal meegenomen worden.

Lid 2

Hierin wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. Dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser.

Lid 3

Het derde lid gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal al dat onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen.

Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

Lid 4

Lid 4 bepaalt dat indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden.

Artikel 11. Wonen in een geschikte huis

Lid 1

Als het gaat om het wonen in een geschikt huis hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon en de levensfase.

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.

Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Lid 2

Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de belanghebbende. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk belanghebbenden gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen. Door hier gericht beleid op te maken kan het college sturen in de mogelijkheden. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de beleidsregels opgenomen.

Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties kan gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

Lid 3

Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente.

Lid 4

Als er voorliggende voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan nog leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden.

Artikel 12. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Hier wordt beschreven wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen.

Compensatie houdt niet per definitie in dat de belanghebbende zelf de boodschappen moet kunnen doen. Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de belanghebbende beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de belanghebbende. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

Lid 2

In dit lid wordt gesteld welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door de belanghebbende zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

Lid 3

Een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat is voorliggend op eventueel individuele voorzieningen. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

Lid 4

Indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, bestaat er geen ruimte voor een individuele voorziening.

Artikel 13. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Lid 1

Gemeenten dienen belanghebbende in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar behoefte aan bestaat, kan de gemeente wel bemiddelen bij het regelen dat er geschikte en passende kleding wordt gekocht, bijvoorbeeld met inschakeling van vrijwilligers. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door belanghebbende en gemeente te kiezen oplossing.

Lid 2

Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, alles voor zover de belanghebbende daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

Lid 3 en 4

Als er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden, zal geen ruimte bestaan voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

Artikel 14. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1

Dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg. Intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

Lid 2

Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

Lid 3 en 4

Voor- tussen- en naschoolse opvang kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

Artikel 15. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1

Het te bereiken resultaat betekent dat de belanghebbende zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Lid 2

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder.: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, zolang de gemeente Wijchen nog geen regeling heeft voor het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

Lid 3 en 4

Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.

Als daar sprake van kan zijn zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

Artikel 16. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Lid 1

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de belanghebbende zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen. Volgens WVG-jurisprudentie (zie o.a. CRvB 02-08-2006, nr. 03/128 WVG en CRvB 28-01-2009, nr. 08/2273 WVG) wordt een afstand van 15 tot 20 km vanaf het woonadres als niet onredelijk beschouwd. Op grond van de tot standkomingsgeschiedenis van de Wmo is geen reden om hiervan af te wijken.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia.

Maar het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook niet- gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

Lid 2

De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat je je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Het gaat hierbij om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten.

Een rolstoel voor incidenteel gebruik kan ook worden aangemerkt als een vervoersvoorziening. Deze rolstoel wordt meestal gebruikt in aansluiting op lokale verplaatsingen per vervoermiddel, dus buiten de woning. Gedurende langere tijd moet men zich elders kunnen verplaatsen en men kan dit niet zonder rolstoel. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt.

In Wijchen kennen wij de “Rolstoel uitleen” via Vraagwijzer waarbij rolstoelen voor incidenteel gebruik worden uitgeleend aan burgers van Wijchen.

Voor vervoer buiten het gebied dat valt onder “lokaal verplaatsen” wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Lid 3 en 4

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootermobielpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de belanghebbende uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

In de gemeente Wijchen zijn drie vormen van openbaar vervoer aanwezig voor alle inwoners:

lijnbussen, de buurtbus en de Stadsregiotaxi. Het vervoer via de lijnbussen betreft regulier openbaar vervoer. De buurtbus is een aanvulling op dit reguliere vervoer. De stadsregiotaxi, die met ingang van 1 september 2010 wordt verzorgd door Personen en Zorgvervoer Nederland (PZN) is eveneens een aanvulling op het reguliere openbaar vervoer. Deze vorm van collectief vraagafhankelijk vervoer is voor iedereen toegankelijk, ook voor gebruikers van een rollator, scootermobiel, looprek of rolstoel. De Stadsregiotaxi rijdt 7 dagen per week, van 08.00 tot 24.00 uur. Op vrijdag- en zaterdagavond rijdt de taxi tot 02.00 uur.

Lid 5

Als het openbaar vervoer of het collectief vervoer geen compenserende oplossing is voor de beperkingen van belanghebbende wordt beoordeeld of een individuele voorziening in collectieve vorm, zoals een scootermobielpool beschikbaar, bruikbaar en compenserend is. In dat geval wordt beoordeeld of een scootermobiel uit een pool kan leiden tot het te bereiken resultaat alvorens beoordeeld wordt of een scootermobiel in individuele vorm noodzakelijk is om de beperkingen bij het verplaatsen per vervoermiddel te compenseren.

Lid 6

Een belanghebbende met beperkingen kan ten aanzien van dit onderdeel slechts voor een individuele voorziening in individuele vorm in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om gebruik te maken van het openbaar vervoer, het collectief vervoer met of zonder vervoerspas of een scootermobiel uit de pool.

Artikel 17. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Lid 1

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 16 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

Lid 2

Als vervoer belanghebbende voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 16 het vervoersprobleem opgelost worden. Als dit niet zo is kan aan belanghebbende een individuele voorziening verstrekt worden. Te denken valt dan aan individuele voorziening ter beoefening van een sport.

Lid 3

Eerst zal beoordeeld worden of een niet-individuele voorziening kan leiden tot het te bereiken resultaat alvorens beoordeeld wordt of er een individuele voorziening verstrekt moet worden.

Lid 4

Hier wordt bepaald dat indien er een niet-individuele voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen individuele voorziening wordt verstrekt.

Hoofdstuk 5. Individuele voorzieningen

Voorwaarden en weigeringsgronden

Artikel 18. Voorwaarden en weigeringsgronden

Lid 1

In eerste instantie wordt gekeken of een niet-individuele voorziening de beperkingen compenseert die de belanghebbende ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijk participatie. Pas als dit niet het geval is of er is geen niet-individuele voorziening aanwezig, kan een individuele voorziening worden verstrekt. Bij het beoordelen van niet-individuele voorzieningen wordt gekeken naar: eigen kracht, wat belanghebbende zelf kan doen om zijn beperking (gedeeltelijk) op te lossen; sociale netwerk, hulp uit de omgeving (bijvoorbeeld mantelzorg of huisgenoten/gezinsleden) en algemene voorzieningen

De gemeente kan een individuele voorziening op collectieve wijze vormgeven. Het blijft een individuele voorziening, enkel de manier van verstekken is anders dan in individuele vorm. Deze collectieve vorm heeft, als deze binnen de gemeente aanwezig is, altijd de voorkeur. Slechts wanneer de individuele voorziening in collectieve vorm voor de belanghebbende geen compenserende voorziening vormt, of in de gemeente niet aanwezig is, wordt de individuele voorziening in individuele vorm toegekend. Voorbeelden van individuele voorzieningen die in collectieve vorm verstrekt kunnen worden, zijn de vervoerspas voor het collectief vervoer, een rolstoel - of een scootermobielpool.

Lid 2

Deze bepaling geeft de beperkingen aan die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening.

Een voorziening kan slechts worden verstrekt indien aan alle van de drie in artikel 18 genoemde voorwaarden is voldaan.

Op basis van artikel 2 van de wet bestaat er geen aanspraak op een voorziening als er al een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Voorbeelden van andere wettelijke bepalingen zijn de AWBZ en de zorgverzekeringswet.

sub a: langdurig noodzakelijk

Ingevolge lid 2 aanhef en onder a. dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie op te heffen. Langdurig wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van de Verordening in aanmerking komt.

Belanghebbende kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden kan worden verlengd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering en terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De Wmo consulent speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening een belangrijke rol. Als algemene regel kan gelden dat voorzieningen die langer dan zes maanden nodig zijn als langdurig noodzakelijk moeten worden aangemerkt en dus voor verstrekking op grond van de Verordening in aanmerking komen.

Ten aanzien van de behoefte aan Hulp bij het huishouden is een uitzondering gecreëerd als het gaat om het begrip 'langdurig noodzakelijk'. Ook in situaties waarin de belanghebbende gedurende een kortere tijd (bijvoorbeeld tijdens een herstelperiode na een ziekenhuisopname) ondersteuning nodig heeft op het gebied van het voeren van het huishouden, dan is een voorziening mogelijk.

sub b: goedkoopst compenserend

Voorzieningen die in het kader van deze Verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Indien meer voorzieningen als compenserend kunnen worden aangemerkt, mag door het college gekozen worden voor de goedkoopste. Het is denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Soms wenst de belanghebbende een duurdere voorziening dan de goedkoopst compenserende voorziening. In dat geval zal hij zelf de meerprijs, ten opzichte van de goedkoopst compenserende voorziening, moeten voldoen.

sub c: op het individu gericht

De gemeente verstrekt slechts een individuele voorziening wanneer deze in overwegende mate op het individu is gericht. Een individuele voorziening moet specifiek op de situatie van de belanghebbende zijn gericht en kan enkel door één persoon worden aangevraagd. Het college kan alleen een individuele voorziening verstrekken voor het compenseren van beperkingen die de belanghebbende zelf ondervindt.

Lid 3 van artikel 18 geeft een aantal situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend.

sub a: algemeen gebruikelijk

Onder a wordt aangegeven dat geen voorziening wordt toegekend als de aangevraagde voorziening voor een persoon als de belanghebbende algemeen gebruikelijk is (CRvB 04-05-2011, nr. 10/6824 Wmo). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de persoon als de belanghebbende ziet op het beantwoorden van de vraag of de belanghebbende over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperking zou hebben gehad. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is indien het naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de belanghebbende behoort. Met andere woorden de voorziening is in de reguliere handel/winkel verkrijgbaar;

de voorziening is niet speciaal voor mensen met een beperking;

het is gangbaar dat een persoon als de belanghebbende de voorziening zou kunnen kopen;

de prijs is niet veel duurder dan van een (vergelijkbare) voorziening/product. Als uitzonderingen op dit principe geldt als het gaat om een noodzakelijke (plotselinge) vervanging van een voorziening die recent is aangeschaft, waarop de belanghebbende niet kon anticiperen; als de belanghebbende met de algemeen gebruikelijk voorziening niet voldoende is gecompenseerd; als deze en andere voorzieningen de draagkracht in het inkomen behoorlijk aantast waardoor men onder bijstandniveau dreigt te geraken. Als een belanghebbende echter zelf in staat is voorzieningen te treffen voor zijn beperkingen en hier ook de financiële middelen voor heeft, wordt een voorziening voor een persoon als belanghebbende algemeen gebruikelijk geacht.

Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk voor een persoon als belanghebbende. Een normale fiets daarentegen is wel algemeen gebruikelijk, omdat in Nederland een ieder geacht kan worden te beschikken over zo’n fiets. Om die reden komt de persoon met beperkingen niet voor verstrekking van een algemeen gebruikelijke fiets in aanmerking.

sub b: woonplaats niet in de gemeente Wijchen

Dit artikel vormt een uitsluitingsgrond voor personen die niet in de gemeente Wijchen woonachtig zijn. In feite vormt deze bepaling de invulling van het 'domiciliebeginsel' dat inhoudt dat de compensatieplicht van het college niet verder reikt dan de gemeentegrenzen. Het begrip woonplaats is gebaseerd op de artikel 10 lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Verder wordt aangesloten bij artikel 40 lid 1 WWB en de daarover bekende jurisprudentie.

sub c: geen aantoonbare meerkosten

Als er bij het optreden van een beperking geen aantoonbare extra kosten zijn voor de belanghebbende, om zijn beperking op te heffen, wordt geen individuele voorziening toegekend. Deze situatie kan zich voor doen als een belanghebbende al jaren een voorziening gebruikt en na het optreden van beperkingen een soortgelijke voorziening aanvraagt. In deze situatie kan het zijn dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt.

sub d: kosten gemaakt voorafgaande aan toestemming van het college

Hier wordt de situatie bedoeld waarin de belanghebbende een voorziening realiseert dan wel zich een voorziening verschaft voordat deze door het college is toegekend. In beginsel mag dus niet eerder dan nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een voorziening heeft genomen een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden dan wel tot aanschaf worden overgegaan. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Afwijzing op deze grond volgt indien niet meer achterhaald kan worden of de aangebrachte of aangeschafte voorziening noodzakelijk, compenserend en passend is (CRvB 08-10-2003, nr. 02/1128 en Rechtbank Arnhem 15-06-2009, nr. AWB 08/5874). Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ten aanzien van een woningaanpassing immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de persoon gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

sub e: eerder verstrekte voorziening nog niet afgeschreven

Veel voorzieningen en hulpmiddelen kennen een gemiddelde gebruiksduur. Deze kan per voorziening verschillen. Aan het einde van de gemiddelde gebruiksduur kan een voorziening als afgeschreven worden beschouwd. Dit is bijvoorbeeld van belang bij het verlenen van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een hulpmiddel.

Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is gebaseerd op de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening die normaal gesproken in bruikleen zou worden verstrekt. Om het bedrag van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming te kunnen bepalen moet worden uitgegaan van een gemiddeld verwachte gebruiksduur. Het gehele bedrag wordt vooraf betaalbaar gesteld. De belanghebbende wordt hiermee in staat gesteld over te gaan tot aanschaf. Tegelijkertijd betekent dit dat gedurende de gemiddelde gebruiksduur geen sprake kan zijn van hernieuwde toekenning, tenzij de aangeschafte voorziening buiten toedoen van de belanghebbende verloren is gegaan.

Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de belanghebbende aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op de Verordening worden gedaan.

Sub f:

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Het gaat daarbij om minimumeisen. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere, grotere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden.

Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Hulp bij het huishouden

Artikel 19. Vormen van hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden.

Onder a. wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte. Ook kan gedacht worden aan de Boodschappenbegeleidingsdienst van de Stichting Meer (Stichting Meer Welzijn Wijchen) voor een onderdeel van hulp bij het huishouden.

Onder b. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm.

Onder c. is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Met dit pgb moet de aanvrager zelf hulp inhuren.

Artikel 20. Soorten hulp bij het huishouden

Ad. a Hulp bij het huishouden 1

Ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, zijn dit activiteiten gericht op het schoonmaken van het huis en heeft de hulp een signalerende functie. Wat de activiteiten precies inhouden wordt nader geregeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Ad.b hulp bij het huishouden 2

Ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, zijn dit activiteiten gericht op het schoonmaken van het huis en daarnaast opvang/verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten. Ook wordt hulp gebonden bij de dagelijkse organisatie van het huishouden, instructie, advies en voorlichting gericht op het huishouden. Ook wordt erop gestuurd om via stimulering het huishouden (deels) zelf weer te kunnen uitvoeren. Wat de activiteiten precies inhouden wordt nader geregeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 21. Omvang van de hulp bij het huishouden

Omdat hulp bij het huishouden uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, moet de omvang in uren en minuten per week worden vastgesteld. Het aantal benodigde uren voor deze activiteit zal bepaald worden via een normenschema dat is opgesteld in samenwerking met de aanbieders van HH en in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp. Overigens kunnen ook andere normenschema’s ontwikkeld worden, bijvoorbeeld door schoonmaakbedrijven. Hierbij zal het te bereiken resultaat altijd centraal dienen te staan.

De normeringen zijn vastgelegd door het college in de tabel normering huishoudelijke hulp.

Artikel 22. Omvang van het persoonsgebonden budget

Deze bepaling spreekt voor zich. Jaarlijkse vastlegging houdt verband met prijsindexering, zoals genoemd in artikel 49.

Thuisbegeleiding

Artikel 23. Vormen van Thuisbegeleiding

Thuisbegeleiding is een voorziening om het mogelijk te maken aan ontregelde gezinnen (inclusief geïsoleerd levende ouderen) ondersteuning te kunnen bieden zodat in de thuissituatie structuur en orde aangebracht kan worden.

Afbakening van de doelgroep:

De doelgroep voor deze voorziening kenmerkt zich door het ontbreken van voldoende maatschappelijke- en zelfredzaamheidvaardigheden. Er kan daarnaast sprake zijn van (ernstige) gezondheidsproblemen en (ernstige) gedragsproblematiek. Veel cliënten hebben in het verleden zonder duurzaam resultaat (langdurige) trajecten binnen de hulpverlening gevolgd. Er is duidelijk sprake van een noodzaak om, met begeleiding, in te grijpen in een sterk verstoord leven.

Er is sprake van een ernstige ontregeling op enkele of alle leefgebieden: wonen, werk, (lichamelijke en psychische) gezondheid, vrije tijd, inkomen, sociale relaties en maatschappelijk leven.

In toenemende mate is sprake van multiproblematiek en een combinatie van 2 en vaak meerdere van onderstaande problemen:

  • -

    psychiatrische- en verslavingsproblematiek (van deze problemen is nog geen diagnose gesteld op grond waarvan een AWBZ-grondslag vastgesteld kan worden)

  • -

    een verstandelijke handicap (ook nog zonder diagnose)

  • -

    trauma als gevolg van (langdurig) geweld

  • -

    dak- en thuisloosheid

  • -

    schulden

  • -

    geen werk of dagbesteding

  • -

    geen of een klein sociaal netwerk (eenzaamheid en isolement)

  • -

    criminaliteit en/of detentieverleden

Doelstellingen

  • Begeleiden en toezicht houden in verband met het stabiliseren van de leef- en/of woonsituatie; hulp bij het verkrijgen van een gezond dagritme en zinvolle dagbesteding;

  • helpen structureren van de ontregelde huishouding; het bieden van praktische hulp en ondersteuning.

  • Herstellen van de veiligheid; creëren van een veilige leefsituatie en het versterken van de opvoedingsmogelijkheden in geval van gezinsystemen.

  • Ondersteunen en begeleiden bij praktische vragen rond geldbesteding en schulden, verzekering, hygiëne en zelfzorg, en omgang met maatschappelijke instanties.

  • Het coördineren en afstemmen van zorg met overige hulp- en dienstverleners rond de cliënt of het cliëntsysteem.

  • Hulp bij het ontwikkelen van vaardigheden die perspectief bieden op een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan.

  • Het bieden van emotionele ondersteuning.

  • Ondersteunen en begeleiden bij de mogelijke integratie in de samenleving, sociale participatie en opbouw van een sociaal netwerk.

Er is sprake van een contra-indicatie voor het bieden van thuisbegeleiding indien:

  • -

    er een (vermoeden van een) psychiatrische aandoening, verstandelijke beperking of dementie bestaat: in die gevallen dient (een diagnose te worden gesteld en) doorverwijzing naar het CIZ plaats te vinden;

  • -

    de beperking primair bij het kind/de kinderen en niet bij de ouders; indien de ontregeling in beginsel bij het kind is ontstaan, is bureau Jeugdzorg en jeugdhulpverlening verantwoordelijk.

Als het vermoeden bestaat dat niet enkel sprake is van een psychosociale grondslag maar er sprake is van een complexe situatie kan indicatiestelling door het CIZ worden gevraagd.

Op dit moment kent de gemeente Wijchen nog geen algemene voorziening.

Thuisbegeleiding is zowel mogelijk in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget. Deze laatste vorm zal niet snel voorkomen omdat de ontregelde situatie en het gebrek aan zelfredzaamheid overwegende bezwaren opleveren voor deze vorm van verstrekking.

Omdat thuisbegeleiding uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, wordt de omvang in uren vastgesteld.

Artikel 24. Omvang van de thuisbegeleiding

De omvang wordt net als bij huishoudelijke hulp uitgedrukt in uren en minuten. De normeringen zijn vastgelegd door het college in de tabel huishoudelijke hulp.

Artikel 25. Omvang van het persoonsgebonden budget

Deze bepaling spreekt voor zich. Jaarlijkse vastlegging houdt verband met de prijsindex zoals genoemd in artikel 49.

Woonvoorzieningen

Artikel 26. Vormen van woonvoorzieningen

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

  • a.

    de algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Hierbij moet worden gedacht aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen.

  • b.

    een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming, op individuele basis, verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift.

  • c.

    het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding;

  • d.

    de financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 lid 2 en artikel 19 van de wet.

sub a.: verhuis- en inrichtingskosten

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

sub b.: aanpassing van bouwtechnische of bouwkundige aard

Bij een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing gaat het om bouwkundige en bouwtechnische woningaanpassingen die de beperkingen van de persoon wegnemen of gedeeltelijk wegnemen. In het Besluit nadere regels worden door het college de kosten(soorten) vastgesteld die in aanmerking komen voor vergoeding.

sub c.: aanpassing van niet-woontechnische of niet-bouwkundige aard

De gemeente geeft bij het verstrekken van woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard aan welk resultaat bereikt moet worden.

Voorbeelden van voorzieningen van niet-woontechnische of niet-bouwkundige aard zijn hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen die niet aard- en nagelvast aan de woning bevestigd zijn, zoals rolstoeltapijten en tilliften.

sub d.:

Alleen wanneer aanpassingen aan de woning een beletsel vormen voor het opnieuw verhuren van de woning of de voorziening eigendom is van de gemeente, worden de kosten van het verwijderen van de woonvoorzieningen vergoed.

Zie ook de toelichting op de bepalingen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 27. Soorten individuele woonvoorzieningen

Ad a. tegemoetkoning in de verhuis- en inrichtingskosten

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ad b. en c.: bouwkundige en niet-bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. COPD/CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad d: financiële tegemoetkoming in verband met huurderving

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning kan soms langer duren dan de termijnen die voor mensen zonder beperkingen gelden. Door de eigenaar van een woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat een aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor mensen met een beperking. De duur van de tegemoetkoming wordt gesteld op maximaal 6 maanden. Door het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van huurderving deelt de gemeente in de risico's van de verhuurder. Beide partijen hebben er belang bij dat de woning op zo'n kort mogelijke termijn weer verhuurd kan worden.

Gelet op dit wederzijdse belang wordt bij de bepaling van de financiële tegemoetkoming uitgegaan van een gelijkmatige verdeling (50-50 basis) van het risico. Uitgangspunt zijn de werkelijke kosten.

In de praktijk wordt deze risicoverdeling als volgt vorm gegeven:

De eerste, de vijfde en de zesde maand wordt er in verband met huurderving geen financiële tegemoetkoming verstrekt. De tweede, derde en vierde maand verstrekt de gemeente een financiële tegemoetkoming die is gebaseerd op de werkelijke kosten (inclusief stookkosten in de winter en tuinonderhoud in de zomer).

Maximaal is de tegemoetkoming gelijk aan de helft van de werkelijke kosten over een periode van 6 maanden.

Ad e: financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin een belanghebbende met beperkingen tijdens het aanbrengen van een woonvoorziening niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt.

Ad f: financiële tegemoetkoming in de kosten van keuring, onderhoud en reparatie

Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Het gaat om liften, automatische deuropeners en (elektrisch) beweegbare keukens die op kosten van de gemeente zijn verstrekt.

Ad g : hulphond

Hoewel een hulphond geen woonvoorziening is kunnen de gebruikskosten van de hulphond als zijnde een woonvoorziening worden vergoed indien de hulphond bijdraagt in het oplossen van beperkingen die de persoon in het normale gebruik van de woning ondervindt. Voorwaarde is dat het een hulphond betreft van de Stichting Hulphond.

Bij het verstrekken van een hulphond moet rekening worden gehouden met voorliggende voorzieningen. Een hulphond is een hulpmiddel dat op basis van artikel 2.34 lid 1 onderdeel b Regeling zorgverzekering kan worden verstrekt. De kosten van een blindengeleidehond worden bijvoorbeeld vergoed op grond van de regeling subsidies AWBZ en de Zorgverzekeringswet.

Ad.h. uitraasruimte

De uitraasruimte werd in de Wet voorzieningen gehandicapten expliciet genoemd als woonvoorziening, in de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt deze voorziening niet genoemd. Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet werd beoogd om het beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Artikel 28. Uitsluitingen

Geen voorzieningen worden getroffen aan:

Ad. a.

Woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen ook niet – als hoofdverblijf – adequaat gemaakt worden. Daarvoor zal dus per definitie geen woonvoorziening worden verstrekt. Aanpassen leidt niet tot een compenserende situatie en verhuizen vanuit een dergelijke woning naar een woning die wel geschikt is om het gehele jaar te bewonen kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook zonder handicap zal men immers moeten verhuizen naar een woning die wel het gehele jaar bewoonbaar is.

Ad b.

Woonvoorzieningen worden alleen verstrekt als die betrekking hebben op woonruimten die op grond van de Wet op de huurtoeslag als zelfstandige woonruimten aangemerkt worden. Een uitzondering op deze regel geldt ten aanzien van woonwagens als bedoeld in de Huisvestingswet. Hiervoor staan in het Besluit nadere regels aparte regels.

Aangenomen wordt dat de gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen die specifiek op personen met beperkingen en ouderen zijn gericht, passen bij de specifieke behoeften van de doelgroep waarvoor zij bestemd zijn. Dat betekent dat voorzieningen in die gemeenschappelijke ruimten niet voor vergoeding in het kader van de Wmo in aanmerking komen. Voorzieningen in het eigen woongedeelte van de aanvrager kunnen wel voor vergoeding in aanmerking komen. Uitzonderingen zijn voorzieningen die zonder noemenswaardige meerkosten bij nieuwbouw aangebracht kunnen worden in een gebouw dat gebouwd is vanaf omstreeks 1990. Vanaf omstreeks 1990 zijn het aanpasbaar bouwen en het seniorenbeleid gemeengoed geworden. Het rekening houden met de behoeften van ouderen of personen met beperkingen kan in gebouwen vanaf omstreeks 1990 als normaal beschouwd worden.

Uiteraard geldt dit vooral voor voorzieningen die bij de bouw zonder (noemenswaardige) meerkosten meegenomen kunnen worden. Voorzieningen die leiden tot aanzienlijke kosten en op het individu gericht zijn, zullen meestal niet standaard aangebracht worden.

Artikel 29. Hoofdverblijf en bezoekbaar maken woning

In de wet wordt niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de betreffende gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen van de gemeente”. Een ander aanknopingspunt voor de regel dat alleen inwoners van een bepaalde gemeente in aanmerking komen voor (individuele) Wmo-voorzieningen is het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wet voorzieningen gehandicapten is beoogd.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie (Gba) uitsluitsel. Voor bepaalde zorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen.

De zinsnede 'of zal hebben' is opgenomen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken, zie ook artikel 29, onder b.

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was alleen gebaseerd op de gemeentelijke verordening. Omdat met de wet niet werd beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen in artikel 29, 2e tot en met het 5e lid. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en zal door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning bovendien in financiële zin worden gemaximeerd, zie lid 4.

Artikel 30. Aanvullende afwijzingsgronden

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de in de eigen woonruimte ( en de toegang daartoe) ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 29

Ad a.:

Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als afwijzingsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Een belangrijke reden kan ook betrekking hebben op de situatie dat de noodzaak tot mantelzorg niet realiseerbaar is in de woning waar de belanghebbende met beperkingen op dat moment woont, terwijl een afweging is gemaakt ten aanzien van professionele ondersteuning of zorg. Voorwaarde is wel dat er gezocht wordt naar de meest compenserende woning die op dat moment beschikbaar is en in de situatie van de belanghebbende met beperkingen passend geacht moet worden.

Ad. b.:

Als een belanghebbende met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 28, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Voor de toepassing van deze afwijzingsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zo nodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad c.:

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu en op diens eigen woonruimte, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Er zijn uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer wordt verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

Ad d.:

Onder d. wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen. Veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

Ad e.:

In feite gaat het bij verhuizing vanuit het ouderlijk huis of vanuit een vergelijkbare situatie naar een zelfstandige woonruimte om een algemeen gebruikelijke verhuizing. Een dergelijke verhuizing staat dus op zichzelf los van de beperkingen die men heeft. Ook zal verhuisd moeten worden naar een zo compenserend mogelijke woning. Voorzieningen aan de woning waarheen vanuit het ouderlijk huis wordt verhuisd zijn uiteraard wel mogelijk, mits verhuisd is naar de op dat moment beschikbare meest geschikte woning.

Ad f :

Woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen ook niet – als hoofdverblijf – adequaat gemaakt worden. Daarvoor zal dus per definitie geen woonvoorziening worden verstrekt. Aanpassen leidt niet tot een compenserende situatie en verhuizen vanuit een dergelijke woning naar een woning die wel geschikt is om het gehele jaar te bewonen kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook zonder handicap zal men immers moeten verhuizen naar een woning die wel het gehele jaar bewoonbaar is.

Ad g:

De Wmo is onder meer gericht op het behoud c.q. het bevorderen van de zelfstandigheid en ook bedoeld voor mensen die nog zelfstandig kunnen blijven wonen. Op het moment dat men verhuist naar een AWBZ-instelling, valt men feitelijk buiten de Wmo-doelgroep omdat het, ook met ondersteuning, niet meer mogelijk is zelfstandig een huishouden te voeren.

Ad h:

Werden in de verlaten woonruimte geen problemen ondervonden met het normale gebruik van de woning dan was er geen noodzaak voor de verhuizing en is er geen ruimte voor een verhuiskostenvergoeding.

Ad i:

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Het is daarbij zaak onderscheid te maken tussen de constructie, waarbij een bepaald materiaal is toegepast, en de aard van het gebruikte materiaal zelf.

Artikel 31. Terugbetaling bij verkoop

Deze zogenaamde anti-speculatiebepaling heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.

Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 32. Vormen van vervoersvoorzieningen

Ad. a. en b.

De Stadsregiotaxi is een vorm van aanvullend openbaar vervoer. Iedereen kan dus van dit vervoerssysteem gebruik maken tegen het normale tarief. Als een burger van de gemeente Wijchen een Wmo-vervoerspas heeft, betekent dit dat op het normale tarief een korting wordt toegepast. Deze korting geldt voor maximaal 5 zones.

Als gelet op de beperkingen, de persoonskenmerken en de vervoersbehoefte het collectieve systeem geen compenserende voorziening is voor de betreffende persoon dan wordt gekeken of er andere mogelijkheden zijn om de beperkingen te compenseren. In deze situaties wordt een maatwerkoplossing gezocht. Deze kan bestaan uit het verstrekken van een andere individuele voorziening.

Ad. c. en e.:

Individuele voorzieningen in natura of in de vorm van een financiële tegemoetkoming kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen. In de beleidsregels wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.

Ad. d.:

De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen uitgewerkt.

Artikel 33. Voorrang van het collectief vervoer

Lid 1 onder a en b.

In deze bepaling wordt tot uitdrukking gebracht dat het primaat van het collectief vervoer geldt boven de andere individuele verstrekkingen zoals genoemd onder c en d en e van artikel 32.

Dit primaat vloeit voort uit de algemene benadering dat uit compenserende voorzieningen wordt gekozen voor de financieel voordeligste oplossing. Het primaat heeft geen absoluut karakter in die zin dat in elk individueel geval wordt beoordeeld of voldaan wordt aan de compensatieplicht als geformuleerd in artikel 4 van de wet.

In elk individueel geval wordt onderzocht of het primaat van het collectief vervoer kan worden toegepast, met andere woorden of het collectief vervoer een compenserende voorziening is voor de individuele belanghebbende. Is dat het geval dan wordt volstaan met verstrekking van een vervoerspas

Lid 2

Individuele voorzieningen kunnen ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de belanghebbende niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen compenserende voorziening.

Artikel 34. Omvang in gebied en in kilometers

De Wmo spreekt in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Daarom wordt op basis van de tot nu ontwikkelde jurisprudentie uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht.

Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep moet een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid bieden om op jaarbasis minimaal 1.500-2.000 kilometer af te leggen.

Rolstoelvoorziening

Artikel 35. Vormen van rolstoelvoorzieningen

Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische) trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde principe van een individuele voorziening met als doel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

Bij artikel 35 is gekozen voor de mogelijkheid een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Op grond van artikel 35 kunnen incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening.

Dit is geregeld onder a. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt.

In Wijchen kennen wij de “Rolstoel uitleen” via Vraagwijzer waarbij rolstoelen voor incidenteel gebruik worden uitgeleend aan burgers van Wijchen. De rolstoelen uit deze rolstoelpool worden frequent gebruikt. De “Rolstoel uitleen” heeft voldoende geschikte rolstoelen op voorraad om aan de vraag te voldoen.

Onder b en c betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, terwijl onder d de sportrolstoel wordt genoemd.

Artikel 36. Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel gebruik en sportrolstoel

Lid 1 en 2

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere criteria worden vastgelegd in de beleidsregels.

Indien de rolstoel niet noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen compenserende voorziening.

Lid 3

Een sportrolstoel, in principe altijd te verstrekken als een persoonsgebonden budget, zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel uitsluitend een sportrolstoel verstaan te worden. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel zoals een handbike, die alleen voor sportbeoefening, en niet voor het lokaal verplaatsen nodig is.

Hoofdstuk 6. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 37. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Specifieke uitvoeringen van een in beginsel algemeen gebruikelijk middel kunnen worden vergoed of verstrekt indien deze meerkosten met zich meebrengt. Dit betekent dat alleen de meerkosten van deze specifieke uitvoeringen of aanpassingen kunnen worden vergoed.

Artikel 38. Vormen van keuzevrijheid

Lid 1 en 2

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken.

Lid 3

Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in deze verordening uitgewerkt.

Artikel 39. Verstrekking in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college een derde inschakelt voor de verstrekking van naturavoorzieningen en deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg.

Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is een dergelijke overeenkomst niet nodig.

Artikel 40. Verstrekking als persoonsgebonden budget

Lid 1

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1 van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepalingen in artikel 6 en 6a van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een toereikend en (met een naturavoorziening) vergelijkbaar persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Lid 2 onder a

Hierin is de algemene eis neergelegd dat er een programma van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het programma van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het programma van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget

Lid 2 onder b

Onder b. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken naturavoorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. Uitzondering op laatstgenoemde regel is het persoonsgebonden budget voor de vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat per 1 januari 2010 wordt opgenomen in de wet. Deze vergoeding kan immers naar zijn aard niet worden gerelateerd aan de kosten van een naturavoorziening.

Verder kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor onderhoud en reparatie van de voorziening.

Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling worden gegeven in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen.

Lid 2 onder c en lid 3.

Bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd. De gemeente houdt rekening met de financiële omstandigheden van de aanvrager bij het vaststellen van het moment van overmaken van het budget. Ook dient in de beschikking een eventuele te betalen eigen bijdrage te worden opgenomen.

Lid 2 onder d

Hierin is de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget geregeld. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij de huishouding of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingsbedragen.

Indien de aanvrager het persoonsgebonden budget wenst te laten overmaken op de rekening van een derde, bijvoorbeeld op die van een servicebureau voor beheer van persoonsgebonden budgetten, kunnen er tegen deze derde overwegende bezwaren zijn. In een dergelijk geval kunnen burgemeester en wethouders op basis van dit artikellid weigeren het persoonsgebonden budget op het opgegeven rekeningnummer te storten.

Lid 4

De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden. Het is aan het college om in de beleidsregels te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle.

Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 genoemde procedure te worden gevolgd.

Artikel 41. Verstrekking als financiële tegemoetkoming

In dit artikel wordt geregeld op welke wijze de financiële tegemoetkoming wordt vastgelegd in de beschikking. Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid. Nadere uitwerking van de tegemoetkoming is opgenomen in het gemeentelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 42. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet.

Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt vastgelegd.

Het college is bij de nadere invulling gebonden aan de grenzen die worden gesteld in het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning (de Algemene Maatregel van Bestuur).

De bedragen worden in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen opgenomen.

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen

Artikel 43. Onderzoek en advisering

Deze bepaling geeft aan dat het college advies kan vragen bij een adviesinstantie. Dit kan per aanvraag verschillen en is afhankelijk van de aard of de samenloop van de problematiek. Per individuele situatie wordt beoordeeld of zorgconsulent zelf de situatie beoordeelt, of dat (medisch) advies wordt aangevraagd.

Ad. a en b

Voorbeelden van onvoldoende medewerking zijn: niet verschijnen op een schriftelijk gemaakte afspraak en niet aanwezig zijn op het tijdstip dat een huisbezoek schriftelijk is afgesproken.

Artikel 44. Heronderzoek

Deze bepaling spreekt voor zich. Het gaat hier om onderzoek na het verstrekken van de voorzieningen naar alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals veranderingen in de staat van een in bruikleen verstrekte voorziening, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing, verandering en beperkingen van de belanghebbende.

Artikel 45. Intrekking

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidsvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening , omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Intrekking kan met terugwerkende kracht, bijvoorbeeld bij het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens. Beëindiging van het recht op een voorziening is ook aan de orde bij verhuizing naar een andere gemeente en bij overlijden, en gaat in het algemeen in op het moment van of na de beschikking.

Artikel 46. Terugvordering en verrekening

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Wanneer deze zaken gaan om een bedrag van

€ 5000,- of minder worden ze behandeld door de kantonrechter. Bij de kantonrechter kan in persoon zonder advocaat of zonder andere gemachtigde worden geprocedeerd. Bij een bedrag boven de € 5000,- komt de zaak voor bij de gewone civiele rechter van de rechtbank. Dan moet men een advocaat inschakelen, en zijn er kosten verbonden

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of het budget aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 47. Hardheidsclausule

Artikel 45 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 48. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Deze restclausule biedt het college de mogelijkheid in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de

voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden.

Artikel 49. Indexering

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde bedragen vindt dan plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

De Algemene Maatregel van Bestuur zoals op 22 mei 2006 naar de Tweede Kamer gezonden bepaalt in artikel 4.5, lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling

Artikel 50. Evaluatie

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.

Artikel 51. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.