Organisatie | Groningen |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap |
Citeertitel | Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Subsidies, Natuur |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-10-2014 | 04-10-2014 | art. 11, 20 | 30-09-2014 | Onbekend. | |
01-01-2010 | 04-10-2014 | nieuwe regeling | 03-11-2009 Provinciaal blad, 2009, 38 | GS-besluit van 3 november 2009, A.11 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:
landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van de Europese Unie van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordening (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PbEU L 270);
landbouwgrond: in de provincie Groningen gelegen stuk grond, waarop een landbouwactiviteit wordt uitgeoefend, niet zijnde een natuurterrein, niet zijnde grond met als functie natuur en niet zijnde grond waarvoor een aanspraak bestaat op een vergoeding voor het waardeverschil tussen agrarische grond;
natuurterrein: in de provincie Groningen gelegen grond met als functie natuur of grond waarvoor een aanspraak bestaat op een vergoeding voor het waardeverschil tussen agrarische grond en grond met als functie natuur, die ingevolge artikel 2.1, tweede lid, onderdeel a, van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer is begrensd;
Artikel 2 (subsidieplafond en openstelling)
Gedeputeerde Staten kunnen verschillende subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende soorten investeringssubsidie bedoeld in artikel 8, voor de subsidie functieverandering bedoeld in artikel 15 of voor categorieën van aanvragers of gebieden van de bedoelde investeringssubsidie of subsidie functieverandering.
Als op grond van het tweede lid besloten is een openstellingsperiode te hanteren en op grond van het eerste lid tevens een subsidieplafond wordt vastgesteld, wordt het besluit waarin het subsidieplafond wordt vastgesteld uiterlijk zes weken voor aanvang van de openstellingsperiode bekend gemaakt in het Provinciaal Blad.
Artikel 3 (rangschikking: volgorde van ontvangst)
Als een aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten onvolledig is, wordt de aanvraag voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn ontvangen op de datum waarop eerste indiening heeft plaatsgehad plus het aantal dagen tussen de dag dat de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb op de hoogte is gesteld van de onvolledigheid van de aanvraag en de dag waarop Gedeputeerde Staten de ontbrekende gegevens en bescheiden hebben ontvangen.
Gedeputeerde Staten kunnen met gecertificeerde begunstigden afspraken maken over meerjarige subsidieplafonds voor elke gecertificeerde begunstigde. Dergelijke afspraken worden vastgelegd in een door Gedeputeerde Staten en de gecertificeerde begunstigde te ondertekenen overeenkomst. Aanvragen binnen meerjarenovereenkomsten worden behandeld voor zover de aanvragen binnen de in de meerjarenovereenkomst gestelde kaders passen. Lid 2 is op deze aanvragen niet van toepassing.
Artikel 4 (indiening aanvraag)
Als een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend door een gemachtigde gaat de aanvraag vergezeld van een bewijs van machtiging.
Artikel 5 (uitsluitingen begunstigden)
Een investeringssubsidie en een subsidie functieverandering wordt niet verstrekt aan:
Als voor de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd uit anderen hoofde subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten dan wel door andere overheden, waardoor het totaal aan subsidie voor de betreffende activiteit meer bedraagt:
wordt de subsidie op grond van deze subsidieregeling zoveel lager vastgesteld als noodzakelijk om betaling boven de werkelijke kosten dan wel de Europese maxima te voorkomen.
Hoofdstuk 3 Investeringssubsidie natuur en landschap
Artikel 8 (grondslag subsidie)
Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag subsidie verstrekken voor eenmalige investeringen in landbouwgrond die noodzakelijk zijn voor de realisatie van een agrarisch beheertype, of de verhoging van de kwaliteit van een bestaand agrarisch beheertype, met als doel voor het gerealiseerde agrarisch beheertype een subsidie agrarisch natuurbeheer uit te voeren, welke investeringen tevens een verhoging van de waarde van de agrarische natuur tot gevolg hebben.
Artikel 10 (aanvraag subsidie)
Een aanvraag tot subsidieverlening voor een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8 lid 1, 2 en 3 gaat tevens vergezeld van een verklaring van geen bezwaar van de eigenaar van het perceel of de percelen waarvoor investeringssubsidie wordt aangevraagd en voor zover relevant, een verklaring van geen bezwaar van de erfpachter, indien de aanvrager van de investeringssubsidie een ander is dan de eigenaar en, voor zover relevant, de erfpachter van de percelen waarvoor een investeringssubsidie wordt aangevraagd.
Artikel 11 (subsidievoorwaarden)
Een investeringssubsidie kan worden verleend indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
de betreffende maatregelen in het investeringsplan bedoeld in artikel 10 dragen naar het oordeel van Gedeputeerde Staten bij aan de realisatie van het op basis van artikel 10 lid 1 sub b omschreven en in artikel 8 bedoelde investeringsdoel en is in overeenstemming met het natuurbeheerplan zoals dat uiterlijk 6 weken voor de datum van aanvraag van de betreffende subsidie gold;
Hoofdstuk 4 Subsidie functieverandering
Artikel 15. (grondslag subsidie functieverandering)
Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag subsidie verstrekken voor de waardedaling van grond ten gevolge van de omzetting van landbouwgrond in natuurterrein.
Een subsidie functieverandering kan worden verstrekt aan eigenaren van landbouwgrond, voor zover niet uitgezonderd in artikel 5.
Artikel 18 (subsidievoorwaarden)
Een subsidie functieverandering kan worden verleend indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
Artikel 19. (Subsidieverplichtingen)
De subsidie functieverandering wordt verleend onder de voorwaarde dat:
Artikel 20. (subsidiabele kosten/hoogte subsidie functieverandering)
De waarde van de landbouwgrond als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op basis van een taxatie. Bij deze taxatie wordt uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming en wordt als peildatum gehanteerd de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ontvangen. Indien de aanvraag onvolledig of onjuist is wordt als peildatum aangehouden de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is gecompleteerd.
Bij de decentralisatie van Programma Beheer als onderdeel van het Investeringsbudget Landelijk Gebied ILG per 1 januari 2007 hebben de provincies twee subsidieregelingen vastgesteld: de Provinciale Subsidieregeling Natuurbeheer (PSN) en de Provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (PSAN). Deze provinciale regelingen waren de opvolgers van de tot dan geldende rijks subsidieregelingen voor natuurbeheer (SN) en agrarisch natuurbeheer (SAN) en daar ook in belangrijke mate op gebaseerd. Omdat die regelingen werden ervaren als ingewikkeld, rigide en gedetailleerd met te weinig mogelijkheden voor regionaal maatwerk, is bij de overgang afgesproken dat de provincies zich zullen inspannen om een nieuw, vereenvoudigd stelsel voor natuurbeheer in te voeren.
In nauw overleg met alle betrokkenen (LNV, terreinbeherende organisaties, organisaties van particulier en agrarische natuurbeheer, DLG, DR) is gewerkt aan de totstandkoming van een nieuw stelsel.
Het nieuwe stelsel gaat uit van een samenspel van alle bij het beheer van het landelijk gebied betrokken partijen die een bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen van de natuur(kwaliteit):
• Agrarische natuurbeheerders (ondernemers en particulieren, die natuurbeheer uitoefenen op gronden met een landbouwkundig gebruik);
• Terreinbeherende organisaties (TBO's: stichtingen en verenigingen, die professioneel natuurbeheer als hoofddoel hebben, zoals Natuurmonumenten, de Provinciale Landschappen en Staatsbosbeheer);
• Natuurbeheerders niet zijnde TBO's (particulieren, stichtingen, gemeenten, etc. die natuurterreinen beheren).
In het nieuwe stelsel wordt een onderscheid gemaakt tussen beheer van bestaande (agrarische ) natuur en kwaliteitsimpulsen. De subsidie voor het beheer van de (agrarische) natuur wordt via de nieuwe Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer direct geregeld tussen beheerder en provincie. Die - op een IPO model gebaseerde- regeling komt in de plaats van de huidige PSN en PSAN (zie de daartoe strekkende voordracht van 12 mei 2009)
De kwaliteitsimpulsen (inrichting, zware kwaliteitsinvesteringen en functieverandering) verlopen via het gebiedsgerichte proces en worden volgens de ILG systematiek gefinancierd via de provinciale ILG Verordening. Daarom wordt het budget voor inrichting en functieverandering uit het huidige Programma Beheer ook toegevoegd aan het integrale ILG-budget onder het pMJP.
De aanvragen voor subsidies voor inrichting en functieverandering worden door de provincie getoetst aan het brede pMJP en de doelen in het natuurbeheerplan. Dat plan stellen Gedeputeerde Staten op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer vast. In dat plan wordt niet alleen aangegeven welk beheer mogelijk is van bestaande natuur en agrarische natuur, maar wordt ook bepaald waar nog nieuwe natuur of agrarische natuur en landschapselementen aangelegd moeten worden of waar nog een kwaliteitsimpuls moet plaatsvinden.
De onderhavige subsidieregeling is op een IPO model gebaseerd en maakt onderdeel uit van de provinciale Subsidieverordening inrichting landelijk gebied 2007. Alle daarin opgenomen bepalingen zijn op de subsidieverlening van toepassing, voor zover deze in de onderhavige subsidieregeling niet nader worden geregeld.
Deze subsidieregeling regelt twee subsidievormen: de investeringssubsidie en de subsidie functieverandering.
Er kan subsidie worden verleend voor inrichtingsprojecten ten behoeve van: omzetting van landbouwgrond naar natuur, herstel en behoud van bestaande natuur en landschap, kwaliteitsverbetering van bestaande natuur en voor de aanleg van landschapselementen. Aanvragen kunnen worden ingediend door beheerders (TBO’s, agrariër en particulier) die landbouwgrond, natuurgrond en/of landschapselementen in eigendom of erfpacht (>25 jaar) hebben. Dit geldt ook voor Staatsbosbeheer. De waterleidingmaatschappijen, waterschappen, Defensie, BBL, Domeinen inclusief Kroondomein, gemeenten en provincies zijn uitgesloten van deze subsidie. De subsidie bedraagt maximaal 95% van de subsidiabele kosten.
Subsidie voor functieverandering
Subsidie voor functieverandering wordt verleend voor percelen die worden omgezet van landbouwgrond tot grond met de in het natuurbeheerplan aangegeven natuurdoelen. Provincies geven een vergoeding voor de waardevermindering die optreedt door deze functieverandering.
Aanvragen kunnen worden ingediend door eigenaren (agrariër en particulier) van landbouwgrond.
De waterleidingmaatschappijen, waterschappen, de rijksoverheid (Defensie, SBB, BBL, Domeinen inclusief Kroondomein), provincies en gemeenten zijn uitgesloten van deze subsidie.
De subsidie wordt, binnen de staatssteunregels, gegeven als vergoeding van de waardevermindering van de grond door de omvorming van landbouwgrond naar natuurgrond. Met de beheerder wordt binnen een jaar na toekenning van de subsidie een kwalitatieve verplichting afgesloten om te zorgen dat het gewenste natuurdoel op het perceel niet wordt geschaad en/of deze grond niet weer landbouwkundig in gebruik wordt genomen.
Evenals bij de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer gelden soms lichtere verplichtingen voor gecertificeerde beheerders. Zij kunnen subsidie aanvragen op programmaniveau in plaats van op projectniveau. Dat betekent dat zij voor verschillende terreinen voor verschillende doelen een gecombineerde aanvraag kunnen indienen.
Met deze bepaling wordt het mogelijk gemaakt om voor gecertificeerde begunstigden te werken met programmafinanciering. Op basis van een projectenlijst waarop meerdere projecten staan, kunnen financiële meevallers bij een project worden gebruikt voor het uitvoeren van projecten die aangevraagd, beoordeeld en goedgekeurd zijn, maar waarvoor (nog) geen budgetruimte is. Zolang dit niet leidt tot budgetoverschrijding kan hierin worden geschoven. Dit zorgt voor een optimale uitputting van de beschikbare middelen.
Hier wordt aangesloten bij het natuurbeheerplan dat Gedeputeerde Staten in het kader van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer vaststellen. In dit plan wordt een beheertypekaart opgenomen die regelt waar men voor welke beheertypen beheervergoeding kan aanvragen. Deze beheertypekaart gaat uit van de bestaande situatie.
In het natuurbeheerplan wordt ook een ambitiekaart opgenomen. Deze ambitiekaart gaat uit van de kwalitatief gewenste situatie. Zo wordt duidelijk gemaakt waar nog nieuwe natuur aangelegd moet worden of waar nog een kwaliteitsverbetering moet plaatsvinden. Deze ambitiekaart vormt de basis voor subsidieverlening op basis van de onderhavige regeling. Met deze bepaling wordt de rechtsbasis voor vaststelling van deze ambitiekaart geregeld.
In principe bestaat de investeringsopgave uit het kwaliteitsverschil tussen de aanduiding op de beheertypekaart en de aanduiding op de ambitiekaart.
Sub b wordt gedoeld op de situatie dat op een perceel reeds het gewenste beheertype overeenkomstig het natuurbeheerplan aanwezig is, maar dat dit beheertype nog niet het gewenste kwaliteitsniveau heeft. Via een investeringssubsidie kan het kwaliteitsniveau worden verhoogd.
Sub c betreft de situatie dat er op het perceel al natuur aanwezig is, maar dat de aanwezige natuur niet het gewenste natuurbeheertype is. Via een investeringssubsidie kan de bestaande natuur dan worden omgezet naar het gewenste natuurbeheertype.
Dit artikel regelt aan wie een investeringssubsidie kan worden verstrekt. Als begunstigden gelden diegenen die zeggenschap hebben over het perceel. Dat zijn in eerste instantie de eigenaren, waarbij niet is bepaald hoe lang de eigenaar zeggenschap moet hebben. Wel moet hij van het moment van aanvraag tot het moment van de beschikking eigenaar zijn. Dit laat de mogelijkheid open dat de eigenaar het terrein daarna verkoopt of in erfpacht uitgeeft. Voor erfpachters geldt wel de eis dat zij gedurende 25 jaar een erfpachtsovereenkomst moeten hebben. Hiermee wordt veiliggesteld dat de erfpachter gedurende een voldoende lange periode zeggenschap heeft.
In lid 4 is bepaald dat begunstigden op basis van de Landinrichtingswet een overeenkomst met de Landinrichtingscommissie dienen te overleggen. Zij beheren het perceel namelijk op grond van een plan van tijdelijk gebruik. Een dergelijk plan moet echter jaarlijks worden gemaakt. Op het moment van aanvragen staat (juridisch) nog niet vast dat zij later ook daadwerkelijk het eigendom verkrijgen. Met het toevoegen van een overeenkomst met de Landinrichtingscommissie wordt dit voldoende afgedekt. Op zich geldt dit ook met betrekking tot de landinrichting die plaatsvindt op basis van de Wilg (subonderdeel iv). Op basis van de Wilg heeft Gedeputeerde Staten echter de rol van de landinrichtingscommissie overgenomen. Op dat moment is het dus niet meer nodig dat zo’n overeenkomst wordt overlegd, aangezien de subsidieverlener en diegene die zo’n overeenkomst afgeeft een en dezelfde partij zijn.
De onderhavige subsidieregeling gaat niet langer uit van een openstellingsperiode waarbinnen subsidieaanvragen moeten worden ingediend. Gedurende het gehele jaar kunnen aanvragen worden ingediend. Om toch te zorgen voor een ijkpunt bij de beoordeling van de aanvraag, wordt uitgegaan van het natuurbeheerplan zoals dat 6 weken voor de datum van de aanvraag is vastgesteld.
In lid 1 worden de kosten voor het opstellen van het investeringsplan aangemerkt als subsidiabele kosten. De kosten voor archeologisch en hydrologisch onderzoek zijn onderdeel van het investeringsplan.
In lid 2 sub b worden de kosten voor de bouw van opstallen aangemerkt als niet subsidiabele kosten, tenzij die opstallen direct verband houden met het beheer. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan de aanleg van een compostplaat.
Het plaatsen van draaihekjes, klappoortjes voor toegang, etc vallen niet onder lid 2 sub d (recreatieve voorzieningen), maar maken deel uit van de inrichting van het terrein en zijn daarmee subsidiabel.
Sub c is aangegeven dat de functieverandering niet mag dienen tot uitvoering van wettelijke verplichtingen of bestaande convenanten, regelingen of afspraken. Daarmee wordt aangeduid dat geen subsidie wordt verleend indien de functieverandering het gevolg is van een bestaande compensatieverplichting voor de Ecologische hoofdstructuur of Boswet.
De waarde die de landbouwgrond op dit moment heeft is eenduidig en onafhankelijk te bepalen door middel van taxatie. Omdat er geen markt is voor natuurgrond is de restwaarde echter niet eenduidig vast te stellen. Daarom is bepaald dat van de getaxeerde waarde een percentage wordt afgehaald om uiteindelijk de restwaarde vast te stellen. Dat percentage wordt volledig vergoed. Op basis van Europese regelgeving is het maximum 85%. Gedeputeerde Staten kunnen het percentage vaststellen op basis van de marktomstandigheden in de provincie.