Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Tubbergen

Verordening Wwb, Ioaw en Ioaz: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen gemeente Tubbergen 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Tubbergen
Officiële naam regelingVerordening Wwb, Ioaw en Ioaz: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen gemeente Tubbergen 2013
CiteertitelVerordening Wwb, Ioaw en Ioaz: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, eerste lid
  2. Wet werk en bijstand, art. 8a
  3. Wet IOAW, art. 35, eerste lid
  4. Wet IOAZ, art. 35, eerste lid
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-02-201301-01-201331-12-2014Nieuwe regeling

28-01-2013

Gemeenteblad 2013, 5

12

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Wwb, Ioaw en Ioaz: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen gemeente Tubbergen 2013

De raad van de gemeente Tubbergen,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 januari 2013, nr. 12A.

gelet op het advies van de commissie samenleving en bestuur van 14 januari 2013;

- overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder b Wwb en artikel 35 eerste lid onder b Ioaw en artikel 35 eerste lid onder b Ioaz de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid Wwb, artikel 20 Ioaw en artikel 20 Ioaz,

- overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder a Wwb, artikel 35 eerste lid onder a Ioaw en artikel 35 eerste lid onder a Ioaz de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het overeenkomstig artikel 7 Wwb, artikel 34 Ioaw en artikel 34 Ioaz bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling,

- overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder c Wwb de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30 Wwb,

- overwegende dat op grond van artikel 8 a Wwb, artikel 35 eerste lid onder c Ioaw en artikel 35 Ioaz de gemeenteraad in het kader van het financiële beheer bij verordening regels stelt voor de bestrijding van ten onrechte ontvangen uitkering evenals van misbruik en oneigenlijk gebruik van deze wetten,

- overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder e Wwb de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking de scholing of opleiding bedoeld in artikel 10a, vijfde lid Wwb,

- overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder f Wwb de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot de premie bedoeld in artikel 10a, zesde lid Wwb;

- overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder g en lid twee onder d Wwb de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlenen van bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 35 vijfde lid Wwb;

- overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder h Wwb de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van bijstand, bedoeld in artikel 9a twaalfde lid Wwb;

- overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder i Wwb de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot de bevoegdheid tot verrekening, bedoeld in artikel 60b Wwb.

B E S L U I T

vast te stellen de hierna volgende

Verordening Wwb, Ioaw en Ioaz: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen gemeente Tubbergen 2013

1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Algemene begripsbepalingen

  • 1. Voor zover hierna niet anders omschreven hebben de gebruikte begrippen in deze verordening dezelfde betekenis als in de wet.

  • 2. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    a.Wwb: Wet werk en bijstand;
    b.Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
    c.Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
    d.Ioaw/Ioaz:de Ioaw en de Ioaz, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;
    e.het college:het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen;
    f.de raad:de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen;
    g. uitkeringsnorm:de op de belanghebbende van toepassing zijnde norm conform artikel 5 onder c van de Wwb, die wordt vermeerderd of verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 van de Wwb door het college vastgestelde verhoging of verlaging, of de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag bedoeld in artikel 5 vierde lid Ioaw/Ioaz.

Artikel 2 Opdracht college

In het kader van de uitkeringsverstrekking aan personen die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, is het college onder meer verantwoordelijk voor:

a.het verhogen en verlagen van de bijstand volgens de Wwb, conform het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze verordening.
b.het handhaven van de verplichtingen, waaronder ook het voorkomen en bestrijden van misbruik, conform het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze verordening.
c.het beperken van de uitkeringsduur door re-integratie van belanghebbenden, evenals het stimuleren van de participatie van schoolgaande kinderen conform het bepaalde in hoofdstuk 4 van deze verordening.

2. VERHOGEN EN VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 3 Begripsbepalingen

Voor zover nog niet bepaald in artikel 1 van deze verordening wordt voor de toepassing van de bepalingen in hoofdstuk 2 in deze verordening verstaan onder:

a.gehuwdennorm:de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de Wwb, zijnde gelijk aan het netto wettelijk minimumloon;
b.woning:een woning, een woonwagen of een woonschip;
c.woonkosten:  
 1.ingeval van een huurwoning: de door de belanghebbende verschuldigde huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;
 2.ingeval van een eigen woning: de hypotheeklasten verbonden aan de door hem bewoonde woning, de zakelijke lasten behorend bij de woning en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud, waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan: rioolrechten, de onroerende zaakbelasting, premie brand- en opstalverzekering, en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten.
d.schoolverlater:de uitkeringsgerechtigde die tot zes maanden terug de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd.
e.zorgbehoefte, als bedoeld in artikel 3 lid 2 onder a Wwb:het bij zonder verzorging aangewezen zijn op een opname in een bejaardentehuis of andere inrichting ter verpleging of verzorging;
f.verzorgende: degene die een persoon met zorgbehoefte verzorgt.

Artikel 4 Leeftijdsbepaling en afstemming

De bepalingen van dit hoofdstuk gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd volgens artikel 1 onder m Wwb. Voor het vaststellen van de toeslagen en verlagingen zoals bedoeld in artikel 25 tot en met 29 van de Wwb is bepalend of de woonkosten en overige kosten in verband met het wonen gedeeld kunnen worden dan wel woonkosten ontbreken.

Artikel 5 Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid van de Wwb bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder als in diens woning niet een ander zijn hoofdverblijf heeft en de belanghebbende daardoor de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen, dan wel anderszins de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de Wwb bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft en die daardoor de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

  • 3. Er wordt geen toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de Wwb toegepast bij de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning meer dan één ander zijn hoofdverblijf heeft en die daardoor de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    a. een inwonend kind dat jonger is dan 21 jaar;

    b. een inwonend kind met een inkomen dat lager is dan 50% van het netto wettelijk minimumloon:

    c. een inwonend kind dat deelneemt aan onderwijs waardoor recht bestaat op een inkomen ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 of Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS);

    d. personen met een zorgbehoefte en verzorgenden tussen wie een eerste of tweedegraads bloedverwantschap bestaat;

    e. asielzoekers met een vervangende verstrekking als bedoeld in artikel 3 van het ministerieel besluit 691161/98DVB dat is gebaseerd op de bevoegdheid in artikel 4 RVA 1997 om bepaalde categorieën asielzoekers van verstrekkingen als bedoeld in artikel 5 RVA 1997 uit te sluiten.

Artikel 6 Verlaging gehuwdennorm

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de Wwb bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft en die daarom de kosten van het bestaan kunnen delen.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de Wwb bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning meer dan één ander zijn hoofdverblijf heeft en die daarom de kosten van het bestaan kunnen delen.

  • 3. Het vierde lid van artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7 Verlaging woonsituatie

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt op grond van artikel 27 van de Wwb verminderd wanneer er sprake is van lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan gebruikelijk, in verband met de woonsituatie.

  • 2. De verlaging bedraagt:

    a. 20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de uitkeringsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden.

    b. 10% van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond.

  • 3. De vermindering vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 8 Norm schoolverlaters

  • 1. Voor een schoolverlater stellen burgemeester en wethouders de norm vast op het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor deelnemers aan beroepsonderwijs genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000, afhankelijk van de woonsituatie.

  • 2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op alleenstaande ouders en gehuwden.

  • 3. Het bepaalde in artikel 5, 6, 7 en 9 is niet van toepassing indien de uitkeringsgerechtigde valt onder de strekking van lid 1 of 2.

Artikel 9 Lagere toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de Wwb bedraagt:

    a. 20 procent van de gehuwdennorm indien het een uitkeringsgerechtigde van 21 jaar betreft;

    b. 10 procent van de gehuwdennorm indien het een uitkeringsgerechtigde van 22 jaar betreft.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 5 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

Artikel 10 Samenloop

  • 1. Als op meerdere gronden genoemd in artikel 6 en 7 een verlaging van toepassing is geldt die met het hoogste percentage.

  • 2. In gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, vindt de verlaging met voorrang plaats op de toeslag, tenzij anders is bepaald.

3. HANDHAVEN VAN DE VERPLICHTINGEN

Artikel 11 Begripsbepalingen

Voor zover nog niet bepaald in artikel 1 van deze verordening wordt voor de toepassing van de bepalingen in hoofdstuk 3 in deze verordening verstaan onder:

a.handhaving: alle activiteiten die door het college, zowel preventief als repressief, worden ingezet op naleving van uitkeringsverplichtingen;
b.fraude:het verwijtbaar ten onrechte ontvangen van uitkering, evenals misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wwb, Ioaw en Ioaz;
c.afstemming:het verlagen van de bijstand op grond artikel 18, tweede lid, van de Wwb dan wel het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20 tweede lid van de Ioaw en artikel 20 eerste lid Ioaz evenals het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20 eerste lid Ioaw en artikel 20 tweede lid Ioaz;
d.recidiveboete:een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a vijfde lid Wwb.

Artikel 12 Informatieverstrekking

Het college informeert de belanghebbende tijdig en op meerdere momenten over:

a. algemene rechten en plichten verbonden aan een uitkering;

b. specifieke op de belanghebbende betrekking hebbende rechten en plichten;

c. de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van een uitkering.

Artikel 13 Signaalsturing

Het college kan onder meer in de volgende situaties overgaan tot (nadere) controle:

a. bestandsvergelijkingen (met derden) die samenloopgevallen opleveren;

b. mutatieformulieren en inkomstenformulieren welke vragen oproepen;

c. waarneming of onderzoek van de medewerkers van Noaberkracht Dinkelland Tubbergen en de afdeling SEZ van de gemeente Almelo;

d. onderzoek van andere instanties en tips van burgers.

Artikel 14 Aangifte bij het Openbaar Ministerie

Van gebleken fraude doet het college, in overeenstemming met afspraken met het Openbaar Ministerie, aangifte.

Artikel 15 Verrekening van een recidiveboete

Het college verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen.

Artikel 16 Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente bij recidiveboete

  • 1. Belanghebbende kan verzoeken om, in afwijking van het bepaalde in artikel 15, de huur dan wel hypotheekrente na aftrek van huurtoeslag respectievelijk hypotheekrenteaftrek, gedurende de in artikel 15 genoemde periode direct vanuit de bijstand te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen indien belanghebbende(n) redelijkerwijs over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel redelijkerwijs deze gelden op korte termijn kan verwerven.

Artikel 17 Verrekenen met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht

In afwijking van artikel 15 verrekent het college het openstaande boetebedrag met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor zover:

a. toepassing van artikel 2 en 3 onaanvaardbare consequenties heeft voor de eventuele minderjarige belanghebbende(n); dan wel

b. de gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren.

Artikel 18 Afstemming van een uitkering

  • 1. Als een bijstandsgerechtigde naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de overige uit de Wwb voortkomende verplichtingen niet zijnde de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 lid 1 Wwb, waaronder begrepen het zich tegenover het college zeer ernstig misdragen niet of onvoldoende nakomt, dan stemt het college de bijstand daarop af.

  • 2. Als de belanghebbende die beroep doet op de Ioaw/Ioaz naar het oordeel van het college een verplichting bedoeld in artikel 13 Ioaw/Ioaz lid 2, 3 en 4 of een op grond van hoofdstuk III Ioaw/Ioaz aan de uitkering verbonden verplichting schendt, wordt in overeenstemming met deze verordening de uitkering afgestemd. Dit is ook het geval als belanghebbende zich tegenover het college zeer ernstig misdraagt.

  • 3. Met afstemming wordt gedoeld op een verlaging van de uitkering van belanghebbende(n) met een bepaalde omvang gedurende een bepaalde periode.

  • 4. Alvorens tot afstemming wordt overgegaan, wordt de bijstandsgerechtigde in alle gevallen eerst in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.

Artikel 19 Berekeningsgrondslag

  • 1. De afstemming wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

  • 2. De afstemming wordt tevens toegepast op de periodieke bijzondere bijstand voor levensonderhoud die aan jongeren tot 21 jaar wordt verstrekt.

  • 3. In afwijking van lid 1 en 2 kan een verlaging ook worden toegepast op andere vormen van bijzondere bijstand dan bedoeld in lid 2 indien de verwijtbare gedraging in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

Artikel 20 Het besluit tot afstemming

Het besluit tot afstemming vermeldt in ieder geval de reden van de afstemming, de duur van de afstemming, het percentage waarmee de bijstand of uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en de reden om al dan niet af te wijken van een standaardafstemming.

Artikel 21 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De afstemming wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de afstemming per beschikking is meegedeeld. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstand dan wel uitkeringsnorm Ioaw/Ioaz.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de afstemming met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand dan wel uitkeringsnorm Ioaw/Ioaz nog niet is uitbetaald.

  • 3. Het college ziet af van een verlaging indien de gedraging meer dan één jaar voor de constatering van die gedraging door het college plaatsgevonden heeft.

Artikel 22 Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van één gedraging die valt te plaatsen onder meerdere in deze verordening genoemde categorieën, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de categorie waarvoor de zwaarste verlaging is gesteld.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. De verlagingen worden gelijktijdig of elkaar direct opvolgend opgelegd, tenzij dit gelet op de omstandigheden waarin betrokkene verkeert niet verantwoord is.

Artikel 23 Gedragingen

De gedragingen worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Categorie 1

Het niet als werkzoekende geregistreerd zijn of blijven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Categorie 2

1. Het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan door een belanghebbende die een beroep op bijstand volgens de Wwb of een uitkering volgens de Ioaz doet.

2. Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen.

3. Het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden re-integratie-instrumenten, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het re-integratie- of activeringsprogramma ten behoeve van belanghebbende.

4. Het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 3, van de Wwb.

5. Het niet voldoen aan de plicht tot tegenprestatie als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder c Wwb of artikel 37 lid 1 onder f Ioaw/Ioaz.

Categorie 3

1. Het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

2. Het door eigen toedoen niet (volledig) verkrijgen of behouden van een voorliggende voorziening.

3. Het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van de geboden re-integratie-instrumenten, waardoor het re-integratie- of activeringsprogramma geen doorgang heeft gevonden of voortijdig is beëindigd. Hieronder wordt ook begrepen het als alleenstaande ouder er ondubbelzinnig blijk van geven zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9a lid 5 onder d Wwb en 38 lid 5 onder d Ioaw/Ioaz niet te willen nakomen.

4. Het zich zeer ernstig misdragen ten opzichte van het college en de in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers.

5. Het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a Wwb.

Artikel 24 Percentage van de verlaging, waarschuwing en individualisering

  • 1. Het college stelt de verlaging van de uitkering vast op:

    a. twintig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de eerste categorie als bedoeld in artikel 23;

    b. vijftig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23;

    c. honderd procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de derde categorie als bedoeld in artikel 23.

  • 2. Het college kan afzien van het verlagen van de uitkering en volstaan met een schriftelijke waarschuwing, als de verwijtbare gedraging bedoeld in artikel 23 niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering en de gedraging niet plaatsvindt binnen een periode van twee jaar na de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven volgens dezelfde wettelijke regeling.

  • 3. Het college kan, in afwijking van het eerste lid, het percentage van de verlaging hoger of lager vaststellen, tot een minimum van vijf procent en een maximum van honderd procent, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 4. Van het opleggen van een verlaging wordt in ieder geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 5. Het college kan besluiten af te zien van de tenuitvoerlegging van een verlaging van de uitkering als er sprake is van dringende redenen. Omstandigheden die het rechtstreekse gevolg zijn van een als verwijtbaar aan te merken gedraging zijn geen dringende redenen.

Artikel 25 Periode van de verlaging en recidive

  • 1. Een verlaging van de uitkering vindt in beginsel plaats voor de duur van één kalendermaand.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college in bijzondere gevallen de uitkering verlagen voor een langere of kortere duur, als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

  • 3. De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid of tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd of een schriftelijke waarschuwing is gegeven, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen.

Artikel 26 Blijvende verlaging Ioaw- en Ioaz uitkering

  • 1. Onverminderd artikel 23, 24 en 25 legt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid Ioaw/Ioaz, blijvend een verlaging op indien belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren als:

    a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek: dan wel

    b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voorzetting zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2. De blijvende verlaging is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

  • 3. Onverminderd artikel 22, 23 en 24 legt het college blijvend een verlaging op indien belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de Ioaw/Ioaz en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden dan wel door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt. De blijvende verlaging is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

4. RE-INTEGRATIE EN PARTICIPATIE

Artikel 27 Begripsbepalingen

Voor zover nog niet bepaald in artikel 1 van deze verordening wordt voor de toepassing van de bepalingen in hoofdstuk 4 in deze verordening verstaan:

a.voorzieningen: voorzieningen zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a Wwb en artikel 34 lid 1 onder a Ioaw/Ioaz;
b.Anw-ers: personen die een nabestaanden- of halfwezenuitkering ontvangen ingevolge de Algemene nabestaandenwet;
c.niet uitkerings-gerechtigde (Nugger): de persoon bedoeld in artikel 6, onder a, van de Wwb;
d.doelgroep: personen die algemene bijstand ontvangen op grond van de Wwb, personen als bedoeld in artikel10 lid 2 Wwb, personen die een uitkering ontvangen op grond van de Ioaw/Ioaz, Anw-ers en Nuggers;
e.gesubsidieerde arbeid: een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wwb, waaronder tevens begrepen iedere vorm van arbeid, waarbij de arbeidsverhouding tussen werkgever en werknemer geheel of gedeeltelijk wordt bekostigd uit de – aan de gemeente Tubbergen – ter beschikking gestelde Wwb-middelen (werk- en inkomensdeel).
f.ondersteuning: het geheel van activiteiten, al dan niet onderdeel uitmakend van een volledig re-integratietraject en opgenomen in een door de aanvrager en de gemeente ondertekend trajectplan, dat bijdraagt aan de inschakeling in de arbeid;
g.arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6 onder sub b. van de Wwb.

Artikel 28 Taak en opdracht van het college

  • 1. Het college draagt zorg voor het aanbieden van voorzieningen aan personen behorend tot de doelgroep in het kader van de ondersteuning bij arbeidsinschakeling gericht op de kortste weg naar duurzame arbeid. Het college stelt vast welke voorziening voor personen uit de doelgroep het meest geschikt is om het beoogde doel te behalen.

  • 2. Ter uitvoering van de in het eerste lid genoemde zorgplicht stelt het college periodiek vast hoe de betreffende periode wordt voorzien in de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en welke voorzieningen in welke mate in het kader van arbeidsinschakeling zullen worden ingezet voor de verschillende groepen binnen de doelgroep.

  • 3. Het college kan bij de vastlegging prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en de maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. De voorzieningen die de gemeente in dit kader van ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor een persoon uit de doelgroep inzet, worden vastgelegd in een beschikking en een individueel ontwikkelingsplan.

Artikel 29 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Personen uit de doelgroep hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakelingen op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college bevordert dat met betrekking tot het aanbieden van ondersteuning, er sprake is van een gelijke aandacht voor de verschillende personen evenals een evenwichtige verdeling binnen de verschillende groepen binnen de doelgroep.

  • 3. Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager.

  • 4. Bij uitkeringsgerechtigden, die op grond van artikel 10a Wwb of 38a Ioaw/Ioaz onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten, wordt binnen 6 maanden na aanvang van deze werkzaamheden bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Het college betrekt bij deze beoordeling:

    a. het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

    b. de scholingswens van de belanghebbende;

    c. de kansen op de arbeidsmarkt;

    d. de kosten van de gewenste scholing of opleiding.

Artikel 30 Voorzieningen

  • 1. Het re-integratietraject is afgestemd op de mogelijkheden van de belanghebbende en kan bestaan uit verschillende vormen van ondersteuning die tot inschakeling in de arbeid moeten leiden zodra algemeen geaccepteerde arbeid niet voorhanden is en sollicitaties tot onvoldoende resultaat hebben geleid.

  • 2. Bij de afweging welke voorziening het meest geschikt is voor welke persoon uit de doelgroep, worden de mogelijkheden en belemmeringen van de persoon en het belang van de gemeente tegen elkaar afgewogen. Daarbij houdt het college rekening met de zorgtaken van alleenstaande ouders voor hun kinderen. Daarnaast speelt het perspectief van op het vinden van regulier werk op de arbeidsmarkt een rol.

  • 3. De alleenstaande ouder kan pas deelnemen aan een voorziening zoals bedoeld in lid 5 als het college zich heeft overtuigd van de beschikbaarheid van een kinderopvangvoorziening, mits deze naar het oordeel van het college voor het deelnemen aan de voorziening noodzakelijk is.

  • 4. De vorm van de ondersteuning dient bij te dragen aan een spoedige terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt.

  • 5. Het pakket aan voorzieningen bestaat uit alle producten en diensten die de gemeente ten behoeve van de re-integratie van belanghebbenden kan inzetten volgens plan als bedoeld in artikel 29 lid 4.

Artikel 31 Rechten en plichten

  • 1. Belanghebbende is gedurende de deelname aan een traject verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.

  • 2. Indien het recht op ondersteuning naar oordeel van het college bestaat en een voorziening is toegekend aan een bijstandsgerechtigde, kan het college hier op basis van artikel 55 van de Wwb voor de belanghebbende nader afgestemde verplichtingen aan verbinden.

  • 3. Als een persoon zijn verplichtingen niet nakomt, kan het college beslissen dat zijn aanspraak op iedere voorziening vervalt.

Artikel 32 Afstemming

Bij de persoon die een uitkering op grond van de Wwb de Ioaw of de Ioaz ontvangt en zijn verplichtingen zoals bedoeld in artikel 31 lid 1 en 2 niet nakomt kan het college de uitkering verlagen, conform wat hierover is bepaald in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 33 Beëindiging van de voorziening

Het college kan de voorziening beëindigen indien:

a. de persoon die deelneemt aan een voorziening en zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 31 lid 1 en 2 dan wel zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 Wwb of 37 Ioaw/Ioaz niet nakomt;

b. de persoon die deelneemt aan een voorziening niet meer behoort tot de doelgroep;

c. het college een andere voorziening aanbiedt;

d. de persoon die deelneemt aan een voorziening, neveninkomsten heeft die naar het oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt.

Artikel 34 Criteria ontheffing arbeidsplicht

  • 1. Het college kan met inachtneming van artikel 9, lid 2 Wwb, of artikel 37a Ioaw/Ioaz bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de plicht tot arbeidsinschakeling op basis van door het college vast te stellen beleidsregels dan wel uitvoeringsvoorschriften.

  • 2. Ontheffing van de arbeidsplicht wordt slechts voor een door het college vast te stellen periode verleend.

  • 3. Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

Artikel 35 Inkomstenvrijlatingen

De vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31 lid 1 onder n Wwb en 31 lid 2 onder r Wwb, evenals hun equivalenten onder de Ioaw en IAOZ worden per uitkeringsgerechtigde van 27 jaar en ouder eenmalig toegepast.

Artikel 36 Participatiepremies

  • 1. Het college verstrekt ambtshalve aan uitkeringsgerechtigden van 27 jaar of ouder die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten overeenkomstig artikel 10a lid 6 van de Wwb en artikel 38a Ioaw/Ioaz na afloop van elke periode van 6 maanden, afhankelijk van de beoordeling van het college, een premie arbeidsparticipatie van € 150,=. Het recht op een premie arbeidsparticipatie ontstaat uitsluitend indien er vooraf met het college afspraken zijn gemaakt over het te volgen participatietraject.

  • 2. Wanneer het college en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen overeen zijn gekomen dat het college ondersteuning bij arbeidsinschakeling biedt aan een persoon aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt dan is lid 3 van dit artikel ook op deze persoon van toepassing.

Artikel 37 Cumulatie van inkomstenvrijlating en premies

Het totaal dat aan een uitkeringsgerechtigde aangaande een kalenderjaar op grond van deze verordening aan inkomensvrijlatingen en premies wordt verstrekt bedraagt maximaal het bedrag zoals genoemd in artikel 31, lid 2 onder j van de Wwb.

Artikel 38 Schending inlichtingenplicht

Er bestaat geen recht op een premie of vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 35 en 36, indien de activering of re-integratie direct verband houdt met een constatering van oneigenlijk gebruik of misbruik van uitkeringsgelden.

Artikel 39 Verrekening

Indien de uitkeringsgerechtigde recht op premie heeft en aan de gemeente een bedrag verschuldigd is dat verband houdt met oneigenlijk gebruik of misbruik van uitkeringsgelden, dan wordt de premie voor de helft verrekend met het verschuldigde bedrag. De andere helft van de premie wordt uitgekeerd, tenzij belanghebbende aangeeft ook dit deel te willen verrekenen.

SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 40 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 41 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013 onder intrekking van de “Verordening participatie en inkomen gemeente Tubbergen 2011”.

Artikel 42 Overgangsrecht

  • 1. De verordening participatie en inkomen gemeente Tubbergen 2011 blijft tot 1 mei 2013 van toepassing voor de in artikel 5 lid 3 en artikel 6 lid 2 vermelde percentages voor uitkeringsgerechtigden die op 31 december 2012 een uitkering ontvingen bij een sindsdien ononderbroken uitkeringsverstrekking.

  • 2. De verordening participatie en inkomen gemeente Tubbergen 2011 blijft tot 1 juli 2013 van toepassing voor uitkeringsgerechtigden die werkzaamheden hebben verricht als bedoeld in artikel 36 lid 1 die zijn aangevangen na 30 juni 2012.

Artikel 43 Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Wwb, Ioaw en Ioaz: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen 2013”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare

raadsvergadering van 28 januari 2013

De griffier, De voorzitter,

H.J.M.J. van Limbeek-ter Haar, Mr. M.K.M. Stegers