Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nijmegen

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNijmegen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Maatschappelijke Ondersteuning 2013
CiteertitelVerordening Maatschappelijke Ondersteuning 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5; art. 15, 1e lid; art. 19 1e lid

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-02-2014Onbekend

12-12-2012

Gemeenteblad 2013/016

Raadsvoorstelnummer 175/2012

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2013

 

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2013.

De raad van de gemeente Nijmegen,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 november 2012 gelet op de artikelen 5, 15 eerste lid en 19 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot compenseren van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6° in de Wet maatschappelijke ondersteuning, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie;

Besluit:

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2013:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning

  • b.

    Compensatieplicht: De plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.

  • c.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten.

  • d.

    Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving.

  • e.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b.

van de wet;

f.Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

g.Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden

bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

h.Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

i.Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

j.Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

k.Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

l.Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen individuele voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Beleidsregels voorzieningen MO te stellen regels van toepassing zijn;

m.Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

n.Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

o.Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

p.Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

q.Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

r.Leefeenheid: Een eenheid bestaande uit gehuwden die al dan niet tezamen met één of meer minderjarige ongehuwden duurzaam een huishouden voeren, dan wel een ongehuwde meerderjarige die met één of meer minderjarige ongehuwden duurzaam een huishouden voert, waarbij onder gehuwden ook worden verstaan ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en/of met kinderen samenwonen.

Artikel 2 Doelgroep

De doelgroep van deze verordening zijn personen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem voor wie ondersteuning noodzakelijk is ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het

maatschappelijke verkeer, zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 onder g. 5° en 6°, onverminderd het bepaalde in artikel 12.

Artikel 3 Compensatieplicht

1.Het college biedt personen uit de doelgroep bedoeld in artikel 2 voorzieningen op het gebied

van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

  • a.

    een huishouden te voeren;

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden

aan te gaan.

  • 2.

    De voorziening zoals bedoeld in lid 1 is:

    • a.

      in overwegende mate op het individu is gericht waarbij rekening wordt gehouden met

de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorziening;

b.langdurig noodzakelijk om de beperkingen die de persoon zoals bedoeld in artikel 2 ondervindt op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het lokaal medemensen ontmoeten, op te heffen of te verminderen;

c.naar objectieve maatstaven gemeten aan te merken als de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 4 Algemene weigeringsgronden

Geen voorziening wordt toegekend:

  • a.

    indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

  • b.

    voor zover bij of krachtens enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

  • c.

    indien de aanvrager zelf in staat is om de beperkingen op te heffen;

  • d.

    voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • e.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst-compenserend aan te merken valt.

  • f.

    indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze

verordening is verstrekt en de normale afschrijvingsduur van dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

g.indien de aanvrager niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Nijmegen, zoals bedoeld in de artikelen 10, eerste lid en 11 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 5 Beleidsregels en Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning

Ter uitvoering van deze verordening stelt het college in de Beleidsregels voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning (MO) nadere regels over de voorzieningen en de vorm waarin deze kunnen worden verstrekt. De hoogte van de financiële tegemoetkoming en de hoogte van het persoonsgebonden budget worden geregeld in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning.

HOOFDSTUK 2. VORM VAN DE TE VERSTREKKEN VOORZIENINGEN.

Artikel 6 Vorm voorziening

1.De voorziening kan worden aangeboden door het college in de vorm van een financiële tegemoetkoming, in natura of in de vorm van een persoongebonden budget.

2.Het college bepaalt in welke vorm de voorziening wordt verstrekt onverminderd het bepaalde in artikelen 8 en 9 lid 1c.

Artikel 7 Vrijheid van keuze

1.Indien de voorziening in natura wordt aangeboden door het college, biedt het college personen die aanspraak hebben op een voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget.

2.Geen persoongebonden budget wordt aangeboden als hiertegen, naar het oordeel van het college overwegende bezwaren bestaan.

Artikel 8 Financiële tegemoetkoming.

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke verplichtingen zoals

genoemd in de Beleidsregels en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning voorzieningen MO in de beschikking opgenomen.

Artikel 9 Persoonsgebonden budget.

1.Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

a.een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

b.de omvang van het persoonsgebonden budget, behoudens het budget als bedoeld in artikel 15, is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning voorzieningen MO;

c.de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning voorzieningen MO.

2.Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Beleidsregels voorzieningen MO, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

3.Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 10 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 3, 4, 5 en 6 van de verordening is de aanvrager een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd Het college regelt in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning de omvang van deze eigen bijdrage of eigen aandeel, met inachtneming van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

HOOFDSTUK 3. HULP BIJ HET HUISHOUDEN.

Artikel 11 Vormen van hulp bij het huishouden.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 12 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden.

1.Een persoon zoals bedoeld in artikel 2 van de verordening en een persoon zoals bedoeld in

artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4 van de wet kan voor de in artikel 11 onder a.

genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen of

  • b.

    problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg,

het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

2.De in artikel 12 lid 1 genoemde persoon kan voor de in artikel 11 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als

  • a.

    de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

  • b.

    niet beschikbaar is.

Artikel 13 Gebruikelijke zorg.

In afwijking van het gestelde in artikel 12 komt een persoon als bedoeld in artikel 12 lid niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 14 Omvang van de hulp bij het huishouden.

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren per week.

Artikel 15 Omvang van het persoonsgebonden budget.

Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Finacieel besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 16

Het bepaalde in de artikelen 3 lid 2 sub b en 4 sub a is niet van toepassing op hoofdstuk 3 van de verordening.

HOOFDSTUK 4. WOONVOORZIENINGEN.

Artikel 17 Vormen van woonvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 18 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele

woonvoorzieningen.

1.Een persoon uit de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 kan voor de in artikel 17, onder a.

vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

2.Een persoon uit de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 kan voor de in artikel 17, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 19 Soorten individuele woonvoorzieningen.

  • 1.

    De in artikel 17 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    • a.

      een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • b.

      een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

    • c.

      een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

    • d.

      een uitraasruimte;

    • e.

      een tegemoetkoming in verband met huurderving;

    • f.

      een tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting;

    • g.

      een tegemoetkoming voor het verwijderen van voorzieningen;

    • h.

      een tegemoetkoming voor de kosten van reparatie, keuring en onderhoud van een

voorziening.

2.De voorziening zoals bedoeld in het eerste lid kan ook worden toegekend indien sprake is van een woonwagen of een woonschip in de zin van de Huisvestingswet.

Artikel 20 Verstrekken individuele woonvoorzieningen.

1.Een persoon uit de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 19, lid 1onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren. Artikel 4 sub f. is hierbij niet van toepassing.

2.Een persoon uit de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 19, lid 1 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet adequaat is vanwege medische redenen of andere persoonlijke,

waaronder financiële en/of sociale omstandigheden, of verhuizen niet realiseerbaar is, of wanneer het gelet op het verschil tussen de kosten van voorziening als genoemd onder artikel 19, lid 1 onder b. en c. in vergelijking met de kosten als genoemd onder artikel 19, lid 1 onder

a.van de betreffende persoon in redelijkheid niet gevergd kan worden om te verhuizen. Het college stelt hierin nadere beleidsregels vast.

3.Een persoon uit de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 19, lid 1 onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

4.De eigenaar van een aangepaste woning, kan voor de duur van maximaal zes maanden in aanmerking komen voor een voorziening als bedoeld in artikel 19 lid 1 onder e.

5.Een persoon uit de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 19, lid 1 onder f. in aanmerking worden gebracht wanneer er sprake is van tijdelijke huisvesting in verband met het aanpassen van bestaande of nog te betrekken woonruimte.

6.De eigenaar van een aangepaste woning, kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 19, lid 1 onder g. in aanmerking komen indien een aanpassing zoals bedoeld in artikel 19 lid 1, onder b. verwijderd moet worden uit de woning.

7.Een persoon uit de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 19, lid 1 onder h. in aanmerking worden gebracht voor de kosten van onderhoud, keuring of reparatie van een op grond deze verordening toegekende voorziening.

Artikel 21 Primaat van de losse woonunit.

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 22 Uitsluitingen.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan AWBZ-instellingen, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 23 Hoofdverblijf.

1.Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of op korte termijn zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

2.In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het logeerbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling in de gemeente Nijmegen.

4.De woonvoorziening betreft slechts het logeerbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning voorzieningen MO vast te leggen

maximumbedrag.

5.Onder logeerbaar maken wordt verstaan dat de aanvrager de woning, de woonkamer, de badkamer, de slaapkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 24 Weigeringsgronden woonvoorziening.

  • 1.

    De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing

waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

b.de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

c.deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders, het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte en extra trapleuningen;

d.de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

e.de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud aan de woning:

  • f.

    de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

    • 2.

      Het bepaalde in lid 1, onder d. is slechts van toepassing op de in artikel 19, lid 1 onder a.

genoemde voorziening.

Artikel 25 Verhuizing bij verandering werkkring en wijziging van gezinsomstandigheden.

Het bepaalde in artikel 24 onder a. is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente of als gevolg van een wijziging in de

gezinsomstandigheden.

Artikel 26 Terugbetaling bij verkoop.

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot een waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na oplevering van de voorziening, het bedrag aan waardestijging tot maximaal de kosten van de voorziening, terug te betalen.

HOOFDSTUK 5. HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL.

Artikel 27 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken

voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening.

Artikel 28 Het recht op een voorziening

1.Een persoon uit de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 kan voor de in artikel 27, onder a.

vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

2.Een persoon uit de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 kan voor de in artikel 27, onder b. c.

en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid

genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 29 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

vervallen

Artikel 30 Omvang in gebied en in kilometers.

1.Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag,

tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

2.De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Artikel 31 Keuringskosten gehandicaptenparkeerkaart

1.Onder een voorziening zoals bedoeld in artikel 27 onder c worden mede begrepen de kosten van een medische keuring in verband die bij de aanvraag van een gehandicaptenparkeerkaart zoals bedoeld in de Regeling Gehandicaptenparkeerkaart (Stcrt. 130, 10 juli 2001).

2.De kosten bedoeld in het eerste lid worden slechts vergoed indien de

gehandicaptenparkeerkaart wordt verstrekt.

HOOFDSTUK 6. VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING.

Artikel 32 Vormen van rolstoelvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportvoorziening.

Artikel 33 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportvoorziening.

 

1.Een persoon uit de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 kan voor de in artikel 32, onder a.

vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen incidenteel zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2.

    Een persoon uit de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 kan voor de in artikel 32, onder b. en

    • c.

      vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 3.

    Een persoon uit de doelgroep zoals bedoeld in artikel 2 kan voor de in artikel 32, onder d.

vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk maken.

Artikel 34 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 33, lid 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

HOOFDSTUK 7. HET VERKRIJGEN VAN VOORZIENINGEN EN HET MOTIVEREN VAN

BESLUITEN

Artikel 35 Wijze van aanvragen

1.Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

2.Het college kan besluiten om ambtshalve een aanvraag in te dienen.

Artikel 36 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

De aanvraag dient te worden ingediend bij het loket Zorg en Inkomen van de gemeente Nijmegen, bij welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 37 Inlichtingen, onderzoek, advies.

1.Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

a.op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

b.op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

2.Het college kan een onafhankelijke medisch adviseur om advies vragen indien het college dat wenselijk vindt of indien de aanvrager verzoekt om een second opinion.

3.Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

4.Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

5.Het college kan een andere dan de in lid 2 genoemde adviesinstantie aanwijzen om een second opinion te geven over de adviesvraag indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding bestaat.

Artikel 38 Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 39 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan

het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet

zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 40 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

Het college kan een beschikking genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a.

    niet (meer) is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en een andere beslissing zou zijn genomen indien de juiste gegevens bekend waren geweest

  • c.

    blijkt dat de financiële tegemoetkoming of het persoongebonden budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden;

  • d.

    anderszins de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • e.

    op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis alsnog een vergoeding voor de voorziening is verstrekt;

Artikel 41 Terugvordering

  • 1.

    Het college kan de op grond van deze verordening verstrekte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming, geheel of gedeeltelijk terugvorderen wegens onverschuldigde betaling indien zij het besluit waarbij deze voorziening is toegekend geheel of gedeeltelijk hebben ingetrokken ingevolge artikel 40.

  • 2.

    Het college kan hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald terugvorderen.

Artikel 42 Verrekening

Indien op grond van artikel 40 en 41 de voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken en teruggevorderd kan een in enige periode onverschuldigd betaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden verrekend met de in een volgende periode te verstrekken financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget indien het een periodieke verstrekking betreft.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 43 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon die beperkingen ervaart afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 44 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 45 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het hierop gebaseerde Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 46 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast.

Artikel 47 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning 2013.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 december 2012.

 

de voorzitter, de raadsgriffier,

 

drs. H.M.F. Bruls mevr. drs. M.M.V. Mientjes