Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waalwijk

Leidraad heffing gemeente Waalwijk

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaalwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingLeidraad heffing gemeente Waalwijk
CiteertitelLeidraad heffing Waalwijk
Vastgesteld doorgemandateerde functionaris
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet inzake rijksbelastingen, art. 6
  2. Algemene wet inzake rijksbelastingen, art. 7
  3. Algemene wet inzake rijksbelastingen, art. 8
  4. Algemene wet inzake rijksbelastingen, art. 13
  5. Algemene wet inzake rijksbelastingen, art. 14
  6. Algemene wet inzake rijksbelastingen, art. 65
  7. Algemene wet inzake rijksbelastingen, hoofdstuk VIIIA
  8. Gemeentewet, art. 231
  9. Gemeentewet, art. 237
  10. Gemeentewet, art. 242
  11. Gemeentewet, art. 244
  12. Gemeentewet, art. 226, lid 3
  13. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81
  14. Algemene wet bestuursrecht, art. 7:15, lid 2
  15. Algemene wet bestuursrecht, art. 7:28, lid 2
  16. Wet milieubeheer, art. 15.33
  17. Wet waardering onroerende zaken, hoofdstuk IV
  18. Besluit proceskosten bestuursrecht juncto, art. 2, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-01-2013nieuwe regeling

13-12-2012

Gemeenteblad, 17-01-2013

2013/008

Tekst van de regeling

Intitulé

Leidraad heffing Gemeente Waalwijk

De heffingsambtenaar van de Gemeente Waalwijk,

Overwegende dat:

het wenselijk is om voor de uitvoering van de waardebepaling in het kader van de Wet waardering onroerende zaken alsmede voor de uitvoering van de heffing van gemeentelijke belastingen beleidsregels vast stellen.

Gelet op de volgende wetgeving behorende bij:

Artikel 1 van deze leidraad

op de artikelen 6 , 7 , 8 , 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,

op de artikelen 231 en 237 van de Gemeentewet,

op het artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

Artikel 2 van deze leidraad

op het artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,

op de artikelen 231 , 242 en 244 van de Gemeentewet,

op het artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

Artikel 3 van deze leidraad

op het artikel 226, derde lid van de Gemeentewet,

op het artikel 15.33 van de Wet milieubeheer,

op het artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

Artikel 4 van deze leidraad

op het hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken,

op het artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

Artikel 5 van deze leidraad

op hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,

op artikel 231 van de Gemeentewet,

op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

Artikel 6 van deze leidraad

op de artikelen 7:15, lid 2 en 7:28, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht,

op artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel a van het Besluit proceskosten bestuursrecht juncto onderdeel C.1. van de bij dat besluit behorende bijlage,

Artikel 7 van deze leidraad

op de artikelen 7:15, lid 2 en 7:28, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht,

op artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel a van het Besluit proceskosten bestuursrecht juncto

Besluit

vast te stellen de “Leidraad heffing Gemeente Waalwijk”,

ARTIKEL 1. UITVOERINGSASPECTEN

1.1. Algemene bepalingen

1.1.1. Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als

gemeentelijke belastingen.

1.1.2. De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 vande Gemeentewet, worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt alsbij wege van aanslag geheven belastingen met dien verstande dat wordt verstaanonder de aanslag: het gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijzegeheven gemeentelijke belastingen buiten toepassing.

1.2. Aangifte

1.2.1. De belastingplichtige voor:

  • a.

    de hondenbelasting

  • b.

    de toeristenbelasting;

aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na het verstrijken van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet dan wel digitaal aangifte te doen.

1.2.2. Indien de belastingplicht voor de hondenbelasting in de loop van het belastingjaarontstaat dan wel het aantal honden dat door de belasting-plichtige wordt gehoudenwijziging ondergaat, moet de belastingplichtige binnen twee weken na het tijdstipwaarop de belastingplicht is ontstaan of de wijziging van het aantal honden heeftplaatsgevonden, bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van deGemeentewet bedoelde gemeente-ambtenaar schriftelijk verzoeken om uitreikingvan een aangiftebiljet.

1.2.3. Als formulier van het aangiftebiljet hondenbelasting wordt vastgesteld het formulierdat in overeenstemming is met het in bijlage 1 opgenomen model.

1.2.4. Als formulier van het aangiftebiljet rioolheffing wordt vastgesteld het formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage 2 opgenomen model.

1.2.5. Als formulier van het aangiftebiljet toeristenbelasting wordt vastgesteld hetformulier dat in overeenstemming is met het in bijlage 3 opgenomen model.

1.2.6. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de Algemene wet inzakerijksbelastingen dienen de in het aangiftebiljet gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden ingevuld. Het aangiftebiljet wordt ondertekend en met de daarbij gevraagde bescheiden ingeleverd of toegezonden.

1.3 Gebruik nachtverblijfregister ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting

1.3.1. Bij de vaststelling van feiten ten behoeve van de heffing van toeristenbelasting kan de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b , bedoelde gemeenteambtenaar het door belastingplichtige bijgehouden nachtverblijfregister raadplegen.

ARTIKEL 2. AMBTSHALVE VERMINDERING

  • 2.1. Reikwijdte en definities

  • 2.1.1. Deze beleidsregels gelden bij de heffing van gemeentelijke belastingen in de zin van artikel 219 van de Gemeentewet, met dien verstande dat onder gemeentelijke belastingen mede worden begrepen rechten die door de gemeente kunnen worden geheven.

  • 2.1.2. Van deze beleidsregels zijn uitgezonderd belastingaanslagen, waaraan ingevolge een wettelijk voorschrift een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van (overeenkomstige) toepassing is.

  • 2.1.3. Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de ambtshalve vermindering: de vermindering, ontheffing, teruggaaf ofvrijstelling van belastingen bedoeld in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 244 van de Gemeentewet;

  • b.

    de belanghebbende: de belastingplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk medeaansprakelijke heeft betaald;

  • c.

    de driejaarstermijn: de termijn door welks verloop na het tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld of het verlenen van een teruggaaf de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag of een naheffingsaanslag vervalt.

  • d.

    het bedrag van de vermindering: de vermindering van het belastingbedrag vermeerderd met (het daaraan toe te rekenen gedeelte van) de bestuurlijke boete of de kostenopslag, indien een bestuurlijke boete of een kostenopslag is toegepast. Het bedrag van de vermindering wordt berekend per belastingaanslag.

  • e.

    de belastingaanslag: de aanslag bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met dien verstande dat voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • 1.

      de aanslag, de navorderingsaanslag: het gevorderde bedrag, het nagevorderde bedrag;

    • 2.

      het aanslagbiljet: de kennisgeving van het in onderdeel 1. hiervoor bedoelde bedrag.

  • f.

    de belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van gemeentelijke belastingen.

     

    • 2.2. Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend

    • 2.2.1. Ingeval het bedrag van de belasting had behoren te zijn vastgesteld op een bedrag dat tenminste € 5,00 per aanslag lager is dan het te hoog vastgestelde bedrag van die belasting, verleent de heffingsambtenaar ambtshalve de vermindering waarvoor de belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt, indien:

  • a.

    een bezwaarschrift of een verzoekschrift niet ontvankelijk wordt verklaard wegens het te laat indienen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift dan wel om andere redenen van formele aard, of

  • b.

    uit enig feit blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en deze aanslag bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gehandhaafd kan worden.

     

    • 2.3. Uitzonderingen

    • 2.3.1. Het bepaalde in artikel 2.2. vindt geen toepassing indien:

  • a.

    ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift, dan wel op het tijdstip waarop het in artikel 2.2.1. onder b, bedoelde feit ter kennis van de heffingsambtenaar komt, de driejaarstermijn is verstreken;

  • b.

    aannemelijk is dat de belanghebbende door opzet of grove schuld de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een verzoekschrift ongebruikt heeft laten verstrijken.

     

    • 2.4. Jurisprudentie

    • 2.4.1. Een uitspraak van de Hoge Raad, van een gerechtshof of van een rechtbank, waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting indien de belastingaanslag of de voldoening op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan voor de dag, waarop de uitspraak door de Hoge Raad, het hof of de rechtbank is gewezen, tenzij het college van burgemeester en wethouders op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.

    • 2.4.2. Hetgeen in het eerste lid is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de Hoge Raad, van een gerechtshof of van een rechtbank, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.

    • 2.5. Mededeling van afwijzing

      Indien geen termen aanwezig zijn om ambtshalve een vermindering te verlenen, wordt daarvan gemotiveerd mededeling gedaan in de uitspraak waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken van een bezwaarschrift of een verzoekschrift, bedoeld in artikel 2.2.1. onder a.

ARTIKEL 3. AANWIJZEN VAN EEN BELASTINGPLICHTIGE IN EEN KEUZESITUATIE

  • 3.1 Algemeen

  • 3.1.1. In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich dat meer personen belastingplichtig kunnen zijn voor één belastingobject (onroerende of roerende zaak, roerende woon- of bedrijfsruimte, perceel, hond). In de gevallen waarin dat voorkomt mag de gemeente de aanslag ten name van één van de belastingplichtigen stellen. In deze gevallen hanteert de gemeente Waalwijk een voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belastingplichtige die de aanslag op zijn of haar naam krijgt. Deze voorkeursvolgorde is gebaseerd op veronderstelde betaalcapaciteit en doelmatige c.q. doeltreffende heffing en invordering en wordt toegepast voor zover de gegevens voorhanden of te achterhalen zijn. De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria bevatten geen limitatieve opsomming. Zij moeten worden beschouwd als richtlijnen voor de meest voorkomende gevallen.

  • 3.2. Voorkeursvolgorde eigenaarsheffingen

  • 3.2.1. Met betrekking tot de gemeentelijke belastingen die worden geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt, indien er met betrekking tot één roerende of onroerende zaak verschillende categorieën genothebbenden zijn, de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

    3.2.1.1 de beperkt gerechtigde, waarbij de volgende voorkeursvolgorde geldt:

  • 3.2.1.1.1. de vruchtgebruiker c.q. gerechtigde krachtens recht van gebruik en bewoning;

  • 3.2.1.1.2. de opstaller, met uitzondering van degene die een afhankelijk opstalrecht, dan wel een opstalrecht ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van onder- of bovengrondse leidingen heeft;

  • 3.2.1.1.3. de erfpachter;

3.2.1.2. de eigenaar of de appartementsgerechtigde;

3.2.1.3. degene die op andere wijze als genothebbende naar voren komt, daaronderbegrepen de bezitter.

3.2.2.Met betrekking tot de gemeentelijke belastingen die worden geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

3.2.2.1. indien er binnen één categorie genothebbenden personen zijn:

3.2.2.1.1. degene die in de kadastrale registratie is vermeld;

3.2.2.1.2. degene die in de gemeente woont of is gevestigd;

3.2.2.1.3. degene die het grootste aandeel in het genotsrecht heeft;

3.2.2.1.4. een natuurlijk persoon boven een niet-natuurlijk persoon;

3.2.2.1.5. bij gelijke aandelen de oudste in leeftijd;

3.2.2.1.6. de eerstgerechtigde in de volgorde die door het kadaster wordt

aangehouden;

  • 3.3. Voorkeursvolgorde gebruikersheffingen

  • 3.3.1. Met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen die worden geheven vangebruikers van niet-woningen, wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

    3.3.1.1. degene die als eigenaar wordt aangemerkt;

    3.3.1.2. degene die een nutsvoorziening van het belastingobject op naam heeft;

    3.3.1.3. degene die bij de cluster belastingen reeds als belastingplichtige in de administratievoorkomt;

    3.3.1.4. degene die op andere wijze als gebruiker naar voren komt.

    3.3.2.Met betrekking tot de rioolheffing van gebruikers, de afvalstoffenheffing en deforensenbelasting wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

    3.3.2.1. degene die als eigenaar wordt aangemerkt;

    3.3.2.2. degene die is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratiepersoonsgegevens:

    3.3.2.2.1. degene die het langst is ingeschreven in de gemeentelijkebasisadministratie persoonsgegevens;

    3.3.2.2.2. de oudste, in het geval van gelijktijdige inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

    3.3.2.3. degene die een nutsvoorziening van het belastingobject op naam heeft;

    3.3.2.4. degene die bij de cluster belastingen reeds als belastingplichtige in de administratie voorkomt;

    3.3.2.5. degene die de huur van het object betaalt aan een elders wonende verhuurder;

    3.3.2.6. degene die op andere wijze als gebruiker naar voren komt.

    3.3.3.Met betrekking tot de hondenbelasting wordt de aanslag in onderstaande volgordegesteld ten name van:

    3.3.3.1. degene die als eigenaar wordt aangemerkt van het object waar de hond wordt gehouden;

    3.3.3.2. degene die is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens:

    3.3.3.2.1. degene die het langst is ingeschreven in de gemeentelijke

    basisadministratie persoonsgegevens in het object waar de hond wordt gehouden;

    3.3.3.2.2. de oudste, in het geval van gelijktijdige inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in het object waar de hond wordt gehouden;

    3.3.3.3. degene die een nutsvoorziening van het belastingobject waar de hond wordt gehouden, op naam heeft;

    3.3.3.4. degene die bij de cluster belastingen reeds als belastingplichtige in de administratie voorkomt;

    3.3.3.5. degene die de huur van het object betaalt waar de hond wordt gehouden, aan een elders wonende verhuurder;

    3.3.2.6. degene die op andere wijze als houder van de hond naar voren komt.

    3.4. Geen toepassing

    3.4.1. De onderdelen 3.2. tot en met 3.3. vinden geen toepassing indien:

    3.4.1.1.de aanslag kan worden opgelegd aan degene die met betrekking tot het voorgaandebelastingtijdvak of kalenderjaar de aanslag heeft gekregen, gezorgd heeft dat deaanslag betaald is en nog steeds belastingplichtig is;

    3.4.1.2. bij de cluster belastingen bekend is dat één van de potentiële belastingplichtigen de desbetreffende aanslag op zijn/haar naam wil hebben, althans voor zover dit niet leidt tot een mogelijke situatie dat de belasting niet kan worden betaald dan wel ingevorderd.

    3.5. Afsluitende bepalingen

    3.5.1.Voor zover de belasting wordt geheven over een belastingtijdvak, is bij de toepassingvan de voorkeursvolgorde beslissend de situatie bij de aanvang van dat tijdvak of, zodit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

    3.5.2.Aangezien de voorkeursvolgorde erop is gericht de aanslag op te leggen aan eenbelastingplichtige die in staat geacht mag worden om de belasting te betalen, kanook tot een andere keuze gekomen worden dan uit de voorkeursvolgorde zou volgen.

    3.5.3.Wijzigingen kunnen - indien reeds een aanslag aan een belastingplichtige isopgelegd - pas plaatsvinden met ingang van het eerstvolgende belastingtijdvak.

    3.5.4.Indien in uitzonderingsgevallen, door welke oorzaak dan ook, een aanslag wordtopgelegd in afwijking van het in de voorgaande onderdelen bepaalde, is die aanslagalleen ongeldig als er sprake is van willekeur.

    3.5.5.Indien een belasting niet wordt geheven bij wege van aanslag, maar op anderewijze, is het bepaalde in de onderdelen 3.2. tot en met 3.5.4. van overeenkomstigetoepassing.

ARTIKEL 4. AANWIJZEN VAN EEN WOZ-BELANGHEBBENDE IN EEN KEUZESITUATIE

4.1. Algemeen

4.1.1.In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich dat voor één eigendommeer personen als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. In dezegevallen mag de gemeente op grond van artikel 24 van de Wet waarderingonroerende zaken (Wet WOZ) de bekendmaking van de WOZ-beschikking aan eenvan de belanghebbenden verzenden. De gemeente Waalwijk hanteert eenvoorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belanghebbende die de WOZ-beschikkingop zijn of haar naam krijgt. De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria bevattengeen limitatieve opsomming. Zij moeten worden beschouwd als richtlijnen voor de

meest voorkomende gevallen, waarbij beoogd is de ontvanger van de WOZ

beschikking gelijk te laten zijn aan de belastingplichtige voor de onroerende

zaakbelastingen die de aanslag op zijn of haar naam krijgt.

4.2. Voorkeursvolgorde

4.2.1.In de gevallen dat er een keuzesituatie bestaat met betrekking tot de tenaamstellingvan een beschikking ingevolge hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken, zijn de beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie, voor zover zij betrekking hebben op de onroerende-zaakbelastingen van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 5. BESTUURLIJKE BOETEN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN

5.1. Algemene bepalingen

5.1.1. Reikwijdte

5.1.1.1. In deze regeling is het beleid neergelegd voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van gemeentelijke belastingen, heffingen en rechten waarop Hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR ) van toepassing is.

5.1.1.2. Op beboetbare feiten die zijn begaan ná de inwerkingtredingsdatum van deze regeling zijn de beleidsregels van deze regeling van toepassing.

5.1.1.3. Op beboetbare feiten die zijn begaan vóór de inwerkingtredingsdatum van deze regeling blijven de (oude) beleidsregels van toepassing, zoals deze luidden ten tijde van het begaan het beboetbare feit. Indien terzake van deze feiten op het moment van inwerkingtreding van deze regeling nog geen boete is opgelegd of de boetebeschikking nog niet onherroepelijk vaststaat, dan zijn de beleidsregels van deze (nieuwe) regeling van toepassing voor zover deze gunstiger zijn voor belanghebbende.

5.1.1.4. Deze regeling sluit zoveel mogelijk aan bij het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Omdat in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst daarnaast onderdelen staan die niet relevant zijn voor de heffing van gemeentelijke belastingen, is ervoor gekozen die betreffende onderdelen niet in deze regeling op te nemen.

5.1.2. Begrip belanghebbende

5.1.2.1. Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.

5.1.2.2. Bestuurlijke boeten worden aan de medepleger, feitelijk leidinggever of opdrachtgever opgelegd, met voorafgaande toestemming van de heffingsambtenaar.

5.1.3. Ambtshalve vermindering

5.1.3.1.Onjuist gebleken boetebeschikkingen kunnen op grond van artikel 65 van de AWR in aanmerking komen voor ambtshalve vermindering. De regels inzake ambtshalve vermindering zijn van overeenkomstige toepassing op boetebeschikkingen.

5.1.4. Pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld

5.1.4.1. In geval van een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld (hierna te noemen: avas) legt de heffingsambtenaar geen boete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van een pleitbaar standpunt of avas, vernietigt de heffingsambtenaar de boete. Bij avas wordt de belanghebbende geacht niet in verzuim te zijn geweest.

5.1.4.2. Van een pleitbaar standpunt is sprake als een door belanghebbende ingenomen standpunt, gelet op de stand van de jurisprudentie en de heersende leer, in die mate juridisch pleitbaar of verdedigbaar is dat belanghebbende redelijkerwijs kan menen juist te handelen. Is er sprake van een pleitbaar standpunt, dan kan de belanghebbende er geen verwijt van worden gemaakt dat er aanvankelijk geen of te weinig belasting is geheven. Een pleitbaar standpunt sluit het opleggen van zowel een verzuimboete als een vergrijpboete uit.

5.1.5. Vrijwillige verbetering

5.1.5.1. Van een vrijwillige verbetering is sprake als belanghebbende vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de heffingsambtenaar bekend is of zal worden met dat feit, uitdrukkelijk kenbaar maakt aan de heffingsambtenaar dat en tot welk bedrag niet of gedeeltelijk niet is betaald.

5.1.5.2. Van uitdrukkelijk kenbaar maken is sprake indien belanghebbende een afzonderlijke schriftelijke opgave verstrekt die de heffingsambtenaar in staat stelt om zonder nader onderzoek een juiste belastingaanslag op te leggen.

5.1.5.3. NVT

5.1.5.4. Het bewijs dat er geen sprake is van een vrijwillige verbetering dient te worden geleverd door de heffingsambtenaar aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden.

5.1.5.5. Belanghebbende kan bijvoorbeeld niet meer vrijwillig verbeteren nadat hem is medegedeeld dat een boekenonderzoek zal worden ingesteld.

5.1.5.6. Voor de verzuimboete en vrijwillige verbetering zie artikel 5.2.6.

Uitsluitend de vrijwillige verbetering voor vergrijpboeten bij aanslagbelastingen heeft een wettelijke basis (artikel 67n AWR: de inkeerregeling). De vrijwillige verbetering voor vergrijpboeten bij zowel de aanslagbelastingen als ook de aangiftebelastingen is beleidsmatig in artikel 5.3.1. geregeld.

5.1.6. Straftoemeting

5.1.6.1. Bij het opleggen van een boete gaat de heffingsambtenaar uit van de percentages of bedragen vermeld in deze regeling. Het opleggen van een boete is een vorm van straftoemeting. Daarom houdt de heffingsambtenaar rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van de percentages of bedragen van deze regeling kan worden opgelegd. Deze omstandigheden (zie artikel 5.1.7. en 5.1.8) vormen het sluitstuk van de behoorlijke straftoemeting bij bestuurlijke boeten. Gelet hierop is de heffingsambtenaar bij de uiteindelijke vaststelling van de hoogte van de boete dus niet gebonden aan vaste bedragen of percentages. De op grond van artikel 5.2.2. tot en met 5.3.4. bepaalde hoogte van de boete kan zowel met een bepaald bedrag als met een bepaald percentage verlaagd of verhoogd worden. De boete kan echter nooit meer bedragen dan het wettelijk maximum.

5.1.6.2. Bij het in aanmerking nemen van individuele omstandig-heden vindt een afweging plaats tussen zowel strafverminderende feiten en omstandigheden als strafverzwarende feiten en omstandigheden. Het resultaat van de afweging zal moeten leiden tot een boete die passend is te achten bij de geconstateerde beboetbare gedraging.

5.1.6.3. Bij de meeste verzuimboeten zal, vanwege de wijze van oplegging, individueel getinte straftoemeting eerst in bezwaar aan de orde kunnen komen.

5.1.6.4. Voor de mogelijke verminderingen van de boete als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn verwijzen wij naar de nadere regels die de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 19 december 2008, nr. 42763, LJN: BD0191.

5.1.6.5. De stelplicht en bewijslast van strafverzwarende factoren rust op de heffingsambtenaar; de stelplicht en bewijslast van strafverminderende factoren op belanghebbende. Indien de heffingsambtenaar op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, zal hij bij het opleggen van de boete daarmee rekening houden. De heffingsambtenaar hoeft niet ambtshalve te onderzoeken of van strafverminderende factoren sprake is.

5.1.6.6. Gedragingen van belanghebbende na het begaan van het beboetbare feit, kunnen ook bij de straftoemeting worden betrokken.

5.1.7. Strafverminderende omstandigheden

5.1.7.1. Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren:

  • a.

    een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond vandeze regeling op te leggen of opgelegde boete;

  • b.

    verzachtende omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbarefeit.

     

5.1.7.2. Er is sprake van een strafverminderende omstandigheid wanneer een belastingplichtige tot inkeer komt en er twee jaren of meer zijn verstreken na het beboetbare feit (artikel 67n, tweede lid, van de AWR ). De vergrijpboete kan worden gematigd tot 30 procent van het wettelijk maximum. Dit lid heeft alleen betrekking op aanslagbelastingen.

5.1.7.3. Bij wanverhouding gaat het om het antwoord op de vraag hoe ernstig de normschending in het concrete geval moet worden opgevat. De afweging moet leiden tot een sanctie die proportioneel is, dat wil zeggen in evenredigheid staat tot de ernst van het feit. Indien de heffingsambtenaar zelf tot de gevolgtrekking komt dat van een wanverhouding sprake is, vermindert hij de boete op eigen initiatief.

5.1.7.4. Bij verzachtende omstandigheden ligt de nadruk op buiten de (directe) invloedssfeer van belanghebbende liggende gebeurtenissen. Voor de beoordeling of die omstandigheden tot matiging van de boete aanleiding kunnen geven, kan het van belang zijn of, dan wel in hoeverre, belanghebbende maatregelen heeft getroffen of had kunnen treffen om het verzuim of vergrijp te voorkomen.

5.1.7.5. Tot de omstandigheden die aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren ook de financiële omstandigheden van de belanghebbende.

5.1.7.6. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden. De heffingsambtenaar dient dus bij het hanteren van deze matigingsgrond kritisch te zijn.

5.1.7.7. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van het opleggen van de boete kunnen ertoe leiden dat de boete belanghebbende onevenredig treft.

5.1.7.8. Slechte financiële omstandigheden ten tijde van de verweten gedraging kunnen de verwijtbaarheid daarvan verminderen.

5.1.7.9. Geen vermindering wegens financiële omstandigheden zal worden verleend, indien belanghebbende deze aan zichzelf te wijten heeft.

5.1.7.10. Bij vermindering wegens financiële omstandigheden kan het (zakelijke) karakter van de belasting een rol spelen.

5.1.8. Strafverzwarende omstandigheden

5.1.8.1. In bijzondere gevallen kan de op grond van artikel 5.3.1. tot en met 5.3.4. bepaalde vergrijpboete worden verhoogd. Het verhogen van een verzuimboete op grond van deze paragraaf is niet toegestaan.

5.1.8.2. In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met recidive. Van recidive is sprake indien aan belanghebbende voor hetzelfde belastingmiddel reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd.

5.1.8.3. Bij recidive kan de vergrijpboete bij grove schuld maximaal worden verdubbeld tot 50 procent.

5.1.8.4. Bij recidive kan de vergrijpboete bij opzet maximaal worden verdubbeld tot 100 procent.

5.1.8.5. Met een straf wordt gelijkgesteld het vervallen van het recht tot strafvordering, op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr ) of op grond van artikel 37 van de Wet op de economische delicten (hierna: WED ).

5.1.8.6. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de door de heffingsambtenaar op te leggen vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd, een transactie is voldaan, dan wel strafoplegging heeft plaatsgevonden.

5.1.8.7. Vervalt de eerdere vergrijpboete naderhand wegens het ontbreken van opzet dan wel grove schuld, dan wordt de toegepaste verhoging van de vergrijpboete op de voet van het eerste lid ambtshalve gecorrigeerd.

5.1.8.8. De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van deze regeling, op te leggen vergrijpboete te verhogen tot het wettelijk maximum. Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald verhoudingsgewijs omvangrijk is, kan de heffingsambtenaar de vergrijpboete eveneens tot het wettelijk maximum verhogen.

5.1.8.9. Buiten de voorgaande leden kan er aanleiding zijn een vergrijpboete te verhogen, dan wel een vermindering van een vergrijpboete te beperken of na te laten op grond van de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende of de wijze waarop, dan wel de omstandigheden waaronder, het feit heeft plaatsgevonden.

5.1.9. Dag van betaling

5.1.9.1. Voor de betalingen wordt aangesloten bij het civielrechtelijke uitgangspunt dat een betaling geacht wordt te hebben plaatsgevonden op het tijdstip waarop het verschuldigde bedrag op de rekening van de crediteur is bijgeschreven.

5.1.9.2. Voor de toepassing van deze regeling geldt als dag van betaling:

– bij betalingen per bank de datum van bijschrijving op de rekening van de gemeente;

– bij betaling op het postkantoor, hetzij door middel van storting van contant geld hetzij met een pinpas, de eerste werkdag volgend op de dag van de storting of pintransactie;

– bij contante betaling (waaronder begrepen pintransacties) aan het loket van de gemeente de dag waarop het bedrag aan het loket van de gemeente is betaald.

5.1.9.3. NVT

5.1.9.4. NVT

5.1.10. Eenvoudige en uitvoerige procedure

5.1.10.1.In afdeling 5.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn twee procedures neergelegd:

– de lichte procedure;

– de zware procedure.

5.10.1.2. Bij het opleggen van een verzuimboete kan worden volstaan met het volgen van de lichte procedure, hetgeen een relatief eenvoudige procedure is voor lichte boeten.

5.10.1.3. De zware procedure moet worden gevolgd wanneer het opleggen van een vergrijpboete wordt overwogen. Zie artikel 5.1.12., eerste lid.

5.1.11. Mededelingsplicht

5.1.11.1. Bij het opleggen van een boete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete, alsmede, indien sprake is van een vergrijpboete, de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens te vermelden de bijzondere omstandigheden die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.

5.1.11.2. Indien een kennisgeving in de zin van artikel 5.1.12. is verzonden waarin de gronden van het voornemen een vergrijpboete op te leggen zijn opgenomen, waarop geen reactie van belanghebbende is ontvangen, kan de heffingsambtenaar in de mededeling volstaan met een verwijzing naar de kennisgeving.

5.1.12. Kennisgeving en hoorplicht bij vergrijpboete

5.1.12.1. Bij het opleggen van een verzuimboete gelden dezelfde waarborgen als bij het opleggen van een vergrijpboete, met uitzondering van de kennisgeving en hoorplicht vooraf (zie artikel 67pa, eerste lid, van de AWR). Deze paragraaf is dus een extra waarborg bij vergrijpboeten.

5.1.12.2. Een kennisgeving is een rapport in de zin van artikel 5:48 van de Awb.

5.1.12.3. De kennisgeving van het voornemen een vergrijpboete op te leggen en van de gronden waarop dat voornemen berust, geschiedt schriftelijk. Het voorschrift om de kennisgeving schriftelijk te doen, is opgenomen om iedere twijfel over de nakoming van deze verplichting uit te sluiten.

5.1.12.4. De heffingsambtenaar geeft belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten. De duur van de termijn voor het betwisten van de inhoud van de kennisgeving is niet voor alle gevallen vooraf vast te stellen. De bedoeling van de verplichte kennisgeving is belanghebbende in staat te stellen gemotiveerde verweren tegen de voorgenomen vergrijpboete aan te voeren. Bij het bepalen van de termijn houdt de heffingsambtenaar hiermee rekening. De heffingsambtenaar stelt een redelijke termijn voor het betwisten van de gronden in de kennisgeving, rekening houdend met de termijn genoemd in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb. In de gevallen waarin dadelijk en ineens invorderbare belastingaanslagen worden opgelegd, kan de termijn, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, zeer kort zijn.

5.1.12.5. Indien belanghebbende de in de kennisgeving aangevoerde gronden mondeling wenst te betwisten, wordt hij door de heffingsambtenaar gehoord.

5.1.12.6. Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven indien het verweer van belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de in de kennisgeving genoemde gronden onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van opzet of grove schuld opleveren. In een dergelijke situatie kan de heffingsambtenaar nog wel overgaan tot het opleggen van een verzuimboete. Het una-viabeginsel staat daaraan niet in de weg. De betwisting van de kennisgeving kan tot een lagere boete leiden indien de opzet of grove schuld wel bewijsbaar is, maar de betwisting aanleiding geeft de boete op een lager bedrag vast te stellen.

5.1.13. Recht op inzage

5.1.13.1. Op grond van artikel 5:49 van de Awb stelt de heffingsambtenaar belanghebbende desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

5.1.13.2. Indien belanghebbende inzage verzoekt in andere dan de hiervoor bedoelde gegevens, verleent de heffingsambtenaar inzage en staat toe dat afschriften worden vervaardigd, indien belanghebbende aannemelijk maakt dat de gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de verdediging. Gegevens over derden worden zoveel mogelijk op zodanige wijze verstrekt dat zij niet tot die derden zijn te herleiden.

5.1.14. Verhoor

5.1.14.1. Belanghebbende is tijdens het verhoor niet tot antwoorden verplicht (artikel 5:10a van de Awb). Hij dient voor de aanvang van het verhoor hierop te worden gewezen (cautie).

5.1.14.2. De heffingsambtenaar maakt na afloop van het verhoor een verslag.

5.1.14.3. Het verslag van het verhoor bevat de volgende gegevens:

– datum, tijdstip en plaats van verhoor;

– naam van de verhoorde;

– naam of namen van degene(n) die verhoort/verhoren;

– indien bijstand aanwezig is, de namen en hoedanigheden van degenen die bijstand verlenen;

– indien een tolk aanwezig is, de naam van de tolk en de gebruikte taal;

– de melding van het geven van de cautie;

– doel van het verhoor;

– verklaring(en) van de verhoorde afgelegd tijdens het verhoor;

– handtekening van degene(n) die verhoort/verhoren.

5.1.14.4.Belanghebbende krijgt een afschrift van het verslag.

5.1.15. Keuze tussen verzuimboete, vergrijpboete of strafvervolging

5.1.15.1. Onder hetzelfde feit wordt verstaan dezelfde gedraging in materiële zin.

5.1.15.2a. In een aantal gevallen kan op een beboetbaar gestelde gedraging (hetzelfde feit) ofwel een verzuimboete ofwel een vergrijpboete opgelegd worden. Dit wordt samenloop genoemd; bijvoorbeeld bij aanslagbelastingen indien geen aangifte is gedaan (keuze tussen de artikelen 67a en 67d van de AWR).

5.1.15.2b. Indien het opleggen van een vergrijpboete tot een lager boetebedrag voor hetzelfde feit zou leiden dan het opleggen van een verzuimboete dan kiest de heffingsambtenaar voor het opleggen van de hogere verzuimboete.

5.1.15.3. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Awb). Indien na het opleggen van een verzuimboete wordt geconstateerd dat sprake is van opzet of grove schuld, kan geen vergrijpboete ter zake van dezelfde gedraging worden opgelegd.

5.1.15.4. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Awb). Een opgelegde vergrijpboete kan niet worden omgezet in een verzuimboete. De heffingsambtenaar dient de mogelijkheid van deze uitkomst mee te wegen bij zijn keuze tussen een verzuim- of vergrijpboete.

5.1.15.5. De mogelijkheid blijft bestaan dat gelijktijdig met de belastingaanslag zowel een verzuim- als een vergrijpboete wordt opgelegd. Deze mogelijkheid doet zich voor indien twee afzonderlijk omschreven beboetbaar gestelde gedragingen zijn geconstateerd. In de aanslagbelastingen kan bijvoorbeeld bij het opleggen van de aanslag een verzuimboete worden opgelegd wegens het niet binnen de termijn doen van aangifte (artikel 67a van de AWR) en een vergrijpboete wegens de opzettelijke onjuistheid van diezelfde aangifte (artikel 67d van de AWR).

5.1.15.6. Samenloop kan zich ook tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties voordoen. Artikel 5:44, eerste lid, van de Awb sluit het opleggen van een bestuurlijke boete uit in gevallen waarin ter zake van hetzelfde feit tegen belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het WvSr, ingevolge artikel 37 van de WED.

5.1.15.7. Het opleggen van een bestuurlijke boete aan belanghebbende sluit in beginsel strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit. Op grond van artikel243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv ) blijft het echter mogelijk een zaak te heropenen, indien bij nader inzien blijkt dat zij te ernstig is om bestuurlijk te worden afgedaan. Er moet dan sprake zijn van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 van het WvSv.

5.1.15.8. Het voorgaande lid houdt in dat de heffingsambtenaar het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat een gedraging onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging. Indien de termijn dreigt te verstrijken waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd, bepaalt de heffingsambtenaar zo spoedig mogelijk of er definitief voor strafrechtelijke afdoening wordt gekozen dan wel of er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.

5.2. Verzuimboete

5.2.1. Aangifteverzuimboete aanslagbelasting artikel 67a van de AWR

5.2.1.1. Het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen wordt aangemerkt als een verzuim.

5.2.1.2. Ter zake van een aangifteverzuim legt de heffingsambtenaar een verzuimboete op van € 226.

5.2.1.3. NVT

5.2.1.4. Bij het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is alleen sprake van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een door de heffingsambtenaar gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de heffingsambtenaar.

5.2.1.5. Een aangifte die wordt ingediend nadat de aanslag (ambtshalve) is opgelegd, geldt niet alsnog als een (niet binnen de termijn) gedane aangifte.

5.2.1.6a. NVT

5.2.1.6b. In afwijking van het tweede lid kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijk maximum worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien belanghebbende stelselmatig in verzuim is.

5.2.1.7. Wegens het niet binnen de termijn doen van aangifte kan op grond van de wet uitsluitend een verzuimboete worden opgelegd.

5.2.1.8. Als het aan opzet van belanghebbende te wijten is dat de aangifte niet is gedaan, vormt dit een vergrijp in de zin van artikel 67d van de AWR (zie artikel 5.3.2). De heffingsambtenaar moet vooraf een keuze maken tussen het opleggen van een verzuimboete of een vergrijpboete (zie artikel 5.1.15).

5.2.2. Aangifteverzuim aanslagbelasting artikel 67a AWR

5.2.2.1. Het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen wordt aangemerkt als een verzuim, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen een eerste -, tweede - en derde/volgend verzuim.

5.2.2.2. Van een tweede -, respectievelijk derde/volgend verzuim is sprake indien belanghebbende over de vijf voorgaande belastingjaren eenmaal, respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is geweest.

5.2.2.3. De door de heffingsambtenaar op te leggen boete bedraagt:

  • a.

    bij een eerste verzuim 5% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag van € 50;

  • b.

    bij een tweede verzuim 10% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag van € 100;

  • c.

    bij een derde/volgend verzuim 15% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag van € 200.

De verzuimboete is niet hoger dan € 2.460.

  • 5.2.2.4. Bij het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is alleen sprake van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een door de heffingsambtenaar gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de heffingsambtenaar.

  • 5.2.2.5. Een aangifte die wordt ingediend nadat de aanslag (ambtshalve) is opgelegd, geldt niet alsnog als een (niet binnen de termijn) gedane aangifte.

  • 5.2.2.6a. NVT

  • 5.2.2.6b. In afwijking van het derde lid kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijk maximum worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien belanghebbende stelselmatig in verzuim is.

  • 5.2.2.7. Wegens het niet binnen de termijn doen van aangifte kan op grond van de wet uitsluitend een verzuimboete worden opgelegd.

  • 5.2.2.8. Als het aan opzet van belanghebbende te wijten is dat de aangifte niet is gedaan, vormt dit een vergrijp in de zin van artikel 67d Awr (zie artikel 5.3.2.). De heffingsambtenaar moet vooraf een keuze maken tussen het opleggen van een verzuimboete of een vergrijpboete (zie artikel 5.1.15.).

5.2.3. NVT

5.2.4. NVT

5.2.4. NVT

5.2.5. NVT

5.2.6. NVT

5.2.7. Verzuimboete artikel 67ca van de AWR

5.2.7.1. Het niet voldoen aan de verplichting, welke wordt opgelegd bij of krachtens de in artikel 67ca, eerste lid, van de AWR vermelde artikelen, wordt aangemerkt als een verzuim.

5.2.7.2. Ter zake van het verzuim kan de heffingsambtenaar een verzuimboete opleggen van 50 procent van het wettelijk maximum van artikel 67ca, eerste lid, van de AWR .

5.2.7.3. In afwijking van het tweede lid kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijk maximum worden opgelegd.

5.2.7.4. De boete wordt opgelegd aan degene die niet aan zijn verplichting voldoet. Dit kan een ander zijn dan de belastingplichtige.

5.2.7.5. De beschikking waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet gelijktijdig met een eventuele (ambtshalve) belastingaanslag te worden genomen.

5.3. Vergrijpboete

5.3.1. Vergrijpboete algemeen

5.3.1.1. Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet.

5.3.1.2. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. In geval van grove schuld legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 25 procent.

5.3.1.3. Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel niet of niet binnen de termijn betaald is. In geval van opzet legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 50 procent.

5.3.1.4. De heffingsambtenaar dient de aanwezigheid van opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen. De heffingsambtenaar kan zich voor het bewijs van opzet of grove schuld baseren op door hem gestelde, en door belanghebbende niet of niet voldoende ontzenuwde vermoedens die gebaseerd zijn op feiten.

5.3.1.5. De bij de heffing bestaande mogelijkheid om de belastingaanslag onder bepaalde voorwaarden vast te stellen met omkering van de bewijslast geldt niet voor het vaststellen van opzet of grove schuld.

5.3.1.6. NVT

5.3.1.7. Bij minder dan grove schuld wordt geen vergrijpboete opgelegd.

5.3.1.8. Voor het bepalen van de grondslag van de vergrijpboete wordt, voor zover sprake is van opzet of grove schuld, aangesloten bij de feitelijk geheven belasting. Dit geldt ook indien de omvang van de feitelijk geheven belasting is vastgesteld met toepassing van de omkering van de bewijslast.

5.3.1.9. Indien bij het opleggen van een vergrijpboete slechts een gedeelte van de verschuldigde belasting door opzet of grove schuld van belanghebbende te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald, berekent de heffingsambtenaar de boete over dat – naar evenredigheid bepaalde – gedeelte.

5.3.1.10. Het negende lid vindt overeenkomstige toepassing indien meer dan één boetepercentage moet worden toegepast.

5.3.1.11. Bij het opleggen van de vergrijpboete houdt de heffingsambtenaar rekening met eventuele bijzondere omstandigheden (zie artikel 5.1.6. tot en met artikel 5.1.8.).

5.3.1.12. Indien sprake is van vrijwillige verbetering (zie artikel 5.1.5.) met betrekking tot een aangiftebelasting legt de heffingsambtenaar geen vergrijpboete op.

5.3.1.13. Indien sprake is van inkeer (zie § 5) na twee jaar met betrekking tot een aanslagbelasting kan de heffingsambtenaar een vergrijpboete opleggen. Inkeer is een strafverminderende omstandigheid (zie artikel 67n van de AWR en artikel 5.1.7.).

5.3.2. Vergrijpboete aanslag artikel 67d van de AWR

5.3.2.1. Indien een aangifte voor een aanslagbelasting, met opzet niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, legt de heffingsambtenaar gelijktijdig met de aanslag een vergrijpboete op.

5.3.2.2. Het opleggen van een vergrijpboete wegens het met opzet niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is niet mogelijk.

5.3.2.3. De vergrijpboete wordt berekend over het bedrag van de aanslag.

5.3.2.4. Indien een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd op het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties ter zake van een of meer tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie ‘opzet’ kan worden verbonden.

5.3.2.5. Als sprake is van het niet doen van aangifte wordt de vergrijpboete berekend over de belasting van de gehele (geschatte) aanslag.

5.3.2.6. Onder het bedrag van de aanslag wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan het bedrag van de aanslag na verrekening van voorheffingen en opgelegde voorlopige aanslagen.

5.3.2.7. NVT

5.3.2.8. NVT

5.3.2.9. NVT

5.3.2.10. NVT

5.3.2.11. Bij het opleggen van de vergrijpboete houdt de heffingsambtenaar rekening met de voorschriften over de straftoemeting. Zie artikel 5.1.6.tot en met 5.1.8.

5.3.3. Vergrijpboete navordering artikel 67e van de AWR

5.3.3.1. Indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, legt de heffingsambtenaar gelijktijdig met de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op.

5.3.3.2. Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de heffingsambtenaar binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen. In dat geval deelt de heffingsambtenaar de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mee dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

5.3.3.3. NVT

5.3.3.4. NVT

5.3.3.5. NVT

5.3.3.6. NVT

5.3.3.7. Bij het opleggen van de vergrijpboete houdt de heffingsambtenaar rekening met de voorschriften inzake de straftoemeting. Zie artikel 5.1.6. tot en met 5.1.8.

5.3.4. NVT

5.4. Bijzondere verzuimboete NVT

ARTIKEL 6. KOSTENVERGOEDING WET WOZ

6.1. Reikwijdte

6.1.1.Deze beleidsregels zijn van toepassing bij het vergoeden van kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar- of administratief beroepschrift tegen een WOZ-beschikking redelijkerwijs heeft moeten maken. De beleidsregels zien op bezwaarprocedures in het kader van de Wet WOZ.

6.2. Begripsbepalingen

6.2.1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    BPB: Besluit proceskosten bestuursrecht;

  • b.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    Wet WOZ: Wet Waardering Onroerende Zaken;

  • d.

    Belastingbedrag: het bedrag van een belastingaanslag;

  • e.

    “de beroepsmatige derde”: de derde die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, Bpb en hiervoor de kosten bij de belanghebbende in rekening heeft gebracht.

6.3. Vijf categorieën

6.3.1. Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen de volgende vijf categorieën:

  • a.

    tenaamstelling;

  • b.

    objectafbakening woningen;

  • c.

    objectafbakening niet-woningen op kadastraal niveau;

  • d.

    objectafbakening niet-woningen op gebruikersniveau;

  • e.

    waardebepaling.

6.4. Tenaamstelling

6.4.1.De wegingsfactor is 0,25.

6.5. Objectafbakening woningen

6.5.1.De wegingsfactor is 1.

6.6. Objectafbakening niet-woningen op kadastraal niveau

6.6.1.De wegingsfactor is 1.

6.7. Objectafbakening niet-woningen op gebruikersniveau

6.7.1.De wegingsfactor is 1.

6.8. Waardebepaling

6.8.1. De wegingsfactor is 1 indien er in hoofdzaak naar een bijgevoegd taxatierapport of ander niet door de beroepsmatige derde opgesteld document wordt verwezen.

6.8.2. De wegingsfactor is 1indien er geen sprake is van een verwijzing naar een bijgevoegd taxatierapport of ander niet door de beroepsmatige derde opgesteld document.

6.8.3. Samenhangende zaken, waarbij sprake is van nagenoeg gelijktijdige indiening, nagenoeg identieke besluiten, nagenoeg vergelijkbare gronden, door dezelfde persoon of ‘beroepsmatige derde’ ingediend, worden voor de bepaling van de vergoeding als één zaak aangemerkt.

6.8.4. Voor het toekennen van een uurvergoeding voor het uitvoeren van taxatiewerkzaamheden overeenkomstig artikel 1, letter b van het BPB van geldt:

  • -

    voor woningtaxaties een uurvergoeding van € 50,00;

  • -

    voor taxaties van courante niet-woningen een uurvergoeding van € 65,00;

  • -

    als aantal uren voor niet-inpandige woningtaxaties: 2 uur;

  • -

    als aantal uren voor inpandige woningtaxaties en opname: 4 uur;

  • -

    dat het in voorkomende gevallen het uurtarief verhoogd wordt met deverschuldigde omzetbelasting.

6.9. Bijzondere omstandigheden

6.9.1.Van de berekening van de kostenvergoeding zoals in de artikelen 6.2 tot en met 6.8 is vastgelegd, kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken. Dit kan slechts in overleg met en na toestemming van de heffingsambtenaar en/of plaatsvervangend heffingsambtenaar.

ARTIKEL 7. KOSTENVERGOEDING FISCALE PROCEDURES

7.1. Reikwijdte

7.1.1. Reikwijdte beleidsregels

Deze beleidsregels zijn van toepassing bij het vergoeden van kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar- of administratief beroepschrift tegen een fiscale beschikking redelijkerwijs heeft moeten maken. De beleidsregels zien op bezwaarprocedures in het kader van alle gemeentelijke heffingen en retributies welke zijn gebaseerd op de door de gemeenteraad vastgestelde verordeningen, en ook op procedures die zien op de invordering en/of kwijtschelding van de verschuldigde aanslagen.

7.2. Begripsbepalingen

7.2.1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    BPB: Besluit proceskosten bestuursrecht;

  • b.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    Wet WOZ: Wet Waardering Onroerende Zaken;

  • d.

    Belastingbedrag: het bedrag van een belastingaanslag;

  • e.

    “de beroepsmatige derde”: de derde die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, Bpb en hiervoor de kosten bij de belanghebbende in rekening heeft gebracht.

  • f.

    belastingaanslag: de voorlopige aanslag, de aanslag, de navorderingsaanslag en de naheffingsaanslag, bedoeld in artikel 2, lid 3, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

7.3. Bezwaar tegen de belastingaanslag

7.3.1. Voor toepassing van de wegingsfactoren, genoemd in onderdeel C.1. van de bijlage bij het Bpb, wordt een zaak aangemerkt als:

  • a.

    zeer licht (wegingsfactor 0,25), indien de inspanning van de beroepsmatige derde en bewerkelijkheid van de zaak van zeer geringe omvang te achten is, zoals, maar niet uitsluitend:

1. de tenaamstelling van het aanslagbiljet;

2. het al dan niet eigenaar of gebruiker zijn van een pand;

  • b.

    licht (wegingsfactor 0,5), indien de inspanning van de beroepsmatige derde en bewerkelijkheid van de zaak van geringe omvang te achten is, zoals, maar niet uitsluitend:

1. het al dan niet hebben van een rioolaansluiting;

2. de te hanteren grondslag voor toepassing van de rioolheffing ofafvalstoffenheffing;

3.het ter beschikking houden van een woning in het kader van dewoonforensenbelasting;

4. het al dan niet hebben van voorwerpen in, op, of boven gemeentegrond inhet kader van de heffing van precariobelasting;

5.het aantal belastbare overnachtingen in het kader van detoeristenbelasting;

6.een onjuiste grondslag voor heffing van de grafrechten, marktgelden,parkeergelden, hondenbelasting of leges;

7.3.2.Samenhangende zaken, waarbij sprake is van nagenoeg gelijktijdige indiening, nagenoeg identieke besluiten, nagenoeg vergelijkbare gronden, door dezelfde persoon of ‘beroepsmatige derde’ ingediend, worden voor de bepaling van de vergoeding als één zaak aangemerkt.

7.4. Bezwaar of administratief beroep tegen een andere fiscale beschikking dan eenbelastingaanslag

7.4.1.Indien in een bestuurlijke voorprocedure een andere fiscale beschikking, niet zijnde een WOZ-beschikking, dan een belastingaanslag aan de orde is, wordt het gewicht van die zaak als gemiddeld (wegingsfactor 1) aangemerkt.

7.5. Bijzondere omstandigheden

7.5.1.Van de vaststelling van de wegingsfactoren zoals in de artikelen 7.2. tot en met 7.4. van dit beleid is vastgelegd, kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken. Dit kan slechts in overleg met en na toestemming van de heffingsambtenaar en/of plaatsvervangend heffingsambtenaar.

ARTIKEL 8. INWERKINGTREDING

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste de dag na die bekendmaking.

ARTIKEL 9. CITEERTITEL

Deze beleidsregels worden aangehaald als de "Leidraad Heffing Waalwijk".

Aldus op 13-12-2012 vastgesteld door in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar

de heffingsambtenaar.

drs. E.J.G.J. de Laat.

BIJLAGE 1. Formulier van het aangiftebiljet hondenbelasting

Aangifte hondenbelasting

Datum: ……………………………………..

Naam: ……………………………………..

Adres: ……………………………………..

Postcode: ……………………………………..

Woonplaats: ……………………………………..

doet hierbij aangifte als houder van:

  • -

    1e hond met ingang van: ……………..

  • -

    2e hond met ingang van: ……………..

  • -

    3e hond met ingang van: ……………..

  • -

    4e hond met ingang van: ……………..

  • -

    kennel *0 met ingang van: ……………..

  • -

    vrijgestelde hond **) met ingang van:

Handtekening,

-------------------------------------------------------------------------------

*) bij aangifte van een kennel dient u een kopie van de kennelregistratie te overleggen;

**) onder een vrijstelde hond wordt onder andere verstaan: een blindengeleiden hond, een politiehond of een SOHO-hond. Bij aangifte van één van deze honden dient u een kopie van het certificaat te overleggen.

Dit formulier sturen:

Gemeente Waalwijk

Afdeling belastingen

Postbus 10150

5140 GB Waalwijk,

BIJLAGE 2. Formulier van het aangiftebiljet rioolheffing

Opgave afgevoerde hoeveelheid water over het jaar …. ten behoeve van de aanslag rioolheffing [belastingjaar].

Bedrijfsnaam : ___________________________________

Straat en huisnummer : ___________________________________

Plaats : ___________________________________

1. Aantal kubieke meters afvalwater dat op de gemeentelijke riolering is geloosd en naar het eigendom is toegevoerd via een eigen pompinstallatie in de aan het einde van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode:

___________________________________m³.

1a. Het bij vraag 1 ingevulde aantal kubieke meters betreft de volgende periode:

van ____________________ tot ____________________ .

2. Aantal kubieke meters afvalwater dat op de gemeentelijke riolering is geloosd en naar het eigendom is toegevoerd via het waterbedrijf in [jaar]

___________________________________m³.

2a. Het bij vraag 2 ingevulde aantal kubieke meters betreft de volgende periode:

van ____________________ tot ____________________ .

Door ondertekening verklaart u bevoegd te zijn tot het invullen van dit aangiftebiljet en dat u het duidelijk, stellig en zonder voorbehoud hebt ingevuld.

Naam en voorletters : ___________________________________

Plaats : ___________________________________

Telefoon : ___________________________________

Datum : ___________________________________

Handtekening : ___________________________________

Dit formulier graag voor ……………retourneren naar:

Gemeente Waalwijk

Afdeling belastingen

Postbus 10150

5140 GB Waalwijk

Tekstblok bij begeleidend schrijven bij "formulier van het aangiftebiljet rioolheffing"

Geachte heer/mevrouw,

Op grond van de aangeleverde gegevens van de waterleidingmaatschappij zou u meer dan 1000 m3 water hebben afgevoerd in belastingjaar …... Om bij de aanslagoplegging van de rioolheffing voor belastingjaar ….. eventuele misverstanden te voorkomen, verzoek ik u op het bijgaande formulier aan te geven hoeveel water er volgens u via de gemeentelijke riolering in het jaar …. is afgevoerd.

Invullen en retourneren

Ik verzoek u dit formulier voor ………..terug te sturen aan de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk. Als u het formulier niet terugstuurt legt de gemeente ambtshalve een aanslag rioolheffing op, op basis van de aangeleverde gegevens van de waterleidingmaatschappij.

Indien uw informatie na ………………. is binnengekomen, zal de gemeente uw informatie alsnog verwerken en ontvangt u pas later in het jaar een correctie op de aanslag van …..

Voor eventuele vragen kunt u terecht bij de afdeling belastingen op telefoonnummer 0416-683456.

Hoogachtend,

De heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,

BIJLAGE 3. Formulier van het aangiftebiljet toeristenbelasting

Betreft: Werkelijk aantal gerealiseerde overnachtingen

Bestemd voor: hotels, pensions, appartementen, kamerverhuur, en alle overige vormen van nachtverblijf tegen vergoeding in het belastingjaar …..

U dient het werkelijk aantal overnachtingen in te vullen, dat gerealiseerd is in uw accommodatie door personen die geen ingezetenen zijn van de gemeente Waalwijk.

Totaal aantal overnachtingen in belastingjaar ….:

……………….

Aldus naar waarheid ingevuld en ondertekend

Datum: Handtekening:

Ingevuld door

Naam: …………………………………………………………………………………………………………………………………....

Adres: …………………………………………………………………………………………………………………………………....

Postcode + woonplaats: …………………………………………………………………………………………………………

Telefoonnummer: ……………………………………………………………………………………………………………………

Betreft bedrijf:

Bedrijfsnaam: …………………………………………………………………………………………………………………………

Adres van het bedrijf: …………………………………………………………………………………………………………….

Postcode + woonplaats: …………………………………………………………………………………………………………

KVK-nummer bedrijf:

Na invullen retour zenden aan:

Gemeente Waalwijk

Afdeling Belastingen

Postbus 10150

5140 GB Waalwijk

Tekstblok bij begeleidend schrijven bij "formulier van het aangiftebiljet rioolheffing"

Tekstblok bij begeleidend schrijven bij "formulier van het aangiftebiljet toeristenbelasting"

Geachte heer/mevrouw,

In het kader van een correcte aanslagoplegging voor de toeristenbelasting dient de gemeente Waalwijk te beschikken over het werkelijke aantal overnachtingen dat in uw verblijfsaccommodatie heeft plaats gevonden gedurende het belastingjaar …..

Om de gegevens correct in onze administratie te verwerken, vraag ik u bijgaand

aangiftebiljet toeristenbelasting …. in te vullen en aan mij te retourneren.

Ik verzoek u het aangiftebiljet vóór …………. ingevuld en ondertekend aan mij te retourneren.

Erop vertrouwende u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.

Hoogachtend,

De heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,