Organisatie | Pijnacker-Nootdorp |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013 |
Citeertitel | Uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Dit besluit komt per 01-01-2013 in de plaats van het Uitvoeringsbesluit Individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning 2012
Onbekend.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 20-12-2012 Telstar, 27-12-2012 | 12INT06339 |
Het college van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
gelet op artikel 1 onder b. van de “Verordening individuele verstrekkingen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013”;
vast te stellen het volgende Uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013.
In dit besluit wordt verstaan onder:
Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);
woonwagen: een woonwagen als bedoeld in de Huisvestingswet voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
standplaats een standplaats als bedoeld in de Huisvestingswet: een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
Alle overige begrippen die in dit Besluit worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet, de Verordening, het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo) en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).
HOOFDSTUK 2. WONEN IN EEN GESCHIKT HUIS.
Artikel 2 Financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen
De hoogte van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening voor het geschikt maken van de woning van de aanvrager bedraagt 100 % van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte op basis van het programma van eisen.
De hierboven onder a. bedoelde kosten worden vastgesteld op basis van het programma van eisen voor de woonvoorziening en de landelijk gemiddelde standaardprijzen voor woonvoorzieningen in het kader van de Wet, zoals vastgesteld door SCIO consult B.V.
Artikel 3 Nadere regels terugbetalingsverplichting na woningaanpassing
De in artikel 9, zevende lid, van de Verordening bedoelde termijn van 5 jaar gaat in op de datum van de verkoop van de woning.
De in artikel 9, achtste lid van de Verordening genoemde terugbetalingsverplichting wordt aan de hand van onderstaand schema berekend:
Artikel 4 Toepassing primaat verhuizing
Het bedrag waarboven toepassing van het primaat van de verhuizing, zoals bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Verordening, wordt toegepast als compenserende mogelijkheid, bedraagt € 5.000,00.
Artikel 6 Financiële tegemoetkoming voor bezoekbaar maken
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan in uitzonderlijke situaties een financiële tegemoetkoming worden toegekend voor het bezoekbaar maken van één woonruimte waarvan de persoon met beperkingen regelmatig gebruik moet maken, indien deze persoon zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-gefinancierde instelling.
Artikel 7 Aanvang werkzaamheden en bezichtiging van de woonruimte in verband met woonruimteaanpassing
Artikel 8. Gereedmelding aanpassing, vaststelling en uitbetaling
Onmiddellijk na de voltooiing van de aanpassingswerkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het besluit tot toekenning van het de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget, verklaart de belanghebbende dan wel de eigenaar aan wie de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget is uitbetaald schriftelijk aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.
Artikel 9 Kosten in verband met woonvoorzieningen
Een financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget in de noodzakelijk geachte kosten van tijdelijke huisvesting die door de persoon met beperkingen zoals bedoeld in de wet worden gemaakt in verband met het aanpassen van diens huidige woonruimte of de door deze persoon nog te betrekken woonruimte, kan alleen worden verstrekt voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woonruimteaanpassing niet bewoond kan worden en deze persoon voor dubbele woonlasten komt te staan.
Een financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget als bedoeld in het tweede lid is vastgesteld
op de hoogte van het bedrag van de werkelijke kosten met een maximum van het bedrag per maand dat als maximale huurgrens geldt om nog in aanmerking te komen voor huurtoeslag ingevolge de Wet op de huurtoeslag als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer aanhouden van de te verlaten zelfstandige woonruimte;
In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 5.000,00 is aangepast, kan het college, indien noodzakelijk, een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.
Artikel 10 Maximering financiële tegemoetkoming aanpassingskosten woonwagens
Het college kan op aanvraag een de financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget toekennen voor de aanpassingskosten van een woonwagen indien:
de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet .
HOOFDSTUK 3. KUNNEN BESCHIKKEN OVER EEN SCHOONGEHOUDEN WONING, OVER GOEDEREN VOOR PRIMAIRE LEVENSBEHOEFTEN, OVER SCHONE KLEIDING EN ANDER NOODZAKELIJK TEXTIEL EN HET THUIS KUNNEN ZORGEN VOOR KINDEREN DIE TOT HET GEZIN BEHOREN
Artikel 14 Collectief vraagafhankelijk vervoer
Onder een collectieve vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 1, dertiende lid van de Verordening wordt verstaan het recht op het gebruik tegen gereduceerd tarief binnen de maximale reisafstand van 5 zones per jaar met de Regiotaxi.
HOOFDSTUK 6 MEDEMENSEN ONTMOETEN EN SOCIALE VERBANDEN AANGAAN
HOOFDSTUK 7 OVERIGE REGELS ROND VERSTREKKING VAN VOORZIENINGEN.
Artikel 17 Regels rond verstrekking, verantwoording en terugvordering van het persoonsgebonden budget
Indien de budgethouder het beheer over de aan hem toegekende persoonsgebonden budget overlaat aan een derde, zijn de kosten daarvan voor zijn eigen rekening, tenzij het beheer plaatsvindt door een organisatie waarmee de gemeente Pijnacker-Nootdorp een overeenkomst heeft gesloten voor het beheer van toegekende persoonsgebonden budgetten.
Artikel 18 Regels rond verstrekking van naturavoorzieningen
Indien een naturavoorziening wordt verstrekt in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening zal tussen leverancier en aanvrager een bruikleenovereenkomst dan wel een dienstverleningsovereenkomst worden afgesloten. Levering of dienstverlening vindt eerst plaats nadat de beschikking tot toekenning van de voorziening bekend is gemaakt.
HOOFDSTUK 8. EIGEN BIJDRAGEN EN EIGEN AANDEEL.
Artikel 19 Omvang van de eigen bijdragen of het eigen aandeel
De eigen bijdrage en het eigen aandeel bij de verstrekking van alle individuele voorzieningen zijn gelijk aan de maximale bedragen zoals opgenomen in artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, en volgen de jaarlijkse aanpassing door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
In aansluiting op de in het eerste lid genoemde regeling wordt bij de verstrekking van een woningaanpassing aan een woningeigenaar ten behoeve van diens huurder aan die huurder gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht. Voor de berekening van de maximale hoogte van de eigen bijdrage is het gestelde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing
HOOFDSTUK 9. OVERIGE BEPALINGEN.
Artikel 20 Citeertitel, inwerkingtreding en overgangsrecht.
Het Uitvoeringsbesluit Individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning 2012 wordt met ingang van de inwerkingtreding van dit Uitvoeringsbesluit ingetrokken, met dien verstande dat de bepalingen van het eerstgenoemde Uitvoeringsbesluit van toepassing blijven op aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding van dit Uitvoeringsbesluit zijn ingediend.
Vastgesteld in de vergadering van 20 december 2012
de secretaris, de burgemeester,
drs. J.P.R. Woudstra drs. F.H. Buddenberg
Maximale vergoeding van kosten onderhoud, keuring en reparatie van liften en elektrische deurdrangers zoals bedoeld in artikel 4:4 van het Uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning 2012.
Onder een traplift wordt verstaan: een stoeltraplift, een rolstoeltraplift en/of een staplateaulift.
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:
50% voor installaties geplaatst buiten de woning
50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen
50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch weg te klappen raildelen.
De kosten voor eventuele bijkomende reparaties kunnen separaat van de onderhoudskosten worden vergoed. Genoemde bedragen zijn per onderhoudsbeurt.
De maximale vergoeding voor onderhoud aan een deurdranger bedraagt € 126,00 per jaar. In dit bedrag is niet begrepen eventuele kosten voor reparaties. Deze kunnen separaat van de onderhoudskosten worden vergoed. Reparatiekosten als gevolg van vandalisme worden maximaal eenmaal per jaar vergoed.
Toelichting Uitvoeringsbesluit Gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013
De bepalingen in lid 1 en lid 2 spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.
In het kader van het compensatiebeginsel wordt 100% van de kosten voor woonvoorzieningen die voor vergoeding in aanmerking komen ook daadwerkelijk vergoed. Dit geldt zowel voor een woonvoorziening in natura als voor een financiële tegemoetkoming en voor een persoonsgebonden budget. Het pakket van eisen vormt de concrete grondslag voor de offerte, die op zijn beurt basis is om de kosten vast te stellen.
De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, worden per aanvraag ingeperkt door het programma van eisen voor de woonvoorziening. Dit zijn de eisen waaraan een woonvoorziening moet voldoen. De consulent stelt dit programma van eisen tijdens de aanvraagprocedure vast.
De kosten die worden vergoed zijn de verbouw- en montagekosten, maar ook zaken als bouwtekeningen (architect), kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Per aanvraag kunnen andere kosten worden vergoed. Zo zullen kosten van diensten van architecten en toezicht bij een kleine verbouwing bijvoorbeeld geen rol spelen, maar bij een grotere verbouwing wel.
Referentiekader voor het toetsen van de kosten vindt plaats aan de hand van gegevens van SCIO-consult BV.
Hier wordt geregeld dat indien een voorziening nieuw minder kost dan € 500,- het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op het bedrag van de nieuwwaarde (via een offerte) en niet op de restwaarde van de gebruikte voorziening.
Dit artikel draagt bij aan versnelling van de realisatie van een woonvoorziening, zonder dat het college groot risico loopt. Woonvoorzieningen die naar verwachting minder dan € 5.000,- kosten, betreffen over het algemeen geen ingrijpende verbouwingen. De grens ligt bij € 5.000,- omdat daar ook het omslagpunt voor toepassing van het primaat van de verhuizing ligt.
Bij kosten hoger dan € 5.000,- overweegt het college immers of verhuizen niet doelmatiger is dan de huidige woning aanpassen. Daarbij wordt een wegingskader toegepast, aangezien het in dit kader niet alleen gaat om een financiële afweging maar ook om afweging van sociale en medische aspecten. Dit wegingskader wordt verder uitgewerkt in de beleidsregels.
Dit artikel gaat over de financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget voor de kosten van woningsanering. Het kan ook gaan om het vervangen van voor rolstoelgebruik ongeschikte vloerbedekking. Woningsanering heeft betrekking op het saneren van een of meer gebruiksruimten in een woning. Saneren kan noodzakelijk zijn vanwege COPD (=Chronic Obstructive Pulmonary Diseases, een verzamelnaam voor de longaandoeningen bronchitis en longemfyseem). Veelal gaat het om de vervanging van vloerbedekking door een glad afneembaar vloeroppervlak.
De kosten van sanering hebben betrekking op verwijderen en afvoeren van liggende vloerbedekking, aanschafkosten van gladde, afneembare vloerbedekking en aanbrengen daarvan.
Voor de bepaling van de kosten dient een gespecificeerde offerte opgevraagd te worden, waaruit de kosten per strekkende meter blijken.
De te verstrekken tegemoetkoming is afhankelijk van leeftijd van de in de woning aanwezige vloerbedekking. Hoe ouder de vloerbedekking, hoe lager de Wmo- tegemoetkoming. Basis voor vaststelling van de tegemoetkoming is de offerteprijs per strekkende meter in relatie tot het afschrijvingspercentage op basis van de ouderdom van de te vervangen vloerbedekking.
Indien een aangepaste woning binnen 5 jaar na aanpassing weer wordt verkocht kan de gemeente een deel van de kosten terugvragen. Dit is in de verordening geregeld. De uitwerking is in artikel 3 van het Besluit gegeven. In lid 1 wordt de ingangsdatum gestelde op de datum van verkoop. Op dat moment wordt immers de overeenkomst gesloten en wordt de verkoopprijs duidelijk. Er is niet gekozen voor de overdrachtsdatum, omdat die kan worden verschoven om zo buiten de termijnen, genoemd in het tweede lid, te vallen.
In het tweede lid wordt een afschrijvingsschema gegeven, verdeeld over 5 jaar (na datum van verkoop). Per jaar wordt de terugbetalingsverplichting 20 % lager.
Door de aanvrager betaalde eigen bijdrage c.q. eigen aandeel wordt uiteraard buiten beschouwing gelaten bij het vaststellen van de terugbetalingsverplichting.
Het primaat van de verhuizing is in feite een specifieke toepassing van de regel dat in beginsel alleen de goedkoopst-compenserende voorziening wordt verstrekt. Concreet houdt dit in dat het college geen tegemoetkoming voor aanpassing van de huidige woning verstrekt, maar wel een tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten, omdat verhuizen goedkoper is dan aanpassen. Bij de keuze tussen verhuizen en aanpassen kunnen allerlei factoren van belang zijn, zoals de medische situatie, de kosten van aanpassing, het type woning, sociale factoren en uiteraard ook de beschikbaarheid van een voor de betrokkene betaalbare andere woning. Van de kant van de gemeente spelen de kosten uiteraard de belangrijkste rol. Omdat het toepassen van het primaat een zwaarwegend besluit is, zal het besluit tot toepassing ervan ook evenredig moeten zijn ten opzichte van de besparing die de gemeente ermee beoogt te bereiken ten opzichte van het alternatief (aanpassen). Om deze reden kan het toepassen van het primaat alleen worden overwogen als daarmee een substantiële besparing van aanpassingskosten kan worden behaald. Het toepassen van het primaat van de verhuizing wordt daarom in de gemeente Pijnacker-Nootdorp alleen overwogen als de kosten het in het Besluit opgenomen bedrag overschrijden.
Dit artikel 5 legt vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een financiële tegemoetkoming in verhuiskosten- en herinrichtingskosten, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de verhuizing van een persoon met beperkingen van een niet-adequate naar een adequate woning, en een persoon die op verzoek van de gemeente zijn woning ontruimt ten behoeve van een persoon met beperkingen.
Artikel 6 regelt het bezoekbaar maken voor AWBZ-bewoners. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) was het bezoekbaar maken bovenwettelijk, en alleen gebaseerd op de gemeentelijke verordening. Dit had te maken met het feit dat AWBZ-bewoners onder de Wvg geen recht hadden op woonvoorzieningen. Wat de status van bezoekbaar maken onder de Wmo is, staat nog niet geheel vast, maar uit het feit dat de Wmo niet was bedoeld als verbreding ten opzichte van het Wvg-terrein, wordt in dit Uitvoeringsbesluit uitgegaan van voortzetting van de Wvg-praktijk.
Bezoekbaar maken was onder de Wvg – via de verordening- zoals vermeld, de uitzondering op die regel. Bezoekbaar maken is beperkt tot het toegankelijk maken van de te bezoeken woning zelf, de woonkamer en het toilet.
De hoogte van dit bedrag van de tegemoetkoming is vastgesteld op basis van een inschatting van de gemiddelde kosten van de voorzieningen die voor dit bedrag gerealiseerd kunnen worden inzake het bezoekbaar maken. Voor dit bedrag is het mogelijk om toilet en woonkamer toegankelijk te maken. Indien een woning alleen bezoekbaar gemaakt kan worden voor een hoger bedrag geldt het primaat verhuizen.
Deze artikelen hangen qua doelstelling nauw met elkaar samen. Artikel 7 geeft regels met het oog op controle van de te verrichten werkzaamheden bij woningaanpassingen. Doel is dat er gemeentelijk toezicht mogelijk is op de te verrichten werkzaamheden, zodat er een adequate woonsituatie ontstaat, waarin de problemen van de aanvrager op het gebied van het normale gebruik van diens woning worden gecompenseerd.
Artikel 8 ziet over de situatie na de aanpassing. Doel is het mogelijk maken van met name financiële controle, aangezien aanpassingen vaak kostbaar zijn.
Gedurende de periode waarin de woning van de persoon met een beperking wordt aangepast, kan een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden verstrekt , indien gebruik moet worden gemaakt van tijdelijke huisvesting. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte (ad. a.) of van een niet-zelfstandige woonruimte (ad. b.). In het geval van het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte komen de werkelijke kosten voor vergoeding in aanmerking tot het maximale huurbedrag per maand dat als grens geldt om nog in aanmerking te komen voor huurtoeslag ingevolge de Wet op de huurtoeslag.
Als een niet-zelfstandige tijdelijke woonruimte wordt betrokken, komen de werkelijke kosten voor vergoeding in aanmerking, echter met een bepaald maximum, dat in dit artikellid wordt vermeld onder b.
De in lid 1 en 2 bedoelde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget wordt voor maximaal een half jaar verstrekt.
Hier wordt een grens aangegeven waaronder er geen tegemoetkoming voor de derving van huurpenningen plaats vindt. Een tegemoetkoming voor gederfde huurinkomsten kan dus alleen verstrekt worden, indien de woonaanpassing een hogere waarde vertegenwoordigt dan het hier genoemde bedrag.
Indien een aangepaste woonruimte die voor meer dan € 5.000,00 is aangepast, tussentijds door de persoon met een beperking wordt verlaten, kan aan de eigenaar van de woning voor maximaal zes maanden een tegemoetkoming worden verstrekt in verband met de derving van huurinkomsten. Enige beperking hierbij is dat de eerste maand huurderving niet voor vergoeding in aanmerking komt. Deze periode is vastgesteld in verband met het gebruikelijke verhuurdersrisico bij wisseling van huurder.
Een tegemoetkoming op basis van lid a., wordt op grond van lid b., afhankelijk gesteld van de kale huur van de woonruimte. Het maximum per maand is daarbij gelijk aan de maximale huurgrens waarbij de Wet op de huurtoeslag nog van toepassing is.
De hier geregelde materie spreekt voor zich. Uiteraard zullen aanpassingen zoveel mogelijk opnieuw worden gebruikt en bij voorkeur ter beschikking worden gesteld aan een huurder die ze nodig heeft.
Artikel 10 Maximale aanpassingskosten woonwagens
Woonvoorzieningen kunnen ook worden aangebracht in een daartoe geschikte woonwagen. Voorwaarde daarbij is onder meer dat de technische staat van de woonwagen dusdanig moet zijn dat deze nog minimaal vijf jaar kan worden bewoond. Hetzelfde gaat op voor de standplaats waar de woonwagen zich op bevindt.
Wordt deze standplaats binnen vijf jaar na de datum van de aanvraag opgeheven, dan kunnen de maximale aanpassingskosten die voor vergoeding in aanmerking komen nooit meer dan het in dit artikel in lid 2. genoemde bedrag bedragen.
In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. Voor pgb-budgethouders berekent de gemeente het persoonsgebonden budget op basis van de volgende formule:
uurtarief van de aanbieder x geïndiceerd aantal uren x 52 weken x 86%
Het percentage van 86% werd door het College tarieven gezondheidszorg gehanteerd bij de berekening van de pgb-budgetten onder de AWBZ op het moment van de invoering van de Wmo (1 januari 2007). Bij de berekening van het pgb voor nieuwe budgethouders onder de Wmo wordt de korting van 14% doorberekend op het budget voor de verstrekking in natura. Op de omvang wordt 14% gekort aangezien de budgethouder geen overheadkosten heeft, kosten die wel spelen bij hulp in natura.
De inhoud van de hulp bij het huishouden voor personen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem bestaat uit hulp bij huishoudelijke werkzaamheden dan wel huishoudelijke werkzaamheden aangevuld met hulp bij de organisatie van het huishouden. Binnen de hulp bij het huishouden beperkt het begeleiden van cliënten zich tot het leren organiseren van het huishouden en het leren uitvoeren van huishoudelijke taken. Andere begeleiding in verband met een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem behoren volgens het college niet tot hulp bij het huishouden.
Hier is geregeld dat de hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt bepaald door de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie op grond van prijsopgave van de leverancier, waarbij rekening wordt gehouden met een afschrijvingstermijn van 5 jaar.
In afwijking van de regeling in het eerste lid is voor aanpassingen, die vrijwel altijd maatwerk vereisen, een offerte is vereist. Voor aanpassingen kan uiteraard niet worden verwezen naar standaardhuurprijzen.
Voor de verschillende soorten vervoerskosten, worden verschillende maximumbedragen per jaar gehanteerd. Deze hangen uiteraard samen met de verschillende kostprijzen.
Deze artikelen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.
Bewoners van de gemeente Pijnacker-Nootdorp kunnen gebruik maken van een collectief vervoerssysteem, de Regiotaxi. Daarvoor betalen zij een bepaald gebruikstarief. Mensen met een Wmo-indicatie voor collectief vervoer kunnen ook gebruik maken van deze regiotaxi. Zij betalen echter een gereduceerd tarief.
Het gereduceerd tarief, zoals genoemd in lid 1, is het openbaar vervoertarief. Net als voor het openbaar vervoer moet ook voor gebruik van het collectief vervoer betaald worden. Het gaat hierbij om een ritbijdrage, die gelijk is aan de kosten van gebruik van het openbaar vervoer. Deze bijdrage moet niet worden verward met de eigen bijdrage, c.q. het eigen aandeel, zoals dat genoemd wordt in artikel 19 van dit Uitvoeringsbesluit. Beide bijdragen staan (juridisch) los van elkaar.
De in lid 2 genoemde ritbijdrage is een lagere bijdrage (gereduceerd tarief) die alleen geldt voor mensen met een Wmo-indicatie. Mensen zonder indicatie kunnen ook gebruik maken van het collectief vervoer, maar voor hen geldt niet de hier bedoelde ritbijdrage op basis van een gereduceerd tarief. Dat gereduceerde tarief is evenmin van toepassing op mensen met een Wmo-indicatie die buiten het in lid 1 bedoelde zonegebied reizen met het collectief vervoer.
Om de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een rolstoel te kunnen bepalen, wordt uitgegaan van de huurprijs van de goedkoopst adequate rolstoelvoorziening. In deze huurprijs is het onderhoud, de keuring evenals eventuele reparaties inbegrepen. Uiteindelijk is bepalend de prijsopgave van de leverancier waarbij rekening wordt gehouden met een afschrijvingstermijn van 5 jaar. Dit geldt ook voor aanpassingen , zie lid 2.
Om de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een participatievoorziening te kunnen bepalen, wordt uitgegaan van de prijs van een naturavoorziening, welke vorm die ook heeft. Dit heeft te maken met het vooralsnog weinig vastomlijnde karakter van dergelijke voorzieningen onder de Wmo.
Dit artikellid behandelt de wijze van verstrekking van de sportrolstoel. Indien een persoon met een beperking geïndiceerd is voor een sportrolstoel, kan hij of zij deze rolstoel zelf aanschaffen. Hiervoor ontvangt de aanvrager een gemaximeerde tegemoetkoming. Dit bedrag dient voor het aanschaffen van de gehele sportrolstoel inclusief de aanpassingen, en voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie. Het budget kan worden toegekend voor een periode van drie jaar.
Op dit hoofdprincipe bestaat een uitzondering. Het gaat dan in het bijzonder om de elektrische besturing van een sportrolstoel. Deze aanpassing valt buiten het maximale bedrag. Elektrische besturing van een sportrolstoel kan met toepassing van de hardheidsclausule worden toegekend. Dit dient individueel te worden bepaald. Hoe de sportrolstoel eruit moet zien, moet blijken uit het programma van eisen dat door de indicatiestellende instantie wordt opgesteld. Het bedrag wordt toegekend wanneer de gespecificeerde offerte is ingediend, waaruit blijkt dat de voorziening voldoet aan de eisen, en dus, met andere woorden, adequaat is
In artikel 6 lid 1 en 7 lid 2 van de Wmo is vastgelegd dat het college aanvragers de keus moet bieden tussen verstrekkingen in natura of in de vorm van een financiële tegemoetkoming enerzijds en in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) anderzijds. In artikel 17 zijn de nadere voorwaarden uitgewerkt voor het verstrekken van het pgb. Het gaat om administratieve en financiële voorwaarden (lid 4) , maar ook om overwegende bezwaren tegen het verstrekken van een pgb (lid 3) en ondersteuning bij het gebruiken van het pgb (lid 5).
In lid 3 is benoemd wanneer sprake is van overwegende bezwaren tegen de verstrekking van een pgb. Van een dergelijke situatie kan sprake zijn als tijdens het afhandelen van de aanvraag blijkt dat de aanvrager onvoldoende in staat is om een adequate boekhouding bij te houden. Ook kunnen er schulden zijn waardoor het risico bestaat dat het pgb niet wordt gebruikt waarvoor het verstrekt wordt. Bij het afhandelen van de aanvraag onderzoekt de gemeente of er gegronde redenen zijn om het pgb niet te verstrekken.
Lid 4 noemt welke documenten de pgb- houder dient te overleggen aan het college, zodat de besteding van het pgb kan worden gecontroleerd. Dit verschilt per soort pgb. Bij een pgb voor hulp bij het huishouden wordt een dienst ingekocht, waarvoor de pgb houder een contract afsluit met een dienstverlener. Bij een pgb voor een andere voorziening wordt een product ingekocht. Elke budgethouder kan in principe worden gecontroleerd.
De Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) verleent al jaren diensten aan inwoners van de gemeente Pijnacker-Nootdorp met een persoonsgebonden budget op grond van deWmo. De diensten van de SVB bestaan uit het uitvoeren van de werkgeverstaak die een pgb-houder heeft en betreft:
Er is een aantal redenen waarom de gemeente Pijnacker-Nootdorp de dienstverlening van de SVB aanbiedt aan pgb-houders onder de Wmo. De individuele budgethouder kan niet zelf particulier bij de SVB inkopen aangezien het een publieksrechtelijke dienstverlenende instelling betreft. Indien er sprake is van zowel een AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten)- als een Wmo-budget krijgt de budgethouder anders met twee verschillende werkwijzen te maken: voor de AWBZ kan wel gebruik worden gemaakt van de SVB, voor de Wmo niet. De SVB heeft de ervaring dat Pgb-houders vaak niet goed weten wat op hen afkomt in de zin van werkgeverschap; verzekering voor loondoorbetaling bij ziekte, wet poortwachter etc. De keuzevrijheid van de pgb-houder staat echter voorop, er hoeft geen gebruik te worden gemaakt van de diensten van de SVB, het kan. De gemeente koopt de dienstverlening van de SVB in. De pgb-houder hoeft niet te betalen voor de diensten van de SVB. Mocht de pgb-houder geen gebruik maken van de SVB maar van een andere instantie voor deze ondersteuning, dan komen de kosten daarvan voor rekening van de pgb-houder.
Uitgangspunt in de Wmo is de naturavoorziening. Wat niet in natura kan worden verstrekt, wordt in de vorm van een geldbedrag verstrekt, een financiële tegemoetkoming,of als alternatief voor zowel natura als financiële tegemoetkoming, een persoonsgebonden budget.
Daarvan uitgaande is een naturavoorziening dus een voorziening die niet in de vorm van een geldbedrag wordt verstrekt, maar “kant en klaar”. De drie verstrekkingsvormen van naturavoorzieningen, zoals hier genoemd, zijn verstrekking in eigendom, verstrekking in bruikleen en verstrekking in de vorm van dienstverlening. Verstrekking in eigendom, een vorm van verstrekking in natura, moet niet verward worden met het eigenaar worden van een voorziening die men met een persoonsgebonden budget aanschaft. Vanuit de Wmo geredeneerd is dat een verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Voor de in lid 1 genoemde verstrekking in bruikleen en verstrekking in de vorm van dienstverlening worden overeenkomsten gesloten. De hier genoemde regels spreken voor zich.
In dit artikel wordt de hoogte van de eigen bijdrage (bij verstrekking in natura en bij een persoonsgebonden budget) en het eigen aandeel (bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming) vastgesteld op basis van delegatie via de verordening. Het college volgt daarbij de landelijke maxima uit het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Hier wordt een uitzondering gemaakt op lid 1. Mensen met een bruto inkomen lager dan 110 % van de in hun situatie geldende bijstandsnorm, betalen geen eigen bijdrage of eigen aandeel.
In het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning is vastgelegd dat voor woningaanpassingen en andere voorzieningen die in eigendom verstrekt worden maximaal over 39 perioden van 4 weken een eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd mag worden. Deze beperkende regel wordt via lid 1 van artikel 19 overgenomen door de gemeente Pijnacker-Nootdorp, en in lid 3 ook van toepassing verklaard op huurders, die voorzieningen via toekenning aan de eigenaar in natura krijgen.
De bepalingen over de inkomensgrenzen uit lid 1 en 2 die bij de berekening een rol spelen, blijven daarbij uiteraard van toepassing.
Bij andere voorzieningen is de periode waarover een eigen bijdrage of eigen aandeel mag worden gevraagd, niet beperkt. In principe kan de gemeente daarvoor- in tijd- onbeperkt een eigen bijdrage of eigen aandeel vragen, zijn het dat de kosten van de voorziening daarbij wel een grens vormen. De eigen bijdrage of het eigen aandeel mag nooit hoger worden dan de kosten van de voorziening voor de gemeente bedragen. Met andere woorden, de gemeente mag niet “verdienen” aan het verstrekken van voorzieningen.
Voor een aantal voorzieningen wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd, om uiteenlopende redenen. Bij voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten en bij collectief vervoer is het bijvoorbeeld praktisch gezien lastig c.q. onuitvoerbaar. Bij tegemoetkomingen voor huurderving en verwijderen van voorzieningen is soms geen sprake van een individuele voorziening voor maatschappelijke ondersteuning, maar van schadeloosstelling van derden (verhuurders).
Dit artikel bevat een aantal slotbepalingen, zoals de citeertitel, datum van inwerkingtreding van dit uitvoeringsbesluit en een overgangsbepaling, die gelijk is aan de in de voorafgaande versie van dit uitvoeringsbesluit gehanteerde overgangsregel. Deze regel is van toepassing op de het moment van inwerkingtreding ingediende aanvragen, waarop nog niet is besloten. Deze aanvragen worden volgens het oude uitvoeringsbesluit afgehandeld, met andere woorden, op basis van de regels die golden op het moment van indiening van de aanvraag.