Organisatie | Almelo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag 2013 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Regeling treedt ipv Verordening langdurigheidstoeslag 2012
Art. 8, eerste lid, onderdeel d en art. 36 Wet werk en bijstand
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-02-2013 | 01-01-2015 | Ingetrokken per 1-1-2015 | 15-01-2013 Almelo's Weekblad 21 januari 2013 | Onbekend |
Raadsbesluit van 15 januari 2013, houdende vaststelling van de Verordening langdurigheidstoeslag 2013.
De raad van de gemeente Almelo,
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders.
Gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel d en artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB);
Overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van een langdurigheidstoeslag bij verordening te regelen;
vast te stellen de hierna volgende ‘Verordening langdurigheidstoeslag 2013’
In deze verordening wordt verstaan onder:
Bijstandsnorm: de normen als bedoeld in artikel 21 en 23 van de wet, vermeerderd met de van toepassing zijnde toeslag en/of verminderd met de van toepassing zijnde verlaging als bedoeld in artikelen 25 tot en met 30 van de wet; hieronder wordt mede verstaan de inkomensnormen in het kader van de Wet investeren in Jongeren (WIJ).
inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.
Artikel 3 Hoogte van de toeslag
Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag als gevolg van artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet dan komt de rechthebbende echtgenoot voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de rechthebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om jaarlijks de hoogte van de bijdrage opnieuw vast te stellen, met een maximumwijziging gerelateerd aan de jaarlijkse prijsindexcijfers van het Centrale Bureau van de Statistiek.
Artikel 8 Onvoorziene gevallen
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.
Deze verordening is de opvolger van de ’Verordening langdurigheidstoeslag 2012-A’. De reden om al na zo korte tijd na het vaststellen van haar voorganger (op 2 oktober 2012) te komen met een aangepaste verordening is het plan van aanpak MAU 2012-2014. Een van de maatregelen binnen dit plan is het verbinden van het voldoen aan de arbeidsverplichtingen aan het verkrijgen van het recht op een langdurigheidstoeslag. In deze verordening is dit geconcretiseerd in artikel 2 lid 3.
Een andere wijziging is dat het recht op een langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht niet langer wordt ingeperkt tot één jaar. Deze wijziging komt voort uit een uitspraak van de Rechtbank Almelo van 7 november 2012.
Verder is er nog een (kleine) wijziging door aanpassing van het bedrag voor alleenstaande ouders van € 447,00 naar € 450,00. Doel hiervan is om daarmee de uitvoering te vereenvoudigen en aan te sluiten bij de buurgemeenten.
Vanaf de invoering van de Wet werk en bijstand in 2004 kennen we de langdurigheidstoeslag. Deze vindt zijn grondslag in artikel 36 van de WWB. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter deze toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.
De wetgever heeft echter de verantwoordelijkheid voor de vormgeving van de regelgeving overgeheveld naar de gemeente. De gemeenteraad moet hiervoor bij verordening vaststellen wie vanaf 1 januari 2009 recht hebben op een langdurigheidstoeslag en hoe hoog deze toeslag is.
De wetgever heeft echter zelf ook enige voorwaarden gesteld voor het recht op een langdurigheidstoeslag. Deze zijn:
1.Personen die de pensioensgerechtigde leeftijd hebben bereikt hebben geen recht op een
2.Bij de vaststelling van het inkomen wordt een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag buiten
3.Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen
voor een langdurigheidstoeslag.
Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die niet in de WWB staan, is een definitie gegeven in deze verordening.
Hiermee wordt altijd bedoeld de norm, vermeerderd met de van toepassing zijnde toeslag en/of verlaging. In een van voorganger van deze verordening werd steeds uitgegaan van de maximaal mogelijke toeslag. Dit zou echter kunnen inhouden dat personen welke een inkomen genoten dat meer bedroeg dan 110 % van het voor hen geldende sociale minimum voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking komen. Vanaf 1 januari 2012 is dit echter wettelijk niet meer toegestaan. Tevens wordt met het verwijzen naar artikel 23 WWB (waarin de normen voor personen in een inrichting worden genoemd) voorkomen dat personen in een inrichting met een hoger inkomen dan 110% van de voor hen geldende bijstandsnorm recht op een langdurigheidstoeslag verkrijgen.
Dit is een periode van drie jaar gedurende welke men aan de voorwaarden voor het recht op een langdurigheidstoeslag moet hebben voldaan om hiervoor in aanmerking te kunnen komen. In de oude wettelijke regeling was deze periode nog vijf jaar. Deze periode is als te lang ervaren. Nadat iemand 3 jaar op een minimum inkomen is aangewezen, is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte meer aanwezig. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Deze termijn sluit aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn, de conclusie van het NIBUD en van gemeenten.
Het begrip “laag” inkomen wordt uitgedrukt als percentage van het voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm. Voor werkenden zal gekeken moeten worden naar het inkomen, afgezet tegen de persoonlijke situatie met de daarbij behorende norm (alleenstaand, alleenstaande ouder, of gehuwden).
De datum waarop men de referteperiode heeft doorlopen en het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat. Binnen een jaar na de peildatum moet de langdurigheidstoeslag worden aangevraagd.
Iemand heeft recht op een langdurigheidstoeslag als hij gedurende een periode van drie jaar een inkomen heeft gehad, dat niet hoger is dan 101% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Dit inkomen hoeft niet te zijn een inkomen uit een bijstandsuitkering. Ook mensen, die een inkomen hebben uit of in verband met arbeid en/of overige voorzieningen, dat gelijk of lager is dan de bijstandsnorm, komen voor de toeslag in aanmerking.
Studenten worden uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat zij uitzicht hebben op inkomensverbetering.
Verwijtbare schending van de arbeids- en re-integratieverplichtingen
Personen aan wie het door eigen toedoen aan arbeidsmarktperspectief en daarmee aan inkomensverbetering ontbreekt hebben geen recht op een langdurigheidstoeslag. Dit is in beginsel het geval met mensen die in de referteperiode hun arbeids- en of re-integratieverplichtingen verwijtbaar niet zijn nagekomen. Dit zal in de regel blijken uit een verlaging van de uitkering dan wel het afzien van een verlaging wegens dringende redenen.
Artikel 3 Hoogte van de toeslag
De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de hoogte van de toeslagen in 2008 met een eventuele jaarlijkse indexatie. De bedragen zijn naar boven afgerond.
De gezinssituatie op de peildatum is bepalend voor welke toeslag men krijgt.
Als een van de gehuwden geen recht heeft op bijstand, dan heeft de wel rechthebbende echtgenoot, naar gelang de situatie recht op de toeslag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder. Dit kan onder meer betrekking hebben op situaties, waarin één van de echtgenoten gedetineerd is of geen geldige verblijfsvergunning heeft. Omdat de langdurigheidstoeslag als een vorm van bijzondere bijstand wordt gezien is in het derde lid het recht op langdurigheidstoeslag onder voornoemde situaties geregeld.
Dit is iets anders dan als een van de gehuwden geen recht heeft op de langdurigheidstoeslag, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 36 van de wet en in deze verordening. Dan bestaat in het geheel geen recht op een langdurigheidstoeslag.
Binnen deze verordening is niet langer sprake van het inperken van het recht op een langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht tot één jaar. Dit naar aanleiding van een uitspraak van de Rechtbank Almelo van 7 november 2012. Wel blijft overeind dat van een aanvrager mag worden verwacht dat hij zijn aanspraken tegenover de overheid uiterlijk binnen 5 jaar te gelde maakt, zo blijkt uit uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.
De uitvoering van deze verordening berust bij burgemeester en wethouders. Om een goede uitvoering van deze verordening te waarborgen kunnen zij nadere beleidsregels vaststellen. Te denken valt aan uitvoeringsaspecten als richtlijnen, verificatie van bewijsstukken, vaststellen formulieren etc.
Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks, de hoogte van de toeslag opnieuw vaststellen. De toeslag kan zowel naar boven als naar beneden worden bijgesteld, maar met een maximum hoogte gerelateerd aan de jaarlijkse prijsindexcijfers van het Centrale Bureau van de Statistiek.