Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Valkenburg aan de Geul

Bouwverordening gemeente Valkenburg aan de Geul 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieValkenburg aan de Geul
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBouwverordening gemeente Valkenburg aan de Geul 2013
CiteertitelBouwverordening gemeente Valkenburg aan de Geul
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

art. 8 en 11 Woningwet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-01-201301-01-2019Onbekend

24-09-2012

Heuvelland Aktueel, 2 januari 2013

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Bouwverordening gemeente

 

 

Bouwverordening gewmeente Valkenburg aan de Geul 2013

 

Inhoudsopgave

1 Inleidende bepalingen 1

Artikel 1 Begripsomschrijvingen 1

 

2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen 2

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden 2

Artikel 1 Bodemonderzoek 2

 

Paragraaf 2 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem 3

artikel 1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem 3

artikel 2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen 3

 

Paragraaf 3 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen 3

Artikel 1 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. 3 Brandblusvoorzieningen

Artikel 2 Ruimte tussen bouwwerken 4

Artikel 3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden 4

 

3 Overige gebruiksbepalingen 4

Artikel 1 Vergunningsplicht nachtverblijf 4

 

4 Welstand 5

Artikel 1 De advisering door de stadsbouwmeester 5

Artikel 2 Termijn van advisering 5

Artikel 3 Samenstelling en wijze van benoeming 5

van de stadsbouwmeester

Artikel 4 Jaarlijkse verantwoording 5

Artikel 5 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting 6

Artikel 6 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht 6

 

5 Overige administratieve bepalingen 6

Artikel 1 Herziening en vervanging van aangewezen normen en 6

andere voorschriften

 

6 Overgangs- en slotbepalingen 6

Artikel 1 Overgangsbepalingen 6

Artikel 2 Inwerkintreding 6

Artikel 3 Citeertitel 6

 

Bijlagen

Bijlage 1 Reglement van orde van de stadsbouwmeester

Bijlage 2 Reglement van orde van de monumentencommissie

Toelichting op de bouwverordening

1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

(1.1 mbv)

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • ·

      bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikel, burgemeester en wethouders;

    • ·

      Bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

    • ·

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • ·

      NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    • ·

      NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;

    • ·

      Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ;

    • ·

      weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

    • ·

      mbv: modelbouwverordening, achter de artikelnummers is aangegeven in welk artikel het betreffende onderwerp is beschreven in de VNG ‘model bouwverordening’.

    • ·

      Stadsbouwmeester: door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke deskundige die aan burgemeester en wethouders advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand. Wanneer de gemeenteraad besluit om in plaats van een stadsbouwmeester een welstandscommissie als bedoeld in hoofdstuk 1 artikel 1 onder n van de Woningwet te benoemen, dan dient daar waar in deze verordeningen inclusief bijlagen wordt gesproken over ‘stadsbouwmeester’ het woord stadsbouwmeester te worden gelezen als ‘welstandscommissie als bedoeld in hoofdstuk 1 artikel 1 onder n van de Woningwet.

  • 2.

    In deze verordening wordt mede verstaan onder:

    • ·

      bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk

    • ·

      gebouw: een gedeelte van een gebouw

2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Artikel 1 Bodemonderzoek

(2.1.5 mbv)

  • 1.

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet  bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.

    • b.

      (vervallen).

    • c.

      Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II . Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3.

    Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht  toe, indien voor toepassing van artikel 2.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht  toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht  en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

  • 5.

    Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Paragraaf 2 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

(2.4.1 mbv)

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c.

    1. dat de grond raakt, of 2. waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd (bij een functiewijziging naar een gevoeligere bestemming).

Artikel 2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

(2.4.2 mbv)

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht , kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het de Regeling omgevingsrecht  bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming  goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet  van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 3 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Artikel 1 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer.

(2.5.3 mbv)

Brandblusvoorzieningen

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.37 lid 3 van het Bouwbesluit, heeft een verbindingsweg als bedoeld in artikel 6.37 lid 1 van het Bouwbesluit een verharding over een breedte van tenminste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 25.000 kg.

Artikel 2 Ruimte tussen bouwwerken

(2.5.17 mbv)

  • 1.

    De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

    • a.

      vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;

    • b.

      niet toegankelijk zijn.

Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

2.Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

(2.5.30 mbv)

De voorschriften die gelden zijn opgenomen in de meest recente versie van de ‘beleidsnota parkeernormen’ welke is vastgesteld en bekendgemaakt.

3 Overige gebruiksbepalingen

Artikel 1 Vergunningsplicht nachtverblijf

(7.3.1mbv)

Bepaling aantal personen nachtverblijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op 5.

4 Welstand

Artikel 1 De advisering door de stadsbouwmeester

(9.1 mbv)

  • 1.

    De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan de stadsbouwmeester

  • 2.

    De stadsbouwmeester adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor omgevingsvergunning voor het bouwen.

  • 3.

    De stadsbouwmeester baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan de advisering over redelijke eisen van welstand opdragen aan een andere stadsbouwmeester als bedoeld in het ‘reglement van orde voor de stadsbouwmeester (bijlage 1) danwel aan een welstandscommissie indien de door de gemeenteraad benoemde stadsbouwmeester niet beschikbaar is. De andere stadsbouwmeester / welstandscommissie handelt in een dergelijk geval overeenkomstig het reglement (bijlage 1), de bouwverordening en overeenkomstig andere wettelijke voorschriften.

Artikel 2 Termijn van advisering

(9.5 mbv)

  • 1.

    De stadsbouwmeester brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door of namens het bevoegd gezag daarom is verzocht.

  • 2.

    De stadsbouwmeester brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van project of een gefaseerde aanvraag betreft, uit binnen drie weken nadat door of namens het bevoegd gezag daarom is verzocht.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan in haar advies de stadsbouwmeester een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door het bevoegd gezag worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 3 Samenstelling en wijze van benoeming van de stadsbouwmeester

(9.2 mbv)

Van toepassing is artikel 8 van het reglement van orde voor de stadsbouwmeester (bijlage 1).

Artikel 4 Jaarlijkse verantwoording

(9.4 mbv)

Van toepassing is artikel 23 van het reglement van orde voor de stadsbouwmeester (bijlage 1).

Artikel 5 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

(9.6 mbv)

Van toepassing is artikel 22 van het reglement van orde voor de stadsbouwmeester (bijlage 1).

Artikel 6 Afdoening onder verantwoordelijkheid (mandaat) van de stadsbouwmeester

(9.7 mbv)

Van toepassing is artikel 21 van het reglement van orde voor de stadsbouwmeester in bijlage 1

Artikel 7 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

(9.8 mbv)

Van toepassing is artikel 9 van het reglement van orde voor de stadsbouwmeester in bijlage 1

5 Overige administratieve bepalingen

Artikel 1 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

(10.6 mbv)

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

6Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 1 Overgangsbepalingen

Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming, een aanvraag om omgevingsvergunning, die is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze bouwverordening en waarop op dit tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidde voor inwerkingtreding van deze bouwverordening, tenzij de aanvrager aangeeft dat de bepalingen uit deze bouwverordening dienen te worden toegepast.

Artikel 2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van bekendmaking van het besluit waarbij de verordening is vastgesteld.

Artikel 3 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'bouwverordening Gemeente Valkenburg aan de Geul 2013'.

Aldus besloten in de raadsvergadering van 24 september 2012,

De raad voornoemd

A.M. Hoeberigs Drs. M.J.A. Eurlings

griffier voorzitter

Bijlage 1

Reglement van orde voor de Stadsbouwmeester

Bijlage 2

Reglement van orde voor de monumentencommissie

Bijlage 1

Reglement van orde van de stadsbouwmeester

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a.

    vooroverlegaanvraag: een informele aanvraag over de planologische haalbaarheid van een bouwvoornemen, aangevuld met een toetsing aan redelijke eisen van welstand op basis van een door de gemeente vastgesteld aanvraagformulier Deze aanvraag wordt ook wel schetsplan genoemd.

  • b.

    aanvraag omgevingsvergunning: een formele aanvraag, op basis van door het rijk vastgestelde aanvraagformulieren waarbij o.a een formele toetsing plaatsvindt op ruimtelijke ordenings- en welstandsaspecten.

  • c.

    toelichting van plannen: aanvrager en/of hun architect kan/kunnen, na afspraak met de ambtelijk secretaris van de stadsbouwmeester tijdens de behandeling van het bouwplan in de gelegenheid worden gesteld om het bouwplan toe te lichten.

  • d.

    Woningwet: de wet als omschreven in Stb. 27 van het jaar 2007.

  • e.

    het district MERGELLAND: het op grond van het samenwerkingsconvenant gevormde district.

  • f.

    de Monumentenwet: de Monumentenwet 1988.

  • g.

    stadsbouwmeester: een aan de stadsbouwmeester gelijk te stellen persoon zoals bedoeld in artikel 1 van de Woningwet.

Artikel 2 Benoeming en zittingsduur

De stadsbouwmeester blijft bij het verstrijken van de in de verordening genoemde benoemingstermijn zijn functie vervullen totdat in de opvolging is voorzien.

Artikel 3 Taakomschrijving stadsbouwmeester

De stadsbouwmeester is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken worden uitgevoerd op grond van de Woningwet 2007, de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke en provinciale monumentenverordeningen. De stadsbouwmeester is beleidsmatig gebonden aan het door de gemeenteraad vastgestelde gemeentelijk welstandsbeleid.

Wettelijke taken

1.Toetsing van vergunningplichtige bouwwerken.

De stadsbouwmeester adviseert burgemeester en wethouders over de welstandsaspecten van informele, formele en gefaseerde aanvragen om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wabo 2. De stadsbouwmeester brengt samen met de monumentencommissie bij wijzigingsplannen voor monumenten een advies uit, waarin zowel de aspecten op grond van de Woningwet (welstandsbeleid), als aspecten op grond van de Monumentenwet 1988 en gemeentelijke- en provinciale monumentenverordeningen worden betrokken. In het geïntegreerde advies komt duidelijk naar voren welke toetsingsaspecten betrekking hebben op de welstand en welke op de aanvraag om monumentenvergunning, waarbij in dat laatste kader primaire toetsing plaatsvindt vanuit het behoud van de monumentale waarden van het monument.

3.Jaarverslag stadsbouwmeester.

De stadsbouwmeester legt aan het College van Burgemeester en Wethouders éénmaal per jaar een verslag voor van de door hem verrichte werkzaamheden. In het verslag zet hij uiteen op welke wijze er toepassing is gegeven aan de welstandscriteria. Dit verslag maakt onderdeel uit van de ingevolge de Woningwet door de burgemeester en wethouders voor de gemeenteraad jaarlijks op te stellen verslaglegging omtrent de wijze waarop zij invulling hebben gegeven aan het aspect welstand.

Niet wettelijke verplichte taken

  • 5.

    Desgevraagd kan de stadsbouwmeester naast zijn reguliere taken:

    • a.

      adviezen verstrekken m.b.t. de beoordeling van aanvragen voor reclames, terrassen indien deze buiten de werkingssfeer van artikel 44 van de Woningwet vallen;

    • b.

      noodzakelijk geacht overleg voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen, schetsplannen of informele aanvragen;

    • c.

      adviezen uitbrengen aan burgemeester en wethouders over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurplannen, bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidstukken;

    • d.

      adviseren over stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente;

    • e.

      adviseren over het toepassen van artikel 13a van de Woningwet, d.w.z. advisering over geconstateerde buitensporigheden (excessen regeling) in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn;

    • f.

      overleg voeren met gemeentelijke vakafdelingen over het door de gemeenteraad vastgestelde welstandsbeleid met de welstandscriteria, alsmede de reguliere evaluatie daarvan. De ontwikkeling van voorstellen tot bijstelling van het welstandsbeleid in samenspraak met de ambtelijke organisatie behoort mede tot zijn taak;

    • g.

      ongevraagd advies uitbrengen over nieuwe (architectonische) ontwikkelingen, materiaaltoepassingen e.d. mede in relatie tot bestaand beleid c.q. bestaande welstandscriteria;

    • h.

      adviseren over aspecten van beleidsvoornemens waarbij de ruimtelijke kwaliteitszorg, het welstandstoezicht dan wel de monumentenzorg in het geding zijn.

Artikel 4 Uitsluiting van bevoegdheden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen geen advies aan de stadsbouwmeester over een aanschrijving wegens ernstige strijd als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet met betrekking tot het uiterlijk aanzien van een bouwwerk of standplaats, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend en het betreffende bouwwerk dan wel de standplaats in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    In die gevallen dat tegen het besluit tot aanschrijving als bedoeld in het eerste lid door een belanghebbende bezwaar is gemaakt op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen burgemeester en wethouders de stadsbouwmeester ter advisering inschakelen.

  • 3.

    Indien toepassing is gegeven aan het gestelde in het vorige lid, en door burgemeester en wethouders ter zake de aanschrijving als bedoeld in het eerste lid een beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht is vastgesteld, kunnen zij de stadsbouwmeester verzoeken hen hieromtrent te adviseren.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders vragen geen advies aan de stadsbouwmeester over een bouwplan dat door hem zelf (mede) is ontwikkeld. In die gevallen zal Burgemeester en wethouders advies vragen aan de plaatsvervangend stadsbouwmeester.

Artikel 5 Ondersteuning van de stadsbouwmeester

De stadsbouwmeester wordt bijgestaan door een ambtelijke secretaris welstand voor de schriftelijke vastlegging van de adviezen en de daarbij behorende administratie.

Artikel 6 Taakomschrijving secretaris welstand

  • 1.

    Het college van Burgemeester en Wethouders wijst een ambtelijk secretaris welstand, alsmede diens plaatsvervanger aan.

  • 2.

    De secretaris welstand selecteert informele verzoeken, vooroverlegaanvragen en aanvragen omgevingsvergunningen al dan niet gefaseerd en toetst de compleetheid voor behandeling.

  • 3.

    De gemeentelijke secretaris welstand stelt de agenda op voor de vergadering, geeft die door aan de stadsbouwmeester en draagt zorg voor de tijdige ter inzage legging van de agenda op de voor de gemeente gebruikelijke wijze.

  • 4.

    Tijdens de vergadering introduceert de secretaris welstand de plannen en verstrekt gegevens over het relevante welstandsbeleid voor het betreffende plan en/of gebied.

  • 5.

    Onder de verantwoordelijkheid van de stadsbouwmeester wordt de beraadslaging en conclusie over een bouwplan door de secretaris welstand uitgewerkt in een schriftelijk advies.

Artikel 7 Advies en bijstand

  • 1.

    De stadsbouwmeester is bevoegd tot het inwinnen van een ambtelijk advies en kan zich met dit doel in zijn vergadering doen bijstaan door een of meer ambtenaren dan wel medewerkers, werkzaam in ondergeschiktheid dan wel onder verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    De stadsbouwmeester kan zich voor het adviseren over complexe op grond van de Woningwet doen bijstaan door een of meer deskundige adviseurs met specifieke kennis op het terrein van de ruimtelijke kwaliteit en de monumentenzorg.

  • 3.

    Bij de instemming tot het inwinnen van een advies als bedoeld in het tweede lid, verlenen burgemeester en wethouders tevens machtiging tot het bedrag van de aan dit advies verbonden kosten.

Artikel 8 (Voor)overleg/principeverzoek

  • 1.

    De gemeente biedt een aanvrager de mogelijkheid om een bouwplan door middel van een informeel verzoek of een vooroverlegaanvraag aan de stadsbouwmeester voor te leggen, toe te laten lichten door de betrokken ontwerper, danwel persoonlijk te bespreken met de stadsbouwmeester.

  • 2.

    Het beoordelingsresultaat van het vooroverleg wordt in een besprekingsverslag vastgelegd.

Artikel 9 Onderzoek ter plaatse door de stadsbouwmeester

1.De stadsbouwmeester kan een onderzoek ter plaatse instellen, indien hij bij de beoordeling van het plan van oordeel is dat dit onderzoek redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak als bedoeld in artikel 3 nodig is.

Artikel 10 Onvolkomenheden van geringe betekenis in het ontwerp bouwplan

  • 1.

    De stadsbouwmeester vermijdt dat over een bouwplan, waaraan onvolkomenheden kleven van geringe betekenis en waaromtrent het overleg als bedoeld in artikel 8, leden 2 en tot een negatief oordeel heeft geleid over dit plan, advies wordt uitgebracht aan burgemeester en wethouders, mits de termijnen dit toelaten.

  • 2.

    Zodra een omstandigheid als bedoeld in het vorige lid zich voordoet en de stadsbouwmeester van oordeel is dat de in dit lid bedoelde onvolkomenheden op eenvoudige wijze binnen de geldende termijnen ongedaan kunnen worden gemaakt, treedt de stadsbouwmeester, alvorens advies uit brengen aan burgemeester en wethouders, in overleg met de aanvrager en de ontwerper van het bouwplan.

Artikel 11 Openbare vergadering

  • 1.

    De stadsbouwmeester vergadert in de regel één keer per twee weken. In vakantieperioden kunnen er perioden van 4 weken worden aangehouden.

  • 2.

    De stadsbouwmeester vergadert in een nader aan te wijzen vergaderruimte van het gemeentehuis.

  • 3.

    Opdrachtgevers en ontwerpers kunnen in de openbare vergadering de behandeling van hun plan bijwonen. Indien zij hun plan willen toelichten, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of maken bij de secretaris welstand een afspraak.

  • 4.

    Tijdens de openbare vergadering wordt niemand in de gelegenheid gesteld het woord te voeren, tenzij dat er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om het plan toe te lichten op de wijze, zoals aangegeven in lid 3.

  • 5.

    In bijlage A zijn nadere instructies voor de openbare vergadering opgenomen.

Artikel 12 Het welstandsadvies

De stadsbouwmeester brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand’ (art. 12 lid 1 Ww). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota.

Een welstandsadvies over formele aanvragen kan de volgende uitkomsten hebben:

  • -

    “Akkoord”: De stadsbouwmeester is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Desgewenst motiveert de stadsbouwmeester zijn advies schriftelijk.

  • -

    “Akkoord mits”: De stadsbouwmeester adviseert het plan te laten aanpassen omdat het volgens de van toepassing zijnde criteria op één of meer punten (nog) niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een “akkoord mits” wordt ook gegeven als de stadsbouwmeester van mening is dat de aanvrager kan volstaan met enkele aanpassingen en redelijkerwijs te verwachten is dat aanvrager daarin zal toestemmen. Het is de taak van de secretaris welstand om te controleren of de definitieve bouwtekening in overeenstemming is met de voorwaarden van de stadsbouwmeester.

  • -

    “In principe akkoord”: De stadsbouwmeester is van oordeel dat de hoofdopzet van het plan voldoet aan de van toepassing zijnde eisen van welstand. De totaaluitwerking, alsmede de mate van detailleringen, dient nog ter toetsing en ter advisering aan de stadsbouwmeester te worden voorgelegd.

  • -

    “Niet akkoord”: De stadsbouwmeester brengt een negatief advies uit aan burgemeester en wethouders omdat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een negatief advies wordt gegeven als de stadsbouwmeester van mening is dat een bouwplan ingrijpend moet worden aangepast. Adviseert de stadsbouwmeester negatief, dan geeft hij een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten. De secretaris welstand draagt vervolgens zorg voor een inschatting of de gevraagde aanpassingen nog binnen de vereisten van het bestemmingsplan en de resterende termijn voor behandeling van de vergunningsaanvraag te realiseren zijn.

  • -

    “Aanhouden”: De stadsbouwmeester kan het advies aanhouden wanneer aanvullende informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is.

Artikel 13 Het adviseren omtrent de ontwikkeling van bouwplannen in aangewezen gebieden

van de gemeente

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor door hen aan te wijzen gebieden van de gemeente, de stadsbouwmeester of een andere onafhankelijke deskundige aanwijzen die de architectuursupervisie heeft over de binnen deze gebieden te ontwikkelen bouwplannen.

  • 2.

    De stadsbouwmeester of de onafhankelijke deskundige begeleidt bouwplannen binnen een gebied als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, brengt schriftelijk advies uit aan de commissie.

Artikel 14 De inschakeling van de stadsbouwmeester omtrent ruimtelijke kwaliteitsplannen

Burgemeester en wethouders kunnen alle plannen met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit zoals stedenbouwkundige plannen, plannen voor de (her)inrichting van de openbare ruimte en ontwerp-bestemmingsplannen, alsmede ontwerpen van beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, voor advies aan de stadsbouwmeester voorleggen.

Artikel 15 Onpartijdige behandeling

De stadsbouwmeester en de plaatsvervangend stadsbouwmeester nemen niet deel aan de behandeling van een bouwplan dan wel een aanvraag om vergunning op grond van artikel 11 van de Monumentenwet, indien daarbij de schijn van partijdigheid in het geding kan zijn.

Artikel 16 Wijze van planbeoordeling

  • 1.

    De stadsbouwmeester beoordeelt het bouwplan op grond van in de vastgestelde welstandsnota genoemde welstandscriteria.

  • 2.

    Bij de beoordeling als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, handelt de stadsbouwmeester tevens in overeenstemming met het bepaalde in de vastgestelde beleidsregels op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit, als bedoeld in de zin van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3.

    Indien de stadsbouwmeester van oordeel is dat bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van het gestelde in het tweede lid van dit artikel, dan geeft hij bij het uitbrengen van het advies aan burgemeester en wethouders schriftelijk, gemotiveerd aan op grond waarvan een afwijking van de beleidsregel gerechtvaardigd is.

Artikel 17 Uitbrengen advies

1.Het advies van de stadsbouwmeester wordt schriftelijk en gemotiveerd uitgebracht aan burgemeester en wethouders. Het advies omvat een voorstel voor de op het bouwplan (op grond van de Wabo) door burgemeester en wethouders te nemen beslissing.

Artikel 18 Afwijking van het advies

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op grond van de toetsing van het advies van de bouwmeester van oordeel zijn dat feiten en omstandigheden nopen tot het afwijken van het advies. Alvorens zij hieromtrent een beslissing nemen, maken zij hun standpunt gemotiveerd kenbaar aan de stadsbouwmeester.

  • 2.

    In de volgende gevallen kan van het welstandsadvies worden afgeweken:

    • -

      Afwijking op welstandelijke gronden:

Het college is van oordeel dat de stadsbouwmeester de welstandscriteria niet juist heeft toegepast, dan wel de verkeerde criteria aan het advies ten grondslag heeft gelegd. Het betreft hier een afwijking op inhoudelijke welstandelijke gronden.

-Afwijking op andere dan welstandelijke gronden:

Artikel 2.10, lid 1, sub d Wabo biedt het college de mogelijkheid om, ondanks de strijdigheid met redelijke eisen van welstand, toch te besluiten om de bouwvergunning te verlenen. Uiteraard dient dit deugdelijk gemotiveerd te gebeuren en zal van deze mogelijkheid niet al te lichtvaardig gebruik dienen te worden gemaakt. Zwaarwegende economische of maatschappelijke gronden kunnen een dergelijk besluit rechtvaardigen.

3.Indien een omstandigheid zich voordoet als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, bieden burgemeester en wethouders de stadsbouwmeester de gelegenheid binnen een door hen te stellen termijn zijn gevoelen hieromtrent kenbaar te maken.

Artikel 19 Tweede advies

  • 1.

    Indien burgemeester en wethouders zich niet kunnen verenigen met het advies van de stadsbouwmeester, dan kunnen zij binnen de wettelijke beslistermijn ter motivering van de op de aanvraag om vergunning te nemen beslissing, een tweede advies inwinnen. Het tweede advies wordt gevraagd bij een andere welstandscommissie of Stadsbouwmeester.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders hebben bij het nemen van een beslissing op een bezwaarschrift in de zin van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht eveneens de bevoegdheid tot het inwinnen van een tweede advies.

  • 3.

    Burgers kunnen op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht een bezwaarschrift indienen tegen een beslissing van burgemeester en wethouders om een bouwvergunning te weigeren. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn een bouwgunning te weigeren op grond van (onder meer) een negatief welstandsadvies, hebben burgemeester en wethouders in beginsel met betrekking tot de welstandsaspecten de volgende mogelijkheden:

    • a.

      het college kan op grond van eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden afwijken van het oorspronkelijke welstandsadvies van de stadsbouwmeester, mits het daarvoor goed onderbouwde argumenten aandraagt;

    • b.

      het college kan de stadsbouwmeester vragen het eerder uitgebrachte advies naar aanleiding van het bezwaarschrift en eventuele argumenten van het college te heroverwegen. Hierbij wordt van de stadsbouwmeester verwacht dat hij dit niet eerder doet dan nadat hij een bezoek op de beoogde bouwlocatie heeft gebracht;

    • c.

      het college kan een tweede, onafhankelijk advies aanvragen bij een andere dorpsbouwmeester of welstandscommissie;

    • d.

      het college kan eerst mogelijkheid ‘b’ uitvoeren en - wanneer het zich na heroverweging niet met het advies van de stadsbouwmeester kan verenigen - daarna overgaan tot mogelijkheid ‘c’.

  • 4.

    Alvorens tot het inwinnen van dit tweede advies over te gaan, geven burgemeester en wethouders hiervan kennis aan de stadsbouwmeester. Burgemeester en wethouders stellen de aanvrager van de vergunning eveneens op de hoogte van het voornemen als bedoeld in het eerste lid. Het tweede lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet.

  • 5.

    De gemeente stuurt het secretariaat van de hiervoor bedoelde Commissie Ruimtelijke Kwaliteit:

    • -

      de volledige bescheiden voor het uitbrengen van een welstandsadvies, zoals genoemd in de gemeentelijke welstandsnota en/of het Besluit Indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning.

    • -

      de gemeentelijke welstandsnota;

    • -

      informatie over de termijn waarbinnen het second opinion-advies moet worden uitgebracht;

In het belang van een onbevangen en onafhankelijk tweede advies worden de al uitgebrachte welstandsadviezen van de stadsbouwmeester niet ter beschikking gesteld aan de in artikel 19 lid 1 genoemde instantie.

  • 6.

    Om de onafhankelijkheid van de tweede welstandscommissie te waarborgen, onthouden eventuele betrokken ambtenaren, de secretaris welstand en de stadsbouwmeester van het district Mergelland zich van onderling contact ten aanzien van de inhoud van het oorspronkelijke advies.

  • 7.

    De welstandscommissie of stadsbouwmeester die een aanvraag voor tweede advies ontvangt, behandelt deze aanvraag als ware het een reguliere aanvraag voor het eigen werkgebied, met inachtneming van de daarvoor geldende procedures en de door de aanvrager aangegeven behandelingstermijn. De commissie of stadsbouwmeesterstelt zich waar nodig nader op de hoogte van de situatie ter plaatse door een bezoek aan de locatie.

  • 8.

    Het aanvragen van een tweede advies kan uitsluitend door of namens het College van burgemeester en wethouders geschieden.

BIJLAGE A Instructie openbare vergadering stadsbouwmeester.

  • 1.

    De gemeente publiceert de agenda voor een openbare vergadering van de stadsbouwmeester in overeenstemming met het “Reglement Stadsbouwmeester” door publicatie in een huis-aan-huisblad of publicatie op de gemeentelijke website(s) en door het ter inzage leggen van de agenda op het gemeentehuis.

  • 2.

    Als er belangstellenden aanwezig zijn, licht de stadsbouwmeester bij de start van de vergadering de vergaderprocedure en de rol van het welstandsadvies in de bouwvergunningprocedure toe. Dit kan ook schriftelijk door het verspreiden van een flyer c.q. een kopie van onderhavige instructie, waarin de gang van zaken van de vergadering is beschreven.

  • 3.

    Belanghebbenden en belangstellenden hebben geen spreekrecht, indien zij daarvoor vooraf geen afspraak hebben gemaakt met de secretaris welstand.

  • 4.

    Bij de behandeling van een plan:

    • -

      De secretaris introduceert het plan, licht dit toe en verstrekt relevante gegevens over het welstandsbeleid voor het betreffende object en gebied. Indien van toepassing, vat de secretaris het eventueel in een eerdere beoordeling gegeven advies samen voor de stadsbouwmeester en publiek.

    • -

      De stadsbouwmeester stelt opdrachtgevers, ontwerpers, eventuele andere belanghebbenden en belangstellenden (voor zover zij daartoe een afspraak hebben gemaakt), in de gelegenheid om het plan toe te lichten. De stadsbouwmeester stelt, afhankelijk van de mate waarin de agenda dit toelaat, de maximale spreektijd van eenieder vast.

    • -

      De stadsbouwmeester leidt de beraadslagingen over het plan. De beraadslagingen zijn openbaar, maar niet uitgenodigde belanghebbenden kunnen er niet aan deelnemen.

    • -

      De stadsbouwmeester formuleert een onafhankelijk en objectief advies, gebaseerd op het gemeentelijke welstandsbeleid, c.q. de gemeentelijke welstandscriteria.

    • -

      De stadsbouwmeester vat in elk geval de beraadslaging in begrijpelijke taal samen voor de schriftelijke verslaglegging van het advies door de secretaris welstand en geeft aan wat eventuele vervolgstappen zijn.

  • 5.

    De stadsbouwmeester gaat vervolgens over tot behandeling van het volgende plan.

6 De secretaris welstand is verantwoordelijk voor de redactie van het schriftelijk uit te brengen advies. Hij mag in zijn geschreven advies, zonder de stadsbouwmeester daarin te kennen, niet afwijken van wat in de openbare vergadering is geadviseerd.

Bijlage 2

Reglement van orde voor de Monumentencommissie District MERGELLAND

ALGEMEEN

Art. 1 Dit reglement verstaat onder:

  • a.

    "het bestuur": het bestuur van de Monumentencommissie”, district: MERGELLAND

  • b.

    "de commissie": de voor het district MERGELLAND optredende monumentencommissie van deskundigen.

  • c.

    "bouwkundige medewerker": de door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar, belast met bouw- en woningtoezicht.

  • d.

    "de gemeente(n)" : de gemeente(n), waarvan de raden besloten hebben tot het instellen van een onafhankelijke commissie van deskundigen t.w.:”monumentencommissie” district: MERGELLAND en gebruik te maken van de bij “de commissie” ingewonnen adviezen.

    DISTRICTSBESTUUR

    Art. 2 1. Het bestuur van het district wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van de dagelijkse besturen der gemeenten, waarvan de raden besloten hebben gebruik te maken van de adviezen van de commissie district: MERGELLAND.

    Iedere gemeente benoemt daartoe één vertegenwoordiger.

    De vertegenwoordigers kiezen uit hun midden een voorzitter.

    Het voorzitterschap kan per gemeente worden vervuld met een frequentie een keer per aantal jaren, dat overeenkomt met het aantal deelnemende gemeenten.

    De functie van secretaris van het bestuur kan worden vervuld door de secretaris van de commissie.

    2.Indien, andere niet bij het district aangesloten gemeenten, te kennen geven gebruik te willen maken van de diensten van de commissie district: MERGELLAND, vindt uitbreiding van het bestuur plaats met een vertegenwoordiger van het bestuur van die gemeente. De bepalingen van dit reglement worden door de toetredende gemeente integraal aanvaard.

    Art. 3 1. Het bestuur vergadert tenminste eenmaal maal per jaar en verder zo dikwijls de voorzitter of een der leden zulks nodig oordeelt.

    • 2.

      De voorzitter roept de leden schriftelijk ter vergadering op. De oproepingen, welke een beknopte beschrijving bevatten van de te behandelen punten, worden - spoedeisende gevallen uitgezonderd. - tenminste 5 dagen voor de datum van de vergadering verzonden.

      De voorzitter bepaalt dag en uur van de vergadering.

      Ingeval een lid het houden van een vergadering nodig oordeelt, geeft hij hiervan - met opgave van de te behandelen punten - kennis aan de voorzitter. De voorzitter draagt ervoor zorg, dat het bestuur voor een wordt bijeen geroepen.

    • 3.

      Nadat het voltallige bestuur is benoemd op de wijze als bedoeld in artikel 2, komt het bestuur binnen een maand in vergadering bijeen voor het benoemen uit hun midden van de voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter en de secretaris. De benoeming van een secretaris kan ook plaats vinden door benoeming buiten de leden.

    • 4.

      Van elke vergadering wordt door de secretaris een kort verslag opgemaakt, vermeldende alle besluiten door het bestuur genomen. Dit verslag wordt in de eerstvolgende vergadering ter vaststelling aangeboden.

    • 5.

      De besluiten van het bestuur, alsmede de van het bestuur uitgaande stukken, worden door de voorzitter en secretaris ondertekend.

    • 6.

      De secretaris, niet benoemd uit het midden van het bestuur, is een door het districtsbestuur te benoemen ambtenaar, die door het bestuur te allen tijde kan worden geschorst en ontslagen.

    Art. 4 1. Het bestuur vergadert indien tenminste de gewone meerderheid van het aantal leden aanwezig is en neemt besluiten indien de meerderheid akkoord is. De voorzitter ziet er op toe, dat van iedere vergadering een presentielijst wordt opgemaakt en gearchiveerd.

    • 2.

      Indien op grond van het bepaalde in het eerste lid het nemen van besluiten achterwege moet blijven, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit, te houden binnen 10 dagen na de datum der aanvankelijk vastgestelde vergadering.

    • 3.

      In de in lid 2 bedoelde vergadering kan omtrent de op de oproeping vermelde punten een besluit worden genomen, ongeacht het aantal ter vergadering aanwezige leden. Van deze omstandigheid wordt in de oproeping melding gedaan.

    • 4.

      Een besluit over zaken kan door het bestuur ten alle tijden worden genomen buiten de vergadering, bij mondelinge of schriftelijke behandeling.

    Art. 5 De voorzitter is belast met de leiding van de bestuursvergadering en formuleert de voorstellen, welke aan het bestuur ter beslissing worden voorgelegd.

    Art. 6 1. Over alle zaken wordt mondeling gestemd.

    • 2.

      De ter vergadering aanwezige leden zijn verplicht aan alle stemmingen deel te nemen.

    • 3.

      Bij een blanco stemming als bedoeld in lid 1, wordt deze voor het bepalen van de gewone meerderheid buiten beschouwing gelaten. 4. Indien het staken van stemmen over zaken plaats vindt in een niet voltallige bestuursvergadering, wordt het nemen van een besluit uitgesteld tot de volgende vergadering. Indien in de volgende vergadering de stemmen opnieuw staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

    • 5.

      Indien bij het nemen van een besluit omtrent het doen van keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen de stemmen staken, beslist terstond het lot.“DE COMMISSIE”

    Samenstelling en wijze van benoeming.

    Art. 8 1. Het onder artikel 1a omschreven bestuur stelt de samenstelling van de commissie vast.

    • 2.

      De commissie bestaat tenminste uit de navolgende leden:

    • a.

      3 deskundigen/ leden, waarvan tenminste: - 1 deskundig lid wordt benoemd uit hoofde van zijn aantoonbare deskundigheid en/of ervaring op het gebied van monumenten; - 1 deskundig lid wordt benoemd uit hoofde van zijn aantoonbare deskundigheid en/of ervaring op het gebied van cultuurhistorie; b. 1 vervangend deskundig monumenten lid, wordt benoemd uit hoofde van zijn aantoonbare deskundigheid en/of ervaring op het gebied van monumenten en/of cultuurhistorie; c. bij toerbeurt is 1 van de deskundige monumentenleden tevens voorzitter van de commissie. De stads-of dorpsbouwmeester van de bij het district aangesloten gemeenten participeert, uit hoofde van deskundigheid en/of ervaring op het gebied van architectuur en ruimtelijke kwaliteit, mee in de commissie.

    • 3.

      De deskundige leden en de plaatsvervangende leden van de commissie worden benoemd voor een termijn van ten hoogste 3 jaren. Zij kunnen eenmaal voor een termijn van ten hoogste drie jaar stilzwijgend worden herbenoemd in dezelfde commissie. De aftredende leden zijn alle terstond herkiesbaar c.q. herbenoembaar.

    • 4.

      Het bestuur voegt aan de commissie een ambtelijke secretaris-deskundige toe of diens plaatsvervanger.

    • 5.

      De leden van de commissie worden benoemd en ontslagen door het bestuur en kunnen te allen tijde worden geschorst of ontslagen. Elk besluit tot schorsing of ontslag vermeldt de motieven, waarop het steunt en wordt in afschrift verstrekt aan de belanghebbende. 6. De voorzitter en de leden van de commissie zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur.

    • 6.

      De voorzitter van de commissie geeft van elke vacature binnen 8 dagen kennis aan het bestuur. Door het bestuur wordt zo spoedig mogelijk , uiterlijk binnen 6 maanden na ontvangst van de kennisgeving, in de vacature voorzien.

    Vorm waarin het advies wordt uitgebracht.

    Art. 9 1. De commissie heeft tot taak de besturen van de gemeenten advies te verstrekken betreffende:

    • a.

      aanvragen om omgevingsvergunning en deze te toetsen aan de criteria zoals vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregels waaronder de welstandsnota;

    • b.

      aanvragen verband houdende met de instandhouding en restauratie van monumenten alsmede aanvragen verband houdend met het vernieuwen en het aan- en/of bijbouwen bij monumenten, rekening houdende met de toepasselijke bepalingen op het gebied van de monumentenzorg in de ruimste zin van het woord, waaronder de gemeentelijke monumentenverordening. c. alle andere aangelegenheden, verband houdende met het gebruiken van gebouwen,het gebruik en inrichting van de openbare ruimte en terrassen en het gebruiken van reclame-doeleinden, indien daarom wordt gevraagd.

    • 2.

      Het advies van de commissie omtrent de onder a, b en c van het voorgaande lid genoemde aanvragen zal inhouden hetzij:

    • a.

      de aanvrage goed te keuren;

    • b.

      de aanvrage niet goed te keuren tenzij, met een nauwkeurige omschrijving van de te treffen voorzieningen;

    • c.

      de aanvrage af te wijzen; d. de aanvrage aan te houden indien de bescheiden niet toereikend zijn om het plan te kunnen beoordelen.

    • 3.

      De commissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

    • 4.

      Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door burgemeester en wethouders of krachtens mandaat gevoegd bij het bouwplan en/of de aanvraag om een omgevingsvergunning.

    Voorzitter en secretaris.

    art. 10 1. De voorzitter is belast met de leiding van de zittingen. Hij is verantwoordelijk voor de goede gang van zaken bij het ten-uitvoer-leggen van de aan de commissie opgedragen taak.

    Hij ziet erop toe, dat de vergaderingen, en de frequentie daarvan, van de commissie van een verantwoorde omvang en intensiteit zijn.

    • 2.

      De voorzitter is verplicht het bestuur mededeling te doen van alle feiten de commissie of de werkzaamheden van de commissie betreffende, waarvan kennisneming door het bestuur kennelijk voor het bestuur van belang is.

    • 3.

      De voorzitter doet op verzoek van het bestuur of op eigen initiatief voorstellen welke voor het goede functioneren van de commissie van belang zijn.

    • 4.

      De voorzitter is verplicht het bestuur desgevraagd alle inlichtingen te verstrekken.

    • 5.

      De voorzitter regelt de werkwijze van de commissie binnen de richtlijnen van dit reglement.

    • 6.

      De voorzitter draagt - in overleg met de secretaris - zorg voor een adequate vervanging van de secretaris, bij diens ontstentenis of afwezigheid. Bij ontstentenis of afwezigheid van meer permanente aard dient hij het bestuur daarvan onmiddellijk schriftelijk in kennis te stellen.

    • 6.

      De secretaris draagt zorg voor de afhandeling van de voor advies door de gemeenten voorgelegde bouwplannen.

    • 7.

      De secretaris draagt zorg voor het opstellen van het vergaderschema en de agenda's van de commissie alsmede voor de volgorde van behandeling van de adviezen per gemeente.

    • 8.

      De secretaris draagt zorg voor een adequate bezetting van de commissie tijdens de vergadering. Hij ziet erop toe, dat bij de bezetting van de commissie tijdens vergaderingen, minimaal 2 deskundige leden aanwezig zijn, waarvan minimaal 1 deskundige op het gebied van de monumenten, indien het zwaartepunt ligt bij aanvragen op het gebied van monumenten. Zo nodig draagt hij zorg voor een geclusterde behandeling van de aanvragen op het gebied van de monumenten.

    • 9.

      De secretaris draagt zorg voor het zorgvuldig vervaardigen en archiveren van een presentielijst per vergadering van de commissie.

    • 10.

      De secretaris draagt zorg voor de redactie van de uitgebrachte adviezen alsmede het vastleggen van de adviezen in een verzamellijst, de verzamellijst en adviezen worden voorzien van een stempel met de naam van de secretaris en diens paraaf.

    • 11.

      De secretaris draagt zorg voor en is verantwoordelijk voor de behandeling van alle correspondentie betreffende de commissie. Hij fungeert als centrale correspondent en draagt zorg voor een goede administratie.

    • 12.

      De secretaris is verplicht aan het bestuur desgevraagd de nodige inlichtingen te verstrekken.

    Werkwijze van de Commissie.

    art.11 1. De commissie bepaalt haar adviezen in beginsel in een voltallige zitting, doch minimaal met twee leden.

    • 2.

      Bij het beoordelen van aanvragen streven de leden naar het formuleren van een eensluidend advies. Indien de leden niet tot een eensluidend advies kunnen komen, formuleert de voorzitter het advies. In de adviezen dient te zijn aangegeven aan welke, voor de beoordeling van belang zijnde criteria aan de orde zijn geweest.

    • 3.

      De leden onthouden zich van het geven van advies omtrent projecten, waarvan zij ontwerper of mede-ontwerper zijn, danwel daarbij rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben, zulks naar het oordeel van de voorzitter van de commissie.

    • 4.

      Voor de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunning zal in het kader van vooroverleg vanuit het midden van de deskundige leden op basis roulatie, voor elke deelnemende gemeente een deskundig lid worden gemandateerd.

    • 5.

      Het advies, dat door het gemandateerd lid als bedoeld in het lid 4 wordt uitgebracht, legt de gemeente in een verzamellijst vast, die door de secretaris van een stempelhandtekening wordt voorzien met paraaf.

    art.12 1. Iedere aanvraag om advies van de commissie wordt door de gemeenten bij de commissie ingediend door tussenkomst van de door burgemeester en wethouders aangestelde bouwkundige medewerker van de gemeente.

    • 2.

      De aanvraag bestaat uit:

    • a.

      een door de principaal of architect volledig ingevuld welstands aanvraagformulier in 2-voud;

    • b.

      de volgens dit formulier gevraagde tekening(en) in 2-voud.

    • 3.

      Indien de aanvrage niet compleet is blijft behandeling door de commissie achterwege.

    • 4.

      de bouwkundige medewerker draagt zorg voor een deugdelijke voorbereiding van de behandeling van het bouwplan, waarvoor advies wordt gevraagd. Hij kan de aanvrage in overleg met de principaal of de architect wijzigen of aanvullen, indien hij van oordeel is, dat zulks een juiste behandeling door de commissie ten goede komt.

      Hij draagt, bij uitdrukkelijk verzoek van de architect of de principaal, ervoor zorg, dat de aanvrage ongewijzigd ter behandeling aan de voltallige commissie wordt aangeboden.

      Hij draagt ervoor zorg, dat de aanvrage is getoetst aan de in de gemeente vigerende bestemmingsplannen en beeldkwaliteitsplannen alsmede het bouwbesluit en controleert de raming van de bouwkosten.

      Hij draagt zorg voor verzending van de complete aanvrage, voorzien van zijn eventuele bevindingen, aan de secretaris van de commissie.

    Art. 13 1. Aan de hand van de ontvangen aanvragen om advies bepaalt de voorzitter de plaats van de zittingen van de commissie rekening houdende met het per kalenderjaar vooraf opgestelde openbaar vergaderschema.

    • 2.

      De voorzitter ziet erop toe, dat de ingediende aanvragen zoveel mogelijk achtereenvolgend behandeld worden.

    • 3.

      De secretaris draagt ervoor zorg dat: - er minimaal 2 leden aanwezig zijn; - de bouwkundige medewerkers aan de hand van een agenda van de te behandelen plannen uitgenodigd worden om bij de behandeling aanwezig te zijn. Daarbij wordt bij benadering aangegeven het uur, waarop met de behandeling van de ingediende aanvragen zal worden begonnen. 4. De bouwkundige medewerkers zullen zoveel mogelijk, hetzij in persoon, hetzij vertegenwoordigd door een deskundige plaatsvervanger, bij de behandeling van de door hen ingediende aanvragen in de vergadering aanwezig zijn.

    Art. 14 Indien de principaal of architect op het aanvraagformulier daartoe verzoeken, wordt hij desgewenst in de gelegenheid gesteld de aanvrage ter zitting mondeling toe te lichten. De secretaris draagt ervoor zorg, dat de verzoeker - eventueel door tussenkomst van de bouwkundige medewerker - tijdig mededeling ontvangt van datum, uur en plaats van de behandeling van de aanvraag.

    Art. 15 De bouwkundige medewerkers lichten de aanvrage met behulp van het tweede en derde exemplaar van de aanvraag c.a. mondeling toe en verstrekken desgevraagd de nodige inlichtingen en bescheiden. Zij hebben een raadgevende stem. Bij de aanvraagformulieren wordt het advies van de commissie toegevoegd en voorzien van een stempeladvies van de secretaris.

    2.De secretaris draagt ervoor zorg, dat de betreffende gemeenten binnen 8 werkbare dagen na de vergadering van het advies van de commissie in kennis worden gesteld.

    Goedkeuring.

    Art. 16 1. Indien een aanvrage zonder voorbehoud wordt goedgekeurd stelt de secretaris op de 1 set aanvraagformulieren en de daarbij behorende tekeningen een goedkeuringsstempel met vermelding van datum van het advies van de commissie en parafeert dat en wordt diezelfde set door 1 van de commissieleden voor akkoord getekend. De andere sets worden voorzien van een akkoord stempeladvies.

    2.Aanvragen die niet worden goedgekeurd worden enkel voorzien van een datum

    stempel van de behandeling.

    Goedkeuring onder voorbehoud.

    Art. 17 1. Indien de commissie een advies geeft als bedoeld in art. 9 lid 2 sub b (niet akkoord tenzij) dient de aanvrager een gewijzigd / aangepast bouwplan in bij burgemeester en wethouders van de bouwgemeente.

    2.De bouwkundige medewerker controleert of het gewijzigde aangepaste bouwplan voldoet aan de opmerkingen van de commissie ter zake het treffen van nader nauwkeurig omschreven voorzieningen, voorziet vervolgens het gewijzigde plan van het instemmend advies van een van de deskundige leden van de commissie en draagt ervoor zorg, dat het gewijzigde / aangepaste bouwplan wordt verzonden aan de secretaris met het verzoek daarop de goedkeuring te plaatsen zoals omschreven in art. 16.

    Spoedbehandeling

    Art. 18 1.Indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders een aanvrage met spoed dient te worden voorzien van een advies van de commissie, draagt de bouwkundige medewerker zorg voor een urgentieverklaring op de aanvraag als bedoelt in art.11 lid 2.

    • 2.

      De complete aanvraag wordt terstond door de bouwkundige medewerker van de gemeente verzonden aan de secretaris van de commissie die ervoor zorg draagt, dat de aanvraag in de eerstvolgende vergadering van de commissie bij voorrang wordt behandeld.

    • 3.

      Indien er naar het oordeel van de gemeente en de voorzitter van de commissie sprake is van een zodanige urgentie, dat de datum van de eerstvolgende vergadering volgens schema niet kan worden afgewacht, stelt de secretaris in overleg met bouwkundige medewerker, het tijdstip voor een bijzondere bijeenkomst van de commissie vast.

    • 4.

      De kosten van een spoedbehandeling komen voor rekening van de gemeente, die daarom gevraagd heeft. De gemeente kan de kosten van de spoedbehandeling in rekening brengen van aanvrager.

    Herhaalde behandeling

    Art. 19 1. Indien de commissie een afwijzend advies heeft gegeven naar aanleiding van de behandeling van een aanvrage kan de aanvrager of zijn gemachtigde door tussenkomst van het hoofd van de gemeente bij de secretaris om een nieuwe behandeling verzoeken. Dit verzoek moet worden ingediend binnen dertig dagen, nadat het advies ter kennis is gebracht van de aanvrager of zijn gemachtigde.

    • 2.

      Het verzoek wordt niet toegestaan, indien de aanvrager of zijn gemachtigde bij de eerste behandeling voor het geven van een nadere toelichting van de aanvrage aanwezig is geweest.

    • 3.

      Bij het verzoek om herhaalde behandeling geeft de aanvrager uitdrukkelijk de gezichtspunten aan, waaraan volgens hem de commissie bij de beoordeling geen of onvoldoende aandacht heeft geschonken.

    • 4.

      De commissie beslist in de eerstvolgende vergadering op het verzoek, met dien verstande, dat het verzoek uiterlijk 5 dagen voor deze bijeenkomst in handen van de secretaris zal zijn gesteld.

    • 5.

      Een verzoek om een hernieuwde behandeling van een zelfde aanvrage - na de behandeling als bedoeld in dit artikel door de commissie - wordt niet toegestaan.

    Art. 20 Het bestuur stelt het model vast van de goedkeuringsstempel als bedoeld in artikel 16, eerste lid.

    Behandeling krachtens mandaat

    Art. 21 1. De gemeenten behouden het recht voor tot het instellen en hebben van een zogenaamde mandaatscommissie (kleine commissie) voor het behandelen van bouwplannen als bedoelt in artikel 11 lid 4 en voor houden van het vooroverleg over alle aanvragen die worden voorgelegd. 2. De commissie behandelt op verzoek van de gemeenten, verzoeken om zgn. tweede behandeling van aanvragen, waarvoor door de mandaatscommissie een afwijzend advies wordt verstrekt. 3. De commissie kan de advisering over een aanvraag om advies mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden.De voorzitter en/of secretaris van de commissie adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld. 4.In elk geval van twijfel legt de gemandateerde het bouwplan alsnog voor aan de monumentencommissie. 5.Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.

    Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

    Art. 22 1.De behandeling van de aanvragen door de commissie zijn openbaar. 2. Het jaarschema van de vergaderdata’s van de vergaderingen van de commissie worden tijdig bekendgemaakt op de site van de gemeente en in een huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen. 3. In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingingsvergunning op de dag voordat zijn bouwplan in de commissie behandeld wordt contact op te nemen met de secretaris van de commissie om te informeren hoe laat de aanvraag behandeld wordt. 4. Bezoekers en toehoorders, geen aanvragers zijnde, hebben geen spreekrecht.

    Jaarlijkse verantwoording

    Art. 23 De commissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin tenminste aan de orde komt:

    • ·

      op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

    • ·

      de werkwijze van de commissie;

    • ·

      op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

    • ·

      de aard van de beoordeelde plannen;

    • ·

      de bijzondere projecten.

    De commissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

    SLOTBEPALINGEN

    Art. 24 De bouwkundige medewerkers zijn verplicht nauwlettend toe te zien op de juiste uitvoering van de bouwplannen overeenkomstig de door de commissie verstrekte adviezen naar aanleiding van de ingediende aanvragen.

    Zij stellen de commissie onverwijld in kennis van geconstateerde afwijkingen van de verstrekte adviezen.

    Art. 25 1. De commissie adviseert alleen aan gemeentebesturen, die bij uitsluiting het verstrekken van adviezen als bedoeld in artikel 8 aan haar hebben opgedragen.

    • 2.

      Deze opdracht kan te allen tijde worden gegeven en geschiedt bij raadsbesluit van de toetredende gemeente.

    • 3.

      De gemeenten kunnen hun opdracht beëindigen per 1 januari van enig jaar, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.

    • 4.

      Bij de aanvaarding van de beëindiging van de opdracht kan het bestuur voorwaarden verbinden, indien de beëindiging tot onevenredige financiële gevolgen leidt voor de organisatie van de Welstands-en Monumentencommissie danwel voor de overige deelnemende gemeenten.

    Toelichting op de bouwverordening Gemeente Valkenburg aan de Geul

    Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

    Artikel 1 Begripsomschrijvingen

    (1.1 mbv)

    ·Bouwwerk en gebouw

    De inhoud van de term bouwwerk wordt bepaald door de begripsomschrijving in de modelbouwverordening van de VNG en de jurisprudentie.

    De Woningwet maakt op diverse plaatsen onderscheid tussen gebouwen en bouwwerken, niet zijnde een gebouw. Het begrip gebouw is bepaald in artikel 1 van de Woningwet.

    Hoofdstuk 2 Omgevingsvergunning voor het bouwen

    Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

    Artikel 1 Bodemonderzoek

    (2.1.5 mbv)

    Inleiding

    De artikelen over het bodemonderzoek in de MBV hebben tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond. Artikel 2.1 (2.4.1 mbv) bevat het verbod tot bouwen op verontreinigde grond. Bij dit artikel is een uitvoerige toelichting geplaatst waarin de hele route van een bodemonderzoek wordt beschreven, de van toepassing zijnde normen en de relatie wordt aangeduid met de voorschriften uit de Woningwet en de Regeling omgevingsrecht.

    De hierna vermelde toelichting per artikellid is beknopt. Een uitvoeriger beschrijving van het hele proces staat vermeld in de toelichting bij artikel 2.1 (2.4.1 mbv). Men gelieve beide toelichtingen in combinatie met elkaar te lezen.

    Lid 1

    Uit de systematiek van NEN 5740 volgt dat voorafgaand aan het milieuhygiënisch bodemonderzoek eerst een vooronderzoek volgens NEN 5725 wordt uitgevoerd - ook wel historisch onderzoek genoemd - ten behoeve van het formuleren van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. Indien het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting tot het uitvoeren van het verkennend onderzoek.

    Letter c richt zich specifiek op het onderzoek naar asbest in de grond. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740 is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707, uitgave 2003 ontwikkeld.

    Niet langer is in dit artikel geregeld bij welke instantie de burger een beoordeling van de onderzoeksopzet van het bodemonderzoek kan vragen. Thans wordt dit beschouwd als een interne organisatorische kwestie van de gemeente. De mogelijkheid om een dergelijke beoordeling te vragen kan nog steeds als dienstverlening aan de burger worden aangeboden. De gemeente maakt bekend dat en waar een dergelijke beoordeling kan plaatsvinden. Meestal is dit een afdeling of dienst milieu of een intergemeentelijke milieudienst dan wel een private organisatie/adviesbureau waaraan de gemeente bepaalde werkzaamheden heeft uitbesteed.

    Lid 3

    In plaats van de ontheffing, die voorheen in dit lid stond, is nu een bevoegdheid tot het afwijken opgenomen. De afwijking vindt plaats door deze op te nemen in de omgevingsvergunning. Er komt geen afzonderlijk besluit tot het afwijken, geen beschikking. De omgevingsvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen.

    Lid 4

    Bouwwerken met een beperkte instandhoudingstermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent niet dat in alle gevallen kan worden afgeweken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport. De gemeente kan hiervoor beleid ontwikkelen.

    Lid 5

    De strekking van dit lid is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd.

    Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarom behoort dit onderzoek tot de bescheiden die ook later kunnen worden ingediend.

    Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

    Paragraaf 2 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

    Artikel 1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

    (2.4.1 mbv)

    Algemeen

    In het tweede lid, onder c, van artikel 8 van de Woningwet wordt aan de gemeenteraden de opdracht gegeven om in de bouwverordening voorschriften op te nemen over het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. In het derde lid van genoemd artikel 8 is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking dienen te hebben. Het woord 'uitsluitend' in de redactie van dit derde lid duidt erop dat aanvulling in de bouwverordening niet is toegestaan.

    De indieningsvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort, staan in de Regeling omgevingsrecht.

    De structuur is als volgt:

    • ü

      Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 onder d. van de Regeling omgevingsrecht.

    • ü

      Artikel 4.4, lid 2 van het Bor bepaalt dat gegevens en bescheiden waarover het bevoegd gezag reeds beschikt, niet opnieuw behoeven te worden verstrekt. Dit geldt in beginsel ook voor gegevens die zijn verstrekt in de periode dat de Wabo nog niet in werking was getreden, en die als archiefbescheiden in bewaring worden gehouden als bedoeld in artikel 3 van de Archiefwet 1995. Uit het algemene bestuursrecht volgt dat het bevoegd gezag wel gehouden is de volledigheid en actualiteit te toetsen van de gegevens en bescheiden die de aanvrager niet bij de aanvraag verstrekt, omdat deze reeds in het bezit van het bevoegd gezag zijn.

    • ü

      Indien blijkt dat de ingediende bescheiden (waaronder het bodemonderzoeksrapport) onvoldoende zijn en dit gebrek niet kan worden opgelost door het stellen van een voorwaarde bij de vergunningverlening, wordt de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen.

    • ü

      Indien de aard van het bouwplan daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag in een voorwaarde bij de omgevingsvergunning bepalen dat de desbetreffende gegevens en bescheiden alsnog moeten worden verstrekt voordat met de bouw mag worden begonnen. Tevens wordt hierbij een termijn gesteld en een exacte aanduiding welke gegevens en bescheiden worden verlangd, aldus de Regeling omgevingsrecht.

    De gezondheidsrisico's voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium. Veiligheid en gezondheid zijn immers sinds de invoering van de Woningwet in 1901 belangrijke grondslagen van de wet. Gelet op de uitgangspunten van de Woningwet, kan de schade voor het milieu geen motief zijn voor de voorschriften in de bouwverordening met betrekking tot het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond. Dit in tegenstelling tot de Wet bodembescherming waarbij het herstel van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant en dier centraal staat.

    Met de inwerkingtreding van de Wabo is dit onderscheid minder van belang. Deze wet verenigt in een overkoepelend vergunningstelsel milieueisen, bouw- en sloopeisen. Zie artikel 6.2, sub c van de Wabo

    Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen

    Wat verstaan moet worden onder 'bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven' wordt in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK 1995-1996, 24 809, nr. 3) nader omschreven. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij 'enige tijd' moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.

    Gebouwen voor het opslaan van materialen of goederen, voor het telen of kweken van land- en tuinbouw producten alsmede gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals elektriciteitshuisjes en gebouwen voor de waterhuishouding of -zuivering, worden in de Memorie van toelichting genoemd als voorbeelden van bouwwerken waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. De omstandigheid dat in deze bouwwerken wel eens mensen aanwezig zijn, bijvoorbeeld voor het verrichten van over het algemeen kort durende werkzaamheden, zoals onderhoudswerkzaamheden, maakt die gebouwen nog niet tot gebouwen die feitelijk zijn bestemd voor het verblijven van mensen. In de Nota naar aanleiding van het verslag (TK, 1997-1996, 24809, nr. 5, p. 6) wordt naar aanleiding van kamervragen verder opgemerkt dat een recreatiewoning (in termen van het Bouwbesluit een logiesverblijf) onder het begrip 'voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijven van mensen' valt, terwijl dit niet geldt voor een schuur of garage bij een woning.

    Bouwwerken die de grond niet raken

    Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw. De Memorie van toelichting noemt in dit kader ook vergunningplichtige inpandige verbouwingen, werkzaamheden aan een fundering of het maken van een kelder als voorbeeld. Indien de bouwwerkzaamheden gepaard gaan met een functiewijziging kan echter onverminderd bodemonderzoek worden geëist.

    Bevoegd gezag bij ernstig en niet-ernstig geval van bodemverontreiniging

    Burgemeester en wethouders zijn het bevoegde gezag voor de vraag of bij niet-ernstige gevallen van bodemverontreiniging mag worden gebouwd. Al dan niet onder de voorwaarde dat bepaalde voorzieningen worden getroffen.

    Indien sprake is van een ernstig geval van verontreinigde grond zijn gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders van de gemeenten die daartoe zijn aangewezen (zie website ministerie VROM site: www.vrom.nl/pagina.html?id=24354&term=wet+bodembescherming ; Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten Wet bodembescherming) volgens de Wet bodembescherming het bevoegde gezag ten aanzien van de te nemen saneringsmaatregelen.

    Hoe werkt de verbodsbepaling in de praktijk

    Indien noch uit een bodemonderzoek noch op basis van een redelijk vermoeden kan worden gesteld dat sprake is van een ernstig geval van verontreiniging geldt er voor de omgevingsvergunning voor het bouwen geen aanhoudingsverplichting en moet het bevoegd gezag beslissen op de bouwaanvraag. Het feit dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging neemt echter niet weg dat toch sprake kan zijn van een verontreiniginggraad waarbij gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het bouwwerk. Hoewel het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen in deze gevallen formeel kan weigeren, zal echter veelal volstaan kunnen worden met het stellen van aanvullende voorwaarden dat bepaalde voorzieningen worden getroffen. Zie hiervoor de toelichting onder artikel 2.2 van de bouwverordening (2.4.2 mbv).

    Voor gevallen met een ernstige bodemverontreiniging geldt een aanhoudingsverplichting totdat het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet bodembescherming een saneringsplan heeft goedgekeurd. Zodra het saneringsplan is goedgekeurd dient een beslissing te worden genomen op de bouwaanvraag. Ook in deze gevallen zal de vergunning in de regel verleend kunnen worden onder de voorwaarde dat vooruitlopend op de aanvang van de bouwwerkzaamheden, de op grond van het goedgekeurde saneringsplan noodzakelijke voorzieningen worden getroffen.

    Artikel 2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

    (2.4.2 mbv)

    Niet ernstige gevallen van bodemverontreiniging, waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag toch nog sprake is van een onaanvaardbare verontreiniginggraad, zijn meestal overzichtelijke gevallen. Op korte termijn en zonder de noodzaak van saneringsonderzoek is aan te geven op welke wijze het verontreinigingprobleem kan worden ondervangen.

    In dit soort niet ernstige gevallen hoeft de conclusie, dat het terrein verontreinigd is, niet te leiden tot weigering van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

    In de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen kan aangegeven worden op welke wijze het terrein gesaneerd moet worden en - in relatie tot de bouw - op welk tijdstip. Als saneringsvoorwaarden valt te denken aan:

    • ·

      de voorwaarde, dat onder het bouwwerk een isolerende en dampremmende laag wordt aangebracht;

    • ·

      de voorwaarde, dat een bepaald deel van de bodem wordt afgegraven en afgevoerd, alsmede het aanbrengen van een schone bodemlaag;

    • ·

      de voorwaarde, dat een pompinstallatie ter zuivering van het grondwater wordt aangebracht en gedurende een aantal jaren na de totstandkoming van het bouwwerk in stand wordt gehouden.

    Er wordt op gewezen, dat sanering in deze gevallen in principe een verantwoordelijkheid van de aanvrager om omgevingsvergunning voor het bouwen is. Het kan in het belang van de aanvrager zijn, als deze bij het overleggen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen voor het bouwen op een verontreinigde bodem tevens aangeeft hoe deze de sanering denkt te laten plaatsvinden.

    Ook bouwaanvragen waarbij sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging kunnen op grond van dit artikel worden afgedaan.

    Paragraaf 3 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

    Artikel 1 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer

    (2.5.3 mbv) Brandblusvoorzieningen.

    De eis voor het draagvermogen van de verharding en een eventuele brug over een sloot of iets dergelijks is eveneens afgestemd op het gebruik door genoemde gangbare auto’s, hulpdiensten e.d.

    Artikel 2 Ruimte tussen bouwwerken

    (2.5.17 mbv)

    Deze bepaling is bedoeld om het ontstaan van smalle ontoegankelijke open ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen, omdat deze aanleiding tot hinder door vervuiling kunnen geven. De bepaling kan zowel worden nageleefd door gebouwen tegen elkaar aan te plaatsen als door een tussenruimte van meer dan een meter breedte te realiseren. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de smalle open ruimte voldoende voor onderhoud bereikbaar is. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een opening in de zijgevel van het gebouw.

    Artikel 3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

    (2.5.30 mbv)

    De (citeer)titel van de in dit artikel bedoelde ‘beleidsnota parkeernormen’ was in 2007 “de beleidsnota ‘Parkeernormen Valkenburg aan de Geul” d.d. 17 december 2007.

    In 2012 wordt deze beleidsnota hoogstwaarschijnlijk gewijzigd waarbij als (citeer)titel

    “beleidsnota ‘Parkeernormen 2012’ Valkenburg aan de Geul” wordt gehanteerd.

    Hoofdstuk 4 Het welstandstoezicht

    Algemeen

    Het is noodzakelijk om een huishoudelijk reglement toegesneden op de lokale situatie of een reglement van orde voor de stadsbouwmeester vast te stellen als bijlage bij deze verordening. Juridisch gezien behoeft een dergelijk reglement niet in de bouwverordening zelf te worden opgenomen, maar dient wel dezelfde procedure te worden doorlopen als de gemeentelijke bouwverordening.

    Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

    Uit artikel 4:7 Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van het bouwplan ten overstaan van de stadsbouwmeester dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

    De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het welstandsadvies formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg over een principeaanvraag of een schetsplan. De potentiële bouwer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte bouwplanprocedure vooroverleg stimulering verdient.

    Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

    Een algemeen bestuursrechtelijk uitgangspunt is het motiveringsbeginsel dat in artikel 12b, eerste lid van de Woningwet is opgenomen. In de praktijk is het niet ongebruikelijk dat bij positieve welstandsadvisering een expliciete motivering achterwege blijft. Volgens vaste jurisprudentie verandert dit direct zodra bezwaar tegen de (voorheen) bouwvergunning wordt ingediend.

    5 Overige administratieve bepalingen

    Artikel 1 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

    (10.6 mbv)

    Het onderhavige artikel heeft betrekking op de door het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) uitgegeven normen (NEN's), voornormen (NVN's) en praktijkrichtlijnen (NPR's).