Organisatie | Noordoostpolder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen Noordoostpolder |
Citeertitel | Beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-01-2013 | nieuwe regeling | 08-01-2013 Gemeenteblad, 140; Flevopost, 16-01-2013 | 2012-19047 |
Artikel 1 Begrippen en werkingssfeer
Bij de toepassing van deze beleidsregel wordt verstaan onder:
plantseizoen: de periode van het jaar die geschikt is om beplanting aan te leggen die een goede kans heeft om in stand te blijven. Voor het realiseren van een singelbeplanting loopt deze periode vanaf het moment waarop de bomen en struiken hun blad verloren hebben tot het moment waarop de knoppen beginnen uit te lopen, met uitzondering van eventuele periodes met vorst of sneeuw;
Artikel 3 Vergunning voor het vellen van een erfsingel
Bij erfuitbreidingen of - wijziging in situaties waarin geen vergunning vereist is krachtens artikel 2.2, eerste lid onder g (kapvergunning) van de Wabo, maar wel krachtens artikel 2.1, eerste lid onder b (aanlegvergunning) van de Wabo, worden de voorschriften zoals bedoeld in het tweede lid aan de vergunning verbonden.
Indien bij erfuitbreiding of -wijziging een vergunning vereist is krachtens artikel 2.1, eerste lid onder c (afwijking van het bestemmingsplan), wordt de inhoud van het tweede lid gebruikt bij het beoordelen van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Indien de aanvraag geheel voorziet in een erfsingel conform alle genoemde punten, kan het college de toepassing van lid 3 voor die vergunning achterwege te laten.
Artikel 4 Vergunning voor het vellen van wegbeplanting
Een vergunning voor het vellen van een wegbeplanting of deel daarvan, die wordt aangevraagd om een reden zoals bedoeld in het eerste lid, onder b of e, wordt uitsluitend verleend, als het beplantingsplan uit de aanvraag voorziet in de realisatie van een nieuwe wegbeplanting die in het volwassen stadium een minimaal gelijkwaardige landschappelijke functie heeft. Bij het beoordelen hiervan wordt aangesloten bij het geldende gemeentelijke landschappelijk beleid.
In gevallen waarin de rechthebbende van een beplanting in strijd handelt met deverordening, een vergunning of een herplantplicht of instandhoudingsplicht, hanteert de gemeente Noordoostpolder als handhavingsmiddel de last onder dwangsom.
Artikel 9 Processtappen en termijnen
Een dwangsom die nog niet geheel verbeurd is, maar waarvoor binnen de termijn van artikel 6, eerste lid onder b herplant noodzakelijk is, wordt niet ingetrokken voordat de termijn conform artikel 6, eerste lid onder b is verstreken. Wanneer herplant noodzakelijk is begint de termijn weer opnieuw te lopen vanaf het moment van de herplant.
Aldus vastgesteld in de vergadering van
burgemeester en wethouders d.d. 8 januari 2013
De secretaris, de burgemeester,
Motivering bij Beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen
Met de beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen (hierna: beleidsregel) geeft het college aan hoe zij haar publiekrechtelijke bevoegdheden invult om landschappelijke beplantingen in stand te houden. Het gaat daarbij om de bevoegdheden voor het nemen van besluiten over een omgevingsvergunning voor het kappen van een erfsingel of wegbeplanting of voor het uitbreiden van een erf. En om de handhavende bevoegdheden bij overtreding van de bomenverordening; zowel bij kappen zonder vergunning als bij niet naleven van de vergunningvoorschriften. Dit zijn bevoegdheden die zij heeft op grond van de Bomenverordening Noordoostpolder 2005 (hierna: bomenverordening) en de daarmee samenhangende bevoegdheden zoals het afwijken van het bestemmingsplan voor erfuitbreidingen of een aanlegvergunning verlenen voor het kappen van een erfsingel. Tijdens het opstellen van deze beleidsregel was het Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 van kracht, maar werd een nieuw bestemmingsplan voor het landelijk gebied opgesteld. Deze beleidsregel is zo bedoeld en geredigeerd dat hij waarschijnlijk zonder tussentijdse wijziging ook na de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan van toepassing kan blijven.
In 2005 heeft het college voor het eerst beleid vastgesteld voor het toepassen van haar bevoegdheden vanuit de Bomenverordening. Dat beleid had de vorm van een beleidsregel (beleidsregel kapvergunningen erfsingels) en bestond daarnaast uit enkele keuzes over de handhaving. Het beleid uit 2005 wordt met deze nieuwe beleidsregel geactualiseerd. Dit betekent een aantal aanvullingen voor de handhaving en een aantal juridisch-redactionele bijstellingen voor de vergunningverlening. Zo zijn onder andere de aanbevelingen uit de VNG publicatie ‘100 Ideeën voor de gemeentelijke regelgever’ toegepast; een naslagwerk om de kwaliteit van de gemeentelijke regelingen te verhogen door ze leesbaarder en beter toepasbaar te maken.
In 1999 stelde de gemeenteraad van Noordoostpolder voor het eerst de Bomenverordening vast, met daarin een kapvergunningplicht voor erfsingels en wegbeplantingen. Tot die tijd was het dus niet verboden om een erfsingel of wegbeplanting te kappen. Tegen singels die voor 1999 zijn gekapt, kan de gemeente dus niet handhavend optreden. Voor die situaties geldt deze beleidsregel vanzelfsprekend ook niet. Dat is geen keuze die het bestuur nu maakt, maar een juridisch gevolg van het feit dat er voor 1999 geen verbod gold.
In dit eerste artikel zijn enkele begrippen gedefinieerd waarover onduidelijkheid zou kunnen bestaan bij de uitleg ervan.
Aanvraag vergunning erfsingel (artikel 2)
Bij de aanvraag om een vergunning voor het vellen van een erfsingel of deel daarvan, moet door de aanvrager een beplantingsplan worden ingediend.
Vergunningen voor erfsingels (artikel 3)
De inhoud van dit artikel komt vrijwel geheel overeen met de inhoud van de beleidsregel uit 2005. Er is toen (en nu) gekozen:
Om alleen een vergunning voor het kappen van de erfsingel te verlenen wanneer duidelijk is dat de bijbehorende erfuitbreiding, uitweg of bouwwerk ook echt doorgaat. Daarmee wordt voorkomen dat er lange tijd ontstaat tussen het kappen van de oude erfsingel en het herplanten van een nieuwe, omdat de benodigde vergunning voor de overige activiteiten (nog) niet verleend wordt. Of zelfs dat herplant van de singel om die reden helemaal niet doorgaat.
Om, indien er momenteel geen erfsingel om het betreffende erf staat (en dus geen omgevingsvergunning voor het kappen daarvan nodig is), maar wel een aanlegvergunning (dat is een omgevingsvergunning op basis van de Wabo) nodig is, de voorschriften over herplant van de erfsingel via die weg aan de omgevingsvergunning te verbinden.
Nieuw is de bepaling om, wanneer een afwijking van het bestemmingsplan nodig is, de richtlijnen voor de herplant uit het tweede lid, toe te passen om de ontvankelijkheid van de aanvraag te toetsen. Zowel in de oude beleidsregel als in deze nieuwe, is de insteek om zoveel mogelijk dezelfde eisen voor herplant van een erfsingel te stellen, ongeacht de juridische route. Dat voorkomt dat er, via verschillende juridische sporen, tegenstrijdige voorschriften worden opgesteld voor dezelfde activiteit.
Ook nieuw is de bepaling om de vergunning voor een maximale termijn te verlenen. Dit voorkomt dat een vergunning gebruikt kan worden om dezelfde erfsingel meerdere keren te kappen. Dat zou een bezwaar zijn omdat de erfsingel dan niet volwassen wordt.
Vergunning voor wegbeplanting (artikel 4)
Wegbeplanting is de tweede categorie van landschappelijke beplantingen waarvoor de vergunningplicht uit de bomenverordening geldt. Wegbeplantingen zijn vrijwel altijd in beheer van een overheidsorganisatie, zoals de gemeente, de provincie of het Rijk. De oude beleidsregel bevatte nog geen bepalingen over wegbeplantingen.
Het Groenbeleidsplan en ook de landschappelijke plannen wijzen echter nadrukkelijk ook op het belang van beplantingen langs de provinciale wegen (met name de dorpenringwegen) en rijkswegen (N50 en A6). Daarom bevat deze nieuwe beleidsregel nu ook een richtlijn voor de beoordeling van vergunningaanvragen om wegbeplantingen. Inhoudelijk komt dit artikel vrijwel geheel overeen met wat de beleidsregel gemeentelijk bomen voorschrijft voor de buitenwegen. Die beleidsregel (vastgesteld in 2010) gaat over de privaatrechtelijke positie van de gemeente als eigenaar van beplanting langs gemeentelijke wegen.
Aanvraag vergunning wegbeplanting (artikel 5)
Bij de aanvraag om een vergunning voor het vellen van wegbeplanting moet door de aanvrager een beplantingsplan worden ingediend.
Herplantplicht (artikel 6 en 7)
Indien zonder vergunning gekapt is, kan het college een herplantplicht opleggen. In de herplantplicht mogen aanwijzingen worden gegeven over de wijze waarop die moet worden uitgevoerd en daar een termijn voor stellen (art. 5, eerste lid van de bomenverordening).
In de oude beleidsregel was reeds bepaald dat het college aan zo’n herplantplicht voor erfsingels soortgelijke voorschriften zou verbinden als aan een kapvergunning. In artikel 3 van deze nieuwe beleidsregel zijn die voorschriften voor de herplantplicht nog specifieker gemaakt, om nog meer duidelijkheid vooraf te bieden. (Potentiële) overtreders kunnen nu tevoren weten welke verplichting hen na de overtreding zal worden opgelegd.
In artikel 3 wordt voor de breedte van de erfsingel uitgegaan van de maatvoering zoals deze nu geldt op basis van het bestemmingsplan landelijk gebied 2004. De breedte wordt gemeten van het hart van de ene buitenste rij tot het hart van de andere buitenste rij.
In dit artikel worden onder boomvormers onder andere verstaan: haagbeuk, es, eik, veldesdoorn en els. Onder struikvormers worden onder andere verstaan: rode en gele kornoelje, gewone liguster, hazelaar, krenteboom, kardinaalsmuts en wegedoorn.
Het eerste lid van artikel 6 geeft als voorwaarde dat niet geslaagde beplanting binnen 3 jaar alsnog moet worden vervangen. Dit is noodzakelijk om een goede erfsingel te creëren die ook de kans krijgt om zich te ontwikkelen.
Het tweede lid van dit artikel biedt ruimte voor maatwerk in situaties waarin er te weinig fysieke ruimte is om de beplanting volgens de standaardvoorschriften te realiseren.
Artikel 7 van deze nieuwe beleidsregel gaat over de herplantplicht voor wegbeplantingen. Inhoudelijk sluit dit artikel aan op de voorwaarden die anders via de vergunning gesteld zouden zijn.
Last onder dwangsom (artikel 8)
In artikel 8 kiest het college de last onder dwangsom als handhavingsmiddel. Andere handhavingsmiddelen zouden kunnen zijn: bestuursdwang en (stafrechtelijke) boete.
De last onder dwangsom past het beste bij de aard van deze overtreding en het belang dat de gemeente hecht aan het ongedaan maken daarvan. Het gaat er immers om dat er een nieuwe beplanting komt en dat de eigenaar die in stand houdt. Dit in vergelijking tot de boete die gericht is op het straffen van de overtreder of bestuursdwang, waarbij de gemeente de verantwoordelijkheid min of meer overneemt en eerst zelf moet investeren om vervolgens af te wachten of de kosten betaald zullen worden. De keuze voor een dwangsom is in 2005 gemaakt, en wordt in deze beleidsregel herbevestigd.
Stappen, termijnen en hoogte van de dwangsom (artikel 9 en 10)
Het handhavingsproces bestaat globaal samengevat, uit de volgende stappen:
Een afspraak met de eigenaar van het erf om alsnog opnieuw te planten. Indien de verleende vergunning geen concrete voorschriften over de herplant bevat (bijvoorbeeld omdat die van voor 2005 is), zal de eigenaar in deze fase worden geadviseerd om de voorschriften op te volgen die in een vergelijkbare situatie aan de kapvergunning of herplantplicht zouden zijn verbonden. Dit betreft uitdrukkelijk een advies. Er is namelijk geen juridische grond om in een dergelijke situatie voorschriften te stellen.
De hoogte van de dwangsom is berekend op basis van de geschatte gemiddelde kosten van een in te planten erfsingel en de bijbehorende grondwerkzaamheden (á €4 per m²). Daarbij wordt de dwangsom vermenigvuldigd met een factor 1,5; Voor de berekening is gekeken naar de economische omstandigheden (economisch voordeel, kosten uitsparing), de aard van de overtreding, het afschrikeffect en een redelijke verhouding tot de overtreding. De hoogte van een tweede dwangsom zal worden verdubbeld met een factor 3.
Een opgelegde dwangsom die nog niet verbeurd is wordt niet eerder ingetrokken dan dat er 3 jaar zijn verstreken sinds het opleggen. Hiermee wordt bereikt dat een nieuw aangeplante erfsingel de mogelijkheid krijgt zich te ontwikkelen en niet na een jaar al verdwijnt doordat het niet aanslaat of op andere wijze niet meer groeit. Mocht blijken dat binnen deze termijn toch herplant noodzakelijk is, dan zal deze 3 jaar opnieuw beginnen te lopen. Indien er dringende redenen of bijzondere omstandigheden zijn waardoor het opnieuw beginnen te lopen van de termijn vanaf de herplant in redelijkheid niet in stand kan blijven, kan gemotiveerd van deze termijn worden afgeweken. Voor her te planten plantmateriaal wordt aangesloten bij de herplantvoorschriften van artikel 6.
In 2005 is ervoor gekozen om eerst een vriendelijk verzoek te doen, voordat de formele dwangsomprocedure gestart wordt. Die lijn wordt nu in deze beleidsregel doorgezet. Vrijwillige medewerking is waardevol, zeker omdat de erfsingel na aanplant ook in stand gehouden moet worden.
Het college kiest ervoor om te starten met de situaties waarin de effecten op het landschap het grootste zijn. Zoals in de algemene toelichting al is aangegeven, kunnen dit echter uitsluitend situaties zijn waarvan de beplanting na 1999 gekapt is.
Slotbepalingen (artikel 12 t/m 14)
De beleidsregel bevat de gebruikelijke slotbepalingen; een citeertitel en een bepaling over de inwerkingtreding. De beleidsregel uit 2005 wordt ingetrokken omdat deze nieuwe beleidsregel de oude vervangt.