Organisatie | Sint Anthonis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Re-integratie Wet werk en bijstand 2010 |
Citeertitel | Verordening Re-integratie Wet werk en bijstand 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Datum ondertekening inwerkingstredingbesluit 08-02-2010
Bron ondertekening inwerkingstredingbesluit 03-03-2010
Gemeentewet art. 149, Algemene wet bestuursrecht, Wet werk en bijstand art. 8 en 10a, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-03-2010 | 25-04-2014 | Nieuwe regeling | 08-02-2010 PeelrandWijzer 03-03-2010 | Onbekend. |
De Raad van de gemeente Sint Anthonis;
Overwegende dat met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aan-bieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, regels gesteld dienen te wor-den, welke in een verordening worden neergelegd;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 december 2009.
gelet op de artikelen 8 en 10a van de WWB en artikel 149 van de Gemeentewet, de Al-gemene wet bestuursrecht, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
vast te stellen de Verordening Re-integratie Wet werk en bijstand 2010.
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 2 Opdracht aan het college van burgemeester en wethouders
Bij een netto inkomen tot 115 % van de toepasselijke bijstandsnorm is de belanghebbende géén bijdrage verschuldigd in de kosten van ondersteuning; Bij een netto inkomen van 115% tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm is de belanghebbende een bijdrage verschuldigd van 50% van de kosten van ondersteuning. Bij een netto inkomen dat uit gaat boven 130% van de toepasselijke bijstandsnorm komen de kosten van ondersteuning volledig voor rekening van belanghebbende.
Hoofdstuk 2 De vorm van de ondersteuning
Artikel 3 Ondersteuning en voorzieningen
Hoofdstuk 5 Overige bepalingen
Ten behoeve van belanghebbenden die op de datum van inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand, 1 januari 2004, werkzaam zijn op een gesubsidieerde arbeidsplaats op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden dan wel het Besluit In- en Doorstroomba-nen, wordt deze gesubsidieerde arbeidsplaats op grond van voornoemde regelgeving gecontinueerd en de aan de werkgever verleende subsidie gehandhaafd op het niveau van 2003.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van haar bekendmaking. Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening Re-integratie Wet werk en bijstand, zoals vastgesteld op 27 september 2004, ingetrokken.
Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening Re-integratie Wet werk en bijstand 2010.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Sint Anthonis van 8 februari 2010
Met de re-integratieverordening geeft de gemeenteraad inhoudelijk invulling aan het uit-gangspunt “werk boven uitkering”. De verordening regelt de aanspraak op het aanbod van voorzieningen dat er op gericht is te komen tot inschakeling in de arbeid. Uiteindelijk doel is duurzame uitstroom naar reguliere arbeid.
De re-integratieverordening geeft de kaders aan waarbinnen het re-integratiebeleid van de gemeente vorm wordt gegeven. Gekozen is voor een zogenaamde kaderstellende verordening waarbij het re-integratiebeleid bepaald wordt, de aanspraak op de ondersteuning, de inzet van de voorzieningen en de rechten en plichten van belanghebbende.
Geen enkele doelgroep wordt bij voorbaat uitgesloten van de re-integratievoorzieningen. Het college bepaalt welke vorm van ondersteuning het meest recht doet aan de mogelijkheden van belanghebbende ten einde inschakeling in de arbeid binnen een redelijke termijn mogelijk te maken. De verschillende vormen van ondersteuning maken deel uit van het re-integratietraject dat met belanghebbende wordt afgesloten.
Artikel 2 Opdracht aan het college van burgemeester en wethouders
De feitelijke opdracht aan het college om ondersteuning te bieden vindt zijn grondslag in artikel 7 Wet werk en bijstand (Wwb). Het college draagt zorg voor een evenwichtige aan-dacht voor alle belanghebbenden. Dit uitgangspunt is neergelegd in artikel 8 lid 2 van de Wwb. Er bestaat geen recht op ondersteuning indien er sprake is van een voorliggende voorziening die in voldoende mate kan bijdragen aan de inschakeling in de arbeidsmarkt. Onder kosten wordt alleen verstaan de feitelijke kosten van ondersteuning. In lid 3 wordt aangegeven dat bij een hoger inkomen een bijdrage in de kosten van de re-integratie gevraagd kan worden. Deze bepaling is van belang voor belanghebbenden die geen uitkeringsgerechtigde zijn (de zogeheten “Nuggers”). Bij een inkomen boven 130% van de toepasselijke bijstandsnorm dient men zelf de kosten van de re-integratie bij te dragen.
Artikel 3 Ondersteuning en voorzieningen
Dit artikel geeft het kader aan waarlangs de arbeidsinschakeling vorm kan worden gege-ven. Uitgangspunt hierbij is dat belanghebbende, waarvan de aanspraak op een voorziening geëffectueerd wordt, allereerst gedurende een bepaalde periode op eigen kracht tracht probeert terug te keren naar de reguliere arbeidsmarkt. Het aanbieden van gesubsidieerde arbeid kan zowel in de profit als non-profitsector aan de orde zijn. Belanghebbende komt in dienst van het bedrijf of de instelling waar de ge-subsidieerde arbeidsplaats wordt gerealiseerd.
Een gesubsidieerde arbeidsplaats dient een vooropgezet tijdelijk karakter te hebben. Doelstelling is om de belanghebbende gedurende een beperkte periode werkervaring op te laten doen waarna doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt dient plaats te vinden.
Het aanbieden van een gesubsidieerde arbeidsplaats, geschiedt in eerste instantie voor een periode van maximaal 6 maanden. Indien uit een evaluatie blijkt dat verlenging noodzakelijk is, kan deze termijn eenmalig met een periode van 6 maanden worden verlengd. Voor de verlenging is de evaluatie dus een noodzakelijke voorwaarde.
De gesubsidieerde arbeidsplaats, kan gerealiseerd worden door middel van een aanstelling dan wel het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij een reguliere werkgever, bij een Re-integratiebedrijf dan wel bij de gemeente. Indien de aanstelling dan wel de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd vervalt de loonkostensubsidie met ingang van de datum van beëindiging van de aanstelling onderscheidenlijk de arbeidsovereenkomst. Indien de aanstelling of arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden dan wel via een juridische procedure wordt ontbonden, kan de loonkostensubsidie geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
De hoogte van de loonkostensubsidie bedraagt 50% van de netto loonkosten. In bijzondere gevallen kan dit verhoogd worden. Dit dient wel vanwege omstandigheden van de belanghebbende het geval te zijn. Alleen een verzoek van een werkgever is hiervoor niet voldoende.
Artikel 3 lid 3 Participatieplaats, premie en scholing
Tengevolge van de invoering van de Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP) per 1 januari 2009 wordt aan het bestaande re-integratie-instrumentarium de zogeheten Participatieplaats toegevoegd. Participatieplaatsen zijn tijdelijke, onbeloonde en additionele werkzaamheden die met behoud van uitkering kunnen worden verricht door uitkeringsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Hierbij moet sprake zijn van re-integratie. De toenadering tot de arbeidsmarkt staat voorop; de uitkeringsgerechtigde moet baat hebben bij het opdoen van werkervaring of tijd nodig hebben om te wennen aan werkgerelateerde aspecten, zoals regelmaat. Voorts moet het gaan om een additionele functie. Dat wil zeggen een speciaal gecreëerde functie of een al bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.
Een participatieplaats kan maximaal 2 jaar worden aangeboden. Omdat het niet de bedoeling is dat uitkeringsgerechtigden onnodig lang op een dergelijke plaats zitten, en zo snel als mogelijk op een ander traject of regulier werk ingezet moeten kunnen worden, wordt in deze verordening geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid voor een verdere verlenging dan de vermelde twee jaar. Omdat het belangrijk is dat de uitkeringsgerechtigde er financieel op vooruit gaat als een langer durende inspanning wordt gevraagd is in artikel 10a van de WWB geregeld dat men na 6 maanden op een participatieplaats en vervolgens iedere 6 maanden recht heeft op een premie.
Artikel 8 van de WWB verlangt van de Raad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van deze premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, indien er sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde arbeid verricht.
Gekozen is voor een premie van € 300,-- per half jaar. Omdat de wetgever heeft gesteld dat het bedrag van de premie in relatie tot de armoedeval bezien moet worden, is duidelijk dat de premie niet te hoog mag worden. Voorts moet bedacht worden dat de premie eens per half jaar verstrekt moet worden. Door een bedrag van € 300,-- per half jaar aan te houden, loopt het totaal bedrag (uitgaande van maximaal 2 jaar is dit € 1.200,--) niet teveel uit de pas met het bedrag van de uitstroompremie.
Deze bepaling heeft betrekking op de mogelijkheid om bij duurzame uitstroom een premie te verstrekken aan belanghebbenden. Er is voor gekozen om een eventuele premie te koppelen aan de uitkeringsduur. Dit om te voorkomen dat belanghebbenden die slechts een beperkte periode een bijstandsuitkering hebben genoten ook hiervoor in aanmerking komen. Niet valt in te zien dat een belanghebbende die na paar maanden uitkering een (nieuwe) baan vindt, hiervoor extra “beloont” zou moeten worden.
De premie is bedoeld om diegenen te stimuleren die reeds langere tijd een bijstandsuitkering genieten en waarbij dus sprake is van een grote tot zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Zij zullen over het algemeen een grotere inspanning moeten leveren om weer op de arbeidsmarkt terug te keren.
Ook voor de categorie alleenstaande ouders met kinderen onder de 12 jaar geldt dat zij extra inspanningen moeten leveren om reguliere arbeid te verkrijgen. Vandaar dat ook deze groep in aanmerking kan komen voor de uitstroompremie.
De hoogte van de premie is bepaald op 50% van het in artikel 31 lid 2 sub j van de Wwb vermelde bedrag (per 1 januari 2009 is dit € 2.160,--)
Alle rechten en plichten welke aan een re-integratietraject zijn verbonden worden in een beschikking dan wel een trajectplan opgenomen. Op deze wijze is voor alle partijen duidelijk welke afspraken zijn gemaakt en welke inspanningen (zowel door de gemeente als door belanghebbende) worden verricht.
Dit artikel regelt de terugvordering van kosten van de ondersteuning als een traject verwijtbaar wordt beëindigd, dan wel de ondersteuning is aangeboden op basis van onjuiste dan wel onvolledige inlichtingen van de zijde van belanghebbenden. De terugvordering van kosten van ondersteuning blijft beperkt tot belanghebbenden, die geen uitkeringsgerechtigde zijn, dus de zogeheten Nuggers. Indien sprake is van dergelijk verwijtbaar handelen van uitkeringsgerechtigden, dient toepassing te worden gegeven aan de Verordening Afstemming WWB. Hierin zijn sancties op de uitkering opgenomen, in geval men niet aan de verplichtingen voldoet welke aan de uitkering zijn verbonden (o.a. de plicht om medewerking te verlenen aan Re-integratie en aan door het college aangeboden ondersteuning).
Dit artikel voorziet in een overgangsregeling voor personen die nog een (gesubsidieerde) arbeidsplaats hebben op grond van de Wet Inschakeling Werkzoekenden dan wel de In- en doorstroombanen.
Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule
Dit artikel behelst een hardheidsclausule en maakt het mogelijk om, indien de toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt, af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd. Voorts mandateert dit artikel de bevoegdheid aan het college om een besluit te nemen in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.