Organisatie | Assen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels in- en uitritten |
Citeertitel | Beleidsregels in- en uitritten Assen 2007 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Geen.
Algemene plaatselijke verordening Assen 1993, art. 2.1.6.3.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-05-2007 | 27-04-2012 | nieuwe regeling | 02-03-2007 Berichten van de Brink, 16-05-2007 | BB00236 |
Voor het maken, gebruiken of veranderen van een uitweg (1)*op de weg is een vergunning nodig op basis van artikel 2.1.6.3. Algemene plaatselijke verordening Assen 1993 (Apv).
Artikel 2.1.6.3. Apv biedt veel ruimte voor interpretatie waardoor een eenduidige verlening wordt bemoeilijkt. Daardoor is in de praktijk gebleken dat het gewenst is om beleidsregels te formuleren voor de verlening van uitwegvergunningen.
Deze beleidsregels zijn van toepassing op aanvragen voor het maken of wijzigen van een inrit naar een bestemming (woningen of bedrijven). Inritconstructies op kruispunten van wegen vallen niet onder deze notitie.
Op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt het college van burgemeester en wethouders bij de verlening van uitwegvergunningen overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
Bij het verlenen van een vergunning moet immers altijd een belangenafweging worden gemaakt. In casus moeten de belangen van de aanvrager worden afgewogen tegen het algemeen belang dat is verwoord in artikel 2.1.6.3, lid 3 van de APV.
Naast beleidsregels bevat deze notitie ook een hoofdstuk over de procedure die gemoeid is met de vergunningaanvraag en de aanleg van de inrit. Tevens komt de relatie met de bouwvergunning (voor en garage of carport) en de eigendom van de ondergrond aan de orde.
Eerder zijn beleidsregels vastgesteld voor de verlening van uitwegvergunningen bij nieuwe woningen. Genoemde regels, d.d. 12 augustus 1998, komen door inwerkingtreding van deze beleidsregels te vervallen.
HOOFDSTUK 2. PROCEDURE, RELATIE MET BOUWVERGUNNING, EIGENDOMSRECHT.
Een uitwegvergunning wordt aangevraagd door het invullen van een aanvraagformulier. Dit formulier is te vinden op de gemeentelijke internetsite of op te vragen bij de dienst Stadsbalie. De aanvraag moet voorzien zijn van een duidelijke motivering en situatieschets. De aanvraag wordt via de dienst Stadsbalie, afdeling Publieksbalie, getoetst aan artikel 2.1.6.3. van de Apv en de criteria in hoofdstuk 3 van deze notitie.
Na het verlenen van de uitwegvergunning hebben belanghebbenden zes weken de tijd om hun eventuele bezwaren kenbaar te maken. Op verzoek van de aanvrager kan de inrit reeds binnen deze bezwarentermijn aangelegd worden. Het risico daarvan is echter voor de aanvrager.
De geldigheidsduur van een uitwegvergunning is één jaar. De inrit moet dus binnen deze termijn worden aangelegd. Is de inrit na afloop van deze termijn door nalatigheid van de aanvrager nog niet aangelegd, dan verliest de uitwegvergunning zijn geldigheid.
De aanleg van een inrit wordt uitgevoerd door de gemeente, of door een aannemer in opdracht van de gemeente. Het is de aanvrager niet toegestaan zelf een inrit aan te (laten) leggen.
De aanlegkosten van de inrit zijn voor de aanvrager. Dit geldt tevens voor alle kosten die met de aanleg samenhangen, bijvoorbeeld het aanpassen van groenvakken of kabels en leidingen of het verplaatsen van straatmeubilair of lichtmasten.
PARAGRAAF 2.2. RELATIE MET BOUWVERGUNNING, EIGENDOMRECHT
AANVRAAG BOUWVERGUNNING GARAGE OF CARPORT
Wanneer een bouwvergunning aangevraagd wordt voor een garage of carport, dan is het te verwachten dat ook een uitwegvergunning aangevraagd zal worden om de garage of carport te ontsluiten.
Een aanvraag voor een bouwvergunning wordt getoetst aan bestemmingsplan, Woningwet en welstandseisen. Een bouwvergunning kan niet geweigerd worden omdat het bouwwerk niet kan worden ontsloten. In de praktijk kan dit betekenen dat de bouwvergunning verleend moet worden, terwijl al bekend is dat de gemeente wellicht geen uitwegvergunning zal verlenen. Bestaat er bij de behandeling van een aanvraag om een bouwvergunning voor carport of garage reeds twijfel over het verlenen van een uitwegvergunning, dan wordt de aanvrager hiervan op de hoogte gesteld, ook als er formeel nog geen uitwegvergunning aan gevraagd is. De bouwvergunning zal wel verleend worden.
ONDERGROND EIGENDOM VAN DERDEN
Mogelijk moet voor de aanleg van een inrit gemeentelijke eigendom doorkruist worden. Geeft de gemeente in een dergelijke situatie de uitwegvergunning af, dan wordt daarmee impliciet ook privaatrechtelijke toestemming voor het gebruik van de grond gegeven. Een afgegeven uitwegvergunning mag niet gefrustreerd worden door het weigeren van een privaatrechtelijke toestemming van de gemeente.
Het is ook mogelijk dat eigendom van derden doorkruist moet worden. Dit kan evenmin reden zijn om een uitwegvergunning te weigeren. Wel zal de gemeente de aanvrager erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming van een derde nodig heeft.
HOOFDSTUK 3. TOETSINGSCRITERIA
Op grond van artikel 14 van de Wegenwet moet de eigenaar van een weg uitwegen op zijn weg gedogen. Daaraan kunnen wel nadere regels worden gesteld. Deze zijn opgenomen in de Algemene plaatselijke verordening Assen 1993 (Apv).
In de Apv is in artikel 2.1.6.3. opgenomen dat voor het maken of veranderen van een uitweg een vergunning van het college van burgemeester en wethouders vereist is. Het artikel staat hieronder integraal weergegeven.
De weigeringsgronden onder 2.1.6.3., lid 3 worden nader uitgewerkt in onderstaande beleidsregels.
De beleidsregels zijn van toepassing op aanvragen voor uitwegvergunningen bij de aanleg van nieuwe in- en uitritten en veranderingen van bestaande uitwegen bij woningen en bedrijven, tenzij anders aangegeven. Uitwegen op kruispunten van wegen vallen niet onder deze beleidsregels.
In het Wegencategoriseringsplan van de gemeente Assen zijn de wegen onderverdeeld in drie wegcategorieën: hoofdwegenstructuur, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Indien van toepassing zal per wegcategorie worden aangegeven of een inrit op de betreffende weg wel of niet toegestaan is.
ARTIKEL 2. CRITERIUM: DE BRUIKBAARHEID VAN DE WEG
De aanleg van een inrit kan de bruikbaarheid van de weg nadelig beïnvloeden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het verkeer geremd wordt, de doorstroming, de pakeermogelijkheden of de vrije ruimte beperkt wordt. Om de bruikbaarheid van de weg te waarborgen worden de volgende criteria aangehouden.
Het is ongewenst om inritten aan te sluiten op gebiedsontsluitingswegen. Inritten moeten, indien mogelijk, aangesloten worden op parallelwegen. Een uitwegvergunning wordt alleen verleend als er geen andere mogelijkheid is om het betreffende perceel te ontsluiten en er geen andere weigeringsgrond op grond van artikel 2.1.6.3. , lid 3 Apv aanwezig is.
Op erftoegangswegen bestaat in principe geen bezwaar tegen de aanleg van een inrit, tenzij er een andere weigeringsgrond op grond van artikel 2.1.6.3., lid 3 Apv aanwezig is. Daarnaast wordt een uitwegvergunning geweigerd als:
de inrit aangelegd moet worden over een watergang of sloot waarop keur of schouw van toepassing is en hiervoor geen vergunning van het waterschap is verkregen. Deze vergunning moet worden aangevraagd door de eigenaar van de desbetreffende watergang. Als in de waterschapsvergunning voorwaarden worden gesteld –bijvoorbeeld de verplichting om een duiker aan te leggen – worden deze voorwaarden onverkort opgenomen in de uitwegvergunning;
ARTIKEL 3. CRITERIUM: HET VEILIG EN DOELMATIG GEBRUIK VAN DE WEG
ARTIKEL 4. CRITERIUM: DE BESCHERMING VAN HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE OMGEVING
Indien de inrit aangevraagd wordt voor een weg met een blok rijwoningen geldt het volgende:
een vergunning voor een eerste uitweg kan uitsluitend worden verleend ten behoeve van een eindwoning waarbij het gehele voertuig achter de voorgevel kan worden geparkeerd of ten behoeve van een woning, waarbij de garage met toestemming van het college vóór de voorgevel is gebouwd én er geen weigeringsgronden zijn op grond van artikel 2.1.6.3. van de Apv.
Voor de inritten naar woningen en bedrijven gelden de volgende afmetingen2:
bij een bedrijf op een bedrijventerrein is per 50 meter frontbreedte een inrit van maximaal twaalf meter breed toegestaan3. Hierbij bedraagt de onderlinge afstand tussen de diverse inritten van maximaal 12 meter breed ten minste 50 meter;
bedrijven met een frontbreedte van maximaal 50 meter kunnen volgens de bovenstaande richtlijnen maximaal één inrit hebben van twaalf meter breed. Twee inritten, welke samen een breedte van maximaal 12 meter hebben, wordt toegestaan, mits er minimaal zes meter tussen beide inritten aanwezig is en de frontbreedte van het perceel tenminste 30 meter bedraagt. Als het een inrit en een uitrit betreft (beide éénrichtingsverkeer), dan mogen deze op kortere afstand van elkaar gerealiseerd worden. Uit de uitvoering moet echter wel duidelijk blijken dat het twee aparte inritten zijn;
De gebruikte verhardingsmaterialen en uitvoeringswijze van de inrit wordt in nieuwbouwsituaties bepaalde door de dienst Stadsontwikkeling en in bestaande situaties door de dienst Stadsbeheer. Daarbij wordt aangesloten bij de uitvoering van nabijgelegen inritten en eventuele voorschriften van het bestemmingsplan of beeldkwaliteitsplan.
Als een aanvrager die oproepbaar moet zijn voor de ambulancedienst of de brandweer, kan dat een reden zin om af te wijken van de regels in dit artikel voor de afmeting, vorm en ligging van de inrit. Deze persoon moet met een eenvoudige manoeuvre de inrit te kunnen verlaten om zo snel mogelijk de gevraagde hulp te kunnen verlenen. Dit belang weegt nog zwaarder wanneer het gaat om een ambulancevoertuig of dienstwagen van de brandweer die op de inrit geparkeerd moet worden. De vergunning wordt in dat geval verleend onder de voorwaarde dat de vergunning wordt ingetrokken zodra de genoemde activiteiten worden beëindigd.
ARTIKEL 5. CRITERIUM: BESCHERMING VAN GROENVOORZIENINGEN IN DE GEMEENTE
Het doorsnijden van gemeentelijke groenstroken wordt ongewenst geacht. Door versnippering van aaneensluitende plantsoenstroken wordt de afschermende functie teniet gedaan en de belevingswaarde van het groen verminderd. Voorts wordt de mogelijkheid tot een adequaat beheer van het groen beperkt. Per situatie zal een afweging gemaakt worden, waarbij de groenstructuurvisie een belangrijke rol speelt. Bij groenstroken die onderdeel uitmaken van een hoofdgroenstructuur, een bomenstructuur of een speelvoorziening weegt een aantasting van dit groenvak extra zwaar. De hoofdgroenstructuur mag niet doorsneden worden door een inrit.
ARTIKEL 6. INTREKKING OUDE REGELING
De beleidsregels voor de aanleg van inritten, vastgesteld door burgemeester en wethouders op 4 augustus 1998, vervallen op de dag van inwerkingtreding van deze beleidsregels.
ARTIKEL 7. BESTAANDE SITUATIES
Inritten die in het verleden met vergunning of toestemming van de gemeente Assen, en op kosten van de aanvrager zijn aangelegd, worden in beginsel in stand gelaten, ook als deze aanleg strijdig zou zijn met de criteria van deze beleidsregels.
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels in- en uitritten Assen 2007.
Deze beleidsregels treden in werking op de achtste dag na bekendmaking.