Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Enkhuizen

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Enkhuizen 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEnkhuizen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Enkhuizen 2013
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Enkhuizen 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpondersteuning, gehandicapten,

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-01-201301-01-201302-10-2017Nieuwe regeling

08-01-2013

De Drom, 16-01-2013

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Enkhuizen 2013

 

 

Inleiding

Door de gemeenteraad is een nieuwe verordening vastgesteld. Deze verordening staat in het teken van de Kanteling van de Wmo. Het compensatiebeginsel van de Wmo, zoals bedoeld door de wetgever en uitgewerkt in de jurisprudentie in de afgelopen jaren, komt hierin tot uitdrukking.

Deze beleidsregels moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig.

‘De Kanteling’ is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in vooral de beleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd.

Deze beleidsregels volgen de verordening qua volgorde van de te behandelen onderdelen. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn. De omschrijving van deze resultaten komt overeen met de omschrijvingen in de nieuwe verordening.

Hoofdstuk 1. Beoordeling van de te bereiken resultaten
Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis
Inleiding

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van de overige ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Dit zijn ruimten die op het niveau sociale woningbouw voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat de woning moet zijn voorzien van een woonkamer, een keuken, sanitaire ruimten (badkamer en toilet) en voldoende slaapkamers voor alle gezinsleden. Daarom wordt een woningaanpassing die gericht is op het geschikt maken van een woning als algemeen gebruikelijk aangemerkt, omdat de aanvrager hierover ook moet kunnen beschikken, indien er géén sprake is van medische beperkingen. Het niveau sociale woningbouw wordt als uitgangspunt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

Afwegingskader

Het gaat om alle activiteiten in en om het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

Allereerst wordt er beoordeeld in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant, gebruik maken van een maaltijdvoorziening of boodschappendienst. Soms kan het ook zijn dat er vrijwilligers ingezet kunnen worden die dit soort klusjes op zich nemen.

Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal er worden gecompenseerd.

De huishoudelijke hulp wordt toegekend op basis van het aantal geïndiceerde uren (afgerond op kwartieren per week).

ŸEr zijn twee vormen van hulp bij het huishouden te onderscheiden, te weten hulp bij het huishouden 1 (HH1) en hulp bij het huishouden 2 (HH2). Deze vormen houden het volgende in.

Categorie HH1: Huishoudelijke werkzaamheden, bijvoorbeeld stof afnemen, afwassen, opruimen, ramen zemen, sanitair schoonmaken, was of kleding opbergen, bed opmaken, verzorgen van de (brood) maaltijd, verzorgen van planten en huisdieren.

Categorie HH2:

HH1 aangevuld met activiteiten behorende bij de organisatie van het huishouden, bijvoorbeeld helpen bij het bereiden van de maaltijd, opvoedingsactiviteiten, administratieve werkzaamheden en het plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden.

De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit pgb afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Daarbij worden drie tarieven gehanteerd voor drie verschillende situaties (zie het Besluit maatschappelijke ondersteuning). Ook hier is een andere vorm van toekennen mogelijk, bijvoorbeeld met speciale hulpmiddelen. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

Het uurtarief voor de hulp bij het huishouden die niet werkzaam is voor een instelling bedraagt 80% van het tarief voor zorg in natura bij een zorgaanbieder. Overweging hierbij is dat de particuliere hulp geen overheadkosten hoeft te maken. Voorts is uit onderzoek gebleken dat in de regio voldoende personen zijn te vinden die deze hulp tegen dit tarief wil/kan verlenen.Wanneer met het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden bij een instelling wordt ingekocht kan 100% van het tarief worden vergoed.

Het uurtarief voor de hulp bij het huishouden categorie HH2 die wordt geleverd door een gekwalificeerde Zzp-er is 90% van het tarief voor zorg in natura bij een zorgaanbieder.

Ook bij de mantelzorger kan sprake zijn van problemen met een schoon en leefbaar huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan bij de verzorgde hulp plaatsvinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het huis van de mantelzorger.Dan zou de verzorgde in plaats vanhulp in natura een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis
Inleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

Afwegingskader

·Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

· Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Dit is niet van toepassing indien het bedrag van eventueel te verstrekken voorzieningen minder dan € 6.000,00 bedraagt. Dit gebeurt éénmalig, want het resultaat is dan bereikt en het college gaat er dan vanuit dat er sprake is van een adequate woning. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg.

· Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

· Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt. Het gaat hier dan om aanpassingen tot het sociale woningbouwniveau.

· Als het noodzakelijk is voor het bereiken van het resultaat dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als van tevoren vaststaat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Het college kan bij eigen woningen ervoor kiezen om een herbruikbare losse woonunit te laten plaatsen en heeft aandacht voor de benodigde vergunningen.

· Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

· Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor iedereen bereikbare plaats te zetten.

· Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

· Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of gemaakt gaan worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

· Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager.

· Bij het bepalen van (niet-)bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

· Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskosten-vergoeding toegekend.

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften
Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Het is heel normaal dat mensen de boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. De Wmo zal hierbij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen doen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Daarnaast is het ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

Onder de compensatieplicht vallen dus niet de inkopen van bijvoorbeeld kleding en duurzame goederen.

Afwegingskader

Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen op het gebied van levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.

Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

.

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

De huishoudelijke hulp wordt toegekend op basis van het aantal geïndiceerde uren (afgerond op kwartieren per week).

  • Ÿ

    Voor de vormen van hulp bij het huishouden (HH1 en HH2), de verstrekkingsvormen van de voorziening (in natura of persoonsgebonden budget) en de wijze van vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt verwezen naar het afwegingskader bij Resultaat 1.

  • Ÿ

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers als het gaat om goederen voor primaire levensbehoeften. Zo kan in het geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet –als het een pgb betreft- door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. Daarnaast gaat het soms om kleine reparaties zoals een los naadje of knoopje. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Afwegingskader

Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij als dat in de lijn ligt.

Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger.

Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop.

  • Ÿ

    Er wordt alleen gecompenseerd ten behoeve van het strijken van kleding. Het strijken van lakens, theedoeken, zakdoeken, ondergoed etc. valt hier niet onder dit resultaat. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

  • Ÿ

    Voor de vormen van hulp bij het huishouden (HH1 en HH2), de verstrekkingsvormen van de voorziening (in natura of persoonsgebonden budget) en de wijze van vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt verwezen naar het afwegingskader bij Resultaat 1.

  • Ÿ

    Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting als het gaat om het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Afwegingskader

Allereerst beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Daarna beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enzovoorts.

Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden, zoals de mogelijkheden van ouderschaps- en zorgverlof.

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met eentijdelijke individuele voorziening.

Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden.

  • Ÿ

    Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

  • Ÿ

    Voor de vormen van hulp bij het huishouden (HH1 en HH2), de verstrekkingsvormen van de voorziening (in natura of persoonsgebonden budget) en de wijze van vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt verwezen naar het afwegingskader bij Resultaat 1.

  • Ÿ

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren. Dat gebeurt als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning
Inleiding

Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dit sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat deze niet hier voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, zoals tijdens uitstapjes. De rolstoel voor incidenteel gebruik en de sportrolstoel passen daarmee meer onder resultaat 8. De rolstoel voor incidenteel gebruik kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

Afwegingskader

Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat.

De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, kan via een indicatie door het college een programma van eisen worden opgesteld.

Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben in natura, dan zal het te verstrekken pgb gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel.

Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het verplaatsen in en om de woning. Dat gebeurt als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in normale omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht. Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Afwegingskader

Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke die als algemeen gebruikelijk kunnen worden aangemerkt.

Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.

Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.

Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient ten minste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Om deze reden is het aantal zones met de regiotaxi vastgesteld op 500 zones per jaar, dit komt neer op ongeveer 2000 km.Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal verhogen.

Het college zal beoordelen of naast het collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura (taxipas, rolstoeltaxipas) of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.

Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget of als forfaitaire financiële tegemoetkoming.

Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/ betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag. Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.

Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Dat gebeurt als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger/begeleider mee wordt vervoerd vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen. Als voor de Regiotaxi een begeleider wordt geïndiceerd, mag deze gratis meereizen.

Als een begeleider is geïndiceerd mag niet zonder begeleider worden gereisd.

Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten
Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten. Het doel is vooral op participatie gericht, iedereen moet de kans krijgen aan activiteiten deel te nemen. Het gaat hierbij in principe om activiteiten in de eigen gemeente. Indien een aanvrager hierbij problemen ondervindt dient de gemeente de aanvrager te compenseren. Er zal veelal sprake zijn van een koppeling van vervoer en een sociale activiteit. Er zal per individuele situatie moeten worden gekeken op welke manier er gecompenseerd zal gaan worden.

Afwegingskader

Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat (het lokaal verplaatsen per vervoermiddel) opgelost kan worden.

Indien een belanghebbende door zijn beperkingen niet kan sporten zonder sportrolstoel, kan het college een forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekken voor de aanschaf van een sportrolstoel en onderhoud van een sportrolstoel voor de periode van ten minste 3 jaar. De hoogte van de forfaitaire financiële tegemoetkoming wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Wmo.

Hoofdstuk 2. Verstrekkingsvormen, eigen Bijdragen en eigen aandeel
Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken, te weten:

  • -

    in natura

  • -

    via een persoonsgebonden budget

  • -

    via een financiële tegemoetkoming

In natura

De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant-en-klaar krijgt. Met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.

Persoonsgebonden budget

De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Voor het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden zijn er twee mogelijkheden om dit in te vullen:

  • 1.

    via een instelling;

  • 2.

    via een persoon.

Financiële tegemoetkoming

De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:

‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’.

Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Dezefinanciële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager.

Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven.

In tegenstelling tot een persoonsgebonden budget hoeft een financiële tegemoetkoming niet kostendekkend te zijn. Een financiële tegemoetkoming kan bijvoorbeeld afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd.

Samen met dit eigen aandeel en eventueel een algemeen gebruikelijke deel is een financiële tegemoetkoming dus kostendekkend.

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal ook los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Wel kan bij de vaststelling hiervan rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals de tarieven die gelden voor het collectief vervoer.

Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding, een auto- of taxikostenvergoeding of de financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel.

Afwegingskader
1.De voorziening in natura.

1. Een voorziening in natura wordt door het college beschikbaar gesteld.

Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd. Een eventueel te betalen eigen bijdrage kan door de gemeente meestal slechts aangekondigd worden, aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.

2.Het persoonsgebonden budget.

2. Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Op het persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage (eigen aandeel in de kosten) in mindering worden gebracht, tenzij het om een rolstoel gaat. Ook kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden, eveneens met uitzondering van de rolstoel.

2. Bij bouwkundige woningaanpassingen kunnen huurders in principe geen persoonsgebonden budget aanvragen, omdat de financiële tegemoetkoming aan de woningeigenaar wordt uitbetaald

Bezwaren tegen de verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget

Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • a.

    uit onderzoek is gebleken, of er een ernstig vermoeden bestaat, dat een aanvrager niet in staat is met een pgb om te gaan, tenzij die persoon een bewindvoerder of andere wettelijke vertegenwoordiger heeft die deze taak overneemt;

  • b.

    er sprake is van een progressieve aandoening, of van een kind in de groei waarbij redelijkerwijze te verwachten is dat de te verstrekken voorziening voor het einde van de economische afschrijvingsduur moet worden vervangen;

  • c.

    het bedrag te gering is in relatie tot de administratieve lasten die ermee gemoeid zijn.

    Woonvoorzieningen die uitsluitend in natura kunnen worden verstrekt zijn:

  • a.

    traplift

  • b.

    (mobiele)tillift

  • c.

    specifieke douche- en toiletvoorzieningen

  • d.

    (losse) douchestoel

  • e.

    douchebrancard

  • f.

    toiletstoel

Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze algemene voorzieningen geldt voorts de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt wil krijgen, dan kan hij een aanvraag indienen,

Omvang persoonsgebonden budget

Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget. Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden:

  • a.

    het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden,

  • b.

    het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

Ad a. Persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook per uur of een gedeelte daarvan plaatsvinden. De uurbedragen worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en zullen elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Deze bedragen worden vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Ad. b.Persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en de bestaande problemen voldoende te compenseren.

Bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij is veelal sprake van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen wordt namelijk ervan uitgegaan, dat met een persoonsgebonden budget ook een voorziening met korting wordt aangeschaft. Is dat in een situatie niet mogelijk, dan moet worden beoordeeld of toch het volledige bedrag zonder korting vergoed moet worden, omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt.

Voorts worden in situaties waarin voorzieningen in natura worden verstrekt niet altijd nieuwe voorzieningen verstrekt. Veelal gaat het immers om verstrekkingen uit depot. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt hierop afgestemd.

Uitbetaling persoonsgebonden budget

 

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget moet worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.Hiermee wordt voorkomen, dat een onjuiste voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden.

Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. De eigen bijdrage kan door de gemeente meestal alleen aangekondigd worden, aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK. Het eigen aandeel kan daarentegen wel worden vermeld.

Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld. Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Om de betalingen overzichtelijk te houden, is het mogelijk het persoonsgebonden budget per kwartaal of per half jaar beschikbaar te stellen. Daarbij wordt er rekening mee gehouden, dat achteraf betalen problemen kan opleveren. Betaling per voorschot, of aan het begin van de periode, ligt dan voor de hand.

Als de betalingen, op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt, via een serviceorganisatie gaat maakt het college de gelden over naar deze serviceorganisatie. Deze organisatie gaat vervolgens tot betaling van de hulp over, na ontvangst van werkbriefjes van de cliënt. Namens de cliënt verzorgt de serviceorganisatie dan ook de verantwoording.

De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt jaarlijks steekproefsgewijs plaats. De omvang van deze steekproeven wordt jaarlijks bepaald na afloop van enig kalenderjaar. Uiteraard wordt de belanghebbende per beschikking ook op de hoogte gesteld van de verantwoordingsregels.

3. De financiële tegemoetkoming

Naast het persoonsgebonden budget bestaat ook een financiële tegemoetkoming. Het gaat hierbij meestal om een bouwkundige woonvoorziening, een verhuiskostenvergoeding, het gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi, maar ook om een forfaitaire financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel. Net als bij het persoonsgebonden budget is het uitgangspunt dat met een financiële tegemoetkoming een voorziening aangeschaft kan worden. Echter, bij de vaststelling van de hoogte ervan wordt hierop het zogenaamde eigen aandeel in mindering gebracht. Het eigen aandeel is in dat geval te vergelijken met de eigen bijdrage die bij voorzieningen in natura worden verstrekt en in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Ook bij een financiële tegemoetkoming kunnen in de beschikking voorwaarden worden opgenomen over de besteding ervan.

Ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording worden afgelegd over de bestedingen, behalve als het om een forfaitair bedrag gaat. Zo kan een forfaitair bedrag voor een verhuizing vrijelijk worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.

Hoofdstuk 3. onderzoek en advies
Inleiding

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat er een sociaal-medische noodzaak aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft tot gevolg dat een sociaal medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang kan zijn. Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn, zoals van een psycholoog of (ortho)pedagoog. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

Het onderzoek

Criteria:

Lid 1 van artikel 24 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

In lid 2 van dit artikel wordt bepaald dat het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies zal vragen als de sociaal-medische situatie van de belanghebbende daarvoor aanleiding geeft. Door het onderzoek wordt medisch geobjectiveerd vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen vanuit welk kader een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Het verstrekken van voorzieningen zonder een medische scan van de huidige (uitgangs-)situatie houdt het risico in dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen compensatie plaats had kunnen vinden (bijvoorbeeld omdat compensatie antirevaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt) toch compenserende voorzieningen worden verstrekt.

Een onderzoek zal bijvoorbeeld plaats kunnen vinden bij een progressief ziektebeeld of bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden.

Het advies

In de toelichting van de verordening is aangegeven dat - met het oog op de samenhang van het verslag, het onderzoek en de beoordeling- bij de advisering de terminologie zoals neergelegd in de International Classification of Functioning, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF-classificatie, gebruikt zal worden.