Organisatie | Assen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhavingsbeleid m.b.t. brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw |
Citeertitel | Handhavingsbeleid m.b.t. brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | openbare gezondheid, zedelijkheid en veiligheid |
Geen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-07-2006 | 10-03-2014 | n.a.v. 10e wijziging bouwverordening | 18-07-2006 | BB 00814 / P16664 | |
05-08-2004 | nieuwe regeling | 05-08-2004 Berichten van de Brink, 02-09-2004 | 05-08-2004, BB/51022 |
Reeds in het Bouwbesluit 1992 koos de wetgever ervoor om de voorschriften voor brandveiligheidsinstallaties in zowel te bouwen als bestaande bouwwerken niet in het Bouwbesluit op te nemen, maar in een regeling over te laten aan de gemeentelijke bouwverordeningen. Om de bouwverordening volledig complementair te maken aan de brandveiligheidsvoorschriften van het (nieuwe) Bouwbesluit 2003 (dat op 1 januari 2003 in werking is getreden), heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de achtste en negende serie wijzigingen op de Modelbouwverordening 1992 aan haar leden overlegd.
Door de gemeenteraad van de gemeente Assen is in 2003 en 2004 besloten om respectievelijk de achtste en negende serie wijzigingen over te nemen in de Bouwverordening Assen 1993.
Met betrekking tot de voorschriften voor brandveiligheidsinstallaties ging het grotendeels om juridificatie van de bestaande brandpreventiepraktijk. Op een aantal aspecten betrof het echter toch ook een aanscherping van de regels, die met name consequenties hadden voor bestaande bouw.
In de notitie Handhavingsbeleid m.b.t. brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw, vastgesteld d.d. 05-08-2004, is met betrekking tot de aangescherpte regels handhavingsbeleid vastgelegd.
Inmiddels is de tiende serie wijzigingen op de Modelbouwverordening 1992 verwerkt in de gemeentelijke bouwverordening, deze is op 13 april 2006 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze wijziging vraagt om een actualisatie van de op d.d. 05-08-2004 vastgestelde versie van deze notitie.
In de Bouwverordening is (met het vaststellen van de 10de wijziging van het VNG) een ontheffingsgrondslag opgenomen voor de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie en/of ontruimingsalarminstallatie. In bijlage 3 is derhalve een handreiking ‘ontheffing aanwezigheid brandmeldinstallatie met handbrandmelders en ontruimingsalarminstallatie’ opgenomen.
2.1 (Oude) regelgeving over brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw
In de bouwverordening stonden voor drie type gebouwen (uitgewerkte) prestatie-eisen vermeld. Voor de overige type gebouwen was ‘slechts’ de volgende functionele eis van toepassing: “Een gebouw niet zijnde een woning, woongebouw, logiesverblijf, logiesgebouw of kantoorgebouw moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie en een ontruimingsalarminstallatie, indien de omvang en/of bestemming hiertoe uit oogpunt van brandveiligheid aanleiding geven”.
Met publicatie van het boek ‘Een brandveilig gebouw bouwen’ in 1994 heeft de Nederlandse Brandweer Federatie (NBF) de afgelopen jaren deze leemte in de regelgeving opgevuld met handvatten voor een éénduidige invulling van de functionele eisen. Door nagenoeg heel brandweer Nederland is vanaf 1994 dankbaar gebruik gemaakt van de publicatie van het NBF.
Voor meer informatie zie Bijlage 1
2.2 (Nieuwe) regelgeving over brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw
In verband met de vervanging van het Bouwbesluit 1992 door het Bouwbesluit 2003 moest het hoofdstuk over brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw ingrijpend worden aangepast. Er is bij het herschrijven voor gekozen om de desbetreffende voorschriften een vergelijkbare opbouw te geven als het Bouwbesluit. Dit betekent dat er evenals in het Bouwbesluit voor alle gebouw typen prestatie-eisen en waar nodig aanwezigheidseisen worden gesteld.
In de (vernieuwde) bouwverordening worden vier criteria genoemd voor de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie , namelijk de hoogte van de vloer van een verblijfsruimte ten opzichte van het meetniveau, de totale gebruiksoppervlakte, het aantal verblijfsruimten bestemd voor bezoekers (zalen) em het aantal; bouwlagen. Daarnaast dienen gebouwen met een zogenaamd ‘doodlopend einde’ (deels) voorzien te zijn van een brandmeldinstallatie. Indien op grond van deze criteria een brandmeldinstallatie is vereist, is het gebouw voorzien van een ontruimingsalarminstallatie.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste verschillen per gebouwfunctie. In de tweede kolom wordt aangegeven op welke punten de nieuwe regelgeving met betrekking tot brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw strenger is geworden. In kolom drie wordt aangegeven op welke punten de nieuwe regelgeving lichter is geworden (na vaststellen 8e, 9e en 10e wijziging).
Omdat er grenzen zijn aan de in te zetten financiële en personele middelen, moeten er expliciete keuzes gemaakt worden: bij overtreding van welke van de (aangescherpte) regels met betrekking tot brandveiligheidsinstallaties in welke (bestaande) gebouwfuncties moet handhavend worden opgetreden? Een methodiek voor het maken van de afweging om een regel al dan niet te handhaven is de risico-analyse. Deze methodiek wordt landelijk steeds meer toegepast bij het bepalen en prioriteren van handhavingstaken. Kernvraag hierbij is: welke regels kenmerken zich door grote (afbreuk)risico’s als ze niet worden nageleefd? Het handhaven van de regels met een groot (afbreuk)risico heeft vervolgens structureel hoge prioriteit (zie ook de Contourennota Handhaving 2002 – 2006 (vastgesteld door de gemeenteraad van Assen d.d. 17 april 2003) en de notitie (Handhavings)beleid brandpreventie (vastgesteld door het College van B & W van Assen d.d. 4 april 2003).
Voor beantwoording van de vraag in welke (bestaande) gebouwfuncties tegen overtreding van de aangescherpte regels handhavend moet worden opgetreden, kan aansluiting worden gezocht bij het gestelde in hoofdstuk 6 van de bouwverordening met betrekking tot gebruiksvergunningsplichtige bouwwerken. Handhavend moet worden opgetreden in gebouwen waarin een verhoogde kans op brand, dan wel een verhoogde kans op negatieve gevolgen van een éénmaal uitgebroken brand aanwezig is. Met andere woorden, in gebouwen waarvoor een gebruiksvergunning verplicht is. In niet-gebruiksvergunningsplichtige bouwwerken wordt niet actief gehandhaafd op naleving van de (aangescherpte) regels. Uitsluitend naar aanleiding van een klacht, melding of verzoek wordt het handhavingsproces in gang gezet (het zogenaamde ‘piepsysteem’).
4.1 Handhaving (aangescherpte) regels met betrekking tot brandveiligheidsinstallaties in gebruiksvergunningsplichtige bouwwerken die voorzien zijn van een gebruiksvergunning
Met betrekking tot handhaving van de aangescherpte regels in bouwwerken die reeds voorzien zijn van een gebruiksvergunning, is het niet onredelijk om – per aangescherpte regel – een termijn te stellen waarbinnen aan de nieuwe regel moet zijn voldaan. Deze termijn moet voldoende rekening houden met wat redelijk is en wat praktisch haalbaar is.
Om alle betrokkenen te informeren, zullen onderstaande zinnen – indien van toepassing - aan het eind van de eerstvolgende brief naar aanleiding van een reguliere controle van de gebruiksvergunning worden opgenomen.
Standaardzinnen met betrekking tot het certificering van de brandmeldinstallatie.
Tot slot, overeenkomstig voorstellen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) voor wijziging van de Model Bouwverordening 1992, heeft de gemeenteraad van de gemeente Assen in 2003, 2004 en 2006 de Bouwverordening Assen 1993 gewijzigd. In hoofdstuk 5, paragraaf 2 Staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtroute-aanduidingen is de volgende (nieuwe) regel opgenomen:
“Een (…) in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallatie is voorzien van een geldig certificaat als bedoeld in de Regeling Brandmeldinstallaties 2002 van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) in Den Haag, dan wel een certificaat waarvan een door burgemeester en wethouders erkende, ter zake kundige, onafhankelijke onderzoeksinstelling in een schriftelijke verklaring heeft aangetoond dat dit certificaat ten minste gelijkwaardig is aan een certificaat als bedoeld in de vorengenoemde Regeling Brandmeldinstallaties 2002.”
Omdat de kosten die u moet maken voor het (laten) certificeren van de huidige bestaande brandmeldinstallatie in uw gebouw niet of nauwelijks op zullen wegen tegen de te verwachten ‘brandveiligheidswinst’, delen wij u mede dat (pas) bij vervanging de nieuwe brandmeldinstallatie (wél) voorzien moet zijn van een certificaat. Ter informatie, de technische (en economische) levensduur van een brandmeldinstallatie is in de regel maximaal 10 jaar.
Standaardzinnen met betrekking tot het aanbrengen van een brandmeldinstallatie en/of ontruimingsalarminstallatie.
Tot slot, overeenkomstig voorstellen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) voor wijziging van de Model Bouwverordening 1992, heeft de gemeenteraad van de gemeente Assen in 2003 en 2004 de Bouwverordening Assen 1993 gewijzigd. In hoofdstuk 5, paragraaf 2 Staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtroute-aanduidingen zijn (nieuwe) regels opgenomen met betrekking tot het in een gebouw aanwezig moeten zijn van een brandmeldinstallatie en/of ontruimingsalarminstallatie.
Concreet betekenen deze (nieuwe) regels dat u in uw gebouw een gecertificeerde brandmeldinstallatie met …..1 bewaking, uitgevoerd overeenkomstig NEN 2535 en de Regeling Brandmeldinstallaties 2002, moet (laten) aanbrengen. De brandmeldinstallatie moet bovendien zijn aangesloten op het automatische brandmeldsysteem van de Regionale Brandweer Drenthe. Wij realiseren ons dat het (laten) aanbrengen van een dergelijke installatie enige tijd vergt. Derhalve delen wij u mede dat wij u voor het (laten) aanbrengen van deze installatie - in afwijking van de gebruikelijke termijnen - tot uiterlijk …………….2 de tijd geven.
(in geval van een ontruimingsalarminstallatie moet in plaats van bovenstaande alinea de onderstaande alinea worden gebruikt)
Concreet betekenen deze (nieuwe) regels dat u in uw gebouw een ontruimingsalarminstallatie, uitgevoerd overeenkomstig NEN 2575, moet (laten) aanbrengen. Wij realiseren ons dat het (laten) aanbrengen van een dergelijke installatie enige tijd vergt. Derhalve delen wij u mede dat wij u voor het (laten) aanbrengen van deze installatie - in afwijking van de gebruikelijke termijnen - tot uiterlijk …………….3 de tijd geven.
4.3 Handhaving (aangescherpte) regels met betrekking tot brandveiligheidsinstallaties in gebruiksvergunningsplichtige bouwwerken die nog niet voorzien zijn van een gebruiks-vergunning
Met betrekking tot handhaving van (aangescherpte) regels geldt de gebruikelijke procedure. Voor afgifte van een gebruiksvergunning moet een bouwwerk voldoen aan het gestelde in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Bij het bestaan van onvolkomenheden vindt handhaving plaats overeenkomstig het gestelde in de notitie (Handhavings)beleid brandpreventie.
Hoofdstuk 5, Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidsinstallaties
Algemene eisen voor brandveiligheidsinstallaties in gebouwen
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in gebouwen niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen
Een gebouw niet zijnde een woning, woongebouw, logiesverblijf, logiesgebouw of kantoorgebouw moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie en een ontruimingsalarminstallatie, indien de omvang en/of bestemming hiertoe uit oogpunt van brandveiligheid aanleiding geven.
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard
Een woning met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m² of een woongebouw waar sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners, in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van de bewoners, moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met volledige bewaking en een ontruimingsalarminstallatie.
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen
Een logiesverblijf of logiesgebouw, waarvan de hoogste vloer van een verblijfsruimte ten hoogste 5 meter boven de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de toegang is gelegen en waarvan de totale gebruiksoppervlakte meer bedraagt dan 500 m², alsmede een logiesgebouw, waarvan de hoogste vloer van een verblijfsruimte hoger dan 5 meter boven, doch niet hoger dan 13 meter boven de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de toegang is gelegen moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met gedeeltelijke bewaking en een ontruimingsalarm-installatie.
Een logiesgebouw waarin één of meer logiesverblijven of gemeenschappelijke verblijfsruimten zijn gelegen, die over slechts één vluchtmogelijkheid beschikken welke door een vluchttrappen-huis, niet zijnde een veiligheidstrappenhuis voert, moet zijn voorzien van een brandmeldinstal-latie met volledige bewaking en een ontruimingsalarminstallatie.
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in kantoorgebouwen
Een kantoorgebouw, waarvan de hoogste vloer van een verblijfsruimte hoger dan 50 meter boven, doch niet hoger dan 70 meter boven de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de toegang is gelegen, moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met gedeeltelijke bewaking en een ontruimingsalarminstallatie.
In een kantoorgebouw, waar de beide vluchtroutes vanaf de toegang tot een verblijfsruimte gedeeltelijk samenvallen, moeten de verkeersruimten, waarin bedoelde vluchtroutes samenvallen, alsmede de ruimten van waaruit die vluchtroute bij brand zouden kunnen worden geblokkeerd, zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimte bewaking. Tevens moet ten behoeve van de verblijfsruimten die op bedoelde verkeersruimten zijn aangewezen, zijn voorzien in een ontruimingsalarminstallatie.
Een brandveilig gebouw bouwen, uitgave Nederlandse Brandweer Federatie (2e druk)
, 7 |
BIJLAGE 2 (NIEUWE) REGELGEVING (na vaststellen 10e wijziging)
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties
In een gebruiksfunctie niet zijnde een woonfunctie of een woongebouw waar vanaf de toegang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, dient de ruimte waardoor dient te worden gevlucht alsmede de ruimten van waaruit de betreffende vluchtroute bij brand zou kunnen worden geblokkeerd, voorzien te zijn van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking, indien er sprake is van één of meer van de volgende situaties:
Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties
Een op grond van artikel 2.6.2, in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallatie welke op grond van artikel 2.6.3, lid 2 rechtstreeks is doorgemeld naar de alarmcentrale van de brandweer, is voorzien van een geldig certificaat als bedoeld in de Regeling Brandmeldinstallaties 2002 van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) in Den Haag, dan wel een certificaat waarvan een door burgemeester en wethouders erkende, ter zake kundige, onafhankelijke onderzoeksinstelling in een schriftelijke verklaring heeft aangetoond dat dit certificaat ten minste gelijkwaardig is aan een certificaat als bedoeld in de vorengenoemde Regeling Brandmeldinstallaties 2002.
Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties
Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties
Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties
Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)
Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (Ontruimingsalarminstallaties)
BIJLAGE 3: Handreiking ontheffing aanwezigheid brandmeldinstallatie met handbrandmelders en ontruimingsalarminstallatie
In de Bouwverordening is (met het vaststellen van de 10de wijziging van het VNG) een ontheffingsgrondslag opgenomen voor de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie en/of ontruimingsalarminstallatie.
Tekst artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties
Toelichting: in tabel 2.6.1 worden vier criteria genoemd voor de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie, namelijk de hoogte van een verblijfsruimte ten opzichte van het meetniveau, de totale gebruiksoppervlakte en het aantal verblijfsruimten bestemd voor bezoekers (zalen) en het aantal bouwlagen. Bij meerdere bouwlagen wordt geacht dat het ontruimingsgebied niet door middel van het aanroepen van personen gewaarschuwd kan worden.
Tekst artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties
Toelichting: indien een gebruiksfunctie weinig bouwlagen bevat en de personen in het ontruimingsgebied dus gemakkelijk door middel van aanroepen kunnen worden gewaarschuwd , kan ontheffing worden verleend van de eis tot het aanbrengen van een ontruimingsalarminstallatie en – gezien de samenhang – dan tevens van de eis tot het aanbrengen van een brandmeldinstallatie.
In welke gevallen kan – zonder dat de veiligheid in het geding is – ontheffing worden verleend voor het aanbrengen van een brandmeldinstallatie en/of ontruimingsalarminstallatie? De toelichtingen van artikel 2.6.1 en 2.6.5 geven – vanwege een aantal tegenstrijdigheden - onvoldoende duidelijkheid.
Ontheffing brandmeldinstallatie met handbrandmelders en ontruimingsalarminstallatie
In een aantal gebruiksfuncties wordt – als de gebruiksoppervlakte boven een bepaalde (grens)waarde komt of als het aantal bouwlagen twee of meer is – een brandmeldinstallatie met handbrandmelders en een ontruimingsalarminstallatie voorgeschreven. In alle functies waarin een dergelijke installatie geëist wordt op grond van gebruiksoppervlakte of aantal bouwlagen kan de ontheffingsgrondslag zijn:
· de beroepbaarheid: personen in het ontruimingsgebied kunnen door aanroepen vanaf elke plaats worden gewaarschuwd (bijvoorbeeld een gebouw dat niet of nauwelijks is ingedeeld of een gebouw met twee in open verbinding staande verdiepingen).
Kengetallen waarmee rekening gehouden moet worden:
- rekenwaarde geluidsniveau aanroepen is 90 dB(A). Met betrekking tot het geluidsniveau op bepaalde afstanden geldt - voor een niet ingedeelde en standaard gestoffeerde ruimte - het volgende:
- geluidsniveau aanroepen moet 6 dB(A) hoger zijn dan achtergrondgeluid (zie ook NEN 2575).
- grenswaarde van het achtergrondgeluid is (zie ook Bijlage F van NEN 2575):
· De gebruiksoppervlakte van de (hele) gebruiksfunctie minus de oppervlakte van opslagruimten en/of magazijnen waar slechts af en toe mensen aanwezig zijn, is kleiner dan de (grens)waarde (mits het gedeelte van de gebruiksfunctie waar wel regelmatig mensen aanwezig zijn, beroepbaar is);
(bijvoorbeeld een winkel met op de begane grond de verkoopruimte en op de verdieping een magazijn; de oppervlakte van de verkoopruimte en het magazijn samen zijn groter dan de grenswaarde. Echter omdat in het magazijn slechts af en toe mensen aanwezig zijn, hoeft deze oppervlakte niet te worden meegeteld).