Organisatie | Assen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Inspraakverordening gemeente Assen |
Citeertitel | Inspraakverordening gemeente Assen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | algemeen bestuur |
Deze verordening vervangt Inspraakverordening gemeente Assen 2005.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-07-2008 | 28-12-2012 | wijziging art. 2,5,7 en 8 | 19-06-2008 | 19-06-2008 | |
07-10-2005 | nieuwe regeling | 22-09-2005 Berichten van de Brink, 29-09-2005 | 22-09-2005 |
De verordening verstaat onder:
Artikel 2. Onderwerp van inspraak.
inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belasting als bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;
inzake de voorbereiding van besluiten op grond van artikel 3.6 lid 1, onder a en b van de Wro (uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen in bestemmingsplannen);
inzake de voorbereiding van structuurvisies als bedoeld in artikel 2.1 Wro;
inzake de voorbereiding van beheersverordeningen als bedoeld in artikel 3.38 Wro;
Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:
Artikel 5. Intrekking oude verordening.
De "Inspraakverordening gemeente Assen 2005" wordt ingetrokken op de dag van inwerkingtreding van deze verordening.
Op inspraakprocedures waarvan de publicatie heeft plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van deze verordening blijft de Inspraakverordening gemeente Assen 2005 van toepassing.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 juni 2008
De raad voornoemd,
, voorzitter
, griffier
Aanleiding om de Inspraakverordening te wijzigen vormt de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 juli 2008.
De huidige Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) dateert uit 1965 en is in de loop van de tijd meerdere malen gewijzigd. Een gevolg van deze wijzigingen is een onoverzichtelijke wet, een ingewikkelde rechtsbescherming en langdurige besluitvormingsprocedures.
Er is daarom besloten de wet fundamenteel te herzien.
Daarnaast is het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) herzien en is de nieuwe Grondexploitatiewet opgenomen als onderdeel van de nieuwe Wro.
Op 1 juli 2008 treden de Wro en het Bro in werking. Hiervan uitgezonderd is de verplichting om ruimtelijke plannen digitaal te maken, beschikbaar te stellen en te gebruiken. Dat is uitgesteld tot 1 juli 2009.
Om de nieuwe wet in te kunnen voeren is ook een Invoeringswet opgesteld waarin alle relevante wet- en regelgeving is aangepast aan de Wro en Bro.
Het streven is om een samenhangend pakket aan regels voor de ruimtelijke ordening te maken en de (beroeps)pro-cedures te vereenvoudigen en te versnellen.
Het uitgangspunt van de wet is minder regels, decentraal wat kan en centraal wat moet en uitvoeringsgericht. Er ontstaat een duidelijker verdeling van taken tussen de verschillende bestuurslagen. Daarmee wordt de verantwoordelijkheid op het juiste niveau gedragen.
Ruimtelijk instrumentarium in de Wro.
De nieuwe wet voorziet in de volgende ruimtelijke plannen/besluiten waarvoor de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders de bevoegde bestuursorganen zijn.
De gemeenteraad stelt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het grondgebied van de gemeente of een gedeelte daarvan een structuurvisie vast (verplichting). De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede van de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijke beleid. Er wordt daarbij tevens ingegaan op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken (de uitvoeringsparagraaf).
Daarnaast kunnen voor bepaalde aspecten van het gemeentelijke ruimtelijke beleid structuurvisies worden vastgesteld (bevoegdheid). Daarin worden de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling voor die aspecten belicht met daarbij een uitvoeringsparagraaf.
Een structuurvisie is een strategisch beleidsdocument (een proactieve bestuurlijke vertaling van maatschappelijke opgaven in een beleidsagenda) en niet normstellend. Alleen het bestuursorgaan dat de visie heeft vastgesteld is eraan gebonden (zelfbinding). De structuurvisie vormt een belangrijke grondslag voor bestemmingsplannen en projectbesluiten. De visie is niet juridisch bindend voor lagere bestuursorganen.
Er is een verantwoordingsplicht dat wil zeggen dat in de structuurvisie moet worden aangeven op welke wijze burgers en maatschappelijke organisatie bij de totstandkoming zijn betrokken (art.2.1 en 2.2 Bro).
Als in de Inspraakverordening niets is geregeld is afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (zes weken terinzagelegging gedurende welke termijn zienswijzen kunnen worden ingediend door belanghebbenden).
Er is geen verplichting in de Wro en/of Bro opgenomen voor overleg met overlegpartners (het huidige zogenaamde art. 10 Bro-1985-overleg). Er wordt zonder meer vanuit gegaan dat overheidsniveau’s elkaar informeren over en betrekken bij beleidsvoornemens.
Dit is ook raadzaam om te voorkomen dat in het verdere proces van de planvorming, de provincie of het rijk met behulp van het instrumentarium dat zij toebedeeld hebben gekregen, de plannen dwarsbomen. Dit kunnen zij overigens alleen doen indien er sprake is van een provinciaal dan wel rijksbelang.
Indien echter kaderstellende uitspraken over Milieu(beoordelingsplichtige) activiteiten of over ruimtelijke ontwikkelingen met mogelijkerwijze significante effecten in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998 in de structuurvisie worden gedaan, dan gelden daarvoor de wettelijke (inspraak)procedures zoals opgenomen in de Wet milieubeheer.
Gelet op de reeds voorgeschreven procedure waarbij burgers, belanghebbenden, maatschappelijke organisaties, overlegpartners worden betrokken bij de totstandkoming van de structuurvisie is het niet noodzakelijk daaraan voorafgaand nog inspraak te voeren.
Het bestemmingsplan is net als in de "oude" WRO een rechtstreeks verbindend ruimtelijk plan waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen en gebruiksregels van de in het plan begrepen grond en de zich daar bevindende bouwwerken zijn opgenomen. Bestemmingsplannen worden vastgesteld door de gemeenteraad. Iedereen is daaraan gebonden.
Afdeling 3:4 Awb is van toepassing op de voorbereiding van het bestemmingsplan, dat wil zeggen dat gedurende een termijn van zes weken zienswijzen kunnen worden ingediend. Bovendien kan eenieder zienswijzen indienen en niet alleen belanghebbenden.
Omdat het bestemmingsplan het "zwaarste instrument" is voor het ruimtelijke beleid en rechtstreeks verbindt achten wij het belangrijk dat voorafgaande aan de formele procedure inspraak plaatsvindt. In deze fase is ruimte voor interactie met de bevolking met meer mogelijkheden voor ingrijpende aanpassingen (meer informeel karakter).
Daarnaast is voorgeschreven overleg te voeren met de waterschappen, het rijk (indien er sprake is van een rijksbelang) en de provincie (indien er sprake is van een provinciaal belang) en indien nodig nabuurgemeenten.
Wij hanteren thans een zeer uitgebreide lijst van overlegpartners. Wij stellen voor deze lijst afhankelijk van het bestemmingsplan/plangebied te specificeren.
De beheersverordening is geregeld in artikel 3.38 Wro. De gemeenteraad kan voor die delen van het grondgebied waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vaststellen, waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld.
De Minister van VROM heeft aangegeven dat onder de woorden "geen ruimtelijke ontwikkeling" moet worden verstaan: geen ruimtelijk relevante veranderingen in het planologisch toegestane gebruik van gronden of opstallen, alsmede bouwkundige wijzigingen van bouwwerken. Daarbij wordt gewezen op het Besluit bouwvergunningvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken waarin het gaat om bouwwerken of vormen van gebruik van bouwwerken die worden aangemerkt als van beperkte betekenis en die gelet op art. 20 WRO als ruimtelijk niet relevant worden gezien (voorschriften van een bestemmingsplan gelden niet voor die bouwwerken). Dergelijke activiteiten kunnen dus buiten beschouwing blijven bij de vraag of er ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien.
Als de beheersverordening in werking treedt, dan vervalt het ter plaatse geldende bestemmingsplan en vice versa. Een beheersverordening heeft dezelfde status als een bestemmingsplan en vormt dus een toetsingsinstrument bij bouwvergunningen etc.
Het is gelet op de beperkte mogelijkheden niet aannemelijk dat wij dit ruimtelijk instrument (veelvuldig) zullen gaan inzetten, te meer omdat Assen een stad in ontwikkeling is en een belangrijke groeifunctie heeft als hoofdstad van Drenthe en als streekcentrum.
In de toelichting op het Bro is aangegeven dat er geen nadere regelingen zijn opgesteld ten aanzien van de voorbereiding en inhoud van de beheersverordening. Dit met name omdat met de beheersverordening aan de gemeenten een eenvoudig instrument wordt geboden dat in plaats van een bestemmingsplan kan worden toegepast in laagdynamische gebieden.
En omdat er geen sprake is ruimtelijke ontwikkelingen en burgers niet voor verrassingen komen te staan.
Wel kan er in de gemeentelijke Inspraakverordening op grond van artikel 150, lid 2 van de Gemeentewet iets geregeld worden over de inspraak of juist worden aangeven dat er geen inspraak is bij beheersverordeningen.
Als in de Inspraakverordening niets wordt geregeld over beheersverordeningen dan is op grond van artikel 150, lid 2 van de Gemeentewet afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Wij stellen voor in de Inspraakverordening aan te geven dat geen inspraak van toepassing is op de voorbereiding van een beheersverordening.
De gemeenteraad (of het college van burgemeester en wethouders, indien gedelegeerd) kan ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen. Dit is een ontheffing van het geldende bestemmingsplan. Het besluit bevat een goede ruimtelijke onderbouwing van het project, waarin alle ruimtelijk relevante aspecten (archeologie, flora en fauna, economische uitvoerbaarheid, luchtkwaliteit, milieu, externe veiligheid etc.) worden opgenomen. Aan het besluit kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
Net als bij bestemmingsplannen moet overleg worden gevoerd met het rijk (rijksbelang), de provincie (provinciaal belang), waterschappen en evt. nabuurgemeenten.
Ook is de procedure gelijk aan die van het bestemmingsplan. Daarom achten wij ook inspraak van toepassing op het projectbesluit voorafgaand aan de formele procedure.
Ad 5. Wijzigings- en uitwerkingsplannen.
Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels:
Op de voorbereiding van wijzigings- en uitwerkingplannen is afdeling 3:4 Awb van toepassing. Omdat voorafgaand aan de wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen al een bestemmingsplanprocedure is gevoerd inclusief inspraak en overleg (immers de regelingen waaraan deze plannen moeten voldoen zijn al opgenomen in het globale bestemmingsplan/moederplan), is het niet nodig inspraak te voeren.
Dit zou ook afbreuk doen aan het streven (beroeps)procedures te vereenvoudigen en te versnellen.
In voorkomende gevallen kan alsnog inspraak worden gevoerd voorafgaande aan de procedure afd. 3:4 Awb door toepassing te geven aan art. 3 lid 3 van de Inspraakverordening en de Awb, inhoudende dat "het bestuursorgaan voor één of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure kan vaststellen".