Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Assen

Verordening Algemene Commissie Bezwaarschriften

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAssen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Algemene Commissie Bezwaarschriften
CiteertitelVerordening Algemene Commissie Bezwaarschriften
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbestuurlijke organisatie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht
  2. Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-03-200601-04-2013art.2, lid 2; titel van de verordening

16-02-2006

Berichten van de Brink, 02-03-2006

16-02-2006
20-09-2002nieuwe regeling

19-09-2002

Berichten van de Brink, 02-10-2002

19-09-2002

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Algemene Commissie Bezwaarschriften

 

 

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen
Artikel 1.

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

verwerend orgaan:

bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen;

b.

commissie:

vaste commissie voor de bezwaarschriften;

c.

wet:

wet van 4 juni 1992 houdende algemene regels van bestuursrecht (Algemene wet bestuursrecht), zoals deze sindsdien is gewijzigd.

Hoofdstuk II. Behandeling van de bezwaarschriften
Paragraaf 1. De commissie
Artikel 2. Inleidende bepaling
  • 1.

    Er is een commissie ter voorbereiding van de beslissing op gemaakte bezwaren als bedoeld in artikel 1:5 van de wet.

  • 2.

    De commissie is niet bevoegd ten aanzien van bezwaarschriften die zijn ingediend tegen besluiten op grond van: een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de Wet waardering onroerende zaken; sociale zekerheids- en inkomensondersteunende regelingen.

Artikel 3.
  • 1.

    De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste 3 leden, die worden benoemd, geschorst en ontslagen door het college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Het college benoemt overeenkomstig het vorige lid een genoegzaam aantal plaatsvervangende leden.

  • 3.

    De voorzitter van de commissie kan geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een gemeentelijk bestuursorgaan.

  • 4.

    De commissie regelt de vervanging van de voorzitter.

  • 5.

    De huidige voorzitter en leden van de commissie worden, op het moment van inwerkingtreding van de verordening, geacht te zijn benoemd krachtens het eerste lid van dit artikel.

Artikel 4. Instellen kamers
  • 1.

    De commissie kan kamers instellen, die belast worden met de behandeling van bezwaarschriften. De commissie bepaalt het aantal kamers en stelt voor elke kamer vast welke categorie of categorieën bezwaarschriften door haar zullen worden behandeld.

  • 2.

    Elke kamer bestaat uit tenminste drie leden, te weten: een voorzitter, zijnde de voorzitter of een van de leden van de commissie, uit haar midden aangewezen; tenminste twee andere leden, door de commissie aangewezen uit haar midden.

  • 3.

    De commissie wijst uit haar midden voor elk lid, als bedoeld in het derde lid onder b, een eerste en een tweede plaatsvervanger aan. Indien geen plaatsvervanger beschikbaar is, wijst de voorzitter van de commissie een ander lid van de commissie als zodanig aan.

  • 4.

    De kamer kan beslissen dat de behandeling van een bezwaarschrift door de commissie zal geschieden.

  • 5.

    Met betrekking tot de werkwijze van de kamers is het bepaalde in deze verordening zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Secretaris

De secretaris van de commissie en haar kamers is een door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar.

Burgemeester en wethouders wijzen tevens een of meer plaatsvervangers van de secretaris aan.

Artikel 6. Zittingsduur
  • 1.

    De voorzitter en de leden van de commissie worden benoemd door burgemeester en wethouders voor een periode van vier jaar.

  • 2.

    De voorzitter en de leden van de commissie treden af na afloop van de zittingsperiode van vier jaar. Er bestaat de mogelijkheid van herbenoeming door burgemeester en wethouders.

  • 3.

    De voorzitter en de leden van de commissie kunnen op ieder moment ontslag nemen.

  • 4.

    De aftredende voorzitter en de aftredende leden van de commissie blijven hun functie vervullen totdat in de opvolging is voorzien.

Paragraaf 2. Procedure
Artikel 7. Ingediend bezwaarschrift
  • 1.

    Op het ingediende bezwaarschrift wordt de datum van ontvangst aangetekend.

  • 2.

    Het bezwaarschrift met de daarbij overgelegde stukken wordt zo spoedig mogelijk in handen gesteld van de commissie.

Artikel 8. Bevoegdheden

De bevoegdheden op grond van de hierna genoemde artikelen worden voor de toepassing van deze verordening uitgeoefend door de voorzitter van de commissie:

Artikel 9. Vooronderzoek
  • 1.

    De voorzitter van de commissie is in verband met de voorbereiding van de behandeling van het bezwaar- of beroepschrift bevoegd rechtstreeks alle gewenste inlichtingen in te winnen of te laten inwinnen.

  • 2.

    De voorzitter kan uit eigen beweging of op verlangen van de commissie bij deskundigen advies of inlichtingen inwinnen en hen zo nodig uitnodigen daartoe in de zitting te verschijnen.

  • 3.

    Indien daaraan kosten zijn verbonden, is vooraf machtiging van burgemeester en wethouders vereist.

Artikel 10. Hoorzitting
  • 1.

    De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting waarin de belanghebbenden en het verwerend orgaan in de gelegenheid worden gesteld zich door de commissie te doen horen.

  • 2.

    De voorzitter beslist over de toepassing van artikel 7:3 van de wet.

  • 3.

    Indien de voorzitter op grond van de in het tweede lid genoemde artikel besluit van het horen af te zien doet hij daarvan mededeling aan: de belanghebbenden; het verwerend orgaan.

Artikel 11. Uitnodiging zitting
  • 1.

    De voorzitter deelt de belanghebbenden en het verwerend orgaan tenminste twee weken voor de zitting schriftelijk mee, dat zij in de gelegenheid worden gesteld zich te doen horen tijdens de zitting.

  • 2.

    Binnen drie dagen na de in het eerste lid bedoelde mededeling kunnen de belanghebbenden of het verwerend orgaan, onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen.

  • 3.

    De beslissing van de voorzitter op een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval een week voor het tijdstip van de zitting aan de belanghebbenden en het verwerend orgaan meegedeeld.

  • 4.

    De voorzitter is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken of afwijking toe te staan van de termijnen als genoemd in het eerste, tweede en derde lid.

Artikel 12. Quorum

Voor het houden van een zitting is vereist, dat de meerderheid van het aantal leden, waaronder in ieder geval de voorzitter of zijn plaatsvervanger, aanwezig is.

Artikel 13. Niet deelneming aan de behandeling

De voorzitter en de leden van de commissie nemen niet deel aan de behandeling van een bezwaarschrift, indien daarbij hun onpartijdigheid in het geding kan zijn.

Artikel 14. Openbaarheid zitting
  • 1.

    De zitting van de commissie is openbaar.

  • 2.

    De deuren worden gesloten indien de voorzitter van de commissie of één van de aanwezige leden het nodig oordeelt of indien een belanghebbende daartoe een verzoek doet.

  • 3.

    Indien de commissie vervolgens beslist dat gewichtige redenen aanwezig zijn die zich tegen openbaarheid van de zitting verzetten, vindt de zitting plaats met gesloten deuren.

Artikel 15. Schriftelijke verslaglegging
  • 1.

    Het verslag als bedoeld in de artikelen 7:7 van de wet vermeldt de namen van de aanwezigen, met daarbij een vermelding van hun hoedanigheid.

  • 2.

    Het verslag houdt een korte vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen.

  • 3.

    Indien de zitting geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren plaatsvond, of indien belanghebbenden respectievelijk hun gemachtigden niet in elkaars tegenwoordigheid zijn gehoord, maakt het verslag hiervan melding.

  • 4.

    Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag worden gehecht.

  • 5.

    Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de commissie.

Artikel 16. Nader onderzoek
  • 1.

    Indien na afloop van de zitting maar voordat het advies wordt opgesteld, nader onderzoek wenselijk blijkt te zijn, kan de voorzitter uit eigen beweging of op verlangen van de andere commissieleden dit onderzoek houden.

  • 2.

    De uit het nader onderzoek verkregen informatie wordt in afschrift aan de leden van de commissie, het verwerend orgaan en de belanghebbenden toegezonden.

  • 3.

    De leden van de commissie, het verwerend orgaan en de belanghebbenden kunnen binnen een week na verzending van de in het eerste lid bedoelde nadere informatie aan de voorzitter van de commissie een verzoek richten tot het beleggen van een nieuwe hoorzitting. De voorzitter beslist omtrent een dergelijk verzoek.

  • 4.

    Op een nieuwe hoorzitting, als bedoeld in het derde lid, zijn de bepalingen in deze verordening, die betrekking hebben op de hoorzitting zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17. Raadkamer en advies

De commissie beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren over het door haar uit te brengen advies.

  • a.

    De commissie beslist bij meerderheid van stemmen over het uit te brengen advies.

  • b.

    Indien bij een stemming de stemmen staken dan beslist de stem van de voorzitter.

Van een minderheidsstandpunt wordt bij het advies melding gemaakt, indien die minderheid dat verlangt.

Het advies is gemotiveerd en omvat een voorstel voor de te nemen beslissing op het bezwaar- of beroepschrift.

Het advies wordt door de voorzitter en de secretaris van de commissie ondertekend.

Artikel 18. Uitbrengen advies
  • 1.

    Het advies wordt, onder medezending van het verslag als bedoeld in artikel 14 en eventueel door de commissie ontvangen nadere informatie, tijdig uitgebracht aan het bestuursorgaan dat op het bezwaarschrift dient te beslissen.

  • 2.

    Indien naar het oordeel van de voorzitter van de commissie de termijn van tien weken, als bedoeld in artikel 7:10 van de wet, ontoereikend is voor achtereenvolgens het uitbrengen van een advies door de commissie en het nemen van een beslissing verzoekt hij het in het eerste lid bedoelde bestuursorgaan tijdig de beslissing te verdagen.

  • 3.

    Van een besluit tot verdaging ontvangen de commissie en de belanghebbenden een afschrift.

Hoofdstuk III. Slotbepalingen
Artikel 19, Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 20 september 2002. De "Verordening behandeling bezwaar- en beroepschriften 1993", vastgesteld op 16 december 1993, wordt ingetrokken. Wel blijft deze verordening werken voor bezwaar- en beroepschriften die vóór 20 september 2002 zijn ingediend.

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Verordening algemene commissie bezwaarschriften".

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 16 februari 2006

 

De raad voornoemd,

, voorzitter

, griffier

Artikelgewijze toelichting

ARTIKEL 1.

In dit artikel zijn slechts die begripsbepalingen opgenomen die niet in de Algemene wet bestuursrecht voorkomen. Zo ontbreekt een omschrijving van het begrip bestuursorgaan hoewel dat op meerdere plaatsen in de verordening voorkomt.

Verschillende bestuursorganen kunnen in het licht van de toepassing van deze verordening worden onderscheiden:

Het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen, in de verordening aangeduid als verwerend orgaan. Dit kan betreffen de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester, een commissie waaraan via de delegatie bepaalde bevoegdheden van de hiervoor genoemde bestuursorganen zijn overgedragen en tenslotte de ambtenaar aan wie uitvoeringsbevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester zijn overgedragen of de ambtenaar aan wie beslissingsbevoegdheden zijn geattribueerd (vb. leerplichtambtenaar).

De verwijzing naar de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is zo uitgebreid geformuleerd om een zo eenduidig mogelijk vertrekpunt te hebben, nl. de tekst zoals deze in het Staatsblad 1992, nr. 315 was opgenomen. In dit verband zij ook verwezen naar aanwijzing 92 van de op 1 januari 1993 in werking getreden Aanwijzingen voor de regelgeving waarin wordt bepaald dat indien een regeling verwijst naar normen die zijn vervat in een andere Nederlandse publiekrechtelijke regeling, die verwijzing mede nadien in werking getreden wijzigingen van die regeling omvat, tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld.

ARTIKEL 2.

Het eerste lid van dit artikel verwijst naar artikel 1:5 van de Awb waarin is omschreven wat onder het maken van bezwaar dient te worden verstaan.

In het tweede lid is aansluiting gezocht bij de huidige praktijk.

ARTIKEL 3.

Zie het raadsvoorstel bij deze verordening. Het eerste lid verwijst naar de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 7:13 Awb. De raad delegeert de benoeming van commissieleden aan het college.

ARTIKEL 6.

Een lid kan bij zijn ontslag zelf het tijdstip van dat ontslag bepalen. Hij kan ook een later tijdstip kiezen om zodoende eventueel nog bij de afhandeling van lopende zaken betrokken te kunnen zijn.

Uiteraard is het mogelijk voor een ander moment van aftreden te kiezen dan bedoeld in het eerste lid. Herbenoeming is meerdere malen mogelijk.

De bepaling van het derde lid is van orde. Een ontslagnemend lid kan niet gedwongen worden ook feitelijk de functie te blijven vervullen.

ARTIKEL 7.

Met betrekking tot de indiening van bezwaar- en beroepschriften is deze verordening ten opzichte van het oude model sterk vereenvoudigd. De reden hiervoor is dat in de Awb uitgebreid aandacht wordt geschonken aan de wijze van het maken van bezwaar en het instellen van administratief beroep en de daarmee samenhangende ontvankelijkheidsvragen.

In de Awb komen de volgende onderwerpen aan de orde.

Vereisten te stellen aan het bezwaar- of beroepschrift (artikel 6:5).

De indieningstermijn (artikel 6:7 tot en met artikel 6:12):

de indieningstermijn bedraagt zes weken (artikel 6:7);

de indieningstermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6:8);

de verzendtheorie is van toepassing (artikel 6:9);

regeling ten aanzien van de ontvankelijkheid van te vroeg of te laat ingediende bezwaar- en beroepschriften (artikelen 6:10 en 6:11);

bezwaar en beroep gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit is niet aan een termijn gebonden (artikel 6:12).

De procedure na ontvangst van een bezwaar- of beroepschrift (artikel 6:14 tot en met artikel 6:15):

schriftelijk bevestigen van de ontvangst door het orgaan waar het bezwaar- of beroepschrift is ingediend en van de indiening van een beroepschrift kennis geven aan het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen (artikel 6:14);

doorzendplicht (artikel 6:15).

Met betrekking tot de ontvangstbevestiging wordt nog opgemerkt dat naast verzending per post ook uitreiking van een ontvangstbewijs in aanmerking komt. Het ontvangstbewijs kan samenvallen met de mededeling aan de indiener dat deze in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord, mits de mededeling spoedig na de ontvangst van het bezwaarschrift wordt afgegeven.

Het verdient aanbeveling om, naast aantekening van de datum van ontvangst op het bezwaar- of beroepschrift, de envelop waarin het is verzonden te bewaren; dit gezien het belang van de datum van de poststempel en ter voorkoming van onnodige geschillen omtrent de ontvankelijkheid (zie artikel 6:9 Awb). Een per fax verzonden bezwaarschrift dient vóór 24.00 uur van de laatste dag van de termijn te zijn ingediend. Op grond van jurisprudentie moet het faxen zijn aangevangen voor 24.00 uur. Het risico van storingen in zowel de zendende als de ontvangende apparatuur is voor de verzender (ABRvS 16 mei 2000, AB 2000/325). Een bezwaarschrift verzenden per e-mail is (nog) niet mogelijk. Er is een voorontwerp van wet om de Awb te wijzigen opdat e-mail verkeer mogelijk wordt (Wet elektronisch bestuurlijk verkeer). Wordt een bezwaarschrift per e-mail ingediend, dan dient de verzoeker op de hoogte gebracht te worden van het feit dat dit wettelijk nog niet mogelijk is en de verzender verzoeken dit alsnog op de juiste wijze te verzenden. Een per e-mail ingediend bezwaarschrift kan niet automatisch niet-ontvankelijk worden verklaard.

Het aantekenen van de datum van ontvangst wordt in artikel 6:15 Awb uitdrukkelijk voorgeschreven indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter.

Dit heeft betekenis voor de vraag of het geschrift tijdig bij de bevoegde instantie is ingediend.

Ingevolge het derde lid van artikel 6:15 Awb dient namelijk de bevoegde instantie het doorgezonden geschrift in de drie in dat lid vermelde gevallen als tijdig ingediend te beschouwen indien de indiening bij de onbevoegde instantie tijdig is geschied, tenzij belanghebbende kennelijk misbruik heeft gemaakt van zijn procesrecht (derde lid zoals gewijzigd bij de eerste evaluatiewet Awb, in werking getreden 1 april 2002). Hiervan is bijvoorbeeld sprake als belanghebbende bij herhaling willens en wetens een bezwaarschrift bij het verkeerde bestuursorgaan indient.

Wanneer het derde lid geen toepassing vindt is de ontvangst bij het bevoegde orgaan beslissend. Er zal dan meestal sprake zijn van verwijtbaar handelen aan de kant van de indiener die daarvoor zelf het risico loopt (zie onderstaand schema).

In beginsel moet doorzending binnen twee weken plaatsvinden. Gebeurt dit niet, dan komt dit voor risico van belanghebbende.

Te stellen valt dat een bezwaarschrift dat aan het verkeerde bestuursorgaan is gericht, ten gevolge van een verwijtbaar onjuiste adressering niet te laat bij het bevoegde orgaan terecht kan komen indien het onbevoegde bestuursorgaan tot hetzelfde openbare lichaam behoort als het bevoegde.

Met het tweede lid van dit artikel wordt de daadwerkelijke behandeling van een ingediend bezwaar- of beroepschrift door de commissie gestart. In verband met de voor de afhandeling geldende termijn verdient het aanbeveling aan het hier gestelde ("zo spoedig mogelijk") ook daadwerkelijk te voldoen.

Het bepaalde in het derde lid komt voor wat betreft de behandeling van bezwaarschriften overeen met artikel 7:13, tweede lid, Awb.

ARTIKEL 8.

Ingevolge artikel 7:13 Awb beslist de commissie over o.a. de toepassing van artikel 7:4, zesde lid en 7:5, tweede lid. Dit uitdrukkelijke voorschrift maakt het niet mogelijk dat deze bevoegdheid door de voorzitter (of een ander lid) van de commissie wordt uitgeoefend. De hiervoor aangehaalde bepalingen zijn in dit artikel dan ook niet genoemd.

De in dit artikel aangehaalde artikelen van de Awb luiden als volgt.

ARTIKEL 2:1, TWEEDE LID.

2. Een bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.

Toelichting:

Deze bepaling is facultatief geformuleerd; de voorzitter is dan ook vrij al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken.

ARTIKEL 6:6.

Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Toelichting:

De termijn waarbinnen het verzuim dient te worden hersteld wordt vastgesteld door de voorzitter. Er is van afgezien in de verordening een vaste termijn daarvoor op te nemen omdat het niet goed mogelijk is in algemene zin voor alle gevallen aan te geven hoe lang deze termijn zou moeten zijn.

Uitgangspunt is wel dat er sprake moet zijn van een redelijke termijn (in de meeste gevallen zal met een termijn van twee weken na het einde de bezwaar en-/beroepstermijn kunnen worden volstaan).

Enerzijds moet de indiener een reële mogelijkheid worden geboden het geconstateerde verzuim te herstellen, anderzijds moet het niet zo zijn dat door een langere termijn de procedure wordt vertraagd.

In de jurisprudentie is aan deze problematiek in de afgelopen jaren ook regelmatig aandacht geschonken. Te wijzen valt op de volgende uitspraken.

Afdeling Rechtspraak Raad van State, 18 juni 1990 (Luykgestel), Gemeentestem 6915, 3:

appellanten zijn ten onrechte in hun bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard omdat op de hoorzitting noch op enig ander moment voorafgaand aan de beslissing op het bezwaarschrift verweerders (B&W) appellanten hebben gewezen op de gevolgen die zij zouden verbinden aan het uitblijven van een nadere schriftelijke motivering van het bezwaarschrift.

Voorzitter Afdeling Rechtspraak Raad van State, 17 december 1990 (Nieuw-Leusen), JG 91.0228:

niet-ontvankelijk wegens te late indiening van schriftelijke motivering van bezwaarschrift moet achterwege blijven indien hierop vooraf niet is gewezen.

Voorzitter Afdeling Rechtspraak Raad van State, 25 juni 1992 ('s-Gravenhage), niet gepubliceerd:

omdat verweerders appellant niet hebben gewezen op de gevolgen die zij zouden verbinden aan het uitblijven van een nadere schriftelijke motivering van het bezwaarschrift, is de voorzitter van oordeel dat verweerders appellant ten onrechte wegens strijd met artikel 13 van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen niet ontvankelijk hebben verklaard.

Naar aanleiding van deze uitspraken wordt erop gewezen dat een zorgvuldige formulering van de brief waarin gewezen wordt op het verzuim en de termijn wordt gesteld waarbinnen het verzuim moet worden hersteld noodzakelijk is.

Duidelijk zal moeten worden aangegeven welke consequentie verbonden is aan het niet voldoen aan deze verplichting. Dit volgt ook uit de facultatieve wijze waarop artikel 6:6 is geformuleerd voor wat betreft het gevolg van het in verzuim zijn: het bezwaar- of beroepschrift "kan" niet-ontvankelijk worden verklaard. De uiteindelijke beslissing ligt dus bij het bestuursorgaan/beroepsorgaan.

Overigens zal niet zonder meer geconcludeerd mogen worden dat er in een dergelijke situatie sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar- of beroepschrift waardoor - ingevolge artikel 7:3 Awb voor wat betreft een bezwaarschrift danwel artikel 7:17 Awb voor wat betreft een beroepschrift - van het horen kan worden afgezien.

Tenslotte wordt hier gewezen op de artikelen 7:10 en 7:24 van de Awb waarin voorschriften zijn opgenomen ter zake van de termijn waarbinnen op een ingediend bezwaar- of beroepschrift dient te worden beslist.

De beslistermijn wordt namelijk opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

ARTIKEL 6:17

Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.

Toelichting:

Deze bepaling spreekt voor zich. Voorzover het de behandeling door de commissie betreft ligt deze taak bij de voorzitter. Het is niet nodig om in de bezwaarfase ook de stukken aan vertegenwoordigers van de belanghebbende toe te zenden die zijn geproduceerd in de fase tussen aanvraag en het primaire besluit (CRvB 24 juni 1997, JB 1997/196).

Artikel 7:4, vierde lid Awb staat toe leges te heffen voor het verstrekken van afschriften van de desbetreffende stukken aan de gemachtigde van een belanghebbende (HR 20 september 2000, JG 2001/30).

ARTIKEL 7:4, TWEEDE LID.

Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ged u rende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.

Toelichting:

Het inzagerecht is als één van de fundamentele waarborgen voor een goed verlopende bezwaarschriftenprocedure te beschouwen. Het maakt het principe van hoor en wederhoor mogelijk. Het is gekoppeld aan de hoorzitting: wordt er niet gehoord, dan is er ook geen sprake van een verplichte terinzagelegging.

Stukken toezenden hoeft niet, maar een verzoek van een belanghebbende om stukken in te zien, mag niet beperkt blijven tot de termijn van terinzagelegging (Rb A’dam, 8 augustus 1995, Awb katern 1996,19).

ARTIKEL 7:6, VIERDE LID.

Het bestuursorgaan/beroepsorgaan kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, toepassing van het derde lid achterwege laten, voorzover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden.

Toelichting:

Het derde lid van dit artikel luidt:

Wanneer belanghebbenden afzonderlijk zijn gehoord, wordt ieder van hen op de hoogte gesteld van het verhandelde tijdens het horen buiten zijn aanwezigheid.

ARTIKEL 9.

Het spreekt voor zich dat de voorzitter van de commissie er zorg voor dient te dragen dat al het noodzakelijke wordt gedaan om de behandeling van het bezwaar- of beroepschrift genoegzaam voor te bereiden. Dat geldt zowel intern bij de gemeente - hij krijgt de bevoegdheid alle gewenste inlichtingen in te winnen - alsook extern. Zo moet het mogelijk zijn om met de klager in contact te treden om nadere informatie in te winnen of bijv. hem bij kennelijke niet-ontvankelijkheid in overweging te geven het bezwaar- of beroepschrift in te trekken.

De activiteiten van de commissie of van haar voorzitter bij de voorbereiding van de te behandelen zaken kunnen kosten met zich meebrengen.

Daarbij vallen te onderscheiden gewone en bijzondere kosten. Bij gewone kosten valt te denken aan bijv. de vergoedingen voor de leden.

Het inschakelen van externe deskundigen zal bijzondere kosten met zich meebrengen.

Deze kosten komen ten laste van de gemeentebegroting. Normaal gesproken is er in de begroting voorzien in de normale kosten van een commissie. Dat kan anders liggen als het om bijzondere kosten gaat.

Aangezien burgemeester en wethouders belast zijn met de uitvoering van de begroting, ligt het voor de hand dat bijzondere kosten niet gemaakt worden voordat dat college de gelegenheid heeft gehad zulks te toetsen aan een begrotingspost.

Om deze reden is in deze bepaling voor de kosten voor getuigen en/of deskundigen een machtiging vooraf geïntroduceerd.

Uiteraard mag het niet zo zijn dat burgemeester en wethouders middels een dergelijke toetsing het werk van de commissie frustreren en haar onafhankelijke positie daardoor aantasten.

In dit verband verdient ook artikel 3:7 Awb aandacht. Daarin wordt bepaald dat het bestuursorgaan waaraan advies wordt uitgebracht, aan de adviseur, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking stelt die nodig zijn voor een goede vervulling van diens taak.

Uit de hier gebezigde formulering volgt dat het ter beoordeling van het bestuursorgaan blijft welke gegevens dat zullen zijn. Uit de aard van het advies van de commissie vloeit evenwel voort dat dit alle op de zaak betrekking hebbende gegevens zullen zijn. De commissie zal immers geen afgewogen oordeel kunnen uitbrengen in geval gegevens worden achtergehouden.

ARTIKEL 10.

Voor wat betreft het bepaalde in het eerste lid zie de toelichting op artikel 11 van deze verordening.

De in het tweede lid genoemde artikelen van de wet geven aan in welke gevallen van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien. Voor wat betreft een ingediend bezwaarschrift is dat indien:

het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is;

het bezwaar kennelijk ongegrond is;

de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of

aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Het ligt voor de hand dat indien het verwerend orgaan aan het bezwaar van appellant volledig tegemoet denkt te kunnen komen het daarover met de voorzitter van de commissie contact opneemt. In dit verband zij ook gewezen op de artikelen 6:18 en 6:19 Awb. In artikel 6:18 gaat het over het tijdens het aanhangig zijn van bezwaar of beroep intrekken of wijzigen van het bestreden besluit.

In artikel 6:19 wordt bepaald dat indien een bestuursorgaan een dergelijk intrekkings- of wijzigingsbesluit heeft genomen het bezwaar of beroep geacht wordt mede gericht te zijn tegen het nieuwe besluit tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.

De bevoegdheid over de toepassing van 7:3 Awb te beslissen wordt middels de verordening toegekend aan de voorzitter van de commissie. Deze beslissing is dus niet aan het bestuursorgaan dat het bezwaar- of beroepschrift heeft ontvangen. Dat zou overigens ook niet mogelijk zijn gelet op artikel 7:13, vierde lid, waarin onder andere is bepaald dat de commissie, voorzover bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, beslist over de toepassing van artikel 7:3.

Het bepaalde in het derde lid spreekt voor zich. Daarnaast zal in het uiteindelijk uit te brengen advies hier nogmaals op moeten worden teruggekomen. Dat is noodzakelijk omdat ingevolge de artikelen 7:12 en 7:26 Awb bij de beslissing op een bezwaar- respectievelijk beroepschrift, indien van het horen is afgezien, aangegeven moet worden op welke grond dat is geschied.

ARTIKEL 11.

Ingevolge het eerste lid van deze bepaling wordt ook het verwerend orgaan uitgenodigd voor de zitting.

Het is van groot belang dat dit orgaan zich ook ter zitting laat vertegenwoordigen. Daarmee kan worden voorkomen dat er, vanwege de inbreng van de klager, een eenzijdig beeld ontstaat.

Voorts is het voor de commissie van groot belang van de bestuurlijke zijde te vernemen hoe een beslissing tot stand is gekomen. Anders kan het voor de commissie moeilijk worden om ter zake een goede afweging te maken.

Het verdient aanbeveling een termijn vast te stellen die ligt tussen de oproeping en de zitting zelf. In het algemeen moet gedacht worden aan een zodanige termijn, dat de klager en de overige belanghebbenden voldoende gelegenheid krijgen om zich behoorlijk op de zitting voor te bereiden.

In deze verordening is de termijn teruggebracht van drie naar twee weken, mede in verband met de termijn van tien weken waarbinnen, behoudens verdaging, op het bezwaar/beroep moet zijn beslist (zie de artikelen 7:10) en het bepaalde in de artikelen 7:4 Awb (zie hierna).

Voorts is een regeling opgenomen omtrent het desgevraagd wijzigen van het tijdstip van de zitting.

Uitstel hoeft overigens niet altijd te worden verleend. Betrokkene dient wel tijdig uitsluitsel over zijn verzoek om uitstel te krijgen.

Als stelregel zou gehanteerd kunnen worden dat een verzoek om uitstel zoveel mogelijk wordt gehonoreerd. Dat dient dan wel te worden beperkt tot een eenmalig uitstel, omdat anders de afwikkeling van het bezwaarschrift een te grote vertraging zou kunnen ondervinden.

De toelichting op dit artikel van deze verordening is ook de plaats om te wijzen op het bepaalde in de artikelen 7:4 en 7:8 (v.w.b. bezwaarschrift) van de Awb. Het verdient aanbeveling van de inhoud van deze artikelen bij de uitnodiging van de hoorzitting mededeling te doen.

Omdat de inhoud van deze artikelen voor zich spreekt is er mee volstaan de tekst ervan hier integraal op te nemen (zie ook de toelichting bij art. 7).

ARTIKEL 7:4

Tot tien dagen voor het horen kunnen belanghebbenden nadere stukken indienen.

Het bestuursorgaan/beroepsorgaan legt het bezwaarschrift/beroepschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende tenminste een week voor belanghebbenden ter inzage.

Bij de oproeping voor het horen worden belanghebbenden gewezen op het eerste lid en wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen.

Belanghebbenden kunnen van deze stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen.

Voorzover de belanghebbenden daarmee instemmen, kan toepassing van het tweede lid achterwege worden gelaten.

Het bestuursorgaan/beroepsorgaan kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, toepassing van het tweede lid voorts achterwege laten, voorzover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Van de toepassing van deze bepaling wordt mededeling gedaan.

Gewichtige redenen zijn in ieder geval niet aanwezig, voorzover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting bestaat een verzoek om informatie, vervat in deze stukken, in te willigen.

Indien een gewichtige reden is gelegen in de vrees voor schade aan de lichamelijke of geestelijke gezondheid van een belanghebbende, kan inzage van de desbetreffende stukken worden voorbehouden aan een gemachtigde die hetzij advocaat hetzij arts is.

Volgens de parlementaire geschiedenis zal voor het aannemen van geheimhoudingsredenen een sterkere grond aanwezig moeten zijn dan de in de WOB opgenomen weigeringsgronden (Zie ook Rb. Den Haag, 19 februari 1996, Awb katern 1996, 43).

In de bezwaarschriftenprocedure is aangaande inzage in en geheimhouding van stukken niet de WOB, maar artikel 7:4 Awb van toepassing (Rb. Alkmaar 20 oktober 1997, Belastingblad 1998,7).

ARTIKEL 7:8

Op verzoek van de belanghebbende kunnen door hem meegebrachte getuigen en deskundigen worden gehoord.

De kosten van getuigen en deskundigen zijn voor rekening van de belanghebbende die deze heeft meegebracht.

Het aanwezig zijn van partijen bij het horen van getuigen in de bezwaarschriftenprocedure is een beginsel van goede procesorde (JG 2000/122).

ARTIKEL 12.

Dit artikel spreekt voor zich. Er is geen wettelijk bezwaar tegen het horen in het kader van de bezwaarschriftenprocedure door de voorzitter en één lid van de commissie, terwijl advisering door de voltallige commissie heeft plaatsgevonden (ABRvS 2 maart 2000, GS 2000/7119,3).

ARTIKEL 13.

Dit artikel vormt het equivalent van artikel 2:4 Awb. In dit verordeningsartikel zijn echter de voorzitter en de leden van de commissie onderwerp van regeling terwijl in artikel 2:4 Awb de tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen zonder vooringenomenheid of eigen belang deelnemen aan het besluitvormingsproces.

Ook al is de voorzitter formeel onafhankelijk, dan staat daarmee niet automatisch vast dat ook op inhoudelijk vlak van niet-vooringenomenheid sprake is (Rb. Leeuwarden 8 februari 1996, JB 1996/100).

ARTIKEL 14.

Ingevolge artikel 7:5, tweede lid, Awb besluit het bestuursorgaan, voorzover niet bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, of het horen in het openbaar plaatsvindt. In artikel 7:13, vierde lid, Awb wordt deze bevoegdheid aan de daar bedoelde commissie toegekend.

In de onderhavige verordeningsbepaling is vastgelegd dat de zitting - het horen - in principe in het openbaar plaatsvindt. Uitzondering op deze regel blijft mogelijk bijvoorbeeld in geval dat bijzonder persoonlijke zaken van familiaire, medische of financiële aard danwel andere zaken met een vertrouwelijk karakter aan de orde komen.

De zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de commissie, die ingevolge artikel 16 van de verordening achter gesloten deuren plaats heeft.

ARTIKEL 15.

Artikel 7:7 Awb eist zeer kort en bondig dat van het horen een verslag wordt gemaakt. De wijze waarop en de inhoudelijke vereisten aan het verslag worden niet door de Awb geregeld. Dit staat er overigens niet aan in de weg dat in de verordening een vaste procedure wordt opgenomen.

Het bepaalde in het eerste lid hoeft niet zo ver te strekken dat van al het aanwezige publiek naam en hoedanigheid wordt opgenomen. Wel zal uit het verslag duidelijk moeten blijken wie namens welke partij aanwezig was en wat door hen naar voren is gebracht.

Gezien de betekenis van de hoorzitting in het kader van de besluitvorming in de bezwaarschriftfase, ligt het voor de hand (hoewel niet voorgeschreven in de Awb) dat het verslag van de zitting uiterlijk gelijktijdig met de beslissing op bezwaar aan belanghebbende wordt toegezonden. Ook is het mogelijk het verslag van de hoorzitting voor het nemen van de beslissing op bezwaar aan de belanghebbende te zenden. Hierdoor krijgen belanghebbenden de gelegenheid te reageren indien het verslag een onjuiste weergave bevat van de hoorzitting. Uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding zal dit vaak de voorkeur genieten (ABRvS 12 juni 1997, JB 1997/188).

ARTIKEL 16.

Een nader onderzoek kan feiten of omstandigheden aan het licht brengen die op het moment van de zitting nog niet bekend waren. Dit kan aanleiding zijn om belanghebbenden en het verwerend orgaan opnieuw te horen. De onderhavige bepaling voorziet in de mogelijkheid de commissie te verzoeken daartoe een nieuwe zitting te houden. In artikel 7:9 Awb wordt bepaald dat, indien het in het hier bedoelde geval feiten of omstandigheden betreft die voor de op bezwaar of beroep te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en dat zij opnieuw in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord (rechtsbeginsel van hoor en wederhoor). Is de nieuwe informatie niet van aanmerkelijk belang, dan kan er voor gekozen worden om de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren. Na de hoorzitting gehouden telefoongesprekken kunnen gezien worden als nader onderzoek (Nationale ombudsman 9 juli 2001, AB 2001/263). Een zorgvuldige procedure houdt ook in dat het bestuursorgaan zich niet rechtstreeks tot de adviescommissie kan wenden zonder dat de andere belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om hun standpunt dienaangaande kenbaar te maken (Rb. Rotterdam 10 november 1999, JB 1999/311).

ARTIKEL 17.

Zie ook de toelichting bij artikel 13. De hoorzitting is in principe openbaar, de hier bedoelde beraadslaging vindt achter gesloten deuren plaats.

Het tweede lid, onder b, is opgenomen voor die gevallen waarin het vergaderquorum wel aanwezig is doch door afwezigheid van één of meerdere van de leden of hun plaatsvervangers (of als gevolg van de toepassing van artikel 12) de commissie tijdens de besluitvorming uit een even aantal personen bestaat.

Het horen kan plaatsvinden door een niet-voltallige commissie (zie onder 12); de advisering dient plaats te vinden door een commissie die voldoet aan de eisen van artikel 7:13, eerste lid, onder a, Awb. Hoe het advies tot stand komt is niet voorgeschreven. Schriftelijke consultatie is mogelijk (CRvB 21 oktober 1999, AB 2000/42 en Rb. Haarlem 5 januari 2001, ongepubliceerd, zaaknr. Awb 00/8620 en 00/8621).

Advisering door de voorzitter en een lid van de hoorcommissie is in strijd met artikel 7:13, eerste lid, onder a, Awb (ABRvS 19 oktober 1998, JB 1998/257). Uit het derde lid van dit artikel (mogelijkheid voor de commissie om het horen op te dragen aan de voorzitter of een lid dat geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan) volgt niet dat de gehéle advisering kan worden opgedragen aan de voorzitter en één lid.

ARTIKEL 18.

Volgens artikel 7:13, zesde lid, Awb maakt in de bezwaarschriftenprocedure het verslag van de hoorzitting deel uit van het advies van de commissie en wordt het schriftelijk uitgebracht. De regeling inzake het administratief beroep in afdeling 7.3 Awb kent een dergelijk voorschrift niet. Ook hier verdient het evenwel aanbeveling dat het advies schriftelijk wordt uitgebracht en dat het verslag daarvan deel uitmaakt. Om die reden is het eerste lid van deze verordeningsbepaling als zodanig geformuleerd.

De beslistermijn bedraagt ingevolge artikel 7:10 van de Awb tien weken behoudens in het geval van opschorting of met gebruikmaking van de mogelijkheid van verdaging. De onderhavige bepaling verlangt van de voorzitter van de commissie dat, ingeval hij voorziet dat de termijn als hiervoor bedoeld niet wordt gehaald, hij tijdig het bestuursorgaan verzoekt de beslissing op het bezwaar te verdagen.

Het besluit tot verdaging is een beschikking. Ingevolge artikel 7:14 Awb zijn de artikelen 3:41 tot en met 3:45 van die wet, regelende de wijze van bekendmaking en mededeling van besluiten, in casu niet van toepassing.

Artikel 3:40 Awb is wel van toepassing. Dit artikel bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. Het ligt in verband hiermee voor de hand ook belanghebbenden het verdagingsbesluit toe te zenden.

ARTIKEL 19.

In de artikelen 139 tot en met 144 Gemeentewet is de bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden geregeld.

De bepalingen over bekendmaking en mededeling van besluiten zoals opgenomen in afdeling 3.6 Awb zijn op algemeen verbindende voorschriften niet van toepassing (zie artikel 3:1 Awb, dat aangeeft dat op besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschriften, zijn van dat hoofdstuk slechts de afdelingen 2 tot en met 4a van toepassing en wel voor zover de aard van de besluiten zich daartegen niet verzet).

Ingevolge artikel 143 Gemeentewet treden bekendgemaakte besluiten in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen. Inwerkingtreding is bepaald op 20 september 2002.

ARTIKEL 20.

Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening algemene commissie bezwaarschriften".