Organisatie | Capelle aan den IJssel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen |
Citeertitel | Beleidsregel intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Geen.
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-01-2013 | nieuwe regeling | 18-12-2012 IJssel- en Lekstreek van 09-01-2013 | Verseonnr. 477984 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;
gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2.33, lid 2 onder a van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
Beleidsregel intrekken omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
Artikel 2 Intrekking bij uitblijven aanvang bouw
Als zich urgente en zwaarwegende planologische belangen voordoen, dan maakt het college na 26 weken na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning actief gebruik van de bevoegdheid tot het intrekken van de omgevingsvergunning. Doen zich geen urgente en zwaarwegende planologische belangen voor, dan maakt het college na 52 weken na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning actief gebruik van deze bevoegdheid.
Onder ‘urgente en zwaarwegende planologische belangen’ wordt een situatie verstaan waarbij voor het gebied waarbinnen het vergunde object is gesitueerd een bestemmingsplan in voorbereiding is en het vergunde object het toekomstig planologisch kader frustreert. Hierbij moet ten minste sprake zijn van een ontwerpbestemmingsplan dat op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage is gelegd en is gepubliceerd.
Artikel 4 Gunnen ruimere termijn voor start bouwwerkzaamheden
In ieder geval in de volgende situaties is sprake van een concreet geval waarvoor een ruimere termijn kan worden gegund zoals bedoeld in artikel 3, onder 3 van deze beleidsregels:
de vergunninghouder kan met documenten, zoals betaalnota’s van geplaatste advertenties, een rapportage van een makelaar met aantallen geïnteresseerden, stukken waaruit blijkt dat de financiering rond kan worden gekregen en/of vergunningen voor bouwborden aantonen dat er substantiële inspanningen zijn verricht ter bevordering van de start van de bouw in relatie tot het minimale verkooppercentage in een anterieure overeenkomst;
Artikel 5 Intrekken na toekenning ruimere termijn
Indien na het verstrijken van de in artikel 2, onder 4 en artikel 3, onder 3 van deze beleidsregel gestelde ruimere termijn geen begin is gemaakt met het bouwen trekt het college de verleende omgevingsvergunning in.
Artikel 7 Uitsluiting overige intrekkinggronden
Deze beleidsregel laten de besluitvorming over de overige in artikel 2.33 van de Wabo opgenomen intrekkinggronden onverlet.
Artikel 8 Onlosmakelijke activiteiten
Als sprake is van een verleende omgevingsvergunning voor meerdere activiteiten die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, en waarvoor voor één of meerdere activiteiten geldt dat niet binnen de gestelde termijn met de uitvoering van de werkzaamheden is begonnen, dan geldt de intrekkingprocedure van de artikelen 2 tot en met 4 voor die onlosmakelijk met elkaar verbonden activiteiten.
Het college handelt volgens deze beleidsregel tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
In artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is voor het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid vastgelegd om een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk in te trekken. Dit kan voor de activiteit bouwen onder meer wanneer er gedurende 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Op de andere in artikel 2.33 Wabo genoemde situaties is deze beleidsregel niet van toepassing.
Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid voor de burger verdient het aanbeveling beleidsmatig met deze bevoegdheid om te gaan en met betrekking tot deze bevoegdheid een beleidsregel op te stellen.
Na 26 weken ontvangt de vergunninghouder een kennisgeving over ons intrekkingbeleid. Na 52 weken wordt de intrekkingprocedure gestart, en krijgt vergunninghouder de gelegenheid zienswijzen in te dienen op het voornemen tot intrekking. Het vaststellen van beleidsregels zorgt ervoor dat er beter gehandeld wordt in overeenstemming met de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur voor wat betreft rechtsgelijkheid, rechtszekerheid, evenwichtigheid en evenredigheid. Betrokken partijen en belanghebbenden weten wanneer een niet uitgevoerde omgevingsvergunning door het college wordt ingetrokken. Beleidsregels kunnen zo bijdragen aan een goede ruimtelijke ordening, met name bij veranderde planologische inzichten.
Technische eisen ten aanzien van ondermeer brandveiligheid, constructieve veiligheid en energiezuinigheid worden regelmatig aangescherpt. Door uitvoering te geven aan dit beleid voorkomen wij dat aan ‘verouderde’ bouwplannen, die mogelijk niet meer voldoen aan de op dat moment geldende voorschriften in het Bouwbesluit, uitvoering wordt gegeven.
In beginsel heeft een verleende omgevingsvergunning een onbeperkte geldigheidsduur. Hierdoor kunnen “slapende vergunningen” ontstaan. Dit zijn vergunningen die tot in het oneindige kunnen blijven voortbestaan, zonder dat de vergunde rechten gebruikt worden. Dit is ongewenst, met name vanwege de volgende planologische, stedenbouwkundige en administratieve belangen:
Met het oog op deze belangen is het wenselijk om de slapende vergunningen op enig moment in te trekken. Dat moment doet zich voor wanneer de start van de bouw- of sloopwerkzaamheden onredelijk lang (jarenlang) op zich laat wachten of wanneer de eenmaal begonnen bouwwerkzaamheden jarenlang
stil liggen. De gemeente heeft dan op grond van artikel 2.33 Wabo de bevoegdheid om de vergunning in
Van belang is om duidelijkheid te scheppen wanneer er sprake is van het starten van werkzaamheden.
In zijn algemeenheid is uit de jurisprudentie op te maken dat er een feitelijk begin dient te zijn gemaakt
van de werkzaamheden. Bij bouwen is bijvoorbeeld het storten van funderingen (zijnde een constructieve handeling) als het starten van bouwwerkzaamheden aan te merken. Voorbereidende handelingen (zoals het plaatsen van een bouwbord, het uitzetten van de bouw en het verrichten van graafwerkzaamheden) vallen niet onder het starten van bouwen.
Onderhavige beleidsregel gaat over de invulling van de bij wet gegeven bevoegdheid tot intrekking van een vergunning.
Met de beleidsregels wordt ook rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gecreëerd voor betrokken partijen
en belanghebbenden, omdat iedereen weet wanneer een niet uitgevoerde omgevingsvergunning voor
de activiteit bouwen door het college wordt ingetrokken. Tevens kunnen ze bijdragen aan een goede ruimtelijke ordening, met name bij veranderde planologische inzichten.
Als de vergunninghouder niet binnen een jaar met de werkzaamheden is begonnen en niet aannemelijk kan maken dat binnen afzienbare tijd alsnog met de bouw begonnen wordt, is een voldoende redelijk belang aanwezig om de vergunning in te trekken (gelet op de al genoemde planologische, stedenbouwkundige en administratieve belangen). Bij het intrekken van een vergunning zal wel altijd een afweging gemaakt worden tussen de belangen van de vergunninghouder en het algemeen belang bij intrekking daarvan. Dit betekent dat de vergunninghouder bijzondere omstandigheden moet aanvoeren
die het belang van het in stand houden van de vergunning aantonen. Onder bijzondere omstandigheden, wanneer (direct) overgaan tot intrekking niet redelijk is, kan gemotiveerd worden afgeweken. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij projecten met een groot maatschappelijk belang, die om wat voor reden dan ook zijn uitgesteld. Een besluit tot intrekking zou deze (gewenste) ontwikkeling onnodig frustreren.
Aan de vergunninghouder zal dan een redelijke termijn gesteld worden waarbinnen alsnog van de omgevingsvergunning gebruik gemaakt moet worden.
Vanaf het moment dat de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend, worden de (voorlopige) gegevens van een nieuw of gewijzigd pand en/of verblijfsobject vastgelegd in de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG). Het betreft gegevens als de nummeraanduiding (huisnummer), het bouwjaar, het gebruiksdoel, de gebruiksoppervlakte en de geometrie.
Om te waarborgen dat de meest actuele gegevens in de BAG worden vastgelegd heeft het de voorkeur eerder opgenomen voorlopige gegevens uit de BAG te verwijderen op het moment dat duidelijk wordt dat een verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet wordt geëffectueerd. De actualiteit wordt gewaarborgd door het vaststellen van en actief uitvoering geven aan het intrekkingbeleid.
In de Legesverordening is bepaald dat aanspraak bestaat op teruggaaf van een deel van de leges, mits een verzoek om teruggaaf wordt ingediend binnen 12 maanden na verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen, en van de vergunning geen gebruik is gemaakt.
De vergunninghouder ontvangt 26 weken na het onherroepelijke worden van de omgevingsvergunning een kennisgeving van het intrekkingbeleid. De vergunninghouder kan dan overwegen om de omgevingsvergunning in te trekken en een verzoek doen om teruggaaf van een deel van de legeskosten.
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen.
Dit artikel bepaalt dat, indien er geen ‘urgente en zwaarwegende planologische belangen’ zijn, een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen waarvan geen gebruik is gemaakt na 52 weken na
het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning, wordt ingetrokken. De termijn van
52 weken is tot stand gekomen, rekeninghoudend met diverse aspecten die invloed kunnen hebben op
het bouwproces. Hierbij kan worden gedacht aan:
Dit artikel bepaalt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waarbij het bouwen gedurende 26 weken aaneengesloten heeft stilgelegen, wordt ingetrokken. De termijn start op het moment van de constatering dat het bouwen stilligt. De termijn die hier wordt gehanteerd is aanzienlijk korter dan bij het uitblijven van de aanvang van de bouw. Reden hiervoor is dat wanneer wordt geconstateerd dat de bouw stilligt er al een aanzienlijke periode is verstreken vanaf het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning. Daarnaast zijn niet voltooide gebouwen bouwkundig en ruimtelijk ongewenst.
Het komt de bouw en het bouwwerk niet ten goede wanneer de constructie en bouwelementen langdurig
in ‘weer en wind’ liggen. Ten aanzien van het straatbeeld is een gebouw in aanbouw niet wenselijk. In een nieuwbouwwijk kan dit ongewenste gevolgen hebben gezien de fasering en inrichting van het openbaar terrein zoals de straatinrichting.
Sub 3 van dit artikel biedt de mogelijkheid om in concrete gevallen een ruimere termijn te bieden met een maximum van 52 weken, vanaf het moment dat geconstateerd is dat de bouwwerkzaamheden stilliggen.
In dit artikel worden situaties omschreven, waarbij sprake kan zijn van een concreet geval, op grond waarvan een ruimere termijn als bedoeld in artikelen 2 en 3 gehanteerd kan worden. Deze opsomming van situaties is niet uitputtend.
Hierin is opgenomen dat als na de ruimere termijn niet gestart is, of opnieuw gestart is met het bouwen de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen alsnog wordt ingetrokken.
In dit artikel staat de procedure die wordt doorlopen voor het intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. De procedure maakt onderscheid naar omgevingsvergunningen die tot stand zijn gekomen met de reguliere en die met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen naar voren te brengen. Deze worden vervolgens meegenomen in de overwegingen die leiden tot het besluit over intrekking van de omgevingsvergunning. Als een omgevingsvergunning is ingetrokken wordt dit op de reguliere wijze gepubliceerd.
Met dit artikel wordt aangegeven dat deze beleidsregels de overige in artikel 3.22 Wabo aangegeven situaties waarin een omgevingsvergunning ingetrokken kan worden onbelemmerd laten.
In het geval dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend, en bij die vergunning is sprake van andere activiteiten die onlosmakelijk met het bouwen zijn verbonden, dan zijn deze beleidsregel ook op die andere activiteiten van toepassing.
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om, indien het intrekkingbesluit onevenredige gevolgen heeft ten opzichte van het doel dat wordt nagestreefd, af te zien van het intrekken van de omgevingsvergunning.
Dit artikel geeft de citeertitel van deze beleidsregel weer.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze beleidsregel.