Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Leeuwarden

Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Leeuwarden
Officiële naam regelingBeleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden
CiteertitelBeleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Per 01-01-2010 is een systematiek HH van kracht, waarbij de omvang van de hulp wordt bepaald in uren. Deze systematiek  is overzichtelijker, terwijl de cliënt toch de hulp ontvangt die in zijn/haar individuele situatie noodzakelijk wordt geacht. Om het beleid en de uitvoering met elkaar in overeenstemming te brengen worden bovenstaande wijzigingen in de verordening en de beleidsregels voorgesteld.   

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

-

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201214-02-2013nieuwe regeling

15-11-2011

Huis aan Huis; 28 december 2011

363901
01-01-201101-01-2012nieuwe regeling

01-03-2011

Huis aan Huis; 13 april 2011

4722/11-1.842
01-01-200701-01-2011nieuwe regeling

21-11-2006

Huis aan Huis; 29 november 2006

-

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden

Inleiding

De nieuwe beleidsregels vormen een trendbreuk met de oude regels (ooit verstrekkingenboek geheten), zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen. Let wel, in niet alle gevallen zal een gesprek plaatsvinden. Hiervoor zijn binnen de verordening en beleidsregels criteria opgesteld.

 

In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008 ([1] Zie LJN BG6612)  heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende op het gemeentelijk onderzoek. De latere jurisprudentie laat voortdurend zien dat er door gemeenten te weinig onderzoek wordt gedaan, zodat zij geen of onvoldoende kennis hebben van de persoonskenmerken en behoeften en daar dan ook niet of te weinig rekening mee houden.

 

Compensatieplicht

In artikel 4 Wmo is de zogeheten compensatieplicht opgenomen. Deze houdt in dat gemeenten de plicht hebben om burgers uit de Wmo-doelgroep voor compensatie zo nodig voorzieningen te bieden die hen in staat stellen:

  • -

    een huishouden te voeren;

  • -

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • -

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • -

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Gemeenten zijn vrij om te bepalen hoe zij compenseren via ondersteuningsvoorzieningen en of zij daarbij de nadruk leggen op algemene of op individuele voorzieningen. Voor deze individuele voorzieningen gelden de voorwaarden uit de gemeentelijke verordening.

Het gaat in de compensatieplicht dus niet zozeer om het beoordelen van aanspraken op bepaalde concrete voorzieningen, als wel om het bereiken van een resultaat dat - op één of meer terreinen van het compensatiebeginsel - als compensatie kan gelden voor beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Soms kan het daarbij zo zijn dat burgers alleen op weg worden geholpen naar andere voorzieningen, om op die manier hun probleem te compenseren. Een voorbeeld kan zijn verwijzing naar deelname aan seniorenprojecten of vrijwilligerswerk, waardoor iemand weer maatschappelijk kan participeren.

In andere gevallen zal bijvoorbeeld een besluit worden genomen over het verstrekken van een compenserende individuele voorziening, bijvoorbeeld een scootermobiel of hulp bij het huishouden. In elk geval moet er maatwerk geleverd worden om het resultaat te kunnen bereiken.

Bij het bepalen van de voorzieningen moeten gemeenten rekening houden met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende, en met diens mogelijkheden om de voorziening zelf te organiseren en te bekostigen. Deze op de individuele situatie gerichte verplichting vereist maatwerk.

 

Maatwerk versus rechtsgelijkheid

Deze beleidsregels beogen aan inwoners van de gemeente inzichtelijk te maken wat ze van de gemeente kunnen verwachten als ze een beroep doen op de compensatieplicht.

Verder moeten ze een handleiding zijn voor belanghebbenden bij de uitvoering om in het spanningsveld tussen maatwerk en gelijke rechten de juiste afwegingen te maken om adequate voorzieningen te verlenen zonder dat willekeur ontstaat.

De gemeente moet enerzijds voor gelijke gevallen gelijk beleid voeren, anderzijds moeten voorzieningen zoveel mogelijk aansluiten bij de situatie van de individuele belanghebbende, dus maatwerk bieden.

Deze beleidsregels moeten dus inzicht bieden in de gedragslijnen en criteria die worden gevolgd bij het vaststellen van feiten en de afweging van belangen bij de toekenning van voorzieningen.

Binnen de gestelde uitgangspunten behoort het gemeentebestuur te streven naar een zodanige invulling van de compensatieplicht, dat de belanghebbende door het toekennen van een of meer voorzieningen zoveel mogelijk deel kan nemen aan het maatschappelijke leven op een vergelijkbare wijze als mensen zonder beperkingen. De Wmo is immers gericht op het bevorderen van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van mensen. Het verstrekken van voorzieningen is daartoe (slechts) een middel. En hoezeer, uit oogpunt van rechtszekerheid, tevoren vast behoort te staan welke voorzieningen een gemeentebestuur (onder welke omstandigheden) zal kunnen verstrekken: het is primair de belanghebbende die het beste kan aangeven, op welke wijze zijn belemmeringen optimaal kunnen worden opgeheven of verminderd. De indicatieadvisering zal daar ook op gericht moeten zijn, uitmondend in een advies over de te verstrekken voorziening of voorzieningen. Een van de oogmerken van decentralisatie is immers het kunnen bieden van 'maatwerk'. Ook deze beleidsregels zullen alleen al daarom moeten passen binnen de doelstellingen van de wet.

Samenhang en integraliteit

De burger centraal, dat is één van de motto’s van de Wmo, dus ook bij de beoordeling van aanvragen om voorzieningen. Niet het aanbod van voorzieningen uit een of andere verstrekkingenlijst is bepalend, maar het te bereiken resultaat om de beperking die de belanghebbende ondervindt zo goed mogelijk te compenseren.

Dat houdt in dat er op een samenhangende, integrale wijze moet worden gekeken naar het probleem dat de burger ondervindt.

In de verordening en in deze beleidsregels zijn de te verlenen voorzieningen in vijf resultaten onderverdeeld. Deze onderverdeling kan toch betekenen dat er samenhang kan bestaan tussen de vijf resultaten. Immers, ten gevolge van een bepaalde beperking kunnen er in verschillende resultaatgebieden participatieproblemen bestaan. Met het oog op compensatie dient dan ook de problematiek van de belanghebbende in samenhang worden bekeken bij het vinden van het oplossingen. Tezamen vormen deze vijf resultaten tezamen de compensatieverplichting binnen de Wmo.

Motiveringsplicht

De Wmo verplicht gemeenten ook om in beschikkingen op aanvraag om individuele voorzieningen te motiveren op welke wijze wordt bijgedragen aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Ook hiervoor zijn goede beleidsregels van belang. In de motivering van besluiten kan worden verwezen naar vastgelegd beleid, bovendien wordt het beleid hiermee ook goed toetsbaar gemaakt.

Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Er is nog geen jurisprudentie beschikbaar die uitsluitsel geeft omtrent het verstrekken van voorzieningen aan mantelzorgers. Er wordt door de gemeente Leeuwarden uitgegaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt. Mantelzorger kunnen wel een aanmelding indienen voor een gesprek (zie Verordening artikel 4).

Voorzieningenniveau

Deze beleidsregels zijn een uitwerking van het kader dat de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden geeft met betrekking tot de compensatieplicht. Goede beleidsregels, uitgevoerd door professionals zullen echter ook in die uitzonderingsgevallen in het kader van de hardheidsclausule, met inachtneming van de bedoeling van het compensatiebeginsel, tot goede oplossingen moeten kunnen leiden.

 

Leeswijzer

Deze beleidsregels zijn als volgt opgebouwd:

In het eerste hoofdstuk benoemd op hoe te komen tot de te bereiken resultaten, middels ‘het gesprek’ met als mogelijk vervolg een aanvraag voor een individuele voorziening.

 

In het tweede hoofdstuk worden enkele algemene uitgangspunten en het afwegingskader behandeld.

In de hoofdstukken 3 tot en met 7 wordt het verstrekkingenbeleid ten aanzien van de op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten beschreven, te weten:

  • 1.

    Het kunnen voeren van een huishouden

  • 2.

    Het normaal gebruik kunnen maken van een woning

  • 3.

    Het zich kunnen verplaatsen in en rond de woning

  • 4.

    Het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel

  • 5.

    De mogelijkheid om contact te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

In deze hoofdstukken volgt na de inleiding, het afwegingskader en worden de uitzonderingen beschreven. Bijzonderheden wat betreft het verstrekken van de voorziening worden hier tevens benoemd.

 

In hoofdstuk 8 wordt een algemeen kader beschreven over de wijze van het verstrekken van individuele voorzieningen: in natura, persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming.

 

Hoofdstuk 9 beschrijft procedurele bepalingen te weten, inlichtingenplicht, advisering, intrekking, terugvordering en de bezwaar procedure.

 

Afgesloten wordt met de ‘Slotparagraaf’ waarin de vaststelling en inwerkingtreding en citeertitel worden beschreven.

Hoofdstuk 1 Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

 

1.1  Het gesprek

Artikel 4 van de Verordening bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt middels een aanmelding. Als deze aanmelding is gedaan dient binnen 5 werkdagen een afspraak voor het gesprek gemaakt te worden. Dit is van belang, omdat de belanghebbende direct het gevoel dient te hebben serieus genomen te worden. Een vlotte afspraak duidt daar (onder andere) op.

Het doel van het gesprek is derhalve het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte met het oog op één of meer te bereiken resultaten en de oplossingen die daarbij passen. In dit gesprek worden eigen mogelijkheden, inzet van het sociaalnetwerk maar ook voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen geïnventariseerd welke passend zijn om de resultaten te behalen en hierin te compenseren. Pas hierna wordt gekeken naar oplossingen in de vorm van collectieve of individuele voorzieningen. Het kan hierdoor ook fungeren als voorbereiding op een mogelijke formele aanvraag. Het gaat er dus niet om waar de burger recht op heeft, maar voorzien in de beste compenserende oplossing.

Om een gesprek kan verzocht worden door een burger met beperkingen als ook door een mantelzorger. Indien de aanmelding gedaan is door een mantelzorger, zal het gesprek met de mantelzorger en zo mogelijk ook met degene die door de mantelzorger verzorgd wordt, gevoerd worden. Ook een vrijwilliger kan belanghebbende ondersteunen bij het gesprek.

Een gespreksvoerder dient middels methodische gespreksvoering een probleemanalyse te kunnen maken waarbij interpersoonlijke sensitiviteit (empatisch vermogen) een belangrijke rol speelt om in het gesprek met belanghebbende op voet van vertrouwen te kunnen communiceren. Voorgaande in combinatie met kennis van de verordening, de sociale kaart en creativiteit in het vinden van domeinoverstijgende oplossingen..

Het is niet noodzakelijk dat elke aanvraag voorafgegaan wordt door een gesprek. Indien een voorziening welke zonder indicatie kan worden verstrekt of er sprake is van zelfindicatie, indicatie middels mandaat of integrale indicatie, kan dit toereikend zijn om de beoogde resultaten te behalen en een oplossing te bieden voor de ondersteuningsvraag van betrokkene. De inventarisatie kan tevens via de eigenkrachtwijzer of sociaalwerker worden verricht.

 

Inhoud gesprek

Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie- een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en omvat:

  • -

    De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

  • -

    De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

  • -

    De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

  • -

    De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

  • -

    Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

  • -

    De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

 

Waar wordt gesprek gevoerd

Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van belanghebbende, een professional kan zich makkelijker aanpassen aan wisselende plaatsen dan een niet-professional, het kan relevant zijn  de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen, enz. Ook is het mogelijk het ten kantore van degene die als professional aan het gesprek deelneemt te houden. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door allerlei omstandigheden (kleine kinderen?) een gesprek niet mogelijk of uiterst ingewikkeld is.

Verder is het mogelijk dat de belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwens persoon of een naast familielid.

Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van een lijst van te bespreken punten die tegelijk met de bevestiging van de afspraak voor het gesprek aan belanghebbende wordt toegezonden. Een dergelijke lijst maakt het voor belanghebbende, indien hij dit wil, mogelijk zich voor te bereiden op het gesprek. Daardoor komen belanghebbende en de professional meer in een gelijke positie te verkeren dan zonder informatie vooraf. De lijst mag niet leiden tot een starre benadering van het gesprek door de lijst strikt te volgen. De lijst is bedoeld als ondersteuning.

 

1.2  Het verslag

In artikel 6 staat dat het gesprek met een verslag kan worden afgesloten. In dit verslag wordt een samenvatting gemaakt waarbij van elk onderdeel de belangrijkste punten kort worden samengevat en mogelijke oplossingen worden benoemd. Belanghebbende zal deze aantekeningen ten allen tijde desgevraagd kunnen ontvangen. Met deze punten kan door de professional uiteindelijk een uitgebreid gespreksverslag worden gemaakt. Het verslag wordt binnen vier weken na het gesprek aan belanghebbende beschikbaar gesteld. Indien dit gestelde termijn niet haalbaar is, wordt betrokkene geïnformeerd over de reden van vertraging.

Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden dat het een geheel objectieve weergave van de situatie van belanghebbende weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten, vanuit belanghebbende, bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een objectieve onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag plaats moeten hebben.

 

1.3  Aanvraag voor een individuele voorziening

Na het gesprek bestaat de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen voor een individuele voorziening. Indien een gesprek heeft plaatsgevonden in het kader van mantelzorgondersteuning waarbij een oplossing gevonden kan worden in een aanvraag voor een individuele voorziening, dient de aanvraag ingediend te worden op naam van degene aan wie de mantelzorger zorg biedt.

Het verslag kan, zoals in artikel 6 lid 2, toegevoegd worden bij de aanvraag als startpunt voor het verdere onderzoek.

In de verordening artikel 2, lid 2 wordt het volgende genoemd:

‘Voor zover een compenserende maatregel in het kader van een te bereiken resultaat meerdere resultaten dient, wordt deze geacht ook gegeven te zijn als compenserende maatregel binnen de overige resultaten.’

Concreet: indien belanghebbende een beperking heeft in de mobiliteit waardoor het bezoek van bijvoorbeeld de dagrecreatie voor ouderen niet mogelijk is, bestaat er een behoefte voor zowel het resultaat zich kunnen verplaatsen in en rond de woning, het zich lokaal kunnen verplaatsen en de mogelijkheid om contact te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve maatschappelijke of religieuze activiteiten. Door het verstrekken van een bijvoorbeeld een scootmobiel vindt compensatie plaats voor alle drie de resultaten.

Het is dus niet noodzakelijk dat per resultaat een individuele voorziening wordt verstrekt.

 

Hoofdstuk 2 Algemene uitgangspunten en afwegingskader (algemene regels H 5 Verordening)

 

2.1 De compensatieplicht

Het kernbegrip in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is de compensatieplicht. Op grond van deze compensatieplicht, vastgelegd in artikel 4 van de Wmo, moet de gemeente voorzieningen treffen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning ten behoeve van personen die beperkingen ondervinden in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De voorzieningen moeten die personen in staat stellen:

  • -

    een huishouden te voeren;

  • -

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • -

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • -

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

 

Artikel 5 van de Wmo geeft aan gemeenten de opdracht in een verordening aard en vorm van de te verlenen voorzieningen vast te leggen en de voorwaarden waaronder deze voorzieningen worden verleend. (prestatieveld 6 van de wet). De Wmo geeft de gemeenten een grote beleidsvrijheid bij de invulling van dit prestatieveld. De wet vormt het kader waarbinnen de gemeente het eigen beleid moet vormgeven. Het gemeentelijke beleidskader wordt gevormd door de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden. Hierin zijn door de raad de hoofdlijnen van het beleid bepaald.

Ter invulling en uitvoering van die hoofdlijnen moeten burgemeester en wethouders nadere regels stellen.

Ten slotte moet nog wel het volgende worden opgemerkt: van een belanghebbende mag tot op zekere hoogte worden verlangd dat hij zijn maatschappelijke participatie aanpast aan zijn beperkingen.

2.2  Tien beginselen Welzijn Nieuwe Stijl in Leeuwarden

Het Welzijn Nieuwe Stijl beleid en de Wmo zijn zeer nauw met elkaar verbonden. De uitgangspunten van Welzijn Nieuwe stijl zijn dan ook één op één van toepassing op het Wmo-beleid.

1.         Eigen regie en eigen verantwoordelijkheid staan voorop

2.         Bij gevaar of (ernstige) bedreiging van ontwikkeling snel ingrijpen

3.         Preventie en faciliteren gaan vóór hulpverlenen

4.         Overheidsvoorzieningen waar mogelijk collectief aanbieden

5.         Vertrouwen waar mogelijk, procedures waar noodzakelijk

6.         Sluitende financieringssystemen

7.         Indien gewenst: ondersteuning bij keuzes

8.         Afstemming van hulp op de vraag: van eenvoudig naar complex

9.         Een huishouden, een plan, een hulpverlener

10.       Alle leefgebieden

Vanuit de Welzijn Nieuwe Stijl gedachte, maar ook de Wmo gedachte gaan wij er van uit dat mensen zelf heel goed oplossingen kunnen vinden voor de problemen waar zij tegen aan lopen (eigen kracht). Zij kunnen hiervoor in de toekomst digitale ondersteuning krijgen. Als mensen toch ondersteuning nodig hebben zal met het sociaal wijkteam en/of sociaal werker in een vroeg stadium de eigen mogelijkheden / oplossingen in beeld worden gebracht. Er wordt afhankelijk van de vraag in ieder geval aandacht geschonken aan de volgende onderdelen zodat er goed uitvoering wordt gegeven aan het compensatiebeginsel van de gemeente.

 

2.3  Algemene beoordelingscriteria aanvraag individuele voorzieningen

Bij het aanvragen van een individuele voorzieningen worden onderstaande beoordelingscriteria gehanteerd.

 

Medische noodzaak

Grondslag om voor een Wmo-voorziening of dienstverlening in aanmerking te komen is een somatische (lichamelijke, medisch aantoonbare) of psychogeriatrische (geestelijke, door ouderdom veroorzaakte) aandoening of stoornis, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een psychiatrische stoornis of een ernstig psychosociaal probleem dat leidt tot een participatieprobleem op één van de vijf resultaten en valt onder compensatieplicht zoals beschreven in de wet artikel 4.

Wat onder deze zogenaamde grondslagen valt, is goed beschreven in de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF). Verdere omschrijving van de ICF staat in hoofdstuk 7.

Ten aanzien van de beperking moet een stabiele toestand bereikt zijn (langdurig noodzakelijk). Dit is het geval als er geen verbetering te verwachten is door behandeling of revalidatie. Is verbetering nog wel te verwachten, dan is eventueel een kortdurende indicatie voor hulp bij het huishouden mogelijk. De duur van de indicatie moet dan afgestemd zijn op de duur van de behandeling of revalidatie en afgestemd zijn met de behandelaar, zowel voor wat betreft de duur van de indicatie als voor wat betreft de noodzaak.

Dit uitgangspunt wordt gehanteerd om te voorkomen dat huishoudelijke hulp (of eventuele andere voorzieningen en zorg) een anti revaliderende werking hebben en de belanghebbende sterker afhankelijk maken of houden van zorg, dan noodzakelijk.

 

Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Deze eigen verantwoordelijkheid komt ook tijdens het gesprek aan de orde.

 

Eigen mogelijkheden en sociaal netwerk

Voordat een individuele voorziening wordt verstrekt, dient onderzocht te worden in hoeverre belanghebbende eigen mogelijkheden heeft om de beperkingen te compenseren. Te denken valt aan financiële middelen maar ook de inzet van het eigen sociaal netwerk. Dit in het kader van de eerder genoemde eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid.

Voorbeeld ten aanzien van inzet van eigen financiële middelen een voorziening zelf te bekostigen, de aanschaf van een scootmobiel of inhuren van een particuliere huishoudelijke hulp. Normeringen worden benoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden. Sociaal netwerk kan zijn dat in de vorm van mantelzorg een (gedeelte) van de huishoudelijke taken worden overgenomen of ondersteuning wordt geboden bij het vervoer in het kader van aangaan van sociale contacten.

 

Algemeen gebruikelijk

De verordening bepaalt dat geen voorziening wordt toegekend, als de voorziening voor een persoon als de belanghebbende algemeen gebruikelijk is. Het begrip algemeen gebruikelijk heeft een aantal aspecten. Wat in zijn algemeenheid onder algemeen gebruikelijk wordt verstaan zal regelmatig moeten worden afgemeten aan algemeen geldende maatschappelijke normen. Er is dus geen limitatieve lijst van algemeen gebruikelijke zaken.

Een algemeen in de handel te verkrijgen gebruiksartikel kan in beginsel als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt. In andere situaties kunnen de meerkosten van een voorziening ten opzichte van het algemeen gebruikelijke equivalent worden vergoed.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” is in de loop der jaren geconcretiseerd in Wmo jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is wanneer voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • -       Het aan te schaffen object kan voor een niet-ondersteuning behoevende in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;

  • -       Het is niet speciaal voor de ondersteuning behoevende;

  • -       Het is gewoon te koop;

  • -       Het is niet duurder is dan soortgelijke producten.

 

Concrete voorbeelden van zaken die als algemeen gebruikelijk zijn aan te merken zijn:

Woonvoorzieningen:

  • -       Antisliptegels en/of antislipcoating

  • -       Automatische deuropeners voor garages

  • -       Bad (verwijderen en/of plaatsen)

  • -       Bed (ook waterbed)

  • -       Badplank

  • -       Centrale verwarming

  • -       Dakkapellen

  • -       Douche (ruimte/bak verwijderen en/of plaatsen)

  • -       Douchekop en glijstang, douchescherm

  • -       Drempels aanpassen/ verwijderen

  • -       Eenvoudige handgrepen/standaard muurbeugels niet specifiek bedoeld voor gehandicapten

  • -       Eengreeps-mengkranen

  • -       Extra bel (aanschaf en plaatsen)

  • -       Herstel/onderhoud van algemeen gebruikelijk woonvoorzieningen

  • -       Hogere huurkosten (b.v. door aanschaf centrale verwarming)

  • -       Kookplaten

  • -       Kantelbare spiegels

  • -       Korfladen in de keuken

  • -       Kosten van aanschaf, installatie en gebruik van telefoon- en internetdiensten

  • -       Ligbad

  • -       Luchtbevochtigers en ontvochtigers

  • -       Losse airco-units

  • -       Losse verwarming units

  • -       Losse antislipvoorzieningen (zoals badmat en antislipstickers)

  • -       Screens en zonneschermen (incl. elektrische bediening hiervan)

  • -       Sta-op stoel

  • -       Stangen en elektrische bediening van hoge ramen

  • -       Thermostatische mengkranen

  • -       Trapleuningen (extra)

  • -       Toilet (tweede toilet, hangtoilet,  en Sanibroyeurs)

  • -       Verhoogd toilet (6+/10+ liter toilet) en verhoogde toiletbrillen

  • -       Verhuiskosten bij algemeen gebruikelijke verhuizing

  • -       Vervanging keukenapparatuur

 

Huishoudelijke hulp:

  • -       Boodschappendienst

  • -       Financieel administratieve dienst

  • -       Honden uitlaatdienst

  • -       Huishoudelijke apparatuur als wasmachine en droger

  • -       Glazenwasser

  • -       Klussendienst

  • -       Maaltijdservice

  • -       Zorgverlof, crèche, kinderopvang (voor-, tussen- en naschools), gastouder of andere overblijfmogelijkheden

 

Vervoersvoorzieningen:

  • -       Aankoppelfietsen voor kinderen

  • -       Auto gerelateerd (automatische transmissie, stuur- en rembekrachtiging, verstelbare voorstoelen/ buitenspiegels, elektrische raambediening, neerklapbare achterbank, derde/vijfde deur, interval op ruitenwissers, airconditioning, trekhaak- en aanhanger)

  • -       Blindering in de auto (folie, getinte ramen)

  • -       Bromfiets, bromscooters en brommobielen

  • -       Fiets (ook: ligfiets, bakfiets, tandem)

  • -       Fiets met trap-/elektrische  ondersteuning

  • -       Kosten voor halen rijbewijs en APK

  • -       Kosten leges bij aanvraag gehandicaptenparkeerkaart en/of plaats

  • -       Oplaadkosten van een scootermobiel

 

Algemene voorzieningen

De verordening legt het primaat bij algemene voorzieningen. Dat betekent dat er allereerst zal worden gekeken of de belemmeringen die iemand ondervindt om maatschappelijk te participeren kunnen worden gecompenseerd door gebruik te maken van algemene voorzieningen. Dit zijn collectief georganiseerde of te organiseren voorzieningen die in principe als voorliggende voorzieningen zijn te beschouwen. Er geldt voor deze voorzieningen echter nog wel een relatie met beperkingen die mensen ondervinden.

Algemene voorzieningen zullen met een minimum aan procedures kunnen worden aangeboden: met geen of slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen. Hiermee kan ook de efficiency in uitvoering worden bevorderd.

Omdat deze categorie algemene voorzieningen voor het eerst een plaats vinden in de verordening, zijn zij nog wel benoemd en van een primaat voorzien.Het is niet ondenkbaar dat deze algemene voorzieningen op termijn terug te vinden zullen zijn bij de onbenoemde voorliggende voorzieningen zoals maaltijdvoorziening en personenalarmering.

Een Wmo-voorziening op grond van prestatieveld 6 zal in overwegende mate gericht zijn op het wegnemen of verminderen van belemmeringen die het individu ondervindt bij zijn deelname aan de samenleving.

Dit houdt in dat:

-       er een individuele toetsing van de specifieke individuele situatie van de belanghebbende plaatsvindt

-       er alleen een voorziening wordt toegekend voor zover het de individuele belanghebbende betreft

De belanghebbende die bijvoorbeeld een vervoersvoorziening nodig heeft, kan die voorziening alleen ten eigen nutte aanvragen.

 

Langdurige noodzaak

Voorzieningen zijn in het algemeen bedoeld voor een langdurige en permanente verstrekking, met uitzondering van hulp bij het huishouden. Een voorziening moet geschikt en noodzakelijk zijn om het resultaat te kunnen behalen en de beperkingen te kunnen compenseren. Geschikt wil zeggen, dat de voorziening de beperkingen adequaat compenseert of in voldoende mate compenseert.

Langdurig noodzakelijk wil zeggen, dat de belanghebbende voor langere tijd aangewezen moet zijn op een voorziening.

Voor langere tijd betekent in ieder geval, dat wie tijdelijk beperkingen ondervindt, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat deze van voorbijgaande aard zijn, in beginsel slechts voor een voorziening als hulp bij het huishouden in aanmerking komt. In dergelijke gevallen kan men voor eventueel tijdelijk noodzakelijke hulpmiddelen een beroep doen op de kortdurende uitleen.

Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig, zal van situatie tot situatie verschillen. In het ene geval ligt de grens op drie maanden, in andere gevallen op een jaar, ook afhankelijk van de aard van de gevraagde voorziening.

In dit kader is de prognose van groot belang. Zegt de prognose dat belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde voorzieningen zal kunnen functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand situaties van terugval opvolgen kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak, mits dat wisselend beeld permanent is.

 

Adequaat goedkoop

Voorzieningen moeten, naar objectieve maatstaven gemeten adequaat en vervolgens goedkoop zijn. Met het begrip adequaat wordt bedoeld “hetgeen volgens objectieve maatstaven verantwoord en toereikend” is.

De vraag wat als adequaat moet worden beschouwd, zal steeds moeten worden getoetst aan de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert. Ook hier is dus sprake van maatwerk.

Eigenschappen die kostenverhogend werken, zonder dat zij het voorzienig meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Het is mogelijk om van het vereiste “goedkoopst” af te wijken, wanneer een bepaalde voorziening, in combinatie met andere voorzieningen het meest adequaat blijkt te zijn, doch niet tegelijkertijd het goedkoopst is.

In een aantal gevallen kan desgevraagd een oplossing worden gekozen die duurder is dan de adequaat goedkoopste voorziening als de belanghebbende bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te nemen.

Gedacht kan worden aan een andere kleur of extra accessoires bij een rolstoel of bepaalde inrichtingselementen van de woning, maar ook aan het vervangen van een complete keuken, waar vanuit de Wmo slechts die elementen worden vervangen waarvoor een indicatie bestaat.

De te bereiken resultaten

Hoofdstuk 3. Resultaat: het kunnen voeren van een huishouden

3.1 Inleiding

Tot het resultaat ‘het kunnen voeren van een huishouden’ behoren de volgende werkzaamheden:

  • -

    essentiële hygiëne van de huishouding: schone bedden, kleding, licht verstelwerk(zoals knoop aannaaien), sanitair, keuken, vloeren stofzuigen en dweilen;

  • -

    het zorgen voor eten en drinken: aanschaffen voeding, bereiden en tot zich doen nemen van voedsel en drinken, afvoeren van vuilnis;

  • -

    incidentele werkzaamheden: ramen lappen, kasten schoonmaken;

  • -

    het verzorgen en voor beperkte tijd opvangen van aanwezige hulpbehoevende personen (kinderen);

  • -

    verzorgen van dieren en planten;

  • -

    ondersteunen bij het aanleren van huishoudelijke vaardigheden en/of het organiseren van het huishouden.

Verzorgen van dieren en planten is opgenomen in de normtijden, hiervoor wordt geen extra tijd berekend.

Het resultaat ‘het kunnen voeren van een huishouden’ omvat dus in principe het uitvoerende huishoudelijke werk. Als er jonge kinderen aanwezig zijn, valt het voor beperkte tijd opvangen en verzorgen van deze kinderen ook onder hulp bij het huishouden, als de primaire verzorgers (ouders) uitgevallen zijn en er geen informele zorg beschikbaar is. Binnen deze periode wordt dan gezocht naar een, zo nodig, permanente oplossing. Het is echter geen kinderopvang en ook geen persoonlijke (lichaamsgebonden) verzorging.

Daarnaast kan enige begeleiding bij of het aanleren van huishoudelijke vaardigheden deel uitmaken van de hulp, uiteraard alleen voor korte tijd.

Het uitgangspunt bij de textielverzorging dat het uitsluitend normale kleding betreft voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden.

 

Ondersteunen bij of overnemen van

De inzet van hulp bij het huishouden kan zowel gaan om volledig overnemen, als het overnemen van een gedeelte van de werkzaamheden, bijvoorbeeld activiteiten die voor belanghebbende te zwaar geworden zijn. Ondersteuning kan ook betekenen het (leren) organiseren van het huishouden of het aanleren van huishoudelijke vaardigheden als belanghebbende of de leefeenheid waartoe hij behoort hiertoe niet in staat is. Het leren organiseren of het aanleren van vaardigheden zal altijd een tijdelijk karakter hebben.

 

3.2 Afwegingskader

Bij het aanvragen van een individuele voorziening worden de beoordelingscriteria gehanteerd zoals benoemd in paragraaf 2.3.

 

Ruimten

De ruimten die onder de compensatieplicht vallen beperken zich tot de woning, exclusief tuin, maar inclusief balkon en berging. Deze ruimten zijn die ruimte die – op het niveau sociale woningbouw- voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken om hier van af te wijken.

Garages vallen bijvoorbeeld niet onder bedoeld uitrustingsniveau. Een duidelijke begrenzing dus. Ingeval vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college een uitzondering maken op deze bepaling. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken worden gemaakt.

  

Voorliggend en algemeen gebruikelijk

Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Te denken valt aan een glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant, maaltijdservice of gebruik maken van kant-en-klaar maaltijden voor het bereiden van maaltijden en het gebruik maken van een boodschappenservice. Voor de verzorging van kinderen valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse-en naschoolse opvang, kinderopvang etc.

Wel dient bekeken te worden of deze voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen voldoende compenserend zijn en passend bij de persoonskenmerken.

 

Eigen mogelijkheden

Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn binnen de eigen mogelijkheden of het eigen sociaal netwerk. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor de huishoudelijke werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden. Wat betreft de zorg voor kinderen wordt gekeken naar de mogelijkheden van ouderschapsverlof.

 

Gebruikelijke zorg

Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Hierbij wordt de richtlijn ‘Hulp bij het Huishouden’ gehanteerd, opgesteld door de MO-zaak.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt.

Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van een huisgenoot wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.

Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz.

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een zevental etmalen kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden. Individueel kan beargumenteerd afgeweken worden van het aantal etmalen. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp.

Bij de textielverzorging betreft het over het algemeen uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren (bijvoorbeeld bij de aanwezigheid van kleine kinderen).

 

Individuele voorziening

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

 

Normtijden

De werkzaamheden die onder dit resultaat vallen, zijn in genormeerd in tijd, afhankelijk van het aantal personen in het huishouden en de grootte van het huis. Deze normtijden komen uit de richtlijn Hulp bij het Huishouden, opgesteld door de MO-zaak. Ten aanzien van dat laatste wordt uitgegaan van het aantal kamers dat gezien de omvang van het huishouden nodig is, niet met het werkelijke aantal kamers, als het huis groter is. Er wordt rekening gehouden met algemeen geldende standaarden ten aanzien van het voeren van een huishouden. Daarbij kan individueel van afgeweken worden indien de persoonskenmerken en behoeften dit noodzakelijk maken.

 

PGB, zorg in natura of PGB – dienstverlening aan huis

De hulp kan door het college worden toegekend in PGB, zorg in natura of in de vorm van een PGB – dienstverlening aan huis. De keuze is aan de belanghebbende, met uitzondering van de genoemde beperkingen in het verstrekken van PGB in artikel 22, Verordening. De hulp wordt toegekend in uren en minuten per week.

 

Hulp voor zorg voor kinderen

Bij de toekenning van hulp voor zorg voor kinderen stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

 

Mantelzorg

Bij het vaststellen van de hulptoewijzing wordt ook afgewogen in hoeverre de sociale omgeving van de belanghebbende bijdraagt aan de compensatie van het probleem (mantelzorg). Dit betekent dus dat het al of niet beschikbaar zijn van mantelzorg niet van invloed is op de indicatie, maar alleen op de hulptoewijzing.

Bijvoorbeeld: belanghebbende heeft op grond van de indicatie (waarbij al rekening is gehouden met gebruikelijke zorg) recht op 10 uur hulp per week. Als er 5 uur per week mantelzorg beschikbaar is, wordt 5 uur hulp toegewezen. Op het moment dat de mantelzorg wegvalt, kan op grond van de geldende indicatie de geïndiceerde 10 uur hulp worden toegewezen.

 Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht voor een individuele voorziening ontstaat.

3.3 Uitzonderingen

Bij boodschappen doen is het uitgangspunt: één maal per week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet één maal per week mogelijk is.

 

3.4. Vormen van verstrekking

De hulp bij het huishouden (HH) is te onderscheiden in twee categorieën:

 

Categorie 1: HH1 huishoudelijke werkzaamheden

Betreft hulp bij het schoonmaken van de woning. De volgende functies vallen hieronder:

  • -

    lichte en zware schoonmaakwerkzaamheden;

  • -

    verzorging kleding en linnengoed (waaronder klein verstelwerk zoals knoop aanzetten);

  • -

    boodschappen doen voor het dagelijks leven

  • -

    maaltijdverzorging

 

Categorie 2: HH2: huishoudelijke werkzaamheden aangevuld met organisatie van huishouden en hulp bij een ontregeld huishouden

  • -

    opvang en/of verzorging van gezonde kinderen;

  • -

    helpen met de zelfverzorging van gezonde kinderen;

  • -

    helpen met maaltijdbereiding;

  • -

    dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • -

    instructie, advies en voorlichting gericht op het huishouden;

  • -

    eenvoudige psychosociale hulp en observatie.

De omvang van de voorziening hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren en minuten per week.

In uitzonderingsgevallen waar het verzorging van jonge kinderen betreft kan maximaal 40 uren per week worden geïndiceerd.

 

Gecontracteerde aanbieders

De belanghebbende kan bij de keuze voor zorg in natura kiezen uit één van de door de gemeente Leeuwarden gecontracteerde zorgaanbieders voor hulp bij het huishouden. De belanghebbende kan hulp afnemen van de gecontracteerde aanbieder die het meest past bij de kwalitatieve wensen van deze burger. De gemeente verstrekt aan de hulpvragers de volledig lijst van aanbieders met wie zij een raamovereenkomst heeft gesloten.

 

3.5 Verstrekking voorziening

PGB-dienstverlening aan huis (DAH)

Met ingang van 1 januari 2010 heeft een wetsverandering binnen de Wmo plaatsgevonden. De oude ‘alphahulp’ wordt vervangen door persoonsgebonden budget-dienstverlening aan huis.Bij een persoonsgebonden budget - dienstverlening aan huis regelt de gemeente dat belanghebbende geld krijgt voor hulp bij het huishouden. Belanghebbende is zelf werkgever van de hulp en moet zelf zaken regelen of laten regelen over loon, administratie en verzekeringen. Deze zaken kan belanghebbende ook laten regelen via één van de zorgaanbieders waar de gemeente een contract mee heeft.

 

 

Hoofdstuk 4. Resultaat: het normaal gebruik kunnen maken van een woning

 

4.1 Inleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijk vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is dat niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening gehouden wordt. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

 

4.2 Afwegingskader

Bij het aanvragen van een individuele voorziening worden de beoordelingscriteria gehanteerd zoals benoemd in paragraaf 2.3.

 

Hoofdverblijf

In tegenstelling tot de Wvg wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”, mede gezien het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wvg is beoogd.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van bewoners van AWBZ instellingen  heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal  hebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken, zie ook artikel 20, onder b.

Onder de Wvg waren bewoners van AWBZ instellingen uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wvg geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen in artikel 18. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin worden gemaximeerd, zie lid 4. Onder de Wvg werd hiervoor het bedrag gehanteerd dat gelijk was aan het bedrag voor een verhuiskostenvergoeding.

 

Woning

Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er vanuit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Naast woningen kunnen ook woonwagens met een vaste standplaats, woonschepen met een ligplaats en het woonverblijf van binnenschepen worden aangepast.

 

Woonvoorziening

Een woonvoorziening kan worden omschreven als: elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt als de voorziening:

  • 1.

    gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen of;

  • 2.

    een uitraasruimte betreft

 

Elementaire woonactiviteiten

Doel van de woonvoorziening is het compenseren van ergonomische beperkingen die iemand ondervindt bij het voeren van een huishouden. Het gaat daarbij om belemmeringen die normale elementaire woonactiviteiten bemoeilijkt of onmogelijk maken zoals:

  • -

    het bereiden van eten

  • -

    slapen

  • -

    lichaamsreiniging

  • -

    verzorgen van kinderen (waaronder het veilig kunnen spelen van een kind)

De daarvoor bestemde ruimten moeten bruikbaar zijn voor de functies waarvoor ze bestemd zijn.

Het gebruik van hobby-, werk- of recreatieruimte valt dan ook niet onder de compensatieplicht van de gemeente.

 

Ergonomische beperkingen

Onder ergonomische beperkingen wordt verstaan belemmeringen die rechtstreeks ondervonden worden als gevolg van de beperkingen van belanghebbende in een woonruimte wat betreft bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid, welke ten gevolge van de bouwkundige en woontechnische opzet van de woning of haar ligging in een woongebouw niet afdoende kunnen worden ondervangen.

 

Afweging verhuizen of aanbouw

Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Als er sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.

Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college  vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties.

 

Eigen mogelijkheden

Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in compenserende voorzieningen te voorzien.

 

Inpandig voor uitbreiding woning

Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenwoning, zal allereerst die situatie worden beoordeeld, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

 

Belang mantelzorgers

Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

 

4.3 Uitzonderingen

 

Slechte staat van onderhoud, vocht en tocht

Geen tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing wordt toegekend indien de ondervonden belemmeringen voortvloeien uit de aard van de in de woonruimte gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woonruimte. Evenmin valt het opheffen van vocht en tocht onder het begrip woonvoorziening.

 

Oppas-of verzorgingsoogpunt

Er kan geen financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor een aanpassing die uit oppas-of verzorgingsoogpunt voor de belanghebbende gewenst is, bijvoorbeeld het aanbouwen van een slaapkamer voor een verpleegkundige in verband met intensieve zorgbehoefte gedurende de nachten.

 

Uitraasruimte

De uitraasruimte kan worden gedefinieerd als:

‘Een verblijfsruimte waarin een persoon die ten gevolge van een beperkingen in de vorm van een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoond, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.’

Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing moet in beginsel sprake zijn van een –hetzij uit een lichamelijke, hetzij uit een geestelijke beperking voortvloeiende- belemmering ten aanzien van (één van) de elementaire woonfuncties, welke in direct verband staat met een lichamelijke functionele beperking. Hoewel hiervan bij de uitraasruimte niet direct sprake is, wordt toch de mogelijkheid geboden deze voorziening te verlenen.

 

Aanpassen aan gemeenschappelijke ruimte

Hierover staat in de Verordening, artikel 12 lid 10:

Lid 10. Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten

  • 1.

    De volgende woningaanpassingen kunnen worden verstrekt voor gemeenschappelijke ruimten in een wooncomplex, als zonder deze voorziening de woning van belanghebbende voor hem ontoegankelijk blijft of niet te gebruiken is:

  • a.

    Automatische deuropeners;

  • b.

    hellingbanen van de openbare weg naar de toegang van het gebouw;

  • c.

    Extra trapleuningen bij een portiekwoning.

  • 2.

    Voorzieningen als bedoeld in lid 1 worden niet verstrekt voor wooncomplexen die specifiek bestemd zijn voor ouderen en personen met een beperking, omdat deze voorzieningen dan algemeen gebruikelijke worden geacht.

  

Aanpassen of verhuizen

Voordat een keuze voor aanpassen of verhuizen kan worden gemaakt, zal met een aantal aspecten rekening moeten worden gehouden.

  • 1.

    Als ergonomische belemmeringen onvoldoende kunnen worden opgelost door aanpassingen, is verhuizen naar een andere geschiktere woonruimte de enige adequate oplossing.

  • 2.

    Is aanpassing (technisch) mogelijk. De verschillende consequenties zowel vanuit de gemeente als vanuit de belanghebbende moeten afgewogen worden tegen onder meer de kosten van de verschillende opties.

  • 3.

    Er zijn aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen aanwezig.

  • 4.

    Vergelijking van aanpassingskosten van de huidige versus de nieuwe woonruimte.

  • 5.

    Volkshuisvestelijke afwegingen.

  • Aangepaste woning beschikbaar. In Leeuwarden wordt, door een systeem van registratie van aangepaste woningen, ernaar gestreefd beschikbare woning zo adequaat mogelijk opnieuw in te zetten.

  • 6.

    Snelheid waarmee woonprobleem kan worden opgelost.

  • In een aantal gevallen kan verhuizing het woonprobleem veel sneller oplossen.

  • 7.

    Sociale omstandigheden.

  • Sociale omstandigheden zullen een rol spelen bij de afweging aanpassen of verhuizen. Hierbij kan worden gedacht aan de binding die de belanghebbende heeft met de wijk of buurt. Maar ook de nabije aanwezigheid van mantelzorg, afstand tot de verschillende voorzieningen (winkels, ziekenhuis etc) spelen een rol.

  • 8.

    Integrale afweging van de verschillende categorieën Wmo voorzieningen.

  • Afstemming met vervoersvoorzieningen: afstand tot openbaar vervoershaltes, aanwezigheid van voorzieningen, winkels, ziekenhuis etc. De gemeente kan tot de conclusie komen dat het adequater is om de huidige woning aan te passen dan de belanghebbende te laten verhuizen in verband met behoud van de bereikbaarheid van voorzieningen waardoor minder aanvullende maatregelen genomen hoeven te worden.

  • 9.

    Woonlastenconsequenties.

  • Een vergelijking maken tussen woonlasten van het aanpassen van de huidige woonruimte versus het verhuizen naar een andere woonruimte. Rekening gehouden kan worden met de (hoogte en de duur) van de te ontvangen huurtoeslag. Voor huiseigenaar waarvan de hypotheek inmiddels volledig is afgelost zijn de financiële consequenties van een verhuizing aanzienlijk.

  • 10.

    Is de belanghebbende eigenaar of huurder van de woning.

  • Is de belanghebbende eigenaar dan heeft een verhuizing andere consequenties dan bij een huurder. Vermogenswinsten of-verliezen dienen worden meegenomen in de overweging. Evenals de mogelijkheid tot hergebruik van de woningaanpassing.

  •   

Algemeen gebruikelijk in een wooncomplex voor ouderen

De al genoemde voorbeelden zijn algemeen gebruikelijk voor iedere Nederlander. Daarnaast bestaan er voorzieningen die niet voor iedere Nederlander algemeen gebruikelijk zijn, maar dat wel zijn binnen hun specifieke woonvorm. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een serviceflat of bij een ouderencomplex.

Rechtspraak stelt dat een bewoner van een serviceflat mag verwachten dat deze flat de mogelijkheid

biedt om daar als oudere op adequate wijze te kunnen wonen. Het mag dan ook als algemeen gebruikelijk worden beschouwd dat bewoners van een serviceflat in gemeenschappelijke ruimten beschikken over de nodige voorzieningen (zoals een elektrische deuropener). Ook als het voorzieningenniveau in zijn algemeenheid stijgt, mag daarvan nog uitgegaan worden. In een dergelijk geval is niet de gemeente op grond van de WMO, maar de woningeigenaar gehouden deze voorzieningen te bieden.

Ook bij de nieuwbouw (of renovatie) van een complex dat specifiek is bedoeld voor bewoning door ouderen en/of gehandicapten of in complexen waar - als gevolg van de vergrijzing - steeds meer ouderen wonen, mag dan worden verwacht dat de woningeigenaar voorzieningen aanbrengt die op die doelgroep zijn gericht. Zo kan bij een dergelijk complex een elektrische deuropener op een gemeenschappelijke toe- of doorgangsdeur als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.

 

Géén verhuiskostenvergoeding bij algemeen gebruikelijke verhuizingen

Uitgangspunt is dat indien een voorziening algemeen gebruikelijke is, deze niet wordt verstrekt vanuit de Wmo.

De verhuiskostenvergoeding is bedoeld voor onder andere de kosten voor een verhuisbedrijf, en

de kosten voor aanpassing van vloeren, ramen, plafond en muren. Voorwaarde om in aanmerking te komen voor een verhuiskostenvergoeding is dat er altijd eerst toestemming moet zijn van de gemeente voordat daadwerkelijk verhuisd wordt.

Echter veel verhuizingen zijn normaal passend in de reguliere wooncarrière van mensen. Het begrip woon carrière kan worden uitgewerkt in vier type verhuizingen. Deze verhuizingen passen bij de verschillende levensfasen van een mens. Voor elk van deze verhuizingen geldt dat ze algemeen gebruikelijk zijn en dat iedere “Leeuwarder” zich op deze verhuizingen kan voorbereiden.

Daarom wordt vanaf  in werkingtreding deze verordening geen verhuiskostenvergoeding meer verstrekt voor de volgende algemeen gebruikelijke verhuizingen:

1. Verhuizing van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte;

2. Verhuizing als gevolg van trouwen of samenwonen;

3. Verhuizing als gevolg van het krijgen van kinderen;

4. Verhuizing van senioren (65 jaar en ouder) naar een kleinere woning, omdat volwassen kinderen zelfstandig wonen en het huis te bewerkelijk is geworden.

 

Dit betekent dat in de praktijk alleen een verhuiskostenvergoeding wordt geboden indien er sprake is van een acute noodzaak tot verhuizen naar een adequate woning of een woning die meer geschikt is om aan te passen.

Voor personen die wonen in een adequaat aangepaste woning betekent dit dat ze bij verhuizing als gevolg van een normale wooncarrière nog steeds in aanmerking kunnen komen voor een woningaanpassing, maar geen verhuiskostenvergoeding meer ontvangen. Voor deze mensen geldt dat zij vanuit de eigen verantwoordelijkheid van mensen moeten anticiperen op hun woon carrière en hiermee ook financieel rekening dienen te houden.

 

4.4 Vormen van verstrekking

Verhuiskosten

Als de hiervoor genoemde afwegingen tussen aanpassen of verhuizen of verlenen van een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard is gemaakt leiden tot het besluit een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten te verlenen dan moet nog het volgende in acht worden genomen.

De verordening stelt in artikel 12, lid 7 ad b, de voorwaarde dat de voorziening niet wordt verleend als de belanghebbende niet is verhuisd naar de op dat moment beschikbare meest geschikte woning (tenzij daarvoor van te voren schriftelijke toestemming is verleend).  De achterliggende gedachte bij deze bepaling is dat de oude woonsituatie beoordeeld moet zijn. Immers, het moet duidelijk zijn dat verhuizen in de gegeven situatie de adequaat goedkoopste oplossing is. Binnen de gemeente Leeuwarden is het uit praktische overwegingen mogelijk dat, ondanks het feit dat er nog geen beschikking is afgegeven, met schriftelijke toestemming er al wel verhuisd kan worden wanneer de oude woonsituatie eenmaal beoordeeld is. Uiteraard zal door de uitvoeringsorganisatie bekeken worden of de nieuwe woning die de belanghebbende op het oog heeft voor hem of haar als adequaat is aan te merken.

De verhuiskostenvergoeding kan tevens worden verstrekt aan een bewoner van een aangepaste woning die zelf geen beperkingen heeft, als deze op verzoek van de gemeente de aangepaste woning vrijmaakt voor een persoon met beperkingen.

Voor verhuizing en herinrichting wordt een forfaitaire vergoeding gegeven waarvan de hoogte is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden. De tegemoetkoming wordt verstrekt los van de werkelijk gemaakte kosten en los van het inkomen van de belanghebbende. Ook voor het vrijmaken van de woning ten behoeve van iemand met beperkingen wordt dit bedrag gehanteerd.

 

Bouwkundige of woontechnische voorzieningen

Leiden de afwegingen niet tot het besluit om een verhuiskostenvergoeding toe te kennen dan kan een woningaanpassing of een woonvoorziening van  bouwkundige of woontechnische aard worden verleend.

De verordening geeft  enkele voorwaarden voor het verstrekken van deze woonvoorzieningen aan. Het gaat om de volgende voorwaarden:

  • -

    de ergonomische belemmeringen mogen niet voorvloeien uit de aard van de gebruikte bouwkundige materialen in de woning;

  • -

    de voorziening wordt aan het hoofdverblijf getroffen tenzij het gaat om het bezoekbaar maken van een woning voor een bewoner van een AWBZ-instelling;

  • -

    de belanghebbende moet verhuisd zijn naar de voor zijn of haar belemmeringen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij er vooraf  schriftelijk toestemming is verleend.

Het toekennen van een vergoeding voor het bezoekbaar maken van de woning is ook mogelijk in die situatie dat bijvoorbeeld een gehandicapt kind van gescheiden ouders de woning van de ouder waarbij het kind niet woont bezoekt.

Een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing kan ook worden toegekend aan betrokkenen die in een woonwagen of op een woonschip of binnenschip wonen. Er gelden in deze gevallen extra voorwaarden.

Een woonwagen en een woonschip moeten nog een technische levensduur van tenminste vijf jaar hebben. Ook de stand- en ligplaats moet nog zeker vijf jaar blijven bestaan.

Bovendien moet de hoofdbewoner van een woonwagen over een bewoningsvergunning beschikken. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan dan kunnen de kosten van aanpassing overeenkomstig die van woningaanpassingen worden vastgesteld.

Als aan deze voorwaarden niet wordt voldaan kan een forfaitaire financiële tegemoetkoming worden verstrekt, zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden.

Een voorziening aan een binnenschip kan slechts aan het woongedeelte worden aangebracht en het schip moet geregistreerd zijn en bedrijfsmatig worden gebruikt. Immers, wanneer dit niet het geval is ligt het verhuizen naar een adequate woning op de wal meer voor de hand.

 

Voor het verlenen van een woningaanpassing gelden, boven op de algemeen geformuleerde voorwaarden nog een aantal extra voorwaarden:

  • -

    de werkzaamheden mogen niet zonder schriftelijke toestemming worden begonnen;

  • -

    door de gemeente aangewezen personen moeten toegang tot de woonruimte krijgen, inzicht krijgen in de bescheiden en de tekeningen en de aanpassing kunnen controleren;

  • -

    binnen 15 maanden na toekenning moet de aanpassing gereed gemeld worden.

De gereedmelding is het verzoek tot uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De gereedmelding houdt ook in, dat is voldaan aan de voorwaarden waaronder de beschikking is verleend.

Nadat is voldaan aan de voorwaarden en een voorlopige beslissing is uitgereikt op basis van de geraamde kosten kan begonnen worden met de realisering van de aanpassing.

Uitgangspunt bij de woningaanpassing is, dat het woonprobleem dat betrokkene ondervindt, opgelost moet worden. Bij het formuleren van een programma van eisen waaraan een voor betrokkene geschikte woning moet voldoen, speelt een aantal factoren een rol. Hierbij kan worden gedacht aan onder meer de ernst en omvang van de beperkingen, een stationair of progressief ziektebeeld, de bouwkundige situatie, de financiële situatie en de verschillende alternatieve oplossingen.

Bovenstaande factoren spelen een rol bij de besluitvorming van de gemeente over welke voorziening zij beschikbaar stelt. Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassing wordt aangesloten bij het niveau voor sociale woningbouw, zoals vastgelegd in het Bouwbesluit. Aan de hand van dit niveau wordt vastgesteld hoe hoog de kosten van de te verstrekken voorziening kunnen zijn. Een andere situatie doet zich voor als de gemeente bijvoorbeeld uit welstandsoogpunt een hoger kwaliteitsniveau nastreeft. In die situatie kan dan een kwalitatief betere aanpassing als adequaat beschouwd en dus worden vergoed.

Bij het beoordelen of een voorziening doelmatig en/of adequaat is hoeft de gemeente niet alleen naar de kosten van de aanpassing sec te kijken. Ook de mate van duurzaamheid en de mogelijkheid van het eventueel aan een andere betrokkene toewijzen van de aangepaste woning kunnen een rol spelen.

De kosten van de woningaanpassing dienen te worden bepaald. Een manier om de kosten te bepalen is het opvragen van offertes aan verschillende aannemers. Binnen Leeuwarden wordt met de voorlopige toekenning van een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing altijd een begroting meegezonden. betrokkene die eigenaar van de aan te passen woning zijn kunnen daarmee een aannemer benaderen en een offerte vragen. Wijkt de offerte veel af van de begrote kosten (meer dan 10%), dan zal vooraf overleg plaats moeten vinden voordat begonnen kan worden met de werkzaamheden. Voor wat betreft de bewoners van huurwoningen vindt een zelfde soort handelwijze plaats naar de woningcorporaties.

De definitieve kosten kunnen pas worden bepaald nadat de aanpassing gereed is gemeld. De gereedmelding is namelijk het verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

Inmiddels heeft zich ook ten aanzien van woningaanpassingen in het kader van de Wmo reeds de nodige jurisprudentie gevormd. Globaal kan worden gezegd dat die kosten die nodig zijn om een woning te laten voldoen aan de “eisen des tijds”, bijvoorbeeld een centrale verwarming, tweede toilet maar ook kosten voortkomend uit achterstallig onderhoud van de woning, niet vergoed worden.

 

Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard

Naast aanpassingen aan de woning zelf, die meestal in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt  kan een belanghebbende ook in aanmerking worden gebracht voor een woonvoorziening van niet bouwkundige- of woontechnische aard. Grofweg gaat het om twee categorieën:

a.  woningsanering en rolstoelvast tapijt (financiële tegemoetkomingen)

b.  woonvoorzieningen in natura, zoals de patiëntenlift en de losse voorzieningen voor baden, douchen en toiletgebruik

 

Een aantal van de woonvoorzieningen genoemd onder b. kunnen ook via een uitleenorganisatie worden geleend, hetgeen kan helpen een periode te overbruggen waarin een definitieve voorziening nog niet gerealiseerd is.

 

Ad a. Woningsanering en rolstoelvast tapijt

Een belanghebbende kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van woningsanering indien de beperkingen voortkomen uit astma of allergie, mits de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning.

Als het medisch noodzakelijk en urgent is kan een vergoeding worden toegekend voor de kosten  van vervanging van de vloerbedekking en gordijnen in woon- en slaapkamer.

Chronische luchtwegklachten die verband houden met een allergie voor huisstofmijt kunnen verminderen als in de directe omgeving het contact met de huisstofmijt zo gering mogelijk is. De plaats waar het contact met de huisstofmijt het grootst is, is de slaapkamer waar men gedurende een groot aantal uren per dag verblijft en met name het bed, waarin de huisstofmijt zich goed kan ontwikkelen gezien de temperatuur en het vochtgehalte.

De woonkamer kan, bijvoorbeeld wanneer dit een vertrek is waarin overdag “overwegend wordt verbleven” al naar gelang de omstandigheden eveneens worden gesaneerd. In de regel zal dit bij kleine kinderen voor wie een noodzaak bestaat tot woningsanering en die overdag op de woonkamervloer spelen  het geval zijn.

Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of specialist.

 

De noodzaak tot het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het leefpatroon, de leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en leefgedrag bepaald.

Wanneer iemand bij de aanschaf van de te vervangen vloerbedekking of gordijnen had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert wordt evenmin een vergoeding verleend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn, wanneer de belanghebbende al jaren bekend is met deze klachten en/of al eens eerder saneringsadviezen heeft gehad.

Wanneer iemand aangewezen is geraakt op het gebruik van een rolstoel voor verplaatsingen binnenshuis, kan er een noodzaak ontstaan de bestaande vloerbedekking te vervangen door rolstoelvast tapijt. Overigens moet worden opgemerkt dat veel van de vloeren ook met de bestaande bedekking (hout, laminaat, linoleum, laagpolig tapijt etc.) geschikt zijn voor rolstoelgebruik.

Voor het verstrekken van bovengenoemde voorzieningen geldt dat dit alleen mogelijk is in die gevallen dat de betreffende zaken nog niet zijn afgeschreven en het medisch gezien noodzakelijk is dat deze direct vervangen worden, immers, anders bestaat de mogelijkheid dat een en ander binnen het “normale” patroon van vervanging wordt meegenomen.

Als een artikel is afgeschreven wordt er geen vergoeding verleend.

De gemeente kiest ervoor om bij de bepaling van de financiële tegemoetkoming rekening te houden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode van de te vervangen zaken.

De te verlenen vergoedingen kunnen volgens de onderstaande tabel worden vastgesteld:

  • -

    nieuwer dan twee jaar                        100 %

  • -

    tussen de twee en vier jaar                  75 %

  • -

    tussen vier en zes jaar                         50 %

  • -

    tussen zes en acht jaar                        25 %

De te vergoeden bedragen zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden.

Om het te vergoeden bedrag vast te stellen wordt de volgende berekening gemaakt:

  • -

    vloerbedekking: het aantal vierkante meters maal het te vergoeden bedrag

  • -

    gordijnen: 1,5 maal de breedte, gedeeld door de lengte plus 10 -centimeter maal het te vergoeden bedrag per meter (baanbreedte stof 1,2 meter)

 

Ad b. Woonvoorzieningen in natura.

De verordening geeft aan dat woonvoorzieningen eveneens kunnen bestaan uit een verstrekking in natura. Een dergelijke voorziening kan zowel een voorziening in eigendom als een voorziening in bruikleen zijn.

Om te bepalen of een woonvoorziening in eigendom dan wel in bruikleen wordt verstrekt kunnen ondermeer  overwegingen van hygiëne, alsook de mogelijkheid tot herverstrekking een rol spelen. Zo wordt bijvoorbeeld een toiletstoel over het algemeen bij voorkeur in eigendom verstrekt en een patiëntenlift in bruikleen.

Globaal gezien kennen we de volgende woonvoorzieningen in natura

1. de (mobiele) patiëntenlift

2. de losse hulpmiddelen voor douchen, baden en toiletgang

3. de traplift

Ook voor deze voorzieningen geldt weer dat ze ook in de vorm van een persoonsgebonden budget kunnen worden verleend.

 

ad 1 Patiëntenliften

Het verticale transport van een gehandicapte vanuit een bed naar de rolstoel kan in een aantal gevallen problemen opleveren. Niet in alle gevallen kan een hoog- laag bed het probleem oplossen en biedt de patiëntenlift wel een oplossing. Een patiëntenlift wordt in een aantal gevallen ook gebruikt voor het verplaatsen van bijvoorbeeld bed naar de douche of het bad. Patiëntenliften zijn hulpmiddelen voor boven en buiten de inrichtingselementen brengen van personen, die niet zelf voor de duur van dit transport, de totale lichaamsondersteuningskracht kunnen leveren. Er zijn zowel vaste als mobiele patiëntenliften. Vaste patiëntenliften worden meegenomen in het kader van een bouw- of woontechnische aanpassing.

De keuze voor een bepaald soort patiëntenlift wordt voor een groot deel bepaald door de bouwkundige situatie ter plekke, de beschikbare ruimte en de noodzakelijke lichaamsondersteuning.

Gezien het feit dat de patiëntenlift zich makkelijk leent voor herverstrekking, wordt deze bij naturaverstrekking in bruikleen verstrekt.

 

ad 2  Losse hulpmiddelen voor douchen, baden en toiletgang

Veel verstrekte voorzieningen zijn de douchestoel en de toiletstoel . Daarnaast kennen we de badlift, het badzitje, de douchestretcher, aangepaste box, de aankleedtafel enzovoort.

Al deze voorzieningen kunnen bij naturaverstrekking zowel in bruikleen als in eigendom verstrekt worden.

 

ad 3  De traplift

Door ervaringen die in de praktijk met woningaanpassingen zijn opgedaan worden traplift als woonvoorziening bij naturaverstrekking in beginsel in bruikleen verstrekt. Hierdoor wordt voorkomen dat eenmaal in particuliere woningen aangebrachte trapliften bij het verhuizen van de eigenaar/bewoner verloren gaan. Door bruikleenverstrekking is de mogelijkheid van herverstrekking sterk vergroot.

Ook de technische mogelijkheden zijn wat dat betreft de afgelopen jaren toegenomen hetgeen een optimaal hergebruik garandeert.

De traplift wordt door de gemeente zelf bij een leverancier aangekocht en tevens wordt bij aankoop een contract voor onderhoud, keuring en reparatie afgesloten. Met de leveranciers zijn goede afspraken gemaakt over de opslag van trapliften die weer voor hergebruik beschikbaar zijn. Een registratiesysteem van de liften garandeert een optimaal hergebruik. Dit werkt niet alleen kostenbesparend, uiteindelijk betekent dit ook dat minder vaak gekozen hoeft te worden voor verhuizing. 

 

Tijdelijke huisvesting

Er kan zich een situatie voordoen dat een belanghebbende als gevolg van het realiseren van de woningaanpassing zijn huidige woning of nog te betrekken woning niet kan bewonen.

Deze situatie heeft dubbele woonlasten tot gevolg. Hiervoor kan de belanghebbende een tegemoetkoming krijgen als hij de dubbele woonlasten redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen.

De financiële tegemoetkoming kan voor maximaal 6 maanden worden verleend voor het tijdelijk betrekken van een (niet)zelfstandige woonruimte of het langer aanhouden van de te verlaten woonruimte. Indien belanghebbende in het kader van tijdelijke huisvesting, kosten maakt voor twee woningen, worden de kosten voor de goedkoopste woning door de gemeente gecompenseerd.

De financiële tegemoetkoming bedraagt de werkelijk gemaakte kosten met een maximumbedrag genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden.

 

Huurderving

Er kan voor 6 maanden een financiële tegemoetkoming worden verleend als een aangepaste woning leeg komt te staan. Om voor een dergelijke vergoeding in aanmerking te kunnen komen moeten de kosten van de in deze woning aangebrachte aanpassingen  in ieder geval substantieel zijn. Het minimale bedrag van deze kosten is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden.

Over het algemeen is het moeilijker is voor een dergelijke woning een geschikte huurder te vinden. Door de eigenaar van de woning een tegemoetkoming te verstrekken, kan worden bevorderd, dat de woning beschikbaar blijft voor een andere belanghebbende.

De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt maximaal het bedrag van de subsidiabele huur zoals bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag (Wet op de huurtoeslag artikel 13, lid 2).

Binnen de gemeente Leeuwarden komt het vrijwel niet voor dat een eenmaal aangepaste woning lang leeg staat, aangezien er een registratie is van gehandicapten die voor een aangepaste woning in aanmerking willen komen.

 

Onderhoud, reparatie en keuring

Voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en daarom kunnen slijten hebben periodiek onderhoud en/of  reparatie nodig. Voor sommige voorzieningen zijn  ook periodieke keuringen nodig om de veiligheid te garanderen.

Om voor vergoeding van deze kosten in aanmerking te kunnen komen, moet het gaan om  kosten verband houdend met voorzieningen die verstrekt zijn in het kader van de Wmo, Wvg, of voorgaande regelingen. Bovendien moet de belanghebbende de woonruimte waarin zich de voorziening bevindt als hoofdverblijf bewonen.

Het gaat om een beperkt aantal, hieronder genoemde voorzieningen.

Alleen de werkelijk gemaakte en als noodzakelijk beoordeelde kosten van keuring, onderhoud en reparatie aan de hieronder genoemde voorzieningen/onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming:

a.  trapliften

b.  rolstoelplateauliften

c.  woonhuisliften

d.  hefplateauliften

e.  de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel

f.  elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren

g.  toiletten voorzien van een onderspoel- en föhninrichting

 

Hoofdstuk 5. Resultaat: het zich kunnen verplaatsen in en om de woning

 

5.1 Inleiding

Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Het kunnen verplaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er twee voorzieningen verstrekt worden. Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een stoeltjeslift in combinatie met een rolstoel beneden en een rolstoel boven, waardoor iemand in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning rolstoeldoorgankelijk te maken.

Binnen de WvG werd niet gesproken over ‘verplaatsen in en om de woning’ maar van: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de gemeentelijke verordening geformuleerd.

Onder de Wmo wordt dit anders omschreven. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes.

 

5.2 Afwegingskader

Bij het aanvragen van een individuele voorziening worden de beoordelingscriteria gehanteerd zoals benoemd in paragraaf 2.3.

 

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Dit soort rolstoelen kunnen ter beschikking komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

Wellicht is het in incidentele situaties noodzakelijk om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

 

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en al dan niet ergonomisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die belanghebbende zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Zou belanghebbende een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel.

Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is door eigen beperkingen of andere omstandigheden de rolstoel te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

 

Er kunnen rolstoelen worden verstrekt voor verplaatsing binnen dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte. Als er een rolstoel wordt verstrekt moet deze ook bij de gebruiker passen. Het selecteren van een rolstoel is dan aan de orde. Het selecteren van een rolstoel betekent maatwerk; de gekozen rolstoel moet passen bij de gebruiker. De gebruiker moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruikbaar zijn in de omgeving waar de gebruiker woont en voor de activiteiten, die de gebruiker wil ondernemen passend binnen de compensatieplicht van de gemeente. Hoewel de selectie van een rolstoel individueel is bepaald, kunnen een aantal factoren worden genoemd, die bij iedere selectie een rol spelen:

  • -

    het gebruik (frequentie, duur, doel)

  • -

    het gebruikersgebied (binnen, buiten, zowel binnen als buiten)

  • -

    de aandrijving (via eigen lichaam, mechanisch, duwen door anderen)

  • -

    de zithouding (actief, passief, rust/slaaphouding)

  • -

    de meeneembaarheid (inklappen, demonteren)

  • -

    de antropometrische gegevens (de lichaamsmaten van de gebruiker)

De rolstoelen moeten voldoen aan bepaalde kwaliteits- en veiligheidsnormen. Om die reden worden alleen rolstoelen verstrekt met GQ-en CE-kwaliteitskeurmerk.

 

5.3 Vormen van verstrekking

Handbewogen rolstoel

Bij handbewogen rolstoelen kan onderscheid worden gemaakt tussen zelfbewegers en duwwandelwagens. Zelfbewegers zijn handbewogen rolstoelen, die door de belanghebbende zelf door middel van hoepels (of soms hefbomen) worden voortbewogen. Besturing van deze zelfbewegers vereist een goede arm- en handfunctie en een redelijk uithoudingsvermogen.

Zelfbewegers voor personen met een goede armfunctie hebben in het algemeen kleine wielen voor en grote hoepels achter. Een dergelijke wielconstructie stelt de gebruiker in staat makkelijk te manoeuvreren en rijdt relatief licht. Door te balanceren op de achterwielen kunnen hindernissen worden overwonnen. 

Voor personen die slechts in één hand of arm een sterke functie hebben zijn rolstoelen ontwikkeld met twee hoepels aan één zijde.

Duwwandelwagens worden voortgeduwd door een begeleider en hebben kleine wielen achter. Kinderwandelwagens voor kinderen met een beperking vallen ook binnen deze categorie.

Aan een handbewogen rolstoel kan een handbike (of tracker) worden gekoppeld waardoor met armkracht zelfstandig gefietst kan worden. Bij het verstrekken van deze voorziening geldt als criterium dat hiermee in de vervoersbehoefte op korte en iets langere afstand  voorzien wordt (vergelijkbaar met afstanden waarvoor een scootmobiel wordt verstrekt). De voorziening kan dan ook niet worden gecombineerd met een scootermobiel of een andere vervoersvoorziening voor de kortere afstand.

Het beleid ten aanzien van verstrekking van handbewogen rolstoelen voor bewoners van een verzorgingshuis is, dat de bewoner voor verplaatsingen binnen het eigen appartement aangewezen dient te zijn op het gebruik van een rolstoel. Voor verplaatsingen alleen in het verzorgingshuis dient in beginsel gebruik gemaakt te worden van de beschikbare rolstoelen van het verzorgingshuis.

Elektrische rolstoel

Mensen, voor wie een handbewogen rolstoel niet geschikt of toepasbaar is, kunnen in aanmerking komen voor een elektrische rolstoel. Het assortiment elektrische rolstoelen is groot en door voortschrijdende technieken komen er steeds nieuwe modellen met geavanceerde technieken op de markt. Elektrisch aangedreven rolstoelen zijn voor het sturen en rijden meestal voorzien van een zogenaamde joystickbesturing (een pookje, dat in vier richtingen verplaatsbaar is om de rijbeweging en snelheid te bepalen).

Nieuwe ontwikkelingen bij elektrische rolstoelen zijn computergestuurde rolstoelen waarvan het zitgedeelte om zijn as kan draaien en starolstoelen. Starolstoelen hebben een zitgedeelte dat verticaal kan worden uitgeklapt, zodat de gebruiker in de rolstoel kan staande en staan kan rijden.

Het beleid ten aanzien van verstrekking van elektrische rolstoelen voor bewoners van een verzorgingshuis is, dat wanneer de bewoner in het eigen appartement voor het verplaatsen is aangewezen op een rolstoel  en wanneer duidelijk is dat de belanghebbende niet meer in staat is een handbewogen rolstoel voort te bewegen, tot verstrekking van een elektrische rolstoel kan worden overgegaan. Daarbij moet de verstrekking van de elektrische rolstoel bijdragen aan het verhogen van de zelfredzaamheid van belanghebbende.

Wanneer een elektrische rolstoel uitsluitend, dan wel in belangrijke mate voor verplaatsingen buitenshuis gebruikt wordt, kan hiermee met de verstrekking van (aanvullende) vervoersvoorzieningen rekening gehouden worden.

Hoofdstuk 6. Resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

 

6.1 Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen ( zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort

Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

 

6.2 Afwegingskader

Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.

Bij het aanvragen van een individuele voorziening worden de beoordelingscriteria gehanteerd zoals benoemd in paragraaf 2.3.

 

Mobiliteitsbeperkingen

Mobiliteit is te definiëren als het vermogen van de mens om zich te verplaatsen van het ene naar het andere punt op een wijze, die de situatie verlangt. Met verplaatsen wordt bedoeld het zich in en om de woning bewegen en het afleggen van afstanden buitenshuis.

Wanneer iemand ten gevolge van een stoornis om zich te verplaatsen beperkt is, wordt zijn mobiliteit kleiner. Aangezien mobiliteit een belangrijke voorwaarde is voor het participeren in de samenleving, is er sprake van een probleem. Hoe ernstig dit probleem voor de individuele belanghebbende is, hangt af van de verhouding tussen zijn verplaatsingsbehoefte en de reële verplaatsingsmogelijkheden. Dit betekent bijvoorbeeld ook dat degene die beschikt over een auto, ook al voldoet hij aan de criteria dat geïndiceerde beperkingen het gebruik of het bereiken van openbaar vervoer onmogelijk maken, geen mobiliteitsprobleem hoeft te hebben. Als de beschikbare auto gebruikt kan worden voor vervoer in het kader van deelname aan het leven van alledag, dan ligt het verlenen van een vervoersvoorziening niet voor de hand.  Wel is het mogelijk om naast een beschikbare een auto een aanvullende voorziening te verlenen als verplaatsingsgedrag en te bereiken bestemmingen daartoe aanleiding geven.

De mobiliteitsbeperkingen van een belanghebbende kunnen worden verminderd door verstrekking van een vervoersvoorziening. Met het treffen van vervoersvoorzieningen wordt beoogd de mobiliteitsbeperkingen van de belanghebbende zo goed mogelijk te compenseren.

 

Verplaatsingsgedrag

Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende/belanghebbende uit bestaat.

Het verplaatsingsgedrag kan worden beschreven aan de hand van de volgende kenmerken:

  • -

    het verplaatsingsmotief (waarom)

  • -

    de verplaatsingsbestemming (waarheen)

  • -

    de frequentie van verplaatsen (hoe vaak)

  • -

    de wijze van verplaatsen (hoe verplaatst men zich)

  • -

    hoe heeft men zich tot nu toe verplaatst

Op deze afzonderlijke aspecten zal in de volgende paragrafen worden ingegaan.

Om tot een juiste probleemstelling te komen zijn ook de gegevens nodig over het verplaatsingsgedrag. Binnen de feitelijke probleemstelling weegt de gemeente namelijk in eerste instantie af welk deel van de verplaatsingsbehoefte door middel van een voorziening ten laste van de Wmo kan worden gehonoreerd. Voorts heeft de gemeente inzicht nodig in het verplaatsingsgedrag om te komen tot een juiste keuze van de adequaat goedkoopste voorziening.

Daarbij is niet alleen het feitelijke verplaatsingsgedrag van de belanghebbende van belang, maar ook inzicht in het verplaatsingsgedrag van de persoon zonder beperkingen in dezelfde sociale situatie. Beide aspecten zullen dus in het onderzoek aan bod komen.

Bovendien moet bij echtparen en samenwonende partners in de beoordeling ook worden meegewogen in hoeverre het verplaatsingsgedrag van de beide partners samenvalt.

 

Verplaatsingsgedrag kinderen

Er bestaat een duidelijke relatie tussen de leeftijd van een belanghebbende en diens verplaatsingsgedrag. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

Kinderen jonger dan 5 jaar hebben in principe geen vervoersprobleem, omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van het vervoersprobleem van leeftijdsgenoten zonder beperkingen, dat er aanleiding is voor een voorziening. Gevallen waarin de regel onredelijk zou werken worden individueel beoordeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval met kinderen jonger dan 5 jaar, die vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het openbaar vervoer meekunnen.

Kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben in beginsel ook geen zelfstandige vervoersbehoefte, zij worden bijna steeds bij het verplaatsen begeleid door de ouders.

Kinderen vanaf 12 jaar hebben in principe, evenals volwassenen een zelfstandig verplaatsingsgedrag.

 

Het verplaatsingsmotief en de verplaatsingsbestemming

Wanneer de gemeente een onderzoek instelt naar het verplaatsingsmotief zijn onder meer motieven en bestemming relevant als: het bezoeken van godsdienstige of andere bijeenkomsten, bezoek familie en kennissen, zorg, winkelen en recreatie.

Een groot deel van deze verplaatsingen zijn routineverplaatsingen. Het betreft hier regelmatig terugkomende activiteiten, zoals het doen van dagelijkse boodschappen, het bezoeken van familie en kennissen, het deelnemen aan sportmanifestaties, enzovoort.

Met betrekking tot het zich verplaatsen buitenshuis moet een belanghebbende in staat worden gesteld, in ieder geval datgene te doen wat mensen –normaal gesproken- van dag tot dag plegen te doen, wanneer het gaat om het zich verplaatsen buitenshuis.

Wat mensen normaal gesproken –van dag tot dag- plegen te doen wanneer het gaat om zichzelf (buitenshuis) te verplaatsen moet derhalve uitgangspunt te zijn  bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen. Als hierbij beperkingen worden ondervonden dienen deze beperkingen te worden verminderd.

Vervoersvoorzieningen, die voor vervoer naar en van het werk, verplaatsingen op de werkplek en scholing worden verstrekt vallen niet onder de compensatieplicht, omdat dit vervoer op grond van andere regelingen wordt vergoed. 

 

Frequentie van verplaatsen

Bij het bepalen van de relevante vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak een belanghebbende een bepaalde bestemming wil kunnen bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het leven van alledag en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke kontakten te onderhouden.

De belanghebbende moet in staat worden gesteld in ieder geval datgene te doen wat mensen – door de bank genomen- van dag tot dag plegen te doen. Als het gaat om verplaatsen buitenshuis: boodschappen doen, bezoeken van kennissen en het zomaar buiten zijn: “het korte afstandsvervoer”.

Een belangrijke steun voor de beantwoording van de vraag of het leven van alledag voor een individu dusdanig wordt verstoord dat een verplaatsvoorziening getroffen moet worden, is het in beschouwing nemen van het leven van alledag zoals dit door belanghebbende werd geleid voor het optreden van de beperkingen.

Voor het treffen van een verplaatsingsvoorziening is het noodzakelijk dat het leven van alledag in overwegende mate verstoord is.

 

Verplaatsingen in het kader van het leven van alledag

Het leven van alledag wordt bepaald door de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

De individuele invulling van het leven van alledag kan in bijzondere situaties sociale kontakten betreffen buiten de korte afstandssfeer, waarvoor verplaatsing noodzakelijk is. In beginsel heeft de gemeente slechts een compensatieplicht voor het vervoer in de directe leef- en woonomgeving van de belanghebbende.

De ondergrens van een vervoersvoorziening kan als volgt worden geformuleerd: een zodanige tegemoetkoming dat binnen het naaste woon- en leefmilieu nog in aanvaardbare mate aan het leven alledag kan worden deelgenomen.

Het lokale vervoersgebied betreft in eerste instantie een gebied waarin van deur-tot-deur ten minste bereikbaar moeten zijn: winkels, ziekenhuis of verpleeghuis, voorzieningen als een sporthal of een zwembad en een treinstation waar dienstverlening mogelijk is.

Voor Leeuwarden is het vervoersgebied vastgesteld op een gebied van maximaal 5 openbaar vervoerzones vanaf het woonadres.

Het treffen van de vervoersvoorziening buiten de korte-afstandssfeer gebeurt slechts wanneer zich de uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de belanghebbende zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de belanghebbende noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Teneinde te kunnen bepalen of sprake is van dreigende vereenzaming wordt onder meer gekeken naar overige sociale contacten van de belanghebbende en naar de vraag of het betreffende contact ook op een andere wijze te onderhouden is.

Tot de wezenlijke sociale contacten kan in een individueel geval een contact behoren, dat weliswaar niet valt onder de contacten van de doorsnee burger in het leven van alledag, maar wel zo wezenlijk is voor de belanghebbende, dat het voor hem mede het leven van alledag uitmaakt. Een en ander kan zeer genuanceerd liggen. Met het als uitgangspunt nemen van het leven van alledag zoals dit door de belanghebbende voor het optreden van ziekte of gebreken werd geleid, kan worden gewogen welke contacten wezenlijk zijn voor de belanghebbende.

Bovenstaande gaat uiteraard niet op voor diegene die reeds op jonge leeftijd beperkingen ondervindt . In zulke gevallen is het van belang om te onderzoeken hoe kinderen zonder beperkingen die verder in vergelijkbare omstandigheden verkeren, hun verplaatsingsgedrag in het kader van het leven van alledag ontwikkelen.

 

6.3 Uitzonderingen

Collectief vervoer

Bij de vaststelling van de beleidsuitgangspunten heeft de gemeente er voor wat betreft vervoersvoorzieningen voor gekozen het primaat te leggen bij het aanbieden van een algemene voorziening in de vorm van collectief vraagafhankelijk vervoer, op contractbasis uitgevoerd door gecontracteerde partij. Verder is een deel van de lijngebonden stadsdienst toegankelijk voor mensen met rolstoelen.

Daarnaast kan al dan niet aanvullend op het voorliggende collectieve vervoerssysteem een aantal voorzieningen in de vorm van verstrekkingen in natura of in de vorm van een financiële tegemoetkoming of  persoonsgebonden budget worden gegeven voor vervoer buitenshuis. 

Het huidige openbaar vervoer is voor veel mensen met beperkingen nog niet volledig bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar. Vanuit de wettelijk geformuleerde compensatieplicht biedt de gemeente Leeuwarden in het kader van de Wmo een collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer waarmee op lokaal niveau aan mensen met beperkingen alternatieven worden geboden om zich te kunnen verplaatsen. In het gebied vanaf het woonadres  tot een afstand van 5 Openbaar Vervoer zones kunnen jaarlijks 1500 km worden gereisd.

Voor overige bovenlokale/regionale bestemmingen kan men gebruik maken van Valys (de zogenaamde ketenmanager), een systeem dat door het rijk wordt georganiseerd.

Deze vervoersvoorziening gaat in op het moment dan de belanghebbende beschikt over een vervoerspas. De belanghebbende betaalt zelf het openbaar vervoertarief per zone in het vraagafhankelijke systeem.

 

Kenmerken collectief vervoerssysteem

De kenmerken van het collectief vervoerssysteem op een rij:

  • -

    een vervoersgebied 5 zones vanuit het woonadres;

  • -

    systeem is oproep-gestuurd, waarbij minimaal een halfuur van tevoren de vervoersmelding moet plaatsvinden;

  • -

    de chauffeur dient in- en uitstaphulp te verlenen;

  • -

    men betaalt in de taxi het vervoerstraject;

  • -

    de hoogte van de vervoersprijs voor Wmo gerechtigden komt overeen met het openbaar vervoerstarief;

  • -

    het systeem moet toegankelijk zijn voor verschillende typen rolstoelen;

  • -

    op indicatie mag een begeleider mee, ook de blindengeleidehond mag mee vervoerd worden;

  • -

    er is sprake van deur- tot –deur vervoer;

  • -

    er kan samen met anderen worden gereisd;

  • -

    de taxi mag hooguit een kwartier eerder of later dan het gemelde tijdstip aanwezig zijn;

  • -

    voor ritten buiten het grondgebied van de gemeente kunnen afwijkende vooraanmelding- en afhaaltijden gelden.

Met het aanbieden van vervoer tegen genoemde vervoertarieven en het beschikbaar zijn van een systeem als hiervoor omschreven, wordt in het licht van de op de gemeente rustende compensatieplicht in het algemeen een meer dan adequate voorziening geboden. Dat wil zeggen dat naast het in stand houden van het systeem geen aanvullende individuele financiële tegemoetkoming verstrekt hoeft te worden.

 

Hoewel het collectief vervoer een algemene voorziening is, is voor het verkrijgen van een vervoerspas waarmee tegen openbaar vervoertarief kan worden gereisd wel een indicatie nodig. Zonder indicatie kan op basis van de huidige overeenkomst met de vervoerder ook van dit systeem gebruik worden gemaakt, er is dan een hoger tarief verschuldigd en het vervoersgebied is beperkt tot het grondgebied van de gemeente Leeuwarden.

Voor een beperkte groep belanghebbenden kan de compensatieplicht zich uitstrekken tot het aanbieden van "weekendvervoer" naar bestemmingen buiten het hiervoor gedefinieerde gebied. Het betreft voornamelijk verstandelijk gehandicapten die, vooral in weekeinden, familiebezoek buiten het vervoersgebied afleggen. Deze mensen kunnen niet zonder begeleiding reizen. In het eigen collectieve systeem is dit geen probleem omdat de chauffeurs de begeleiding van deur tot deur verzorgen.

 

Bovenregionaal vervoer

Bij het bovenregionale vervoer door Valys wordt van verschillende vervoerssystemen gebruik gemaakt, waaronder de trein. Hoewel deze doelgroep vaak fysiek gezien wel van dergelijke vervoermiddelen gebruik kan maken, zit het probleem in het ontbreken van de begeleiding tussen de op- en overstappunten.

Pashouders met een verstandelijke beperking die essentiële sociale contacten hebben buiten het vervoersgebied kunnen daarom bovenregionaal reizen.

In voorkomende individuele situaties zal een aangepast hoger budget aan zones nodig kunnen zijn. Bij de bepaling daarvan is de bestemming en de noodzakelijke reisfrequentie van de belanghebbende bepalend. Dit vervoer wordt door gecontracteerde partij uitgevoerd overeenkomstig het contract, behoudens de bepalingen over aanmeldtijd en (voor)rijtijd. In verband met de grotere afstanden zal de gecontracteerde partij aan de pashouder aangeven wat bij buiten gemeentelijk vervoer de aanmeld- en (voor)rijtijden zijn. Het tarief van de zones buiten het zorgplichtgebied is voor deze pashouders gelijk aan dat van zones binnen dat gebied.

Pashouders die niet tot deze beperkte groep behoren worden overigens in de gelegenheid gesteld ook buiten het genoemde gebied te reizen. De zones die buiten dit gebied worden gereisd worden tegen een kostendekkend tarief bij de pashouders in rekening gebracht. De gemeente verstrekt hierin geen bijdrage aan pashouder of vervoerder. De buiten het gebied gereden zones gaan overigens niet ten koste van het budget van 150 zones per jaar.

 

Medische indicatie voor begeleiding tijdens vervoer

Wanneer vaststaat dat er een medische indicatie bestaat voor begeleiding tijdens het vervoer, kan een vervoerspas met begeleiding worden verstrekt. De begeleider reist gratis mee. Het moet duidelijk gaan om een begeleider tijdens de taxirit, bijvoorbeeld om mogelijk gevaarlijke situaties (voor chauffeur en overige passagiers) te voorkomen. Voor bewoners van Gezinsvervangend Tehuis “De Kaap” en “De Kazerne” geldt dat standaard (gratis) begeleiding wordt toegekend. Overigens blijkt het in de praktijk voor belanghebbenden nog vaak moeilijk te zijn om ook daadwerkelijk een begeleider te regelen.

Gelet op artikel 14, lid 5 van de verordening kan de belanghebbende die geïndiceerd is voor de algemene voorziening collectief vervoer wel kiezen voor een persoonsgebonden budget.

 

6.4 Vormen van verstrekking

Scootmobielen

De meest voorkomende individuele vervoersvoorziening is de scootmobiel of open elektrische buitenwagen.

Het gaat hier om een vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning en op de iets langere afstand. Deze voorziening kan gecombineerd worden met de algemene vervoersvoorziening collectief vervoer.

Een scootmobiel wordt met name geïndiceerd wanneer er sprake is van een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning. Dit is het geval als de belanghebbende met een scootmobiel zelf boodschappen kan doen, familie en kennissen kan bezoeken en andere vormen van dagbesteding beschikbaar heeft. Voor deze verplaatsingen is het immers over het algemeen niet mogelijk c.q. onlogisch gebruik te maken van een collectief systeem of taxivervoer.

Bij verstrekking van deze voorziening geldt dat de belanghebbende:

  • -

    zonder begeleider zelf zijn bestemming moet kunnen bepalen en vinden;

  • -

    tegen weersinvloeden is bestand gedurende een groot deel van het jaar;

  • -

    kan in- en uitstappen en een goede zitbalans heeft;

  • -

    het voertuig kan bedienen en besturen.

In de gemeente Leeuwarden wordt bij de scootmobiel geen schootskleed meer verstrekt.

De verstrekking van een scootmobiel geschiedt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de tegenwaarde van de adequaat goedkoopste naturavoorziening.

Naturaverstrekkingen worden door de gemeente gekocht bij de leverancier waarmee de gemeente een inkoopovereenkomst heeft gesloten. Ze worden in bruikleen verstrekt voor de duur dat de belanghebbende het hulpmiddel nodig heeft. Het voordeel van een verstrekking in bruikleen is dat de voorziening herverstrekt kan worden. De gebruiker sluit hiervoor een bruikleenovereenkomst met de gemeente af. De leverancier verzorgt ook de service en het onderhoud van het hulpmiddel. De kosten van service en onderhoud worden vergoed.

De kosten van het opladen van een scootmobiel worden beschouwd als algemene kosten, welke niet voor vergoeding in aanmerking komen.

 

Overige verplaatsingsmiddelen

Afhankelijk van de individuele situatie kan verstrekking van een ander verplaatsingsmiddel al dan niet in combinatie met een vervoersvoorziening collectief vervoer aan de orde zijn.

Hierna wordt een aantal genoemd, niet als limitatieve opsomming maar als voorbeeld.

 

1.  Speciale fietsen:

Het meest gebruikelijke verplaatsingsmiddel is de fiets. De fiets is een zodanig normaal vervoermiddel, dat de fiets als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd. Om deze reden zal een fiets nooit voor verstrekking in aanmerking kunnen komen. Dit geldt evenzeer voor de bromfiets. Deze redenering gaat niet op voor bijzondere fietsen. Te denken valt daarbij aan driewielfietsen of vierwielfietsen. Deze fietsen zijn bedoeld voor mensen met een slecht evenwicht hetgeen het gebruik van een normale fiets gevaarlijk maakt. Ook andere groepen personen kunnen zijn gebaat bij een driewielfiets, zoals verstandelijk gehandicapten of mensen met een gestoorde motoriek.

Leeftijd hoeft daarbij niet van belang te zijn, hoewel er bij kinderen voor verstrekking wel sprake moet zijn van behoefte aan verplaatsing. Een normale (kinder)driewieler kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en hoeft niet voor verstrekking in aanmerking te komen. Drie- of vierwielfietsen voor kinderen in bijzondere uitvoering kunnen dat in principe wel.

 

2. De tandem/duofiets:

De tandem is een fietsmogelijkheid voor personen, die zonder hulp van een bestuurder niet zelfstandig tot fietsen in staat zijn. Hierbij kan worden gedacht aan visueel gehandicapten (men is zeer slechtziend of blind) of aan sommige groepen met beperkte motoriek of aan verstandelijke gehandicapten, waarvoor het noodzakelijk is, dat een ander een vast tempo aangeeft en het stuur ter hand neemt. Als de tandem louter een rol speelt voor ontwikkeling en ontspanning, valt deze verstrekking niet onder de compensatieplicht. Dat kan wel het geval zijn als de tandem een rol heeft in het kader van het verplaatsen van alledag heeft en daarmee een oplossing biedt voor diegene, die door ziekte of gebrek niet in staat is zelf te fietsen, maar die wel op de plaats achter de bestuurder mee kan fietsen.

 

3. Fiets met trapondersteuning:

De fiets met trapondersteuning is een fiets of tandem met hulpmotor. Dit voertuig is niet speciaal voor gehandicapten ontwikkeld, maar wel zeer bruikbaar. In het kader van de Wmo worden deze voorzieningen in beginsel als algemeen gebruikelijk gezien.  Echter voor de individuele beoordeling is het van belang na te gaan of de voorziening voor de persoon als de belanghebbende als algemeen gebruikelijk is aan te merken (zie par 2.3 Uitzonderingen algemeen gebruikelijke voorzieningen).

 

4. Handbike (tracker)

Dit is een hulpmiddel bestaande uit een fietsdeel, vaak met versnellingsnaaf, dat aan een handbewogen rolstoel gekoppeld kan worden. Deze voorziening kan worden verstrekt aan personen die volledig op een rolstoel zijn aangewezen en die met deze combinatie een substantieel deel van de bestemmingen in het kader van het leven van alledag kunnen bereiken.

Voor het verstrekken van de handbike gelden dezelfde criteria als voor verstrekking van een scootmobiel.  Het is duidelijk dat een dergelijke voorziening hele andere fysieke eisen stelt aan de belanghebbende. Uiteraard wordt dit meegenomen in de beoordeling of deze voorziening gelet op de omstandigheden van de belanghebbende als adequaat is aan te merken.

 

5. Fietszitjes en autozitjes

Hoewel fietszitjes of autozitjes feitelijk geen vervoersvoorzieningen zijn, worden ze wel onder de “overige verplaatsingsmiddelen” gebracht aangezien ze het vervoer van een (gehandicapt) kind op verantwoorde wijze mogelijk maken.

Duidelijk is dat er uiteraard sprake moet zijn van een speciaal aangepast fietszitje of autozitje. Immers, anders is sprake van een “algemeen gebruikelijk” middel.

Ouders die deze voorziening aanvragen komen hiervoor in aanmerking indien zij genoodzaakt zijn om hun gehandicapt kind mee te nemen bij hun verplaatsingen in het kader van het “leven van alledag”.

De voorgaande opsomming geeft een aantal voorbeelden zoals ze in de uitvoeringspraktijk af en toe worden verstrekt.

De ervaring leert dat de markt voor verplaatsingsmiddelen zich voortdurend verder ontwikkelt. Nieuwe beschikbare voorzieningen zullen echter de toetsingscriteria met betrekking tot de kwaliteit, functionaliteit, betrouwbaarheid en dergelijke moeten kunnen doorstaan.

Ook is in de uitvoeringspraktijk gebleken dat er niet altijd een strikte scheiding is aan te brengen tussen de verschillende categorieën van voorzieningen: als voorbeeld, een handbewogen rolstoel kan onder omstandigheden als aanvullende vervoersvoorziening worden verstrekt.

Evenals scootmobielen worden deze overige voorzieningen in bruikleen of als persoonsgebonden budget verstrekt.

 

Financiële tegemoetkomingen

Als een belanghebbende om medische redenen geen gebruik kan maken van het collectieve vervoer en een ander verplaatsingsmiddel ook onvoldoende compensatie van het mobiliteitsprobleem oplevert, is een financiële tegemoetkoming mogelijk. In theorie zou er ook sprake kunnen zijn van omstandigheden waarin het collectieve vervoersysteem niet in de vervoersbehoefte kan voorzien. De tegemoetkoming is uitdrukkelijk niet bedoeld voor die gevallen waarin de belanghebbende aangeeft een extreem verplaatsingspatroon te hebben.

Afhankelijk van het feit of de belanghebbende al dan niet rolstoel gebonden is, is de tegemoetkoming gebaseerd op de kosten van gebruik van een particuliere auto, een normale taxi of rolstoeltaxi.

Het bedrag is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden en is voldoende om op jaarbasis een afstand van maximaal 2000 kilometer af te leggen.

 

Autoaanpassingen

Bij de beoordeling of cliënten in aanmerking komen voor een autoaanpassing wordt het volgende uitgangspunt  gehanteerd. Het primaat voor het verstrekken van een vervoersvoorziening ligt bij het collectief vraagafhankelijk vervoer In de regel kan hiermee voorzien worden in de vervoersbehoefte. In enkele gevallen kunnen aanpassingen aan een beschikbare eigen auto een adequate en goedkope oplossing voor mobiliteitsproblemen vormen. In dat geval is vergoeding van aanpassingen mogelijk. Uiteraard zal de aanvraag beoordeeld moeten worden in samenhang met eventueel eerder getroffen ( vervoers) voorzieningen

In de volgende gevallen zou een autoaanpassing een adequate en goedkope oplossing kunnen zijn :

  • -

    Gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer is op medische gronden niet mogelijk. Vervoer met eigen auto is slechts mogelijk na een aanpassing.

  • -

    Vervoer van een gehandicapt kind dat  onderdeel uitmaakt van het gezin.

  • -

    Het collectief vraagafhankelijk vervoer is gezien de persoonlijke kenmerken en behoeften onvoldoende compenserend

Mogelijke  autoaanpassingen zijn een rolstoelinstapcombinatie, een rolstoelfixatie systeem, aanpassingen van de besturing van de auto zoals handgas, een kofferbaklift en rolstoeloprijplaten.

 

Vorm van verstrekking autoaanpassing

De vorm van verstrekking zal in de meeste gevallen bestaan uit een vergoeding van de kosten van aanpassing van de eigen auto. Slechts in enkele gevallen zal de verstrekking bestaan uit een verstrekking in natura. Dit zal het geval zijn bij verstrekkingen die makkelijk kunnen worden overgezet naar een andere auto. Te denken valt aan een rolstoelinstapcombinatie of een kofferbaklift.

 

Voorwaarden autoaanpassing

Vergoeding van de kosten voor aanpassing van de auto is alleen mogelijk als de auto:

  • -

    Redelijk is aan te passen;

  • -

    In goede staat verkeert;

  • -

    In principe niet ouder is dan drie jaar.

Verder kunnen aanpassingen alleen worden toegekend als ze noodzakelijk zijn in verband met de beperkingen van belanghebbende. Er wordt geen maximale vergoeding voor het verstrekken van autoaanpassingen opgenomen. Wel dienen de kosten niet excessief te zijn.

 

Algemeen gebruikelijk

Kosten van verzekering en keuring van de auto worden algemeen gebruikelijk geacht en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. Bij een autoaanpassing wordt het hebben van een auto met een hoge instap als algemeen gebruikelijk geacht.

 

De autostoel

Op dit moment worden bij productie van auto’s al hoge kwaliteitseisen gesteld aan het zitcomfort van autostoelen. Dit betekent dat het in de regel niet meer voorkomt dat een autostoel vervangen zou moeten worden door een betere stoel. Indien belanghebbende toch geen gebruik kan maken van de bij de auto behorende standaardstoel kan een tegemoetkoming worden verstrekt van de aanpaskosten.

Geen vergoeding wordt verstrekt indien:

  • -

    Een autostoel voornamelijk als doel heeft de zithouding te verbeteren. Deze stoelen zijn ook voor niet-gehandicapten normaal in de handel verkrijgbaar ( bijvoorbeeld de Scheel- stoel)

  • -

    De belanghebbende pas klachten krijgt na het rijden van lange afstanden of lange rijtijden. Allereerst mag er van uit worden gegaan dat hij of zij tijdig pauzeer en tevens dient in het achterhoofd te worden gehouden dat de compensatieplicht van de gemeente zich in principe beperkt tot de gemeente Leeuwarden.

  • -

    De aanschaf van de autostoel uit preventief oogpunt geschiedt.

  • -

    De inde auto aanwezig standaardstoel aan redelijke normen voldoet.

Belanghebbende moet bij zijn autokeuze voldoende aandacht hebben besteedt aan het zitcomfort.

 

CVV in persoonsgebonden budget

De Centrale Raad van Beroep (CRvB 28-10-2009, nr. 08/7382 WMO en CRvB 28-10-2009, nr. 08/7118 WMO) heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van belanghebbende leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.

 

Hoofdstuk 7. Resultaat: de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

 

7.1 Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Binnen dit resultaat is tevens het verstrekken van een sportrolstoel opgenomen. Hiermee wordt belanghebbende gecompenseerd om in sportverband mensen te ontmoeten.

 

7.2 Afwegingskader

Bij het aanvragen van een individuele voorziening worden de beoordelingscriteria gehanteerd zoals benoemd in paragraaf 2.3.

Als het gaat om een vervoersprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het resultaat zich lokaal verplaatsen, opgelost kan worden.

 

Sportrolstoel

Alleen belanghebbenden die voor de beoefening van hun sport een sportrolstoel nodig hebben, kunnen in aanmerking komen voor een sportrolstoel in de vorm van een persoonsgebonden budget.

De hoogte daarvan is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden. De vergoeding is bestemd voor de aanschaf en de kosten van reparatie en kan eens per drie jaar worden verstrekt (gerekend vanaf datum nota). Wanneer de kosten van de gekozen rolstoel meer dan het forfaitaire bedrag bedragen, moet de gebruiker de meerkosten zelf betalen.

Alleen in geval van calamiteit of onbruikbaarheid van de rolstoel buiten de schuld van de belanghebbende om, kan alsnog binnen de periode van drie jaar een vergoeding worden uitgekeerd. In dat geval moet naar de aard van het geval worden beoordeeld of het forfaitaire bedrag geheel of naar rato wordt uitgekeerd.

Bij de verstrekking wordt uitgegaan van het niveau van recreatiesport. De meerkosten van speciale, duurdere sportrolstoelen die men  nodig kan hebben om sport op wedstrijdniveau te beoefenen, komen voor rekening van de belanghebbende.

Bij de beoordeling van de vraag of belanghebbenden in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding kunnen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

de belanghebbende beoefent daadwerkelijk een sport, dan wel heeft affiniteiten met deze sport (bijvoorbeeld doordat hij/zij deze sport in het verleden heeft uitgeoefend)

de belanghebbende moet in staat zijn tot het uitoefenen van een sport (gedacht kan worden aan een proefperiode, waarbij de belanghebbende een sportrolstoel leent).

De sportrolstoel is een specifiek voor sportbeoefening door gehandicapten ontwikkeld type rolstoel, zoals de marathon- of sprintrolstoel, de basketball rolstoel en de tennisrolstoel. De ontwikkelingen rond sportrolstoelen staan echter ook niet stil en er komen steeds nieuwe typen sportrolstoelen op de markt. Een voorbeeld van zo’n rolstoel is de “actief”-rolstoel. De actiefrolstoel is geschikt voor sportbeoefening en voor dagelijks gebruik als verplaatsingsmiddel. De actiefrolstoel is een lichte, gemakkelijk wendbare en meeneembare rolstoel. Het zitcomfort is echter veelal beperkter dan van een “gewone” rolstoel.

Sportrolstoelen kenmerken zich door scheefstand van de grote wielen om de stabiliteit te vergroten en te voorkomen dat de handen ingeklemd worden wanneer twee sportende rolstoelers langs elkaar rijden. In plaats van twee aparte voetensteunen heeft de sportrolstoel een doorlopende voetenplank. Marathonrolstoelen hebben hoepels met een kleine diameter om een hoge snelheid te behalen.  Naast de gewone rolstoel als verplaatsingsmiddel, kan een (financiële tegemoetkoming voor een) rolstoel voor het sporten worden verstrekt.

In bepaalde gevallen zou kunnen worden volstaan met de verstrekking van een actiefrolstoel voor zowel het dagelijkse gebruik in de leefsituatie als voor sportbeoefening in plaats van twee aparte rolstoelen. Daarbij zal het in het algemeen gaan om een rolstoel, die, als deze niet voor sportbeoefening wordt gebruikt vanwege de prijs niet tot de categorie adequaat meest goedkope rolstoel behoort. Doordat echter met een relatief dure actief-rolstoel kan worden volstaan, in plaats van een rolstoel voor dagelijks gebruik en een rolstoel voor sportbeoefening, zal de keus voor een dure actiefrolstoel in een dergelijk geval toch goedkoper uitvallen en de meest adequate goedkope voorziening zijn.

Wanneer een actiefrolstoel wordt verstrekt voor de leefsituatie, dan worden ook aanpassings- en reparatiekosten vergoed.

 

7.3 Uitzonderingen

Een sportrolstoel kan worden verstrekt in combinatie met een andere vervoersvoorziening. Echter, een sportrolstoel dient voor het gebruik van sportactiviteiten.

 

Hoofdstuk 8. Verstrekken van individuele voorzieningen

 

8.1 Vormen van verstrekkingen

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

‘Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.’

 

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een belanghebbende ondervindt, te bereiken.

  • 1.

    Voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de belanghebbende een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die belanghebbende in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.

  • 2.

    Een persoonsgebonden budget, zoals verplicht gesteld in artikel 5Wmo. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen (zie hoofdstuk 3).

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:

‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.’

 

Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplichting om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de belanghebbende.

 

8.2  Voorziening in natura

Bij een voorziening in natura verstrekt het college deze.

Wordt een voorziening niet als persoonsgebonden budget verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook nu geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente meestal slechts aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.

 

8.3  Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de belanghebbende. De belanghebbende betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit. Dat kan, als dit in deze beleidsregels is geregeld, in mindering worden gebracht, ook naast een eigen aandeel.

 

Financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel

Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning of een verhuiskostenvergoeding. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Dit kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten  over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming

Echter een uitzondering is bij het verstrekking van een verhuiskostenvergoeding. Dit betreft een financiële tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming wordt pas overgemaakt na controle van verhuizing naar een adequate woning en vertoon van huur/-koopovereenkomst.

Een financiële tegemoetkoming kan ook worden verstrekt bij collectief vervoer indien er medische redenen bestaan waardoor er geen gebruik gemaakt kan worden van het collectief vervoer en een ander verplaatsingsmiddel ook onvoldoende compensatie van het mobiliteitsprobleem oplevert. Meer informatie hierover in hoofdstuk 6, par. 6.4 in de beleidsregels.

  

8.4 Een persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Bedragen worden beschreven in het ‘Besluit maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden’.

 

Gronden voor weigering van een persoonsgebonden budget

In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het college heeft de volgende uitzonderingen vastgesteld. Daarvan is in ieder geval sprake als zich één van de volgende situaties voordoet (Verordening artikel 22):

  • a.

    Belanghebbende heeft zich in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag niet gehouden aan – bij eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget- opgelegde verplichtingen;

  • b

    Belanghebbende zit in een financieel hulpverleningstraject of zou daarvoor in aanmerking kunnen komen;

  • c

    Er zijn gegronde redenen om aan te nemen dat belanghebbende zelf niet in staat is tot een verantwoord beheer en een verantwoorde besteding, en er is geen ondersteuning beschikbaar van een partner, wettelijk vertegenwoordiger, bewindvoerder of mentor;

  • d.

    Belanghebbende heeft het eerder verstrekte persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden niet naar genoegen van het college kunnen verantwoorden of er is sprake van aantoonbare fraude.

 

Het uitgangspunt bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget is dat belanghebbende in staat is om zelf de regie te voeren over zijn financiën. Hij moet de verantwoordelijkheid die samenhangt met het hebben van een persoonsgebonden budget zelfstandig en volledig kunnen dragen. Is dit niet het geval, dan is dat een reden om de wettelijke keuzevrijheid in te perken. Een uitzondering hierop wordt gemaakt als belanghebbende een echtgenoot, ouder, voogd, curator, bewindvoerder of mentor heeft. Deze zal hiervan een bewijs moeten overleggen. Hierbij wordt tevens verwezen naar artikel 23.

Als tijdens het onderzoek duidelijk wordt dat belanghebbende problemen zal krijgen met het omgaan met het persoonsgebonden budget, wordt dit als een contra-indicatie opgevat. Hierbij kan ondermeer gedacht worden aan personen die niet kunnen lezen en schrijven. Andere voorbeelden zijn personen met een psychiatrische problematiek, zoals verslaving, manische depressie of dementie.

Op basis van deze bepaling verliest belanghebbende de keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget, als hij in de voorafgaande periode het budget niet of niet volledig heeft aangewend voor hulp bij het huishouden. Belanghebbende krijgt evenwel de mogelijkheid om een verklaring te geven waarom hij niet heeft voldaan aan zijn verantwoordingsplicht. Deze verklaring kan vervolgens leiden tot het oordeel van het college dat de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt voortgezet.

 

Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een belanghebbende met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget.

 

Persoonsgebonden budget enkel voor individuele voorzieningen

Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen.

Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de belanghebbende van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden,  dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.

 

Omvang persoonsgebonden budget

Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget.

Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

 

Persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en zal elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uur bedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal moeten zijn. Er zijn twee mogelijkheden: het gaat om een arbeidsovereenkomst of om een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer. In het eerste geval ontstaan er weer twee situaties: belanghebbende werkt op minder dan 3 dagen of belanghebbende werkt op meer dan 3 dagen bij dezelfde persoon. Als het minder dan 3 dagen zijn mag bruto uitbetaald worden en zorgt iemand zelf voor eventuele betaling van belastingen en verzekeringen. Werkt iemand meer dan 3 dagen in de week dan is de werkgever verantwoordelijk voor de afdracht van belastingen en verplichte premies voor diverse verzekeringen. In deze beide situaties moet het minimum (jeugd)loon in ieder geval betaald worden. Is sprake van een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer dan zal het veelal gaan om een zzp-er, een zelfstandige zonder personeel en is men niet gebonden aan het minimum (jeugd)loon en hoeft geen afdracht plaats te vinden door de opdrachtgever.

 

Persoonsgebonden budget voor voorzieningen

Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.

De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt.

 

Uitbetaling persoonsgebonden budget

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de belanghebbende bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Het persoonsgebonden budget wordt met ingang van 2012 bruto uitbetaald. Dat wil zeggen dat de eigen bijdrage hier in opgenomen zit en via het CAK wordt berekend en geïnd.

Het bruto persoonsgebonden budget wordt ter beschikking gesteld door storting van belanghebbende of op verzoek van belanghebbende op een andere rekening. Indien belanghebbende minderjarig is, wordt het persoonsgebonden budget op de rekening van dienst wettelijk vertegenwoordiger gestort.

Staat belanghebbende onder curatele of bewindvoering dan wordt op verzoek van de curator of de bewindvoerder  het bruto persoonsgebonden budget gestort op de bankrekening van de curator of bewindvoerder. Is belanghebbende jonger dan 18 jaar of dienst wettelijk vertegenwoordiger, wordt het bruto persoonsgebonden budget overgemaakt op een bankrekening van een organisatie die belast is met de ondertoezichtstelling op belanghebbende die de reclaseringsmaatregel uitoefent. Hierbij wordt gedoeld wordt op een reclaseringsmaatregel krachtens een uitspraak van de rechter of het Openbaar Ministerie op grond artikel 14d, artikel 15b, of Boek I, Titel VIII A Bijzondere bepalingen voor jeugdige personen, van het Wetboek van Strafrecht.

Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.

Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld.

Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Om de betaling overzichtelijk te houden is het mogelijk dit persoonsgebonden budget per kwartaal of per half jaar beschikbaar te stellen. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat bij betaling over een lange perioden uitsluitend betaling achteraf problemen kan opleveren. Betaling per voorschot, of aan het begin van de periode, ligt dan voor de hand.

 

Uitbetaling via serviceorganisatie

Als de betaling via een serviceorganisatie gaat (de thuiszorg of een andere organisatie) zal het college alleen op basis van daadwerkelijke uitgaven het persoonsgebonden budget over te maken.

Het college stort dan op uitdrukkelijk verzoek van de belanghebbende het geld op rekening van de serviceorganisatie, die tot betaling van de hulp overgaat na ontvangst van een werkbriefje van de belanghebbende. Het college betaalt dan niet te veel en de belanghebbende hoeft niets terug te betalen. Namens de belanghebbende verzorgt de serviceorganisatie ook de verantwoording.

 

Controle persoonsgebonden budget

De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren:

  • -

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • -

    een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;

  • -

    een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen (bij hulp in het huishouden).

Via een steekproef zal het college bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren.

Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college het  persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Voordat overgegaan kan worden op terugvordering of verrekening dient een intrekkingsbeschikking afgegeven te worden.  Bij het terugvorderen zijn de voorschriften zoals door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leeuwarden opgenomen van overeenkomstige toepassing.

Leidend bij het geheel of gedeeltelijk terugvorderen is  of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

 

Eigen bijdrage en persoonsgebonden budget

De verordening regelt wanneer bij een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd is. De eigen bijdrage heeft als maximum 60% van het gehele persoonsgebonden budget.

Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2010 doet men aangifte over 2009, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2008 in 2010 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom of bruikleen van de belanghebbende wordt verstrekt, dan wordt de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken gevraagd. Uitzondering hierbij is de voorziening hulp bij het huishouden, hierbij wordt gedurende de inzet van hulp bij het huishouden een eigen bijdrage opgelegd. Verdere uitwerking van het opleggen van een eigen bijdrage worden benoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leeuwarden.

Hoofdstuk 9. Procedure bepalingen

 

9.1 Inleiding

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang.

Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

 

9.2 Inlichtingenplicht

Op grond van dit artikel moet belanghebbende die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen.

Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de belanghebbende vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de belanghebbende aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de belanghebbende. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

 

9.3 Advisering

Dit artikel biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een belanghebbende geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

 

9.4 ICF-classificaties

Lid 4 bepaalt dat bij de medische advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden.

De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst.  Van de zeer uitgebreide ICF  zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de belanghebbende gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een  volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

 

 9.5 Alternatieven voor bezwaar

Iedere belanghebbende heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.

De gemeente streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, belanghebbende in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat de kans groot is dat door de gemeente gemaakte eventuele fouten hersteld kunnen worden. Bij een negatieve of afwijkende beschikking geeft het college, bijvoorbeeld door de beschikking langs te brengen en uitleg te geven een extra contactmoment. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken. Tot slot bestaat nog enigerlei vorm van mediation, indien het college dat opportuun acht.

 

Hoofdstuk 10. Slotparagraaf

Vaststelling en inwerkingtreding

Deze beleidsregels zijn vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Leeuwarden op 15 november 2011 en treden in werking op 1 januari 2012.

 

Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leeuwarden’.