Organisatie | Onderbanken |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Langdurigheidstoeslag ISD BOL 2013 |
Citeertitel | Verordening Langdurigheidstoeslag ISD BOL 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening Langdurigheidstoeslag ISD BOL 2012
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2021 | nieuwe regeling | 13-12-2012 | Onbekend |
Verordening Langdurigheidstoeslag ISD BOL 2013
De raad van de gemeente Onderbanken;
Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Onderbanken d.d.11 december 2012 (gemeenteblad 2012/110);
Gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel d, artikel 8 lid 2 onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;
Met ingang van 1 januari 2013:
* in te trekken de Verordening Langdurigheidstoeslag ISD BOL 2012.
* vast te stellen de Verordening Langdurigheidstoeslag ISD BOL 2013.
Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag
Artikel 2. Langdurig laag inkomen
In afwijking van het eerste lid mag de belanghebbende in de referteperiode gedurende maximaal 13 weken een inkomen hoger dan 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm per kalendermaand hebben ontvangen. Het inkomen mag in deze periode echter niet meer bedragen dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm per kalendermaand.
In zoverre iemand in de referteperiode in het buitenland verbleef en dit verblijf in het buitenland langer was dan de op grond van de wet maximaal toegestane periode voor verblijf in het buitenland, wordt de referteperiode verlengd met de periode waarin de maximaal toegestane periode voor verblijf in het buitenland werd overschreden.
Artikel 4. Hoogte langdurigheidstoeslag
In afwijking van het tweede lid komt een gezinslid, indien sprake is van één of meer niet-rechthebbende gezinsleden en nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Langdurigheidstoeslag ISD BOL 2013.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 december 2012.
Algemene toelichting Verordening Langdurigheidstoeslag ISD BOL 2013
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de WWB in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand.
De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36 lid 1 WWB). De gemeenteraad moet bij verordening regels vaststellen over het verlenen van een langdurigheidstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 WWB. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. De gemeenteraad dient in de verordening eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen. Het dagelijks bestuur kan in (wetsinterpreterende) uitvoeringsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening.
Ten opzichte van de in 2012 vastgestelde verordening langdurigheidstoeslag, is in deze nieuwe verordening langdurigheidstoeslag, die vanaf 1/1/2013 in werking treedt, de hoogte van de langdurigheidstoeslag verdubbeld. De verordening is derhalve op dit punt aangepast (artikel 4 van deze verordening). De overige artikelen zijn gelijk gebleven.
Artikelgewijze toelichting Verordening langdurigheidstoeslag ISD BOL 2013
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.
De peildatum is de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd. Het gaat dus uitdrukkelijk niet om de datum waarop is aangevraagd. Het betreft de datum waarop een belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen (zoals bedoeld in artikel 34 WWB) en geen uitzicht op inkomensverbetering.
Lid 2 onderdeel d: referteperiode
In artikel 1 lid 2 onderdeel d van deze verordening is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 2 onder ‘Langdurig’.
Lid 2 onderdeel f: niet-rechthebbend gezinsleden
In artikel 1 lid 2 onderdeel f is een omschrijving opgenomen van het begrip niet-rechthebbende gezinsleden. Dit is vooral gedaan om complexe formuleringen in artikel 4 van deze verordening te voorkomen.
In artikel 4 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld voor (onder meer) gezinnen. Bij gezinnen waarbij één (of meer) van de gezinsleden op grond van hun leeftijd zijn uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, kunnen de overige gezinsleden desondanks in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. De uitgesloten gezinsleden in voornoemde situatie definiëren we in deze verordening als "niet-rechthebbende gezinsleden". Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4 van deze verordening.
Artikel 2. Langdurig laag inkomen
Met betrekking tot de invulling van het begrip “laag inkomen” is de gemeenteraad gebonden aan een ondergrens en aan een bovengrens. De ondergrens van “laag” is de bijstandsnorm. De bovengrens bedraagt 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 36 lid 6 WWB).
ISD BOL hanteert een lagere inkomensgrens van 100 procent. Dit betekent dat het in aanmerking te nemen inkomen gedurende de referteperiode niet hoger mag zijn dan 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm. De beoordeling dient per kalendermaand te geschieden.
De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm, dient niet al te rigide te worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd (vergelijk CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., LJN BE8918, en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, LJN BP5532).
In lid 2 is daarom bepaald dat de belanghebbende in de referteperiode gedurende maximaal 13 weken een inkomen tot 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm mag hebben ontvangen.
Er is gekozen voor de systematiek van een beperkte overschrijding van de inkomensgrens gedurende 13 weken om reintegratie op de arbeidsmarkt vanuit de WWB te bevorderen. Er is gekozen voor 13 weken omdat dit een gangbaar aantal weken is dat iemand, zonder dat geconcludeerd kan worden dat er per definitie sprake is van uitzicht op inkomensverbetering, tijdelijk kan uitstromen via een uitzendbureau.
Uit artikel 13 lid 1 onderdeel a WWB volgt dat gedetineerden geen recht hebben op een langdurigheidstoeslag. Uit niets blijkt dat detentie in de referteperiode van invloed zou zijn op het recht op langdurigheidstoeslag. Daarom is in deze verordening bepaald dat de referteperiode wordt verlengd met de periode van detentie. Gedurende de detentie zal een belanghebbende immers over het algemeen maar weinig kunnen ondernemen om door middel van arbeid zijn inkomenspositie te verbeteren.
Een bijstandsgerechtigde mag een bepaalde periode per jaar met behoud van uitkering in het buitenland verblijven (artikel 13 lid 1 onderdeel e WWB). Wanneer deze maximale termijn overschreden wordt, wordt de referteperiode met de termijn van de overschrijding verlengd. Gedurende de periode waarin er sprake was van een overschrijding zal een belanghebbende immers maar weinig hebben kunnen ondernemen om door middel van arbeid zijn inkomenspositite te verbeteren.
Wanneer er door eigen toedoen van een belanghebbende geen sprake is van uitzicht op inkomensverbetering, dan bestaat er geen recht op langdurigheidstoeslag. Voor de beoordeling of belanghebbende er verwijtbaar zelf toe heeft bijgedragen dat er geen uitzicht is op inkomensverbetering, wordt aansluiting gezocht bij hetgeen bepaald is in de afstemmingsverordening. Gedragingen van de 4de categorie zijn van een dusdanige ernst dat de uitsluiting van het recht op langdurigheidstoeslag hieraan gekoppeld kan worden. Ditzelfde geldt voor het zich zeer ernstig misdragen jegens het dagelijks bestuur of diens ambtenaren.
Op grond van het bestuursrecht mag van een belanghebbende verwacht worden dat hij zijn aanspraken jegens de overheid binnen 5 jaar te gelde maakt. Deze voorwaarde is nu expliciet opgenomen in de verordening. Wordt een langdurigheidstoeslag aangevraagd over een langere periode dan vijf jaren voorafgaande aan de aanvraagdatum, dan wordt de aanvraag afgewezen.
Artikel 4. Hoogte langdurigheidstoeslag
In artikel 4 lid 1 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en een gezin. Bij gezinnen moet in het oog gehouden worden dat het recht op langdurigheidstoeslag het gezin gezamenlijk toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gezin aangemerkt, dan moeten alle gezinsleden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor het hele gezin geen recht op langdurigheidstoeslag (vergelijk bijvoorbeeld CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, LJN BN2529).
Zijn één of meer van de gezinsleden uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van hun leeftijd, dan komen de rechthebbende gezinsleden wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag.
In de situatie dat nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
In artikel 4 lid 4 is bepaald dat voor de toepassing van lid 1, lid 2 en lid 3 moet worden uitgegaan van de situatie op de peildatum.
Op grond van artikel 36 lid 1 WWB dient de langdurigheidstoeslag te worden aangevraagd. Op grond van artikel 36 lid 5 WWB zijn de artikelen 43 en 44 WWB echter niet van toepassing en gelden de regels in de WWB omtrent de aanvraagprocedure niet. De aanvraagprocedure wordt daarom in deze verordening beschreven.
Omdat de uitvoering van het verstrekken van langdurigheidstoeslag is opgedragen aan het dagelijks bestuur, worden ten behoeve van de uitvoering nadere uitvoeringsregels vastgesteld. Strikt genomen dient dit niet in een verordening te worden vastgelegd. Omwille van de leesbaarheid van deze verordening is hier toch voor gekozen. Bovendien wordt het belang van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' hiermee nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Dit criterium hoeft gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB niet door de gemeenteraad worden gedefinieerd. Het dagelijks bestuur zal hier wel uitvoeringsregels over vast moeten stellen.
Het is onwenselijk wanneer een langdurigheidstoeslag uitbetaald wordt, terwijl een van de belanghebbenden nog een bestuursrechtelijke geldschuld heeft open staan. Het deel van de langdurigheidstoeslag dat rechtens aan de belanghebbende toekomt, kan met toepassing van dit artikel met diens geldschuld verrekend worden.