Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Beemster

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBeemster
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2013
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201325-02-2013nieuwe regeling

06-11-2012

Beemster en Schermer op Zondag, 30 december 2012

BW-12-01026

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2013(versie geldend sedert 1 januari 2013)

Burgemeester en wethouders van Beemster,

gelezen het voorstel BW-12-01026;

gelet op artikel 4:81, lid 1 Algemene wet bestuursrecht, de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Beemster en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster;

besluiten:

vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Bemster 2013.

 

Begripsbepalingen

  • 1.

    Verordening: de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Beemster 2011.

  • 2.

    Besluit: het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2013

  • 3.

    Beleidsregels: de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster

Hoofdstuk 1 Hulp bij het huishouden

Artikel 1.1 Drie vormen van hulp bij het huishouden

Binnen Beemster bestaan 3 vormen van hulp bij het huishouden:

  • -

    HbH 1; de nadruk bij deze categorie ligt op het overnemen van huishoudelijke taken

  • -

    HbH 2; naast het overnemen van huishoudelijke taken speelt ook de organisatie van het huishouden een belangrijke rol

  • -

    HbH 3; de nadruk bij deze categorie hulp bij het huishouden ligt op ontregeling van het huishouden

 

In Bijlage 1 is de 'Wmo richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden Beemster 2012' opgenomen. Hierin wordt gedetailleerd beschreven hoe Beemster met de voorziening Hulp bij het Huishouden omgaat. Daarnaast worden in Bijlage 1A 'Specificatie normtijden per taak' de normtijden voor de verschillende taken gespecificeerd.

Artikel 1.2 Een persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden

Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget in het geval van hulp bij het huishouden zal de ingezette hulp van gelijkwaardig niveau moeten zijn als de natura-variant.

 

HbH 1:  Het niveau van de geleverde hulp is gebaseerd op diploma Zorghulp niveau 1 of vergelijkbare opleiding of ervaring waarbij huishoudelijke kennis en kunde inclusief materiaalkennis essentieel zijn.

 

HbH 2:  Het niveau van de geleverde hulp is gebaseerd op kwalificatieniveau 2 (welzijn en zorg), OVDB-certificaat verzorgingshulp B of het diploma helpende OVDB (2 jaar) of een opleiding op gelijkwaardig niveau. Kennis en ervaring met huishoudelijke taken, basale kennis van ziektebeelden.

 

HbH 3:  Het niveau van de geleverde hulp is gebaseerd op Hetzelfde als bij HBH2 maar dan aangevuld met

• kwaliteitsniveau 3 (minimaal)

• basale kennis van en ervaring met lichamelijke verzorging,

• kennis en ervaring op het gebied van structureren van het huishouden

• kennis en ervaring op het gebied van opvoedkunde

• kennis van symptomen van psychische, psychiatrische, psychosociale en psychogeriatrische ziektebeelden.

• Kennis van lokale sociale infrastructuur en sociale kaart

• Coördinerende en organiserende rol aankunnen, goed kunnen organiseren ​

Artikel 1.3 Ondersteuning voor Pgb-houder en alfacheque-houder hulp bij het huishouden

Zowel pgb-houder als alfacheque-houder gaan een arbeidsovereenkomst aan met de hulpverlener. Het college biedt hierbij ondersteuning aan voor wat betreft verschillende verplichtingen die de pgb-constructie of de alfacheque-constructie met zich meebrengt.

Het college heeft hiertoe voor onderstaande ondersteuning de SVB gecontracteerd:

  • -

    voor pgb-houders de vraagbaakfunctie;

  • -

    voor pgb-houders en alfacheque-houders een collectieve verzekering voor wettelijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand;

  • -

    voor pgb-houders de salarisadministratie;

  • -

    voor pgb-houders en alfacheque-houders loondoorbetaling van maximaal 6 weken bij ziekte van de hulpverlener.

Hoofdstuk 2 Woonvoorzieningen

Artikel 2.1 Verhuiskostenvergoeding

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten of ook wel verhuiskostenvergoeding genoemd kan worden verleend wanneer:

  • 1.

    de aanvrager vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuist naar een adequate woning;

  • 2.

    de aanvrager een woonvoorziening aanvraagt in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst compenserende oplossing te zijn voor het woonprobleem of dat de betreffende woning niet kan worden aangepast;

  • 3.

    een aangepaste woning wordt vrijgemaakt door een persoon die in een aangepaste woning woont.

Artikel 2.2 Verhuisprimaat

Artikel 19 van de verordening gaat uit van het primaat van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Primair zal beoordeeld worden of verhuizing naar een geschikte(re), eventueel aan te passen woning mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte of eenvoudig geschikt te maken woning beschikbaar is of naar verwachting binnen een redelijke termijn beschikbaar zal zijn. Geschikt wil zeggen dat de woning met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Is een geschikte woning niet (binnen redelijke termijn) beschikbaar dan moet de gemeente besluiten een van de andere voorzieningen te verstrekken. Ook andere factoren kunnen bij dit besluit een rol spelen.

 

Een woningaanpassing van bouwkundige aard wordt verleend wanneer het verhuizen naar een geschikte(re) of aangepaste woning niet te realiseren is of niet de goedkoopst compenserende oplossing is. Onder niet te realiseren wordt verstaan:

  • -

    het niet mogelijk is om binnen een redelijke termijn (wat een medisch gezien verantwoorde termijn is in geval van de aanvrager wordt aangegeven in het medisch-advies) een adequate woning aan te bieden. Het algemene streven is om binnen zes maanden een aanbod te doen voor een geschikte huurwoning;

  • -

    het (medisch en/of sociaal) niet verantwoord is dat belanghebbende verhuist; de verhuizing zelf moet dan aantoonbaar leiden tot schade voor de aanvrager en kan redelijkerwijs niet van deze persoon worden gevergd.

 

Bij het hanteren van het primaat van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, wordt rekening gehouden met verschillende factoren:

  • -

    kostenafweging,

  • -

    de snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd,

  • -

    de sociale omstandigheden en

  • -

    de mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.

 

In alle gevallen zal een goed gemotiveerd besluit worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende.

 

1. Kostenafweging

Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte.

Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:  

  • -

    huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;  

  • -

    de kosten van de financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten;

  • -

    de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;  - kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

  • -

    een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

 

Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de persoon met beperkingen.

Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op dit gebied, maakt het college een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning.

 

2. De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt.

 

3. Sociale omstandigheden

Sociale omstandigheden waarmee rekening wordt gehouden zijn sociale contacten in de buurt, nabijheid van belangrijke voorzieningen (infrastructuur) en aanwezige mantelzorg (het gaat daarbij vooral om noodzakelijke mantelzorg die zou vervallen in geval van verhuizing). De sociale omstandigheden moeten in het indicatie-onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder snel leiden tot aanpassing van de woning, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden.

 

4. De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing

Er wordt ook rekening gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder gemakkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen.

  • -

    Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen woningen.

  • -

    De gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen.

  • -

    Het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien passend is.

 

Consequentie hiervan zal zijn dat een eigen woning meestal voor één enkele belanghebbende aangepast wordt.

 

Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat aangepaste huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang.

 

Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing of woningaanpassing.

 

Vaak zal een aangeboden mogelijkheid om te verhuizen naar een andere woning door de aanvrager als negatief worden beoordeeld: vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt het college of er van uit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de reden van weigering.  

 

Na het afwegen van deze factoren kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.​

Artikel 2.3 Afwijken van het verhuisprimaat

Van het primaat van verhuizen kan worden afgeweken wanneer de totale kosten voor aanpassingen die de woning langdurig geschikt maken, inclusief een traplift minder dan € 7.500 bedragen. Wel dient de betrokkene aan een aantal voorwaarden te voldoen:

  • -

    Er dient te worden vastgesteld dat de voorziening voor langere tijd (minimaal 3 jaar) adequaat is. Dit is vast te stellen op basis van medisch advies. Bij permanente rolstoelgebondenheid is een traplift veelal geen adequate oplossing.

  • -

    Op korte termijn is geen adequate woning beschikbaar.

  • -

    Er is geen sprake van een indicatie voor een aanleunwoning, waarvan de inschrijvingsduur langer dan 2 jaar is.

  • -

    Er is geen indicatie aanwezig of te verkrijgen voor een verzorgingshuis of verpleeghuis.

  • -

    De aanvraag is niet het gevolg van een verhuizing naar een inadequate woning terwijl de ziekte of aandoening reeds bekend was.

Artikel 2.4 Verhuizing

Wanneer het verhuisprimaat wordt opgelegd en belanghebbende heeft aangegeven te willen verhuizen dient deze zich te registreren als woningzoekende. Er zal (veelal op grond van het medisch advies) een zoekprofiel voor een geschikte woning worden opgesteld, die worden doorgegeven aan de afdeling wonen van de gemeente. Er kan in het kader van de Wmo een indicatie worden afgegeven voor een rolstoelwoning of een verregaand aangepaste woning (een zogenaamde lijstwoning), een aanleunwoning of een urgentie worden verleend voor een flat met lift of een parterrewoning. Niet-ingezetenen van Beemster kunnen zich ook laten registreren voor een rolstoelwoning of verregaand aangepaste woning, maar zij krijgen pas een aanbod wanneer er geen geschikte kandidaat uit Beemster voor een vrijgekomen woning beschikbaar is. De gemeente heeft immers alleen compensatieplicht voor ingezetenen van Beemster. Over de zogenaamde lijstwoningen zijn bindende afspraken gemaakt met de woningcorporaties. Wanneer een rolstoelwoning of verregaand aangepaste woning vrijkomt, wordt dit gemeld bij het Wmo-loket en bij Woonzorg Nederland. Er is overleg met medewerkers van het loket Wmo voor welke kandidaat die het langst ingeschreven staat de woning geschikt zou zijn. Een medewerker van de gemeente gaat met belanghebbende mee voor een woningbezichtiging.

 

Indien aan een woningzoekende een urgentieverklaring in het kader van de Wmo is verleend, is voor een aanbod alleen van belang of de aangeboden woning voldoet aan het gestelde zoekprofiel. Bij weigering door de woningzoekende van de woning vanwege andere redenen, zoals ligging of woonwijk, vervalt in principe de urgentie. Er zal zorgvuldig worden bekeken of de weigering al dan niet terecht is.

 

Een urgentie in het kader van de Wmo zal alleen worden verleend wanneer kan worden gesteld dat de woningzoekende op grond van zijn woonduur niet binnen een redelijke termijn in aanmerking komt voor een geschikte woning. Gezien de huidige woningmarkt is het met een woonduur van minder dan 10 jaar (voor seniorenwoningen minder dan 20 jaar) niet mogelijk om zelf binnen een redelijke termijn een geschikte woning te vinden. ​

Artikel 2.5 Kosten in verband met tijdelijk dubbele woonlasten

Onder woonlasten wordt verstaan de huurprijs van het enkele gebruik van de tijdelijke woning. De periode waarover de vergoeding zich uitstrekt zal (op grond van de planning van de aannemer) individueel worden bepaald, doch bedraagt nooit meer dan 6 maanden. Bij tijdelijke huisvesting wordt onderscheid gemaakt tussen zelfstandige en niet-zelfstandige woonruimte zoals bijvoorbeeld verblijf in een AWBZ-instelling.

Artikel 2.6 Kosten in verband met huurderving

De eerste maand huurderving komt niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking omdat de eerste maand dat de woning leeg staat als normaal wordt beschouwd. Het is een risico waarmee in de exploitatie van de woning rekening is gehouden en verwerkt is in de huur. Het gaat om de netto- huur (zonder servicekosten, verzekeringen etc.) Huurderving kan niet worden toegekend indien reeds een bijdrage wordt verleend voor het aanhouden van de niet geschikt te maken woning en omgekeerd. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen, kan bevorderd worden dat aangepaste woningen beschikbaar blijven voor mensen met een beperking.

Artikel 2.7 (Bouwkundige) aanpassingen

De aanpassing moet allereerst het normale gebruik van de woning betreffen. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.

 

Het feit dat alleen beperkingen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden).

 

Evenmin wordt rekening gehouden met beperkingen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening dienst doen (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook is het uitgangspunt dat ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers geen compenserende woonvoorzieningen getroffen worden, aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.

 

Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre hulp bij het huishouden en AWBZ-functies kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Verder wordt beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten. Dit is inclusief het treffen van redelijkerwijs te vergen oppasmaatregelen van ouders. Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.

 

Indien de werkelijke kosten van de voorzieningen na gereedmelding hoger zijn dan de destijds door de gemeente goedgekeurde geraamde kosten, zal voor die hogere kosten geen vergoeding worden toegekend. Als meerkosten kunnen alleen die kosten worden opgevoerd, die het gevolg zijn van omstandigheden, die bij een zorgvuldige voorbereiding van het bouwplan niet waren te voorzien. Zijn de werkelijke kosten daarentegen lager, dan zal de vergoeding zich tot die lagere kosten beperken.

 

Voor een duurdere uitvoering dan de standaarduitvoering qua kleur of type voor een woningaanpassing wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. De meerprijs van een gewenste uitvoering is voor rekening van de aanvrager. ​

Artikel 2.8 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

In beginsel wordt voor eenvoudige aanpassingen en aanpassingen die behoren tot de normale voorzieningen van een huis in de huidige tijd, wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt. Ook voor algemeen gebruikelijke voorzieningen voor de persoon wordt geen financiële tegemoetkoming verleend op grond van de Wmo. Het gaat o.a. om de volgende voorzieningen:

  • -

    aanleg van centrale verwarming;

  • -

    aanschaf of verandering van een kookbron;

  • -

    afzuigkap;

  • -

    het verwijderen van een lavet en deze vervangen door wastafel en douche;

  • -

    een schuur c.q. berging;

  • -

    een verhoogde toiletpot;

  • -

    eenvoudige wandbeugels (handgrepen);

  • -

    eenhendelmengkranen en thermostatische kranen;

  • -

    tweede trapleuning;

  • -

    antislipbehandeling badkamervloer;

  • -

    ophogen van de bestrating als gevolg van verzakking.

Artikel 2.9 Algemeen gebruikelijke losse hulpmiddelen

Eenvoudige hulpmiddelen als een toiletverhoger en een losse douchestoel worden niet op grond van de Wmo verstrekt vanwege het algemeen gebruikelijke karakter ervan. Deze hulpmiddelen zijn tegen een redelijk tarief te verkrijgen in bouwmarkten dan wel senioren-/welzijnswinkels.

Artikel 2.10 Uitbreiding van ruimten

Als het gaat om uitbreiding van ruimten worden de volgende maxima (m²) aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt. Uiteraard dient dat door de onafhankelijk adviserend arts aangegeven te worden:

 

Soort vertrek

Bij aanbouw

Bij uitbreiding

woonkamer

30

6

keuken

10

4

1-persoons slaapkamer

10

4

2-persoonsslaapkamer

18

4

toiletruimte

2

1

badkamer/wastafelruimte

2

1

badkamer/doucheruimte

3

2

entree/hal/gang

5

2

Uitraasruimte

7

4

1-persoons zit/slaapkamer

5

2

Artikel 2.11 Restitutie meerwaarde bij verkoop

In het geval dat de eigen woning wordt aangepast en door deze aanpassing de waarde van het huis stijgt (bijvoorbeeld door een aanbouw) wordt door middel van het anti-speculatiebeding van artikel 23 in de verordening voorkomen dat de meerwaarde die het huis door de aanpassing heeft verkregen ten goede komt aan de persoon met beperkingen. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum vaststaat wat de verkoopprijs van de woning is en wat de meerwaarde is ten gevolge van de aanpassing. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten. Deze bepaling is van toepassing wanneer de persoon met beperkingen tot 10 jaar nadat de woning is aangepast de woning verkoopt.

Artikel 2.12 Bouwkundige en niet-bouwkundige voorzieningen

Of de cliënt in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, toiletstoelen, douchestretchers, badtransfer-planken en transferhulpmiddelen (glijplanken en bedbeugels). Waar mogelijk zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Zoals al vermeld gaat het hier niet om inrichtingselementen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden middels een bouwkundige voorziening.

Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en compenserend alternatief zijn voor een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank. Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling. Of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen als risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is. Voorbeelden zijn terminale situaties, maar ook situaties waar mensen in een slooppand wonen.

 

Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in eigendom als in bruikleen worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van het in depot houden en herverstrekken niet opwegen tegen verstrekking van een nieuw hulpmiddel) zullen in eigendom worden verstrekt. Duurdere hulpmiddelen die mogelijk wel kunnen worden herverstrekt, worden in bruikleen verstrekt. ​

Artikel 2.13 Woningsanering in verband met COPD, Astma (voorheen tezamen CARA genoemd) of allergie

Financiële tegemoetkoming voor woningsanering

Voor woningsanering kan een financiële tegemoetkoming worden verleend voor het treffen van voorzieningen indien de ondervonden belemmeringen aantoonbaar voortvloeien uit COPD, astma of een allergie, zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of uit de bouwtechnische staat van de woning. De gespecialiseerd longverpleegkundige stelt bij COPD of astma de noodzaak vast op grond van diagnose door huisarts of longarts. De longverpleegkundige stelt in het kader van een algeheel advies over levenspatroon, leefregels, woninginrichting en ventilatiemogelijkheden de noodzaak tot woningaanpassing vast. Dit adviesrapport kan tezamen met een aanvraagformulier rechtstreeks naar de gemeente worden verzonden. Op grond van deze informatie wordt een beslissing genomen op de aanvraag.

 

Zie voor de hiermee samenhangende bedragen en afschrijvingstermijnen artikel 5.3 van het besluit maatschappelijke ondersteuning Beemster.​

Artikel 2.14 De uitraasruimte

Het gaat hierbij om een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen. De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking.

 

Op basis van deskundigenadvies (een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.​

Artikel 2.15  

  • 1.

    Vaststellen programma van eisen.

    Nadat de aanvraag is ingediend wordt een indicatie gesteld, waarbij een indicatie-adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst compenserende woningaanpassing opstelt. De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen enkele offertes bij een aannemer op.

  • 2.

    Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst compenserende oplossing biedt.

    Het college beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming of als basis geldt voor het vaststellen van het persoonsgebonden budget.

  • 3.

    Het college geeft toestemming.

    Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft.

  • 4.

    De eigenaar voert uit.

    De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

  • 5.

    Het college controleert.

    Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing indien de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt in beide gevallen achteraf plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

  • 6.

    Uitbetaling aan de woningeigenaar en gereedmelding.

    Terstond, maar uiterlijk 6 maanden na voltooiing van de werkzaamheden, in het kader van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening verklaart de eigenaar (of de huurder) dat de werkzaamheden zijn voltooid. Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verleend.

Artikel 2.16 Voorwaarden voor verstrekking en uitbetaling financiële tegemoetkoming

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende financiële tegemoetkoming ook daadwerkelijk uit te betalen.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • a.

    er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

  • b.

    aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

  • e.

    direct na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 6 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (PvE);

  • f.

    de gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming;

  • g.

    de gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd. ​

Artikel 2.17 Kosten van woningaanpassingen

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming:

  • 1.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    het werkelijk overeengekomen en betaalde architectenhonorarium. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • 4.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 5.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 6.

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 7.

    de prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel;

  • 8.

    de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet waren te voorzien;

  • 9.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 10.

    de kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

  • 11.

    de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de persoon met beperkingen, voor zover de kosten onder 1 tot en met 10 meer dan € 1500,- bedragen, 2% van die kosten, met een maximum van € 350,-.

Artikel 2.18 Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

Hoofdstuk 3 Vervoersvoorzieningen

Artikel 3.1 Vervoersbehoefte

In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat er een vervoersbehoefte kan bestaan op de korte afstand en op de wat langere afstand. Met korte afstand wordt bedoeld in de woonomgeving, het loop- en fietsvervoer . Met de wat langere afstand wordt bedoeld een afstand waarvoor nietgehandicapten het openbaar vervoer of de auto zouden kunnen nemen. Hier is niet een absolute grens in aan te geven. Wat de ene persoon een normale afstand vindt om bijv. te fietsen is voor de andere persoon eerder een afstand om gebruik te maken van het openbaar vervoer of de auto. Als echter op beide terreinen problemen bestaan ten aanzien van de maatschappelijke participatie of zelfredzaamheid (en er ook een vervoersbehoefte bestaat) dan zal op beide terreinen bekeken worden welke oplossingen noodzakelijk zijn.

 

In eerste instantie zal bij een aanvraag voor een vervoersvoorziening worden onderzocht wat iemand zelf in zijn eigen netwerk kan oplossen. Belangrijke vragen die aan de orde komen zijn waar iemand exact problemen mee heeft en wat iemands concrete vervoersbehoefte is. Ook wordt onderzocht of voorliggende voorzieningen een rol kunnen spelen. Ook zijn er initiatieven van verschillende organisaties die ouderen op weg helpen om gebruik te maken van het reguliere openbaar vervoer. Het reguliere openbaar vervoer wordt steeds toegankelijker, niet iedereen realiseert zich dat altijd en soms bestaat er een kleine angst die relatief makkelijk, bijvoorbeeld met behulp van een vrijwilliger is op te lossen.

Artikel 3.2 Lokale verplaatsingen

Bij een te verstrekken vervoersvoorziening wordt uitsluitend rekening gehouden met lokale/regionale verplaatsingen. Jurisprudentie geeft aan dat het college onder de Wmo een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen moet verlenen waarmee de aanvrager jaarlijks lokaal/regionaal maximaal 1500-2000 kilometer kan reizen. De compensatieplicht voor vervoersvoorzieningen beperkt zich niet tot het grondgebied van de gemeente, maar strekt (ook) tot 15-20 kilometer gerekend vanaf de eigen woning van de aanvrager.

Artikel 3.3. Collectieve voorziening

Op dit moment wordt er onderzocht wat de mogelijkheden zijn tot het oprichten van één of meerdere scootmobielpools in Purmerend. Wanneer deze is/zijn gerealiseerd, en deze een oplossing kunnen bieden voor iemands vervoersbehoefte, dan is deze oplossing voorliggend aan de verstrekking van een individuele scootmobiel.

Artikel 3.4 Primaat collectief vervoer

Op grond van artikel 26 van de verordening geldt bij een vervoersvoorziening het primaat van het collectief vervoer, in Purmerend op dit moment alleen het Aanvullen Openbaar Vervoer (AOV). Dit vervoerssysteem biedt vervoer van deur tot deur met behulp van auto's en (rolstoel)busjes. Dit vervoerssysteem is alleen toegankelijk voor geïndiceerden (met begeleiders) en wordt door de gemeente ingekocht. Ingevolge het primaat van het collectief vervoer komt een persoon met beperkingen die het openbaar vervoer niet kan bereiken of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer allereerst indien dit medisch gezien mogelijk is in aanmerking voor collectief vervoer.

 

De vraag of iemand het openbaar vervoer kan bereiken wordt doorde Centrale Raad van Beroep beantwoord aan de hand van het loopafstandscriterium: maximale loopafstand van 800 meter. Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, afleggen, dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men dat wel, maar is het onmogelijk in het openbaar vervoer te komen, dan ook komt men voor vervoersvoorzieningen in aanmerking. Er ligt overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is geen aanleiding een vervoersvoorziening te verstrekken. Indien nog gefietst kan worden (al dan niet met behulp van een hulpmotor) over grotere afstanden wordt hier ook rekening mee worden gehouden.

Artikel 3.5 Aantal te compenseren kilometers

Zoals aangegeven dient het college onder de Wmo een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen te verlenen waarmee de aanvrager jaarlijks regionaal/lokaal maximaal 1500-2000 kilometer kan reizen. Voor wat betreft het collectief vervoer heeft de gemeente een contract met een vervoerder op basis van reiszones. Hierbij ligt de lengte van een gemiddelde zone tussen de 4 km en 4,5km. Het maximaal te reizen zones op jaarbasis is dan 500 (2000km/4 km).

 

Wanneer iemand in aanmerking komt voor het Aanvullend openbaar vervoer zal onderzocht worden welke andere mogelijkheden er voor iemand zijn om in de vervoersbehoefte te voorzien. Aan de hand daarvan wordt iemand in een bepaalde categorie ingedeeld met een daarbij behorende aantal reiszones. Er wordt hierbij uitgegaan van de volgende 4 categorieën.

  • 1.

    maximaal 2000 km per kalenderjaar =  500 reiszones

  • 2.

    maximaal 1500 km per kalenderjaar =  375 reiszones

  • 3.

    maximaal 1000 km per kalenderjaar =  250 reiszones

  • 4.

    maximaal  750 km per kalenderjaar =   188 reiszones

 

Wie in welke categorie?

Categorie 1 is bedoeld voor personen die volledig afhankelijk zijn van het AOV. Zij hebben niet de beschikking over ander  eigen vervoer en hebben geen andere vervoersvoorziening.  Dus: cliënt heeft geen auto, eventuele partner heeft ook geen auto, cliënt heeft geen mantelzorgers die hem/haar regelmatig rijden, cliënt kan niet (meer) fietsen al dan niet met behulp van hulpmotor/trapondersteuning, cliënt kan geen gebruik (meer) maken van een brommer, cliënt heeft geen scootmobiel of driewielfiets.

 

Categorie 2 is bedoeld voor personen die één ander vervoersalternatief hebben.

 

Categorie 3 is bedoeld voor personen die twee andere vervoersalternatieven hebben.

 

Categorie 4 is bedoeld voor personen die zelf nog een auto hebben (eventueel met GPK) en deze ook kunnen besturen maar niet in alle wenselijke situaties gebruik kunnen maken van de auto.

 

Indien voor of achteraf blijkt dat iemand niet uitkomt met een bepaalde categorie dan bestaat de mogelijkheid om af te wijken. Dit wordt per individu bekeken. ​

Artikel 3.6 Begeleiding bij het collectieve vervoerssysteem

Als een geïndiceerde voor het collectief vervoerssysteem om medische redenen een begeleider nodig heeft dan kan betrokkene in aanmerking gebracht worden voor een begeleiderindicatie. De begeleider mag dan gratis meereizen. Een geïndiceerde voor het collectief vervoer kan geen gratis begeleider zijn. Als een persoon om sociale redenen mee reist met de geïndiceerde, is hij of zij een medereiziger en betaalt hij/zij hetzelfde klanttarief als de geïndiceerde.

Artikel 3.7 Aangepaste fietsen

Aangepaste fietsen zijn speciaal ontworpen en bestemd voor mensen met een beperking. Hierbij kan gedacht worden aan: een driewielfiets, een vierwielfiets, een tandem, een duofiets, de handaangedreven ligfiets. Aangepaste fietsen worden in bruikleen verstrekt. Onderhoud van de fiets gebeurt door de vaste leverancier.

 

De zogenaamde Tavara fiets (met lage instap), een fiets met hulpmotor, een elektrische fiets en een snorfiets zijn niet speciaal ontworpen en bestemd voor mensen met een beperking en worden derhalve in beginsel gezien als een algemeen gebruikelijke voorziening, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan die van een normale fiets. ​

Artikel 3.8 Handbike

Een handbike is een voorziening die gekoppeld kan worden aan een rolstoel. Door verstrekking van een handbike is een scootmobiel overbodig.

Artikel 3.9 Scootmobiel

Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middenlange afstand en kan worden verstrekt in aanvulling op het collectief vervoer. In principe zal een scootmobiel verstrekt worden die maximaal 10 km per uur rijdt. Wanneer dit medisch-ergonomisch gezien geen geschikte oplossing is kan uitgeweken worden naar een scootmobiel uit een ander segment. Deze heeft, naast de mogelijkheid van een aantal extra aanpassingen, een hogere maximumsnelheid van 12 of 15 kilometer per uur.

Artikel 3.10 De gesloten buitenwagen

Dit is een specifiek gehandicaptenvoertuig. Het is omschreven in het reglement Verkeersregels en Verkeerstekens en moet aan bepaalde eisen voldoen. Gesloten buitenwagens worden slechts in zeer uitzonderlijke situaties verstrekt. Alleen wanneer is vastgesteld (op basis van medisch advies) dat noch collectief vervoer, noch taxikostenvergoeding compenserend zijn voor de aanvrager en de scootmobiel voldoet niet om medische redenen, zou men voor een gesloten buitenwagen in aanmerking kunnen komen. Eventuele rijlessen voor gebruik van de gesloten buitenwagen komen voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 3.11 Autoaanpassingen; een keuze

Autoaanpassingen zijn erop gericht het gebruik van een auto voor de aanvrager, die op de auto aangewezen is voor het vervoer buitenshuis, mogelijk te maken. Indien het collectief vervoer een compenserende voorziening is maar de aanvrager de voorkeur geeft aan vervoer met de eigen auto, kan een tegemoetkoming worden gegeven voor de noodzakelijke autoaanpassing tot een vastgesteld maximum. Een dergelijke tegemoetkoming wordt maximaal één keer per vijf jaar verstrekt. De aan te passen auto moet de investering nog waard zijn. Door deze keuzevrijheid ontstaat niet het recht op een andere individuele vervoersvoorziening. Betrokkene komt dus niet in aanmerking voor een gebruikskostenvergoeding voor de eigen auto of vervanging van de auto.

Artikel 3.12 Autoaanpassingen:als collectief vervoer niet voldoet

Wanneer is vastgesteld dat in geval van belanghebbende het collectief vervoer niet voldoet en er geen adequaat alternatief voor het gebruik van de eigen auto is kan worden overgegaan tot het verstrekken van autoaanpassingen. De gebruiksduur van autoaanpassingen varieert van 5 tot 7 jaar. Voor een relatief dure aanpassing moet de aan te passen auto van een recent bouwjaar zijn, of dient aantoonbaar te zijn dat de te verwachten levensduur van de auto nog zeker 5 jaar is. Autofaciliteiten zijn vaak al standaard ingebouwde voorzieningen die niet specifiek voor mensen met een beperking ontwikkeld zijn en ook door mensen zonder beperkingen worden aangeschaft. De volgende autofaciliteiten kunnen functioneel noodzakelijk zijn voor het gebruik van de auto door mensen met beperkingen maar worden niet vergoed omdat ze als algemeen gebruikelijk gelden voor een auto (in ieder geval en niet limitatief):

  • -

    automatische transmissie

  • -

    warmtewerend glas

  • -

    verstelbaar stuurwiel

  • -

    stuurbekrachtiging

  • -

    rembekrachtiging

  • -

    airconditioning

  • -

    elektrisch bedienbare ramen voor.

 

De speciale autostoel is ook een autofaciliteit gericht op meer comfort. In bijzondere gevallen kan een specifiek op de beperking gerichte aanpassing worden vergoed.​

Artikel 3.13 Bruikleenauto

De (aangepaste) bruikleenauto of bus vormt in het gemeentelijke beleid het sluitstuk van de vervoersvoorzieningen. In vrijwel alle gevallen zal het verstrekken van een bruikleenauto niet de goedkoopst compenserende oplossing zijn. Deze optie kan dus alleen aan de orde komen als er geen andere compenserende oplossingen te bieden zijn.

 

Een bruikleenauto is een vervoersmogelijkheid voor zowel de korte als de lange afstand. Indien voor zowel de korte als de lange afstand een voorziening dient te worden getroffen zal de afweging gemaakt moeten worden of de bruikleenauto goedkoper is dan een combinatie van 1 of 2 adequate voorzieningen (bijvoorbeeld taxikostenvergoeding en een scootmobiel). Bij deze afweging kan ook de gezinssituatie van de aanvrager een rol spelen.

 

Een bus waarin men in de rolstoel gezeten zelf kan rijden zal in het kader van de Wmo niet verstrekt worden. Bij afweging van verschillende (combinaties van) voorzieningen die een adequate alternatieve oplossing bieden, zal deze oplossing nooit het goedkoopst compenserend zijn. Anders ligt het met een busje waarbij de persoon met beperkingen in de rolstoel achterin wordt vervoerd, bijvoorbeeld bij kinderen met een elektrische rolstoel. Ook hier dient afgewogen te worden of collectief vervoer of een individuele taxikostenvergoeding een adequate oplossing bieden. Als deze oplossingen mogelijk zijn wordt er geen busje verstrekt. Wanneer een auto op grond van het inkomen als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd kunnen wel de kosten voor noodzakelijke aanpassingen worden vergoed. ​

Hoofdstuk 4 Rolstoelen

Artikel 4.1 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners

Bewoners van AWBZ-instellingen die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen is erkend komen, ingevolge artikel 29 van de Verordening, slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is.

 

Artikel 15 Bza luidt:

  • 1.

    Voor zover gepaard gaande met verblijf in dezelfde instelling, omvat de zorg, bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14, tevens:

    a. geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg;

    b. farmaceutische zorg;

    c. hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg;

    d. tandheelkundige zorg;

    e. kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling;

    f. het individueel gebruik van een rolstoel.

  • 2.

    De zorg, bedoeld in het eerste lid, aanhef, omvat niet het verkrijgen van onderwijs, kleedgeld en zakgeld.”

 

En de zorg als bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14 bestaat uit: de functie behandeling, ziekenhuiszorg en revalidatiezorg. Dat betekent dat de combinatie verblijf en behandeling, ontvangen in dezelfde instelling, het verblijf in een ziekenhuis en het verblijf in een revalidatiecentrum redenen zijn om een rolstoel uit de AWBZ te ontvangen. Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum bezig is terug te gaan naar huis zal uiteraard een rolstoel aanvragen in het kader van de Wmo.

 

Door ontwikkelingen als extramoralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie zal moeten worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 Besluit zorgaanspraken van toepassing is. Hiernaar kan geïnformeerd worden bij de zorgaanbieder of bij het zorgkantoor. ​

Artikel 4.2 Oplaadkosten elektrische rolstoel

De accu's van elektrische rolstoelen dienen regelmatig te worden opgeladen. De hieraan verbonden elektriciteitskosten/oplaadkosten worden niet vergoed.

Hoofdstuk 5 Het verkrijgen van voorzieningen

Artikel 5.1 ICF-classificatie

Bij de advisering zoals genoemd in artikel 33, vijfde lid, wordt door het CIZ gebruik gemaakt van de ICF-classificatie.

 

“De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst.”  (Uit Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health Compilatie, blz. 22, dit is een toelichting op de ICF, zie http://www.rivm.nl/who-fic/in/ICFwebuitgave.pdf)

 

Van de zeer uitgebreide ICF (http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm) zijn in het bijzonder de lijsten met “functies” en “activiteiten en participatie” van belang. Daarom zijn deze lijsten als bijlagen 2 en 3 bij de beleidsregels toegevoegd.

 

De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij vooral om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Een lijst van deze functies is opgenomen in bijlage 2.

 

Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven.

 

Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in “activiteiten en participatie” zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. De indeling van activiteiten en participatie is als bijlage 3 bij dit hoofdstuk opgenomen.

 

Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt. ​

Artikel 6 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    De beleidsregels kunnen worden aangehaald als 'Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster’.

  • 2.

    De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Beemster 2011 worden ingetrokken op de in het derde lid genoemde datum.

  • 3.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2013.

  • 4.

    Deze beleidsregels zijn van toepassing op een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels in behandeling zijnde aanvraag.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 6 november 2012.

H.N.G. Brinkman, burgemeester

E. Kroese-Vrolijks, secretaris