Organisatie | Zaanstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) |
Citeertitel | Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | Gemeenschappelijke regeling OD NZKG |
toestemming raad: 29 november 2012
Wet gemeenschappelijke regelingen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-01-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2016 | nieuwe GR | 09-01-2013 Onbekend | 2012/202015 |
Gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Amsterdam, Haarlemmermeer en Zaanstad in december 2011 een bestuursopdracht hebben vastgesteld om te komen tot een voorstel voor de oprichting van een Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied;
Hoofdstuk IV van de Wet gemeenschappelijke regelingen;
de toestemming van provinciale staten van Noord-Holland en de toestemmingen van de raden van Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn en Zaanstad ex artikel 51, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke
de navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen:
DeGemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG)
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
De regeling wordt getroffen ter ondersteuning van de colleges bij de uitvoering van hun taken op het gebied van het omgevingsrecht in het algemeen en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in
het bijzonder, alsmede de taken op het terrein van vergunningverlening, handhaving en toezicht op grond van de in artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde wetten.
Voorts wordt de regeling getroffen ter behartiging van de taken voortvloeiend uit het Besluit risico’s zware ongevallen 1999.
Hoofdstuk 2. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied
De colleges wijzen uit hun midden ieder één plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan. Het plaatsvervangend lid vervangt het lid, bedoeld in het eerste lid, bij afwezigheid.
Hetgeen in deze regeling bepaald is omtrent het lid van een algemeen bestuur, is van overeenkomstige toepassing op het plaatsvervangend lid.
Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.
Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 23, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.
Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
De leden van het bestuur van het openbaar lichaam en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of aan het algemeen bestuur schriftelijk hebben overlegd.
Hij kan het algemeen bestuur voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering
onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.
Artikel 18. Ambtelijke bijstand
Het algemeen bestuur regelt op welke wijze ambtelijke bijstand wordt verleend aan de leden van het algemeen bestuur.
Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid. Gaat het openvallen van een plaats in het dagelijks bestuur gepaard met het
openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan wordt het aanwijzen van een nieuw lid in het dagelijks bestuur uitgesteld totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is bezet.
Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten. Op het ontslagbesluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter ter zijde bij de uitoefening van hun taak. Hij is aanwezig in de vergadering van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. Hij ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, mede.
Hoofdstuk 3: Bevoegdheden van de omgevingsdienst
Afdeling 1. Bevoegdheden van het bestuur
Artikel 31. Overdracht bevoegdheden
Aan het bestuur van de Omgevingsdienst worden geen bevoegdheden overgedragen.
De colleges kunnen aan het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de secretaris mandaat verlenen ter uitvoering van de bevoegdheden van het betreffende college, voor zover deze binnen het belang van deze regeling vallen. Onverminderd het bepaalde in artikel 10:4 van de
Algemene wet bestuursrecht moet het dagelijks bestuur instemmen met de mandaatverlening door het betreffende college.
Gedeputeerde staten van Noord-Holland en de colleges van de gemeenten verplichten zich er voor zorg te dragen dat namens hun bestuur ten minste de bevoegdheden noodzakelijk voor de uitvoering van het basistakenpakket en de VTH-taken voor BRZO- en IPPC4-
bedrijven aan het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de secretaris in mandaat worden opgedragen. Voor de toezichts- en handhavingsbevoegdheden zal het mandaat voor 2013 worden opgedragen, voor de vergunningverlenende taken zal dit voor 2014 gebeuren.
Artikel 33. Privaatrechtelijke bevoegdheden
De privaatrechtelijke bevoegdheden van de Omgevingsdienst worden ingekaderd door de begroting, en nader ingevuld in onder meer het delegatiebesluit, directiereglement en treasurystatuut. Bij de ter inzagelegging van de ontwerpbegroting wordt melding gemaakt van
voorgenomen rechtshandelingen die een bedrag van € 2,5 miljoen te boven gaan.
Het algemeen bestuur kan slechts bij vijf zesde meerderheid besluiten tot:
het aangaan van overeenkomsten tot koop-, verkoop- huur- of lease voor roerende zaken, en koop- , verkoop-, huur- en leaseovereenkomsten van onroerende zaken die nodig zijn voor
de bedrijfsvoering indien deze een bedrag van € 2,5 miljoen te boven gaan. Het algemeen bestuur beslist hier slechts toe indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang
Artikel 34. Treffen gemeenschappeijke regeling
Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter zijn bevoegd een gemeenschappelijke regeling te treffen met het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter van een ander openbaar lichaam in de zin van artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen voor zover dit binnen het belang van de regeling valt, als bedoeld in artikel 2.
Artikel 36. Dienstverleningsovereenkomst
De Omgevingsdienst zal meerjarige, jaarlijks te actualiseren, dienstverleningsovereenkomsten sluiten met de provincies en de gemeenten met betrekking tot de uit te voeren taken, zowel structurele als
incidentele taken, de financiële vergoeding daarvoor en eventuele aanvullende afspraken daaromtrent. Bij de dienstverleningsovereenkomst kan niet worden afgeweken van het in artikel 35 bedoelde dienstverleningshandvest, tenzij het algemeen bestuur hier met vijf zesde meerderheid mee instemt.
Afdeling 2: Bevoegdheden algemeen bestuur
Artikel 37. Algemene bevoegdheden
Onverminderd het bepaalde in artikel 57 van de Wet gemeenschappelijke regelingen berusten alle bevoegdheden tot regeling en bestuur van de Omgevingsdienst bij het algemeen bestuur, voor zover deze niet bij of krachtens de wet, algemene maatregel van bestuur of deze regeling zijn toegekend aan het dagelijks bestuur of de voorzitter.
Afdeling 3: Bevoegdheden van het dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien ingevolge enig wettelijk voorschrift aan de Omgevingsdienst of aan het bestuur van de Omgevingsdienst hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, om spoedshalve beroep in te stellen of bezwaar
te maken alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, om schorsing van het aangevochten besluit of om een voorlopige voorziening ter zake te verzoeken.
Afdeling 4: Taken en bevoegdheden van de voorzitter
Artikel 44. Vertegenwoordigingsbevoegdheid
De voorzitter vertegenwoordigt de Omgevingsdienst in en buiten rechte. Indien de voorzitter aan een ander machtiging verleent tot vertegenwoordiging, behoeft deze machtiging de instemming van het
Hoofdstuk 4: Financiën van de omgevingsdienst
Afdeling 1: Inleidende bepalingen
De gemeenten en de provincie zullen er steeds zorg voor dragen, overeenkomstig de systematiek voor kostentoedeling opgenomen in de bijdrageverordening, bedoeld in artikel 46, eerste lid, dat de Omgevingsdienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen, onverminderd het bepaalde in artikel 1:1, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 52. Jaarrekening en jaarverslag
De in het eerste lid bedoelde stukken liggen, zodra zij aan het algemeen bestuur zijn overgelegd, voor een ieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven. Het algemeen bestuur beraadslaagt over de jaarrekening en het jaarverslag niet eerder dan twee weken na de
Hoofdstuk 5: Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing
Een lid kan in het algemeen bestuur slechts voor toetreding stemmen, dan nadat hij hiervoor de instemming van het college dat hem heeft aangewezen heeft verkregen. Dit college kan deze instemming pas verlenen na verkregen toestemming van het vertegenwoordigend
orgaan als bedoeld in artikel 51, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur van de Omgevingsdienst, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt het algemeen bestuur een verordening vast.
Dit artikel bevat enkele algemene begripsbepalingen die gelden voor de gehele gemeenschappelijke regeling. Daarnaast worden begrippen gehanteerd zoals die in het algemeen ook in het bestuursrecht
(Algemene wet bestuursrecht) en het provincie- (Provinciewet) en gemeenterecht (Gemeentewet) worden gehanteerd.
Een gemeenschappelijke regeling kan getroffen worden voor een of meerdere gemeentelijke of provinciale belangen (art. 51 lid 1 Wgr). Dit belang of deze belangen moeten in de gemeenschappelijke regeling worden opgenomen (art. 52 jo art. 10 lid 1 Wgr). Het belang bakent de
bevoegdheden van (het bestuur) van het gemeenschappelijk openbaar lichaam af.
Omdat sommige deelnemers voornemens zijn om meer taken aan de Omgevingsdienst op te dragen dan uitsluitend het basistakenpakket, is een breed geformuleerd belang opgenomen. Op die manier vallen ook deze taken eronder. De daadwerkelijke mandaatbesluiten van de deelnemers bakenen de bevoegdheden van de Omgevingsdienst verder af.
Dit artikel bepaalt dat er een zogenoemd gemeenschappelijk openbaar lichaam wordt ingesteld krachtens artikel 52 lid 1 in samenhang met artikel 8 lid 1 Wgr. Het gemeenschappelijk openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid (art.52. jo. art. 8 lid 1 Wgr jo. art. 2:1 lid 2 BW) en kan zodoende ook privaatrechtelijke rechtshandelingen verrichten (art. 2:1 lid 3 jo. art. 2:5 jo. art. 3:32 BW). Tot slot bepaalt het artikel dat het gemeenschappelijk openbaar lichaam gevestigd is te <NOG INVULLEN>
(art. 52 jo. art. 10 lid 3 Wgr). Deze vestigingsplaats bepaalt onder andere welke rechtbank bevoegd is kennis te nemen van beroep tegen besluiten van het bestuur van de Omgevingsdienst (dit ziet niet op de door de deelnemers gemandateerde taken).
Het bestuur van het gemeenschappelijk openbaar lichaam bestaat ten minste uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter (art. 52 jo. art. 12 lid 1 Wgr). Daarnaast kunnen bestuurscommissies worden ingesteld, als de regeling in die mogelijkheid voorziet. In deze regeling is die mogelijkheid geopend (zie art. 30 GR).De secretaris/directeur is geen bestuursorgaan.
Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het gemeenschappelijk openbaar lichaam (art. 52 jo. art. 12 lid 2 Wgr). Dit betekent onder meer dat het algemeen bestuur eindverantwoordelijk is voor het gemeenschappelijk openbaar lichaam. Het algemeen bestuur is dan ook het vertegenwoordigend orgaan, wat in casu de deelnemers vertegenwoordigd.
Bij een collegeregeling (een regeling waaraan uitsluitend colleges van burgemeester en wethouders resp. gedeputeerde staten deelnemen) is het college bevoegd uit zijn midden de leden van het algemeen bestuur aan te wijzen (art. 52 jo. art. 13 lid 6 jo. lid 1 Wgr). Er is voor gekozen om per
college één lid zitting te laten nemen in het algemeen bestuur. Daarin voorziet dit artikel. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege wanneer men ophoudt lid te zijn van het college dat het lid heeft aangewezen (vgl. art. 52 jo. art. 13 lid 6 jo. lid 2 Wgr).
Om te voorkomen dat een deelnemer niet vertegenwoordigd is bij afwezigheid van het lid in het algemeen bestuur, is iedere deelnemer verplicht tevens een plaatsvervangend lid voor het algemeen bestuur aan te wijzen. Dit plaatsvervangend lid vervangt het eigen lid in het algemeen bestuur in alle gevallen, met uitzondering van de eventuele rol van lid in het dagelijks bestuur. Binnen het dagelijks bestuur geldt een eigen vervangingsregeling.
Bij de samenstelling van het algemeen bestuur staat de gelijkwaardigheid tussen partijen voorop. Om die reden heeft iedere deelnemer één zetel in het algemeen bestuur (zie art. 6 GR). Omdat de inbreng tussen partijen nogal verschilt, is gekozen voor een systeem van meervoudig stemrecht, hetgeen mogelijk is op grond van artikel 52 in samenhang met artikel 13 lid 6 en lid 4 Wgr.
Hierbij zijn verschillende mogelijkheden afgewogen, zoals het model-DCMR, een model op grond vaninbreng van fte’s en het model 49-51. Uiteindelijk is bestuurlijk gekozen voor een model waarbij de twee grootste partijen, te weten Amsterdam en Noord-Holland, samen 50% van de stemmen hebben,
en de overige deelnemers de overige 50% van de stemmen hebben. Een aantal besluiten wordt met gekwalificeerde meerderheid van vijf zesde genomen, om weer recht te doen aan de positie en belangen van de kleinere deelnemers. Deze besluiten zijn expliciet in de gemeenschappelijke regeling opgenomen. De gekozen verdeling blijft uitgangspunt indien de regeling gewijzigd wordt, of wanneer andere partijen toetreden.
Op grond van artikel 52 lid 1 in samenhang met artikel 22 Wgr zijn de artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen van het algemeen bestuur. Het betreft daarbij de Provinciewet zoals deze gold voor de inwerkingtreding van de Wet dualisering provinciebestuur in 2003 (zie art. XV lid 1 Wet dualisering provinciebestuur).
Omdat het hier gaat om verwijzingen naar een oude Provinciewet is er voor gekozen deze bepalingen integraal op te nemen in de gemeenschappelijke regeling. Daarbij is aangesloten bij de wetteksten.
Ook voor artikel 15 geldt het bovenstaande. Artikel 29 Provinciewet-oud is ook van overeenkomstige toepassing. Met de meervoudige stemmen wordt zodoende geen rekening gehouden. De Wgr maakt het niet mogelijk hier van af te wijken bij de gemeenschappelijke regeling.
Op grond van artikel 18 in samenhang met artikel 16 lid 5 Wgr moet de gemeenschappelijke regeling bepalingen bevatten omtrent het ontslaan van leden van het algemeen bestuur. Deze bepaling voorziet daarin.
Op grond van artikel 14 Wgr bestaat het dagelijks bestuur uit de voorzitter en ten minste twee andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen. Er is gekozen voor een dagelijks bestuur van vijf leden (de voorzitter en vier andere leden).Dit artikel voorziet er in dat de vier grootste deelnemersals founding fathers ieder één lid in het dagelijks bestuur hebben. Uit de leden van het algemeen bestuur van de overige deelnemers wordt het resterende lid van het dagelijks bestuur aangewezen.
Dit artikel ziet op de vergaderingen en besluitvorming van het dagelijks bestuur.
Gelet op de verantwoordingsrelaties tussen dagelijks bestuur en algemeen bestuur moet ook een ontslagrecht geregeld worden. Dit artikel voorziet daarin.
Dit artikel regelt de aanwijzing van de voorzitter. Op grond van artikel 13 lid 9 Wgr moet de voorzitter door en uit het algemeen bestuur benoemd worden. De voorzitter is dus lid van het algemeen bestuur.
De keuze van de voorzitter is geheel aan het algemeen bestuur, er is niet voor gekozen om te werken met een voorzitter afkomstig van een bepaalde deelnemer. De aanwijzing van de voorzitter kan niet aan het dagelijks bestuur worden gedelegeerd, nu de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
De voorzitter is immers een eenhoofdig bestuursorgaan (vgl. art. 12 lid 1 Wgr) en is als zodanig lid van het dagelijks bestuur (art. 14 lid 1 Wgr) en tevens voorzitter van algemeen bestuur en dagelijks bestuur (art. 12 lid 3 Wgr).
Deze artikelen handelen over de secretaris van het gemeenschappelijk openbaar lichaam. De artikelen zijn gespiegeld aan de artikelen over de provinciale griffier zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de Wet dualisering provinciebestuur.
Naast de taken genoemd in dit artikel kunnen bij wet in formele zin bevoegdheden rechtstreeks aan de directeur worden geattribueerd, zoals bij de bestuurlijke strafbeschikking. De keuze voor attributie wordt door de nationale wetgever gemaakt, en zodoende heeft het algemeen bestuur of dagelijks bestuur in beginsel niks over de toekenning van de taak te zeggen. Op grond van artikel 10:22 Awb kan het dagelijks bestuur echter wel instructies geven over de uitoefening van deze geattribueerde
Dit artikel benadrukt dat de Nationale ombudsman bevoegd is klachten te behandelen (het externe klachtrecht).
Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van het algemeen bestuur om bestuurscommissies in te stellen (vgl. art. 52 lid 1 jo. art. 25 lid 1 Wgr). Indien de gemeenschappelijke regeling niet in de mogelijkheid
voorziet, kunnen geen bestuurscommissies worden ingesteld. Deze mogelijkheid wordt geopend om de mogelijkheid te bieden een bestuurscommissie voor de BRZO-taken in te stellen, zodat ook de
provincies Utrecht en Flevoland (enige) zeggenschap kunnen krijgen over deze taakuitoefening. Er kunnen echter ook andere bestuurscommissies worden ingesteld, indien gewenst. Voordat het algemeen bestuur kan overgaan tot instelling van de bestuurscommissie moet eerst toestemming
worden verkregen van de raden resp. provinciale staten van de deelnemers (art. 52 lid 1 jo. art. 25 lid 2 Wgr). De raden en provinciale staten houden zodoende invloed op de uitbreiding van de bestuursorganen van de Omgevingsdienst. Het algemeen bestuur regelt de samenstelling van de bestuurscommissie, alsmede zijn taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties jegens het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur etc. (zie art. 25 Wgr).
Op grond van artikel 10 lid 2 Wgr moet uitdrukkelijk bepaald worden welke bevoegdheden bij het treffen van de gemeenschappelijke regeling worden overgedragen. Daarom bepaalt dit artikel dat geen bevoegdheden worden overgedragen. Uitgangspunt van de Omgevingsdienst is, ook gelet op de
package deal, immers dat de colleges van burgemeester en wethouders resp. gedeputeerde staten verantwoordelijk blijven. Daartoe wordt gebruik gemaakt van mandaat in plaats van overdracht/delegatie.
Dit artikel ziet op de mandaatverlening van de colleges aan het dagelijks bestuur resp. de directeur. Deze bevoegdheden blijven formeel dus bij de colleges resp. gedeputeerde staten berusten (art. 10:1 en 10:2 Awb), en worden slechts in hun naam door de Omgevingsdienst uitgevoerd (art. 10:1 en 10:2 Awb). De colleges resp. gedeputeerde staten kunnen daarbij aanwijzingen geven (art. 10:6 Awb) en de bevoegdheden zelf blijven uitoefenen (art. 10:7 Awb). De concrete mandatering wordt in
afzonderlijke mandaatbesluiten geregeld. Hier is voor gekozen omdat het niet mogelijk is in de gemeenschappelijke regeling voor Amsterdam te bepalen welke bevoegdheden worden opgedragen, nu het hierbij in sommige gevallen om bevoegdheden van de stadsdelen gaat, die niet door het college van Amsterdam als deelnemer mogen worden ingebracht (vgl. art. 10:17 Awb in samenhang met art. 51 lid 1 Wgr). Geadviseerd wordt bij de mandaatbesluiten het beslissen op bezwaar voor te behouden aan de colleges resp. gedeputeerde staten, omdat er tegenstrijdige jurisprudentie bestaat over de mogelijkheid deze bevoegdheid te mandateren aan niet-ondergeschikten.
Het gemeenschappelijk openbaar lichaam, de Omgevingsdienst, bezit rechtspersoonlijkheid (art.52. jo. art. 8 lid 1 Wgr jo. art. 2:1 lid 2 BW) en kan zodoende privaatrechtelijke rechtshandelingenverrichten (art. 2:1 lid 3 jo. art. 2:5 jo. art. 3:32 BW). De RUD moet leningen kunnen afsluiten, panden kunnen kopen of huren, ICT investeringen kunnen doen etc. Deze bevoegdheid mag beperkt worden in de gemeenschappelijke regeling (art. 55 Wgr). De bevoegdheid wordt in de eerste plaats ingekaderd door de begroting. De begroting wordt op grond van art. 51 door het algemeen
bestuur vastgesteld met een vijf zesde meerderheid. De ontwerp-begroting wordt ieder jaar ter inzage gelegd bij de raden en staten van de deelnemers. Zij kunnen daarop hun zienswijze geven. Bij de overdracht van deze bevoegdheid aan het dagelijks bestuur (vgl. art. 38 GR) kan de bevoegdheid verder worden beperkt; hier is gekozen voor een grens bij € 2,5 miljoen, zodat in die gevallen altijd instemming van het algemeen bestuur vereist is. Door de gekozen stemverhouding in het algemeenbestuur kunnen risico’s bij het aangaan van verplichtingen worden voorkomen. Het dagelijks bestuur kan eventuele beperkingen opnemen bij het mandaat aan de directeur (vgl. 41 GR).
Omdat er een fusie van de Omgevingsdienst met IJmond is voorzien voor 2015, wordt de mogelijkheid geopend dat de Omgevingsdienst alvast een gemeenschappelijke regeling kan treffen vooruitlopend op die fusie. Als de gemeenschappelijke regeling niet in de mogelijkheid voorziet, is de
Omgevingsdienst hiertoe niet bevoegd (vgl. art. 93 en 96 Wgr).
Bij de besluitvorming voor het treffen van de gemeenschappelijke regeling zijn de raden en provinciale staten formeel niet betrokken. Om recht te doen aan ieders positie in deze, is er voor gekozen met een gekwalificeerde meerderheid te werken.
Nadere afspraken omtrent de samenwerking worden vastgelegd in een dienstverleningshandvest. Het dienstverleningshandvest fungeert als algemene voorwaarden en wordt zodoende vastgesteld door het algemeen bestuur. In het dienstverleningshandvest wordt zodoende invulling gegeven aan de concrete dienstverlening, waarnaast aparte mandaatbesluiten worden opgesteld. Het dienstverleningshandvest geldt voor alle deelnemers en kan zodoende niet per deelnemer variëren. Daarnaast zullen voor maatwerk per deelnemer nog dienstverleningsovereenkomsten worden
gesloten. Deze artikelen bieden daartoe de kaders. In deze dienstverleningsovereenkomst kan de deelnemer zijn opdrachtgevende rol waarmaken. Daar worden concrete afspraken gemaakt over de
uitvoering van de dienstverlening, binnen de algemene voorwaarden van het dienstverleningshandvest. De dienstverleningsovereenkomsten moeten worden vastgesteld, daarom wordt gesproken over “zal” en niet “kan” in het artikel.
Artikel 37 regelt de algemene taakopdracht van het algemeen bestuur. De verordenende bevoegdheid ziet met name op het vaststellen van ‘interne’ verordeningen, zoals financiële verordeningen e.d. Hetet name op het vaststellen van ‘interne’ verordeningen, zoals financiële verordeningen e.d. Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur (art. 38 GR).
Dit artikel regelt de verplichte verantwoordingsrelaties tussen algemeen bestuur en de raden (art. 17 Wgr) en het individuele lid van het algemeen bestuur met zijn college (art. 18 jo. art. 16 lid 1 en 3 Wgr) en raad (art. 19 jo. art. 16 lid 1 en 3 Wgr).
Artikel 40 regelt de bevoegdheden van het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur kan deze bevoegdheden mandateren aan een van zijn leden of de directeur (art. 41 GR). Overdracht/delegatie is uitgesloten (behoudens bij instelling van een bestuurscommissie, vgl. art. 25 lid 3 Wgr).
Dit artikel regelt de verplichte verantwoordingsrelaties tussen dagelijks bestuur en de raden (art. 17 Wgr) en het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur (art. 18 jo. art. 16 lid 2 Wgr).
Deze artikelen zien op de taken en bevoegdheden van de voorzitter.
Dit artikel regelt de verplichte verantwoordingsrelaties tussen voorzitter en de raden (art. 17 Wgr) en de voorzitter en het algemeen bestuur.
Deze artikelen zien op de financiële administratie (waarop de huidige bepalingen uit de Provincieweten het BBV van toepassing zijn (zie art. XV lid 2 Wet dualisering provinciebestuur33) en de totstandkoming van de begroting en jaarrekening krachtens de artikelen 58 en 59 Wgr. Daarnaast
wordt voorzien in een bijdrageverordening waarin de kostenverdeelsleutel moet worden vastgesteld, waarbij het precieze bedrag in de begroting jaarlijks kan worden bijgesteld op grond van de uitgangspunten geformuleerd in de bijdrageverordening.
Artikel 48 is de uitwerking van een circulaire van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 1999 (kenmerk FO99/U59111). In die circulaire wordt uitgeschreven dat uit het wettelijk systeem voortvloeit dat de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling er te allen tijde voor moet zorgen dat het gemeenschappelijke openbaar lichaam over voldoende middelen beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen. het artikel is dan ook ontleend aan de circulaire zelf. Op de garantstelling is de normale kostenverdeelsleutel van toepassing, zoals die uit de bijdrageverordening moet blijken, hetgeen benadrukt wordt door de zinsnede '" overeenkomstig de in artikel 46, eerste lid, bedoelde bijdrageverordening". Op die manier worden de risico’s per deelnemer dus beperkt tot de eigen inbreng. Dit laat onverlet dat de besluiten die in mandaat worden genomen namens één van de deelnemers worden toegerekend aan het mandaterende bestuursorgaan (art. 10:2 Awb). In mandaat genomen besluiten worden immers namens de mandaatgever genomen (art. 10:1 Awb). Juridisch gezien blijft dus het bestuursorgaan, in casu dus het betreffende college van burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten, het besluit nemen en daarmee juridisch verantwoordelijk en aansprakelijk. Uit artikel 1:1 lid 4
Awb vloeit voort dat de vermogensrechtelijke gevolgen van een handeling van een bestuursorgaan worden toegerekend aan de rechtspersoon waartoe dat bestuursorgaan behoort, in casu dus de betreffende gemeente respectievelijk provincie (zie art. 2:1 lid 1 BW). Dit wordt nog eens benadrukt door de zinsnede "onverminderd het bepaalde in artikel 1:1, vierde lid, van de Awb."
De gemeenschappelijke regeling moet bepalingen bevatten omtrent toe- en uittreding, wijziging en opheffing (art. 9 lid 1 Wgr). Er is gekozen voor een vijf zesde meerderheid besluitvorming bij deze besluiten, omdat deze het systeem van de samenwerking zodanig kunnen veranderen, dat iedere
deelnemer daar iets over moet vinden. De hoofdregel binnen de Wet gemeenschappelijke regelingen is ook unanimiteit (vgl. art. 51 lid 3 Wgr). Gevolg is wel dat elke deelnemer een ‘vetorecht’ heeft met betrekking tot de besluitvorming. Bij uittreding ziet de unanimiteit overigens niet op het besluit tot uittreding als zodanig, maar wel op de (financiële en personele) gevolgen van de uittreding. Uittreding als zodanig is een individueel besluit, dat volgens oud-minister Remkes de ultieme consequentie van
Op grond van artikel 40 Archiefwet 1995 moet de gemeenschappelijke regeling bepalingen bevatten omtrent het archief. Deze moeten zoveel mogelijk overeenkomstig de Archiefwet 1995 worden vormgegeven. Om die reden is aansluiting gezocht bij de bepalingen zoals die op grond van de
Archiefwet 1995 voor de provincies gelden.
Deze bepalingen regelen een aantal algemene zaken die bij iedere regeling aan bod moeten komen, zoals de duur van de regeling, de inwerkingtreding en de citeerwijze. Ook de inzending op grond van artikel 26 Wgr wordt geregeld, hoewel gedeputeerde staten zelf ook deelnemer zijn.