Organisatie | De Ronde Venen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nota standplaats- en ventvergunningenbeleid 2009 |
Citeertitel | Nota standplaats- en ventvergunningenbeleid 2009 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Bijlage standplaatsen |
Deze regeling is in verband met de herindeling nog twee jaar geldig en vervalt uiterlijk 1 januari 2013.
Deze regeling is door het college per 1 januari 2013 van toepassing verklaard voor het grondgebied van de voormalige gemeente De Ronde Venen.
onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-05-2009 | 02-08-2013 | Nieuwe regeling | 19-05-2009 onbekend | Onbekend |
Het college heeft bepaald dat er voor het innemen van een standplaats (niet zijnde ideele standplaats) en het venten een vergunning verplicht is. Jaarlijks wordt een groot aantal van deze vergunningen aangevraagd. De verordening standplaats- en ventvergunning De Ronde Venen 2000 geeft de gemeente De Ronde Venen handvatten om op juridische gronden een vergunning te verlenen danwel te weigeren. Deze nota is hierbij een hulpmiddel. Vanuit de wens van het college van burgemeester en wethouders voor meer deregulering in de regelgeving en door de veroudering van de voorgaande nota standplaats en ventvergunningenbeleid, daterend uit 2001, is er voor gekozen om de bestaande nota te herzien.
Om misstanden en onduidelijkheid te voorkomen wordt hierbij nadrukkelijk vermeld dat deze nota standplaats en ventvergunningenbeleid niet is gericht op de weekmarkt. Op de weekmarkt is een ander juridisch regime van toepassing.
Voor de begripsvorming volgen hieronder enkele definities.
De plaats waar, met behulp van een mobiele inrichting zoals een voertuig, kraam, tafel of enig ander middel op of aan de openbare weg of openbaar water:
Deze standplaatsen kunnen worden onderscheiden in:
Het door een natuurlijk persoon, in de uitoefening van de kleinhandel op of aan de weg of aan openbaar water, aan huis danwel op een andere -al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven. De venter dient zich dus voortdurend voort te bewegen, tenzij hij bezig is een klant te bedienen.
Onder venten wordt niet begrepen:
Bij de bepaling van de standplaatslocaties en de nadere regelgeving inzake de ambulante handel dient met de diverse belangen rekening te worden gehouden.
Door de ambulante handel kan een bijdrage geleverd worden aan een optimaal voorzieningenniveau en aan een verlevendiging (maar ook verstoring) van het straatbeeld.
Het aanzien van pleinen en wegen is gebaat met een zorgvuldig gebruik van de aanwezige ruimte.
Met een vastgelegd beleid (verordening met aanwijzingsbesluit en een daaraan gekoppeld maximumstelsel) kan de kwaliteit van de openbare ruimte beter worden bewaakt, overlast worden voorkomen en de verkeersvrijheid en –veiligheid worden bevorderd.
Naast een legesvergoeding voor de behandeling van een vergunningaanvraag voor een standplaats of om te venten, wordt voor het innemen van een standplaats een financiële vergoeding gevraagd. De grondslag hiervoor is gelegen in het feit dat een standplaats wordt ingenomen op gronden die in eigendom aan de gemeente toebehoren.
Het juridische kader voor de beoordeling van aanvragen voor standplaats- en ventvergunningen wordt op dit moment gevormd door de gemeenteraad op 26 april 2001 vastgestelde ‘verordening standplaats- en ventvergunningen De Ronde Venen 2000’. De strekking van deze verordening is, dat het behoudens vergunning van het college niet is toegestaan standplaats in te nemen danwel te venten. Tevens wordt omschreven wanneer een standplaats of ventvergunning kan worden geweigerd. Artikel 11 van de ‘standplaats- en ventenverordening De Ronde Venen 2007’ bevat daartoe een limitatieve opsomming van de weigeringgronden, welke terug te vinden zijn in paragraaf 8 en 9 van deze nota.
Gelet op de specifieke omstandigheden in de gemeente De Ronde Venen is er in het kader van het ‘behoefteaspect’ niet direct plaats voor regulering van de branches. Uitzondering bestaat indien in een kleine kern er direct gevaar is voor het bestaande voorzieningenniveau op het moment dat een standplaats ter plaatse wordt ingenomen. Dit zou slechts kunnen gelden voor bijvoorbeeld De Hoef waar nog enkele kleine winkeltjes aanwezig zijn.
Het thans voorliggende maximumstelsel voorziet niet in aanwijzing van een standplaats in de kern De Hoef, mede gelet op het feit dat de behoefte hiertoe niet gebleken is in de afgelopen jaren.
Effectuering van het uitgiftebeleid is daarom voor deze gemeente voornamelijk gebaseerd op aspecten die betrekking hebben op openbare orde en verkeersveiligheid. Overlast in de vorm van standplaatsen ten behoeve van de verkoop van gebakken producten bij woonbebouwing kan hieronder worden geschaard. Om die reden zijn dergelijke standplaatsen specifiek aangewezen.
Een wachtlijst voor een standplaats wordt niet aangelegd. Het wordt geen gemeentelijke taak geacht om ‘opengevallen plekken’ voor deze vorm van ambulante handel op te vullen. (Het is geen door de gemeente ingestelde markt.)
Gelet op het vorenstaande wordt in de ‘verordening standplaats- en ventvergunningen De Ronde Venen 2007’ ten aanzien van het aantal standplaatsen en ventvergunningen een maximumstelsel gehanteerd.
Aan de hand van het bepaalde in artikel 2 en 3 van de verordening stellen burgemeester en wethouders het aantal locaties vast en limiteren zij het aantal af te geven vergunningen.
De vaststelling van het aantal af te geven vergunningen wordt bepaald aan de hand van het gestelde in artikel 2, lid 2 en van de feitelijke invulling van de verschillende in artikel 11 genoemde weigeringgronden waarbij is bepaald dat aan één houder van een vaste standplaats c.q. een venter niet meer dan twee dagen per week of gedeelten van een week een vergunning wordt verleend. Daarnaast worden per kern niet meer dan twee vergunningen met dezelfde branche in een week verstrekt.
In het bijgevoegde aanwijzingsbesluit staan de locaties aangegeven waar een standplaats kan worden ingenomen. Rekening is daarbij onder meer gehouden met de verkeersveiligheid, parkeergelegenheid en leefbaarheid.
In dit kader zijn ook zogenaamde ideële standplaatsen aangewezen in verband met verzoeken die worden ingediend door ideële, danwel hieraan te relateren, instellingen en nutsinstellingen. Voorbeelden van deze instellingen zijn, Zorg en Zekerheid, de GGD met het bevolkingsonderzoek, Amnesty International en vluchtelingenwerk.
Ten behoeve van een aantal in de loop van een jaar te organiseren activiteiten, die betrekking hebben op eerdergenoemde ideële doeleinden of die betrekking hebben op bijzondere projecten, zijn enkele locaties, waarvan een groot deel van beperkte omvang, gereserveerd als vaste en ideële standplaats. Hierbij moet worden opgemerkt dat een vaste standplaats ook kan worden bezet als zijnde ideële standplaats:
6.Het winkelcentrum Wilnis bij de Molmlaan
14.Het parkeerterrein van De Willisstee
Van de vaste standplaatsen zijn de volgende exclusief toegestaan voor het bakken en verkopen van gebakken producten:
De bovenstaande nummering correspondeert met de in de bijlage toegevoegde plattegronden van de standplaatsen.
Uit het oogpunt van openbare orde worden de genoemde locaties echter niet voor commerciële verkoop van waren toegewezen. De betreffende verzoeken hebben veelal betrekking op enkele dagen of een korte periode.
Voor de keuze van de plaats geldt in principe ‘wie het eerst komt wie het eerst maalt’.(Het optreden als dienstverlener, bijvoorbeeld kentekens graveren, valt onder artikel 2.1.4.2 van de APV. Deze nota is hierop niet van toepassing).
In eerste instantie is bij de aanwijzing uitgegaan van de locaties die momenteel reeds worden ingenomen. Die plaatsen zijn op dit moment uiteraard het meest in trek. Vervolgens is in overleg met de afdeling Civiel Technisch Beheer Buiten (CTBB) bezien welke plaatsen binnen het hiervoor gegeven kader zouden moeten vervallen en waarvoor een uitsterfbeleid zal moeten gelden en welke plaatsen aan het aldus ontstane bestand zouden kunnen worden toegevoegd.
In het kader van de herinrichtingsplannen die worden voorbereid voor het wijkplan Wilnis zal rekening worden gehouden met het realiseren van ruimte ten behoeve van een vaste standplaats zonder dat dit ten koste gaat van de verkeersveiligheid en parkeerruimte.
Het college heeft als gevolg van het bepaalde in artikel 2,3 en 10 van de ‘verordening standplaats- en ventvergunningen’ een maximumstelsel uitgevaardigd. Hiermee heeft zij vastgelegd dat er voor de kern van Mijdrecht maximaal 8, voor de kern van Vinkeveen maximaal 4 en voor de kern van Wilnis maximaal 2 standplaatsen mogen worden bezet. Door middel van aanwijzing van bovenstaande plaatsen bestaat de mogelijkheid, met inachtneming van de uitgangspunten (bijvoorbeeld een standplaatshouder niet meer dan drie dagen per week), dat meer vergunningen dan het maximaal aantal standplaatsen worden afgegeven. In de praktijk blijkt echter dat een standplaats niet de volledige week wordt bezet. Door middel van aanwijzing van een beperkt aantal standplaatsen wordt het vooralsnog niet noodzakelijk gevonden om tot een absoluut te stellen maximum over te gaan.
Een vaste standplaats mag niet ten koste gaan van één of meer noodzakelijke parkeerplaatsen waardoor het eigenlijke doel van het parkeerterrein wordt aangetast. Dit streven blijft een punt van aandacht bijvoorbeeld bij reconstructies van de openbare buitenruimte.
Een standplaats langs een doorgaande weg kan zonder parkeermogelijkheden in de directe nabijheid onnodig gevaar brengen. Voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid van een standplaats is daarom noodzakelijk.
Bij nieuwbouwontwikkelingen kan een zogenaamd branchebeding worden toegepast om de detailhandel in de nieuwbouw te beschermen. Dit laat evenwel onverlet de rechten van een standplaatshouder die zijn opgebouwd in de periode vóór de nieuwbouwontwikkeling.
Uiterlijk aanzien standplaatsen.
Gelet op de zorg voor de (kwaliteit van de) openbare ruimte kunnen er eisen gesteld dienen te worden aan het uiterlijk aanzien van kramen en verkoopwagens waarmee de standplaats wordt ingenomen. ( In de vigerende bepalingen van de APV worden geen eisen gesteld met betrekking tot het uiterlijk van de kramen/verkoopwagens).
Met betrekking tot het uiterlijk van de standplaats(omgeving) zijn in de bijgaande verordening de volgende bepalingen opgenomen:
artikel 19:de standplaatshouder is verplicht gedurende de tijd dat hij gebruik maakt van zijn standplaats op een duidelijke zichtbare plaats in of aan zijn verkoopinrichting een in goede staat verkerend bord aanwezig te hebben, waarop duidelijk leesbaar de voorletters, de naam, het adres en de woonplaats van de standplaatshouder is aangegeven.
Venten is een vorm van ‘mobiele’ verkoop. Het is niet toegestaan langer dan 10 minuten achtereen verkoop te doen plaatsvinden vanaf dezelfde locatie. Er is in dat geval namelijk sprake van het innemen van een standplaats. Bij het toestaan van veel venters op één dag, kan gevaar voor de verstoring van de openbare orde ontstaan. Immers het venten brengt verschillende neveneffecten met zich mee. Venters proberen de aandacht van de klanten te trekken door bijvoorbeeld te toeteren of te bellen, danwel door huis-aan-huis aan te bellen.
Dit kan hinder opleveren voor zowel de bewoners als voor het verkeer. Voor de bewoners vanwege het verstoren van de rust door het aandacht trekken en voor het verkeer door het regelmatig stoppen en/of keren van ventwagens. Het aantal venters dient daarom gelimiteerd te blijven. In de praktijk blijkt er behoefte te bestaan voor vergunningen per kern en niet voor het gehele grondgebied van de gemeente.
Aanvullende uitgangspunten voor de afgifte van ventvergunningen:
vergunningen krijgen een ‘onbepaalde tijd’ karakter doordat zij worden afgegeven voor één jaar en elk jaar stilzwijgend worden verlengd mits er zich geen wijzigingen in de situatie van de vergunninghouder voordoen waardoor, op verantwoordelijkheid van de vergunninghouder, een nieuwe vergunningaanvraag moet worden ingediend.
Zie ABRvS 05-10-2005, 200503349/1
Gelet op het aantal inwoners en op basis van het huidige bestand wordt het maximum aantal te verlenen vergunningen per jaar voor het venten gesteld op tien voor Mijdrecht (inclusief De Hoef en Amstelhoek), vijf voor Vinkeveen en Waverveen en vijf voor Wilnis, waarbij geldt dat er per jaar in Mijdrecht maximaal vier, in Vinkeveen drie en in Wilnis twee doorlopende vergunningen per dag ten behoeve van de branche ijs worden verleend.
Uiteraard dienen de venters zich te houden aan de beperkingen, die de verkeerswetgeving kent, zoals, bijvoorbeeld, het verbod om op bepaalde plaatsen te stoppen.
Naast de vergunningen met een ‘onbepaalde tijd’ karakter worden regelmatig vergunningen aangevraagd voor het venten op een dag of meerdere dagen tot maximaal twee weken. Deze aanvragen worden voornamelijk ingediend door verenigingen (scouting, sportverenigingen) en voor de kern waarin de vereniging gevestigd is. Dergelijke eenmalige jaarlijkse acties zijn bedoeld om ‘de kas te spekken’. Geadviseerd wordt hiervoor vergunningen te blijven afgeven, met dien verstande dat maximaal twee vergunningen tegelijk voor één dag geldig zijn.
6. Weigeringgronden voor een standplaats
De volgende weigeringgronden zijn in de verordening opgenomen in artikel 11. Deze weigeringgronden kunnen naast elkaar maar ook tegelijkertijd van toepassing zijn. Immers, bij de aanwijzing van de vaste en ideële plaatsen is met bepaalde aspecten rekening gehouden.
Een vergunning voor een standplaats kan worden geweigerd:
Indien gevaar bestaat voor aantasting van de openbare orde; Hieronder kunnen allerlei belangen vallen zoals een goede doorstroming van het voetgangersverkeer, voorkoming van wanordelijkheden in de vorm van vandalisme, bescherming van plaatsen, die voor andere doeleinden moeten worden gebruikt en dergelijke. Het is moeilijk een limitatieve opsomming van de voorkomende belangen te geven.
Daarnaast zou het uitzicht van het verkeer belemmerd kunnen worden door een kraam of wagen, maar tevens door wachtende klanten. Jurisprudentie heeft uitgewezen dat een standplaats op het aspect van openbare orde alleen kan worden geweigerd indien een deskundige organisatie (in deze de politie) zich dienovereenkomstig uitgesproken heeft.
In het belang van het voorkomen of beperken van overlast; Er dient eveneens rekening gehouden te worden met overlast voor consumenten, omwonenden en bijvoorbeeld winkeliers. Een plaats dicht bij de ingang van een winkel kan irritatie bij het winkelende publiek veroorzaken door conflicterend gedrag met bezoekers van een standplaats. Ook de verkeersaantrekkende werking kan onder dit aspect vallen. Deze weigeringgrond kan ook gebruikt worden wanneer veel belangstelling voor dezelfde locatie ontstaat. Een ruim aantal standplaatsen op één plek doet ook de kans op feitelijke marktvorming ontstaan. Door het aanwijzingsbesluit wordt dit aspect voor een deel opgevangen. Standplaatsen voor ter plaatse gebakken producten worden niet op zeer korte afstand van woonbebouwing gerealiseerd.
In het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; Deze weigeringgrond kan gehanteerd worden indien één of meer standplaatsen worden ingenomen op een zodanige wijze dat het straatbeeld ernstig verstoord wordt. Bovendien kan hiermee verkapte marktvorming worden tegengegaan en kan tevens het aanzien van eventuele monumentale gebouwen en dergelijke gewaarborgd worden. Daar het echter een subjectief criterium is, is een weigering op grond van dit aspect mogelijk, met dien verstande dat dan de welstandscommissie negatief dient te adviseren;
gevolg van belemmering van de doorstroming mag worden verwacht, dat voetgangers gebruik gaan maken van weggedeelten, die niet voor hen zijn bestemd. Onder dit aspect kan ook de situatie worden gerekend dat de beoogde verkoop tot opeenhoping van voetgangers leidt en daardoor conflicten met andere weggebruikers ontstaan.
Dit is een bepaling ter bescherming van de plaatselijke ondernemers. In een dergelijk geval moet wel duidelijk mede aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier, worden aangetoond dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen aangeboden worden. Ook aan een distributieplanologisch onderzoek kunnen gegevens worden ontleend met betrekking tot het voorzieningenniveau ter plaatse. Indien er reeds voldoende aanbod is in een bepaalde branche, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van winkels in deze branche, levert dit geen weigeringgrond op voor een vergunning. Wel kunnen bij een nieuw opgericht winkelcentrum gedurende een zekere aanloopperiode, waarin de aanloopkosten nog hoog zijn de winkeliers beschermd worden tegen concurrentie, door voorlopig geen vergunningen uit te geven. Daarnaast is weigering mogelijk indien er binnen het verzorgingsgebied nog slechts één winkel gevestigd is in een bepaalde branche en deze winkel dreigt te verdwijnen door verlening van de ontheffing, waardoor het verzorgingsniveau ter plaatse in het gedrang komt.
Vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan; Deze bepaling is gebaseerd op ordening van de straathandel en op de regulerende bevoegdheid van de gemeente die zaken te regelen die tot haar huishouding behoren. Daarnaast vormen de besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), zoals een bestemmingsplan een zelfstandige weigeringgrond. Dit betekent dat bij de beoordeling van een aanvraag voor een vergunning voor het innemen van een standplaats altijd gelet moet worden op de voorschriften die uit het bestemmingsplan voortvloeien.
Burgemeester en wethouders verlenen geen vergunning voor vaste standplaatsen ten behoeve van het bakken van frites, gebakken vis en andere gering eetwaren met uitzondering van oliebollen alsmede aanverwante gebakartikelen in de directe nabijheid van woningen. Bij de aanwijzing van vaste standplaatsen als bedoeld in artikel 2 houden burgemeester en wethouders hier rekening mee.
Met de herziening van het standplaats- en ventenbeleid bestaat er tevens de gelegenheid de financiële aspecten hiervan te heroverwegen. Door het toepassen van deregulering op de financiële aspecten binnen het standplaatsenbeleid wordt een situatie van gelijke behandeling gecreëerd voor alle standplaatshouders.
Alle (ideële en niet-ideële) standplaatshouders (en venters) betalen leges bij het verkrijgen van de desbetreffende vergunning op grond van de ‘legesverordening’. Door het ‘onbepaalde tijd’ karakter van de vergunningen wordt er een enkel bedrag gevraagd voor leges, waar dat voorheen afhankelijk was voor de duur van de vergunning. Deze leges (artikel 12.3 van de tarieventabel legesverordening 2009) betreffen een vergoeding voor het in behandeling nemen van een vergunningaanvraag voor het innemen van een standplaats en bedraagt
Uit economisch oogpunt wordt het, naast leges, vragen van een vergoeding voor het gebruik van gemeentegrond voor de aangegeven doeleinden, maatschappelijk aanvaardbaar geacht.
Uitgangspunten bij het te hanteren instrument dienen te zijn:
Binnen gemeente De Ronde Venen wordt door middel van een huurovereenkomst een vergoeding gevraagd voor het innemen van een standplaats.
Het vragen van huur voor het gebruik van gemeente-eigendom is gebaseerd op het privaatrecht, hetgeen in principe aan beperkingen onderhevig is in verband met de zogeheten twee-wegenleer. Het gebruik van privaatrechtelijke bevoegdheden mag de mogelijke publiekrechtelijke regeling niet op een onaanvaardbare manier doorkruisen.
In het kader van het standplaatsenbeleid is deze privaatrechtelijke vorm door de rechter aanvaard. Het belangrijkste criterium hierbij is dat de huurprijs en de voorwaarden die in een overeenkomst worden bedongen geen belemmering mogen vormen voor het innemen van een standplaats.
Een standplaatsvergunning kan niet worden geweigerd op grond van het feit dat de aanvrager geen huurovereenkomst wenst aan te gaan. De huurovereenkomst en de vergunning dienen op papier gescheiden te worden gehouden.
Door een goede voorlichting en een praktische benadering, met inachtneming van de juridische mogelijkheden, bij afgifte van de vergunning en ondertekening van de huurovereenkomst kan deze problematiek grotendeels worden voorkomen. Bij het niet betalen van de huur dient zo snel mogelijk een civiele actie worden aangevangen met een eis tot een proceskostenveroordeling.
Op grond van publiekrechtelijke bepalingen kan een vergunning wel worden ingetrokken.
Gelet op de wens voor deregulering zal een vergunning voor het bezetten van een standplaats worden afgegeven voor één jaar dat stilzwijgend wordt verlengd mits er tussentijds geen wijzigingen in de situatie van de vergunninghouder optreden. Indien er wijzigingen optreden bij de vergunninghouder waardoor een nieuwe vergunningaanvraag noodzakelijk is, is de vergunninghouder zelf verantwoordelijk voor het indienen van een nieuwe vergunningaanvraag.
Voor wat betreft het vragen van huur en de hoogte daarvan dient een onderscheid te worden gemaakt naar standplaatshouders met een commercieel doel en standplaatshouders met een ideëel doel. Voor ideële standplaatsen wordt geen huur in rekening gebracht.
Voor overige standplaatsen (met uitzondering van de ‘standplaats met ijs’, hiervoor geldt een standaardtarief van € 100,-- per standplaats per jaar) wordt een systeem gehanteerd waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen grote standplaatsen en kleine standplaatsen Hierbij speelt de locatie van de standplaats geen rol en de huurprijzen zijn gebaseerd op één dag of dagdeel.
-Onder de grote standplaatsen worden verstaan: een standplaats met een front van
-Onder de kleine standplaatsen worden verstaan: een standplaats met een front van
kunnen de volgende huurprijzen worden vastgesteld:
Voor een week of een gedeelte daarvan, doch langer dan drie dagen | ||
Betaling dient voorafgaande aan het innemen voor de gevraagde periode te geschieden. Als door omstandigheden geen gebruik wordt gemaakt van de standplaats wordt geen reductie gegeven. Een uitzondering voor (gedeeltelijke) reductie kan worden gemaakt. Dit is in de eerste plaats mogelijk indien de huurovereenkomst wordt afgegeven voor een periode die ingaat in de tweede helft van een kalendermaand. In de tweede plaats is dit mogelijk bij langdurige ziekte of overlijden van de op de vergunning vermelde standplaatshouder. Hiervoor dient wel een schriftelijk verzoek te worden gedaan bij de gemeente.
De gemeente behoudt zich het recht de genoemde bedragen jaarlijks te verhogen aan de hand van het door het Centraal Bureau van de Statistiek opgestelde prijsindexcijfer.
Op dit moment worden jaarlijks vergunningen afgegeven aan personen voor het innemen van bepaalde standplaatsen danwel voor het venten die deze vergunningen al gedurende een groot aantal jaren ontvangen. Het wordt niet redelijk gevonden om deze opgebouwde rechten na vaststelling van het huidige beleid teniet te doen. Voorgesteld wordt om op deze vergunningen een uitsterfbeleid toe te passen. Dat wil zeggen dat vergunningen die afwijken van het nieuwe beleid toch weer worden verstrekt, maar niet overdraagbaar zijn. Ook worden er geen andere vergunningen meer voor deze locatie verstrekt.
Het betreft voornamelijk de periode c.q. dagen en locatie waarvoor de vergunning geldt.
Het beleid vergt een grotere mate van aandacht in het kader van handhaving. Een intensieve controle is daarom gewenst.
De bij overtreding te nemen maatregelen kunnen worden onderscheiden in:
a) Strafrechtelijke maatregelen:
deze maatregelen kunnen door een opsporingsambtenaar worden genomen bij overtreding van het bepaalde in bijvoorbeeld artikel 9 van de verordening (innemen standplaats zonder vergunning), artikel 17 van de verordening (maatregelen van orde), artikel 18 van de verordening (hygiëne en veiligheid).
b) Administratiefrechtelijke maatregelen:
Deze maatregelen kunnen worden genomen a.d.h.v. artikel 22 van de verordening (handhaving).
Bij de uitreiking van de vergunningen zullen de vergunninghouders gewezen worden c.q. op de hoogte worden gebracht van de mogelijkheden tot handhaving. Uiteraard zullen ook dienovereenkomstig voorschriften aan de vergunningen verbonden worden.
Gelet op de inhoud van de nota wordt uw college voorgesteld:
a) afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (openbare voorbereidingsprocedure) en de ‘Inspraakverordening’ van toepassing verklaren, waarbij de nota en alle daarbij behorende stukken vier weken ter inzage liggen;
b) de volgende personen en (belangen)organisaties een afschrift van deze nota en bijlagen zenden en vier weken de tijd geven hun zienswijze aan u kenbaar te maken:
c) vervolgens de ‘nota standplaatsen- en ventvergunningenbeleid 2009’ vaststellen.