Organisatie | Vianen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag Vianen |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag Vianen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Vervangt de Verordening langdurigheidstoeslag 2012, vastgesteld 20 december 2011
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-11-2012 | 01-01-2012 | 06-11-2012 | Nieuwe regeling | 16-10-2012 Het Kontakt, 30 oktober 2012 | Onbekend |
De raad van de gemeente Vianen;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Vianen d.d. 11 september 2012;
gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en tweede lid sub b en 36 van de Wet werk en bijstand;
besluit vast te stellen de Verordening langdurigheidstoeslag Vianen.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de WWB, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering op grond van de WWB wordt, in afwijking van artikel 32 van de WWB voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;
Hoofdstuk 2. Recht op langdurigheidstoeslag
Artikel 3. Langdurig, laag inkomen
Aan de in artikel 36, eerste lid, van de WWB gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100 procent van de bijstandsnorm. De belanghebbende heeft ook recht op langdurigheidstoeslag wanneer hij maximaal een periode van 12 weken inkomen uit arbeid heeft ontvangen in de referteperiode waardoor het inkomen een korte periode boven bijstandsniveau is geweest.
Voor een langdurigheidstoeslag komt niet in aanmerking de belanghebbende, die op de peildatum een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.
Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d en lid 2 sub b WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen en gebrek aan arbeidsmarktperspectief, zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt.
In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedeval-effecten voorkomt.
Begrippen die in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB en Awb. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.
Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB (tekst tot 1-1-2012), doch wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.
De gemeente Vianen houdt een referteperiode van 60 maanden aan, omdat dit aansluit bij het bijzondere bijstandsbeleid. Deze periode geldt voor alle personen van 23 jaar en ouder. De minimumleeftijd is door de wetgever echter teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is (normaal gesproken) vanaf zijn 18e levensjaar een zelfstandig rechtssubject voor de WWB.
Tot het bereiken van het 23e levensjaar wordt een referteperiode aangehouden die terugrekent tot het 18e levensjaar, dit houdt in dat de referteperiode minimaal 36 maanden lang is. Na ieder recht op langdurigheidstoeslag, gaat steeds een nieuwe referteperiode van 60 maanden in.
Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).
Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een
inkomen boven bijstandsniveau, ook al heeft de wetgever de bovengrens bepaald op 110%. Van deze bevoegdheid wordt om twee redenen geen gebruik gemaakt. Ten eerste omdat dit ongewenste armoedevaleffecten in zich heeft. Weliswaar doen de armoedevaleffecten zich ook voor bij de grens van 100% van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbenden als het ware blijven steken bij een inkomen tot bijvoorbeeld 120% van de bijstandsnorm. (Als alternatief voor de grens van 100% zou overigens) ook de door de wetgever gesuggereerde differentiatie in hoogte van de langdurigheidstoeslag gekozen kunnen worden. Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder is of deel uitmaakt van een gezin). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105% van de bijstandsnorm. Ten derde hebben mensen die in de referteperiode maximaal een periode van 12 weken inkomen uit arbeid hebben verkregen recht op langdurigheidstoeslag. Hier is voor gekozen om zeer kleine inkomensverschillen op te vangen en reïntegratie op de arbeidsmarkt te bevorderen.
Studenten worden expliciet uitgesloten van de langdurigheidstoeslag. In de toelichting in de nota van wijziging geeft de Staatssecretaris aan dat door de zinsnede "geen uitzicht heeft op inkomensverbetering" in het voorgestelde artikel 36 WWB wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.
De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op het raadsbesluit van 8 november 2011, te weten halvering van de bedragen zoals deze golden tot 1 januari 2012, afgerond op hele euro’s. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds de vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen per 1 januari van het voorafgaande jaar.
In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitinggrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.