Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Leidse beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen |
Citeertitel | Handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-07-2015 | 01-01-2020 | nieuwe regeling | 07-07-2015 Onbekend. | BW/15.0637 | |
01-11-2012 | 30-07-2015 | Onbekend | 18-12-2012 Onbekend | BW/12.1179 |
Leidse beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Burgemeester en wethouders van Leiden
Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste lid, 1.66 en 1.72, eerste lid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
Gelet op de artikelen 2.19, eerste lid, 2.23, eerste lid, 2.24 en 2.28, eerste lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen,
Gelet op de Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Leiden 2011;
de Leidse beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen vast te stellen.
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko) gestelde regelgeving of overtreding van de bij Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Leiden 2011 gestelde regelgeving.
Artikel 2 Vormen van sanctioneren
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:
HOOFDSTUK 2 Herstellend traject
Indien gebleken is dat een houder van een kinderopvangvoorziening (kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, gastouderopvang of peuterspeelzaal) niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko en alle daaruit voortvloeiende regelgeving of niet voldoet aan één of meer van de kwaliteitseisen van de verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Leiden 2011, kan het college een herstellend traject starten. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en voorkoming van herhaling van de overtreding(-en).
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op gesubsidieerde peuterspeelzalen.
Artikel 6 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Artikel 7 Hoogte bestuurlijke boete
a. In afwijking van het vorige lid geldt voor voorzieningen voor gastouderopvang als uitgangspunt dat het boetebedrag met 0,5 kan worden vermenigvuldigd;
b. In afwijking van het bepaald in lid 2 sub a geldt deze vermenigvuldiging met 0,5 niet indien een kwaliteitseis specifiek alleen aan een gastouder gesteld is.
De totale bij boetebeschikking op te leggen boete bestaat, ingeval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.
HOOFDSTUK 3 Overige bepalingen
Artikel 10 bedrijfsbeëindiging
Indien niet of niet meer wordt voldaan aan de definities van de Wko voor wat betreft de te registreren voorzieningen zal de registratie worden verwijderd uit het register kinderopvang danwel peuterspeelzaalwerk.
Het college beslist in alle voorkomende gevallen waarin deze regeling niet voorziet. Het college is bevoegd om in bijzondere gevallen gemotiveerd van deze regeling af te wijken.
De beleidsregels treden in werking vanaf de dag na bekendmaking.
Deze beleidsregels worden aangehaald als “Handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen 2015”.
Houders van kinderopvangvoorzieningen (kinderdagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureaus, gastouders en peuterspeelzalen) zijn zelf verantwoordelijk voor een goede kwaliteit van hun voorziening. De kwaliteitseisen waaraan zij moeten voldoen zijn vastgelegd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) en hieruit voortvloeiende regelgeving, aangevuld met de lokale verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Leiden 2011.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de kwaliteit van de kinderopvang. Het toezicht wordt in opdracht van de gemeente uitgevoerd door de GGD Hollands Midden. De gemeente treedt naar aanleiding van de bevindingen van de toezichthouder waar nodig handhavend op. Handhaving is geen doel op zich, maar een instrument om het gewenste resultaat te bereiken, te weten veilige, kwalitatief hoogwaardige kinderopvangvoorzieningen. Het verwachte resultaat van de handhaving is beter naleefgedrag van de betrokken houders. Om dit resultaat te bereiken wordt in beginsel gehandhaafd door middel van herstellende trajecten. Slechts in specifieke gevallen worden daarnaast bestraffende trajecten ingezet.
Bij de verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Leiden 2011 heeft de raad aanvullend op de landelijke regelgeving voorwaarden gesteld aan het aantal vierkante meters binnen- én buitenruimte dat per kind beschikbaar en passend ingericht moet zijn voor het peuterspeelzaalwerk.
Artikel 2 Vormen van sanctioneren
In dit artikel worden de vormen van handhaving die de gemeente tot haar beschikkling heeft benoemd.
Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling.
Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. Er wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging.
De kwaliteitseisen waaraan organisaties voor kinderopvang en peuterspeelzalen moeten voldoen staan in de Wko en de daaronder hangende regelgeving. De kwaliteitseisen waaraan Leidse peuterspeelzalen moeten voldoen op het gebied van ruimte en inrichting staan daarnaast in de verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Leiden 2011.
De toezichthouder onderzoekt of aan deze kwaliteitseisen voldaan wordt. Een opsomming van de uitgewerkte kwaliteitseisen is terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte inspectierapporten.
HOOFDSTUK 2 Herstellend traject
4.1 Bij een herstellend traject wordt in beginsel de volgorde gehanteerd zoals vastgelegd in artikel 4 tweede lid. Dus eerst een aanwijzing, indien dit onvoldoende effect heeft een last en uitschrijving uit het register is het ultieme instrument.
4.2 Stap 1: aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid en 2.23, eerste lid van de Wko)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kinderopvangvoorziening bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen”) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen de houder binnen de gestelde termijn dient te nemen. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis en kan afgeleid worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.
Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan zal de handhaver bewijsstukken opvragen dan wel opdracht geven voor een nader onderzoek. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, tweede lid Gemeentewet en artikel 5:32 Awb)
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend traject te zetten.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
De hoogte van de last onder dwangsom wordt in beginsel als volgt bepaald. De last wordt gebaseerd op de boetebedragen in het afwegingsoverzicht uit de bijlage. Deze boetebedragen zijn gebaseerd op de ernst van de overtreding. Bij het definitief vaststellen van de last onder dwangsom houdt het college rekening met eventuele omstandigheden die kunnen leiden tot matiging of verzwaring.
Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.66 en 2.24 Wko)
Het college kan de houder verbieden een kinderopvangvoorziening in exploitatie te nemen danwel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college in de volgende gevallen:
Stap 4: verwijdering uit het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 1.47a, tweede lid en 2.4a, tweede lid van de Wko en artikel 8, eerste lid en artikel 14, eerste lid van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk)
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en tot een boete en/of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Los van deze handhavende instrumenten die het college tot haar beschikking heeft, heeft de toezichthouder op grond van de Wko de bevoegdheid om een schriftelijk bevel op te leggen indien hij oordeelt dat de kwaliteit van een voorziening van kinderopvang zodanig tekort schiet dat het nemen van maartregelen geen uitstel kan lijden (artikel 1.65, lid 3).
4.3 Indien het advies van de toezichthouder, de zienswijze van de houder, de recidive en de aard van de overtreding hiertoe aanleiding geven kan het college besluiten om handhaving te matigen of verzwaard in te zetten.
4.4 In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn 14 dagen tot maximaal 2 maanden bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit dan bedraagt de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 tot 6 maanden of 6 maanden tot 1 jaar.
HOOFDSTUK 3 Bestraffend traject
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wko is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid en 2.28, eerste lid, van de Wko).
De Wko bepaalt dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Bij gesubsidieerde peuterspeelzalen kan via de subsidie ingegrepen worden.
Deze uitsluiting betreft slechts het bestraffende traject.
Artikel 6 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kán leggen, maar daartoe niet verplicht is. Leiden kiest in beginsel voor de inzet van een herstellend traject en zal de bestuurlijke boete slechts in de bepaalde gevallen inzetten.
6.1.a Het college vindt het tijdig in bezit hebben van een voor de functie afgegeven Verklaring Omtrent Gedrag van groot belang. Herstellende sancties in het verleden hebben op dit onderdeel onvoldoende (preventief) effect gehad. Indien binnen drie jaar een herhaalde overtreding van de voorwaarden van het domein “Verklaring omtrent Gedrag” plaatsvindt, maakt het college gebruik van zijn bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen.
6.2.a Indien de herhaling en de zwaarte van de overtreding hiertoe aanleiding geven kan het college gemotiveerd besluiten een bestuurlijke boete op te leggen.
6.2.b Deze overige overtredingen betreffen het niet melden van wijzigingen als bedoeld in de artikelen 1.47 en 2.4 van de Wko, de verplichtingen op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, het exploiteren in strijd met artikel 1.45 of 2.2 van de Wko; het niet naleven van een aanwijzing of bevel als bedoeld in de artikel 1.65 en 2.23 van de Wko en het niet nakomen, dan wel in strijd handelen met een verbod krachtens artikel 1.66 en 2.24 van laatstgenoemde wet. Als er sprake is van dergelijke “overige overtredingen” kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid.
Artikel 7 Hoogte bestuurlijke boete
7.1 In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft binnen dit maximum beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag.
Het college heeft de hoogte van de boetebedragen afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lag(ere) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 en 2.28 van de Wko neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
In geval van overtreding van de artikelen 1.66, 2.24 en 1.45 en 2.2 is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
7.2 Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
HOOFDSTUK 4 overige bepalingen
Artikel 10 Bedrijfsbeëindiging
Indien een geregistreerde kinderopvangvoorziening niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wko, zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen dienen te worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet, omdat herstel niet aan de orde zal zijn.
De houder draagt er zorg voor dat per gastouder beoordeeld wordt of de samenstelling van de groep kinderen die wordt opgevangen verantwoord is | ||