Organisatie | Nuenen, Gerwen en Nederwetten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Controleverordening gelet op artikel 212 van de Gemeentewet |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Nuenen ca. |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Financiële verordening gemeente Nuenen ca. |
Geen
Gemeentewet, artikel 212
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-07-2009 | 02-07-2015 | Nieuwe regeling | 07-04-2011 Rond de Linde, 13-12-2012 | 061214-085 |
Artikel 3 Planning en controlcyclus
Voor aanvang van een begrotingsjaar biedt het College een bestuurlijke agenda aan met daarin in elk geval de data voor het aanbieden door het College en het vaststellen door de Raad van de jaarstukken, de kadernota, de tussentijdse rapportages en de begroting met de meerjarenraming.
Artikel 4 Inrichting begroting en jaarstukken
Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven. In de bestuursrapportages wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.
Artikel 6 Autorisatie begroting en investeringskredieten
Bij de begrotingsbehandeling geeft de Raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.
Indien het College voorziet dat een geautoriseerd budget of investeringskrediet dreigt te worden overschreden met méér dan € 50.000, wordt dit door het College in de eerstvolgende raadsvergadering aan de Raad gemeld. Het College voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het budget of het investeringskrediet of een voorstel voor bijstelling van het beleid.
Het College is gemachtigd om in uitzonderingsgevallen, zonder voorafgaande rapportage aan de Raad of een raadsbesluit, de belangen van de gemeente en de organisatie, naar de inzichten op dat moment, zo goed mogelijk te behartigen. Deze omstandigheden zijn aan de orde indien het gemeentebelang en/of het organisatiebelang in een bepaalde situatie (mogelijk) nadelige gevolgen zou ondervinden indien geen beslissing kan worden genomen en ingrijpen geen uitstel duldt. Deze uitzonderingsgevallen worden betiteld als “brandzaak” en terstond na het Collegebesluit met een begrotingswijziging gemeld aan de Raad.
Artikel 7 Tussentijdse rapportage
De tussenrapportages bevatten een cijfermatig overzicht van de saldi van de budgetten per programma. Als er sprake is van een overschrijding dan wel onderbesteding van het saldo van een programma groter dan het bedrag genoemd in artikel 6, lid 6 wordt daarover een korte inhoudelijke toelichting gegeven. Overschrijdingen dan wel onderbestedingen die zich in de loop van de genoemde kwartalen aandienen worden via de actieve informatievoorziening aan de raad voorgelegd. In de eerstvolgende raadsvergadering wordt aan de raad een voorstel gedaan over de dekking van de overschrijding dan wel onderbesteding.
De afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de programma’s kleiner dan het bedrag genoemd in artikel 6, lid 6 en budgettair neutrale wijzigingen worden in de laatste raadsvergadering van het kalenderjaar via één begrotingswijziging met toelichting aan de raad voorgelegd. Administratief worden deze begrotingswijzigingen via door het college geautoriseerde begrotingswijzigingen verwerkt in de begroting. Definitieve autorisatie door de raad vindt plaats via vaststelling van de genoemde begrotingswijziging.
Artikel 11 Kostprijsberekening
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente Nuenen c.a. wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.
Artikel 13 Financieringsfunctie
Het College zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor: a. het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de Raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;
b. het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;
c. het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen;
d. het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.
Het College neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:
a. het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen met minimaal een A rating afgegeven door tenminste één gezaghebbende rating agency, of bij instellingen voor wiens waardepapieren een solvabiliteitseis geldt van 0%;
b. overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is;
c. derivaten worden uitsluitend gebruikt ter beperking van financiële risico’s;
d. voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan 1 jaar worden tenminste 2 prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;
e. overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.
Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het College indien mogelijk zekerheden. Het College motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.
Artikel 14 Lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicomanagement, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen, grondbeleid
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Het College zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het College maatregelen tot herstel.
Artikel 17 Misbruik en oneigenlijk gebruik
Het College zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.
Artikel 19 Inkoop en aanbesteding
Het College zorgt voor en legt vast de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten.
Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam “Financiële verordening gemeente Nuenen c.a.”.
Aldus vastgesteld in zijn openbare vergaderingen van
- 14 december 2006 (verordening),
- 25 juni 2009 (betreft wijziging artikel 13, lid 2 onder c) en
Bijlage bij artikel 8, eerste lid van de financiële verordening gemeente Nuenen c.a.
*1) De aangegeven termijnen worden gehanteerd ten behoeve van activa met een economisch nut. Voor activa met een maatschappelijk nut zijn de aangegeven termijnen de maximaal te hanteren termijnen.
*2) Onderwijsleerpakketten worden op wettelijke gronden eenmalig verstrekt, schoolbesturen ontvangen middelen voor vervanging ervan. Om die reden wordt in 40 jaar afgeschreven gelijk aan de afschrijvingsduur van de (school)gebouwen.
Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de Raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het College de producten aan de programma’s toewijst. Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de Raad. De Raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de Raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet). De Raad heeft er destijds voor gekozen om budgetten beschikbaar te stellen voor een samenstel van activiteiten, dus op programmaniveau. Daarnaast is bepaald dat de Raad op voorstel van het College de prioriteiten per programma vaststelt. Met het vaststellen van de prioriteiten worden de programma’s ingedeeld conform het vierde lid van artikel 8 BBV. Daarbij is een aanvullend lid op genomen, dat bepaalt dat op voorstel van het College de Raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART-maken van de begroting en dient om de gemeente te kunnen monitoren.
Overigens bepaalt het artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken overhoop moeten worden gehaald. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.
Artikel 3. Planning en controlcyclus
Dit artikel handelt over de planning en controlcyclus opgenomen. Het artikel bepaalt dat het College ieder jaar aan de Raad een overzicht aanbiedt met daarin de data waarop belangrijke financiële stukken in de Raad worden geagendeerd. Het overzicht is bij wijze van spreken het spoorboekje voor de Raad en het College voor de financiële jaarplanning.
Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken
Dit artikel sluit aan op de bepalingen in het BBV voor de inrichting van de begroting. Daarnaast wordt de verplichting in het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven.
Dit artikel handelt over de kaders voor het opstellen van de ontwerp-begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het College bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 Gemeentewet, het BBV en het achterliggende document bij het BBV uitgangspunten gemodificeerd stelsel van baten en lasten provincies en gemeenten (in dit document staan in aanvulling op het BBV de basisregels voor het opstellen van de ontwerp-begroting en de meerjarenraming).
Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen aan de begroting (voor de zomer) een nota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het College voor het opstellen van de ontwerp-begroting en de meerjaren raming. Deze systematiek wordt in veel gemeenten toegepast. Het tweede lid van het artikel bevat als aanvullend kader voor het opstellen van de ontwerp-begroting dat de onderhoudsbudgetten worden geraamd op grond van de onderhoudsplannen zoals die door de Raad zijn vastgesteld.
Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Artikel 6 bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. Autorisatie van de baten en lasten plaats vindt op programmaniveau (lid 1). Voor begrotingswijzigingen doet het College gedurende het jaar voorstellen aan de Raad (lid 3). Autorisatie van de baten en lasten vindt plaats op een hoog niveau, te weten het programmaniveau; een lager niveau –bijvoorbeeld op productniveau- zal tot gevolg hebben dat er meer kansen zijn op de noodzaak tot begrotingswijzigingen. Daarom is er voor het behandelen van begrotingswijzigingen voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussenrapportages (lid 3).
Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. Bij de begroting wordt daartoe in een afzonderlijke bijlage –de investeringsbegroting- per programma aangegeven welke investeringen worden verwacht voor het begrotingsjaar en de drie daarop volgende jaren. Opgemerkt wordt dat de lasten daarvan eveneens in de (meerjaren-)begroting zijn opgenomen.
Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is ervoor gekozen deze bij begrotingsbehandeling mee te nemen (lid 2). Wel kan de Raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten, die een bepaald grensbedrag overschrijden, hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de Raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de Raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het College is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.
Het tweede lid van artikel 189 Gemeentewet bepaalt dat de begroting mede een bedrag voor onvoorziene uitgaven bevat. Artikel 8 van het BBV zegt dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. Evenals in de meeste gemeenten neemt ook de gemeente Nuenen c.a. een bedrag voor onvoorzien op onder de algemene dekkingsmiddelen. In het vierde lid is bepaald dat beschikking over de post onvoorzien uitsluitend kan plaatsvinden na voorafgaande goedkeuring door de Raad.
Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel die bij het opstellen van de ontwerp-begroting nog niet waren voorzien. Het vierde lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten voor deze investeringen.
Overigens zijn er legio aanvullende bepalingen denkbaar voor het vooraf autoriseren van bepaalde soorten begrotingsoverschrijdingen. Zo hebben gemeenten te maken met veel verplichte uitgaven, waarvan de hoogte maar op beperkte wijze is te sturen. Voorbeelden hiervan zijn bijstandverlening of verstrekking voorzieningen aan gehandicapten. Om die reden zijn in artikel 5 van de verordening regels opgenomen, waarmee verwachte begrotingsoverschrijdingen groter dan € 50.000 op deze uitgaven vooraf door de Raad moeten worden geautoriseerd.
In artikel 6 is tenslotte een aanvullende bepaling opgenomen waarbij het College de bevoegdheid heeft om in uitzonderingsgevallen uitgaven te doen die niet in de begroting zijn opgenomen en de Raad daarover achteraf te informeren. Tot die uitzonderingsgevallen kunnen bijvoorbeeld een rampsituatie worden gerekend of een strategische aankoop van grond. Het College heeft in een dergelijk geval een actieve informatieplicht aan de Raad inclusief het aanbieden van een van een begrotingswijziging.
Artikel 7. Tussentijdse rapportage
Een belangrijk onderdeel van de planning en controlcyclus voor de Raad zijn de tussenrapportages. Op basis van tussenrapportages wordt de Raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. In Nuenen c.a. is gekozen voor twee tussenrapportages.
Het derde lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage. Het vierde lid bepaalt over welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het College zich in de rapportage moet verantwoorden.
Artikel 8. Waardering en afschrijving vaste activa
In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 8 invulling gegeven.
Op 9 februari 2006 heeft de Raad het aangepaste activerings- en afschrijvingsbeleid vastgesteld. Zo worden activa met een verkrijgingsprijs minder dan € 2.500 niet meer geactiveerd (uitgezonderd gronden en terreinen, deze worden altijd geactiveerd), is bepaald dat de investeringen worden afgeschreven volgens de lineaire methode, mag op grond niet worden afgeschreven, vindt afschrijving plaats met ingang van het jaar volgend op het jaar van aanschaf of vervaardiging en wordt gedurende de investeringsperiode geen rente(verlies) toegerekend aan het actief. Daarnaast zijn de afschrijvingstermijnen vastgesteld zoals weergegeven in bijlage 1 bij deze verordening.
Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. In het tweede lid is daarom de bepaling opgenomen dat de Raad in een afzonderlijke nota het beleid terzake nader kan invullen.
Artikel 9. Voorziening voor oninbare vorderingen
Artikel 9 handelt over de waardering van mogelijk oninbare vorderingen. Gebruikelijk was in Nuenen c.a. om oninbare vorderingen ten laste te brengen van het resultaat nadat het College daartoe een besluit had genomen. Op grond van artikel 44 BBV moet een gemeente voor de oninbaarheid van vorderingen echter een voorziening treffen.
In het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen. Voor de genoemde gemeentelijke aanslagen en heffingen wordt een voorziening getroffen op basis van een het historisch percentage van oninbaarheid. Een individuele beoordeling per aanslag of heffing is bij dit soort vorderingen namelijk zeer bewerkelijk. Wel zal een accountant eisen dat de “grote jongens” onder deze vorderingen toch individueel worden beoordeeld. Hiervoor is in het lid een aanvullende bepaling opgenomen. De overige vorderingen worden eveneens individueel beoordeeld op oninbaarheid.
De accountant controleert bij zijn controle van het getrouwe beeld van de jaarrekening de hoogte van deze voorziening. In dit artikel is daarom de methodiek aangegeven ter onderbouwen van waardering van de hoogte van deze voorziening.
Artikel 10. Reserves en voorzieningen
In lid 1 is bepaald dat het College een nota over de reserves en voorzieningen aan de Raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de Raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen. Voor een investeringsvoornemen kan de Raad een bestemmingsreserve vormen. Een deel van de algemene reserve wordt hiervoor afgezonderd. Hiermee wordt op de balans van de gemeente tot uitdrukking gebracht dat een toekomstige investering een beslag op het eigen vermogen gaat leggen. In het tweede lid zijn de voorwaarden voor een voorstel voor een dergelijke bestemmingsreserve opgenomen.
Investeringsvoornemens leiden niet altijd tot investeringen. Er bestaat het gevaar dat bestemmingsreserves op de balans blijven staan waar tegenover in het geheel geen investeringsvoornemen meer bestaan. Door bij het instellen van een bestemmingsreserve een maximale “houdbaarheidsdatum” voor bestemmingsreserves op te nemen kan dit worden voorkomen. Daarom is in de verordening de bepaling opgenomen dat bestemmingsreserves, die de houdbaarheidsdatum hebben overschreden, vervallen en weer aan de algemene reserve worden toegevoegd (lid 3).
Artikel 11. Kostprijsberekening
Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 11 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten. Lid 1 van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen.
Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van betrokken activa en de compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt. De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het College haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.
Artikel 12. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de Raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt daarom dat de Raad de tarieven voor de belastingen en heffingen jaarlijks vaststelt.
Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet) is een privaatrechtelijk besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het College (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet).
Daar waar bij het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken een publiek belang in het geding is en prijzen lager dan marktconform worden vastgesteld, is het aan de Raad om het publiek belang te definiëren en kan hij het College kaders meegeven voor het afwijken van marktconforme prijzen.
Artikel 13. Financieringsfunctie
De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat.
In artikel 13 wordt invulling aan deze wettelijke plicht gegeven. Het eerste lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie. In het tweede lid staan de kaders voor het financieel beleid opgesomd, die bij de uitvoering in acht moeten worden genomen.
Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de Raad een ontwerp-besluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het College heeft kunnen brengen. Het derde lid stelt aanvullende eisen aan dergelijke besluiten. Het publieke belang moet door het College worden gemotiveerd.
Daarbij draagt de verordening het College op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zo mogelijk zekerheden te bedingen. Dit laatste is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als bij een gemeente wordt aangeklopt voor bijvoorbeeld een lening of garantiestelling dan hebben banken in veel van die gevallen er blijkbaar er niet al te veel vertrouwen meer in.
Artikel 14. Paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicomanagement, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen, grondbeleid
In het BBV staat in de artikelen 10 tot en met 16 welke informatie de verplichte paragrafen als genoemd in de aanhef in de begroting en de jaarrekening moeten bevatten. Het kan zijn dat de Raad aanvullende informatie wenst over de daarin verstrekte informatie. Te denken valt aan informatie over: o de mate van kostendekkendheid van bijvoorbeeld de rioolrechten en afvalstoffenheffing (lokale heffingen);
Onder artikel 10 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.
De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 11 draagt het College op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.
Artikel 17. Misbruik en oneigenlijk gebruik
Artikel 17 bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoende beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidoordeel van de accountant. Overigens is het natuurlijk zo dat de afweging om hiervoor in meer of mindere mate regels voor te stellen een politiek besluit is dat bij de gemeenteraad en het College thuishoort.
Artikel 18. Financiële organisatie
Artikel 18 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het College bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het College wordt onder letter a, b, c en d van het artikel uit de verordening opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten.
De regels bedoeld onder de letters a en b kan het College gezamenlijk vastleggen in een organisatiebesluit, procesbeschrijvingen en een budgethoudersregeling. In het organisatiebesluit kunnen ook de regels voor de inrichting van de financieringsfunctie worden opgenomen, zoals bedoeld onder de letter d. Een andere mogelijkheid voor het College is de regels voor de inrichting van de organisatie van de financieringsfunctie in een apart treasurystatuut vast te leggen. De verordening laat deze mogelijkheid open. Onder letter e wordt het College opgedragen ook de kostenverdeelsleutels voor het toerekenen van kosten aan de producten vast te leggen.
Artikel 19. Inkoop en aanbesteding
Artikel 19 draagt het College op een inkoopreglement op te stellen. Bij een inkoopreglement kan men denken aan bijvoorbeeld het uitvaardigen van de regel dat de afdelingen hun bureauartikelen moeten inkopen bij de leverancier bij wie de gemeente een raamcontract heeft afgesloten. De regels in een dergelijk inkoopreglement moeten natuurlijk wel Europa-proof zijn. Europese aanbestedingsregels maar ook nationale aanbestedingsregels moeten worden nageleefd en vormen het kader waarbinnen een dergelijk inkoopreglement moet worden opgesteld.
De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar en latere jaren. De jaarstukken van het vorig begrotingsjaar moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude verordening.
Artikel 21. Overgangsbepalingen
De verordening bevat overgangsbepalingen waarin is aangegeven dat voor bepaalde onderdelen de oude regels van kracht blijven of onderdelen van de verordening pas op later tijdstip van kracht zijn dan de inwerkingtreding van de verordening zelf.
Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de door de verordening voorgeschreven regels van het College betreffende misbruik en oneigenlijk gebruik er nog niet meteen hoeven te zijn. Hiertoe moet nog een inventarisatie van en een advies daarover aan het College worden samengesteld. Het tweede lid bevat de overgangsbepaling dat voor activa de tot dan toe gehanteerde afschrijvingstermijnen blijven gelden.
Artikel 22 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.
Uitgaande stukken van de Raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (artikel 75, lid 1 Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de Raad medeondertekenen (artikel 107c Gemeentewet). Binnen twee weken na vaststelling door de Raad moet het College de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).
De financiële verordening heeft enkel interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd, voordat zij in weking kan treden.