Organisatie | Aalsmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand 2007 |
Citeertitel | Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand 2007 gemeente Aalsmeer |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Aalsmeer, vastgesteld door de raad op 10 februari 2005, wordt ingetrokken met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening.
Wet werk en bijstand, art. 8 , eerste lid, onderdeel c
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-08-2011 | 01-01-2012 | Artikel 3, 4 | 09-06-2011 Nieuwe Meerbode, 28-07-2011 | ||
01-05-2007 | 01-08-2011 | nieuwe regeling | 12-04-2007 De Nieuwe Meerbode | 2007/2444-MV |
De raad van de gemeente Aalsmeer;
gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders met registratienr. 2007/2450;
overwegende dat: op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet werk en bijstand het verplicht is vast
te stellen in een verordening voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond
van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald,
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c van de Wet werk en bijstand;
Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand 2007 gemeente Aalsmeer
Artikel 1: begripsomschrijving
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht;
In deze verordening wordt verstaan onder:
de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);
gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onder c, van de wet;
Artikel 3; criteria voor het wel of niet verhogen van de bijstandsnorm voor alleenstaande en alleenstaande ouders
De toeslag als bedoeld in artikel 25 WWB bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor:
De toeslag als bedoeld in artikel 25 WWB bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor:
In afwijking van het tweede lid bedraagt de toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet 20 procent van de gehuwdennorm als de alleenstaande of alleenstaande ouder in een woning woont waarin uitsluitend een ander zijn hoofdverblijf heeft, die behoort tot de volgende categorieën van personen:
Artikel 4: criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm voor gehuwden
De verlaging als bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt 10% van de gehuwdennorm bij gehuwden die lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het kunnen delen van deze kosten met een ander (echtpaar) of met verschillende anderen.
Artikel 5: verlaging woonsituatie
De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.
Artikel 6: alleenstaanden van 21 of 22 jaar
Conform artikel 29 van de wet wordt voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar:
geen toeslag als bedoeld in artikel 25 WWB toegekend indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft;
geen toeslag als bedoeld in artikel 25 WWB wordt toegekend indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft die de woonkosten en vaste lasten kan delen;
een toeslag van10% als bedoeld in artikel 25 WWB wordt toegekend indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft die de woonkosten en vaste lasten niet kan delen.
Burgemeester en wethouders zijn op basis van artikel 18, eerste lid, en artikel 30, vierde lid, WWB bevoegd om af te wijken van het bepaalde in deze verordening.
Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm vindt plaats met inachtneming van artikel 18, eerste lid, WWB.
Artikel 1: begripsomschrijving
Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB ook de verordening moet worden aangepast. Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de wet zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c van de WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan de gehuwdennorm.
Hoewel de tekst van artikel 26, 27 en 28 van de wet ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 en 20 jaar, is hier niet voor gekozen omdat de uitkeringsnormen voor deze groep al laag is vastgesteld. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 en 20 jaar de uitvoering van de toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken.
Artikel 30 WWB schrijft voor dat in de verordening moet zijn vastgelegd voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling is gebaseerd op de categorieën van artikel 4 WWB.
Artikel 3: criteria voor het wel of niet verhogen van de bijstandsnorm voor alleenstaande en alleenstaande ouders
Dit artikel regelt de verhoging van de landelijke bijstandsnorm met een toeslag voor alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder, en alleenstaanden ouder dan 23 jaar, doch jonger dan 65 jaar die niet in een inrichting verblijven (voor personen in een inrichting bestaan aparte normen). Boven op de landelijke norm kan een toeslag verstrekt worden. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. Huisvestingskosten die gedeeld kunnen worden zijn bijvoorbeeld huur en stookkosten. Dit laat onverlet dat ook andere kosten gezamenlijk gedeeld kunnen worden. Denk hierbij aan inrichtingskosten, duurzame gebruiksgoederen en dergelijke, de zogenaamde huishoudingskosten.
Of de woonkosten werkelijk worden gedeeld is niet van belang, dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf. De Memorie van Toelichting bij de Wet werk en bijstand zegt letterlijk:
"Bij de beoordeling of de belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt".
Beoordeeld dient te worden of het redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. Daarom wordt in deze verordening gesproken van het "kunnen delen" van de kosten met een ander.
De toeslag de verstrekt kan worden bedraagt maximaal 20% van de gehuwdennorm. Met een maximale toeslag bedraagt de maximale uitkering voor alleenstaanden en alleenstaande ouders respectievelijk 70% en 90% van de gehuwdennorm. Dit is toereikend voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.
Artikel 30 , tweede lid, onder a, van de wet bepaalt dat de toeslag moet worden vastgesteld op het maximumbedrag (= 20% van de gehuwdennorm) indien geen ander zijn hoofdverblijf heeft in de woning. De lasten kunnen dan niet gedeeld worden door iemand anders.
Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten voor huur, heffingen, belastingen, verzekeringen etc. zijn voor personen die een woning delen lager omdat deze kosten slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van de gehuwdennorm per inwonende (of inwonend echtpaar) met wie de algemene bestaanskosten kunnen worden gedeeld.
Bij kamerhuur is vaak moeilijk te bepalen of er algemene bestaanskosten gedeeld kunnen worden.
Ook in die situatie kan er sprake zijn van schaalvoordelen. Dit artikel bepaalt dat alleen een maximumtoeslag kan worden verstrekt als:
In alle andere situaties wordt aangenomen dat de algemene bestaanskosten gedeeld kunnen worden en bedraagt de toeslag 10% van de gehuwdennorm.
In het vierde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in de omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben.
Als er een of meer kinderen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar in de woning woonachtig zijn en de inkomsten van dit verdienende kind, of verdienende kinderen gezamenlijk, bedragen minder dan 50% van de gehuwdennorm, exclusief vakantiegeld, dan kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet worden gedeeld. De toeslag bedraagt in dat geval 20% van het wettelijk minimumloon. Hier staat tegenover dat: als er een of meer kinderen in de woning aanwezig zijn en de inkomsten van dit verdiende kind, of verdienende kinderen gezamenlijk, bedragen meer dan 50% van de gehuwdennorm, exclusief vakantiegeld, aangenomen kan worden dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld. De toeslag bedraagt in dat geval 10% van het wettelijk minimumloon.
Inkomsten van kinderen tot 18 jaar worden niet meegenomen bij de vraag of de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld. Bij inwonende kinderen boven de 21 jaar wordt aangenomen dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden.
Artikel 4: criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm voor gehuwden
In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van huishouding volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden.
In het tweede lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in de omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben.
Als er een of meer kinderen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar in de woning woonachtig zijn en de inkomsten van dit verdiende kind, of verdienende kinderen gezamenlijk, bedragen minder dan 50% van de gehuwdennorm, exclusief vakantiegeld, dan kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet worden gedeeld. Er wordt in dat geval geen korting van 10% van het wettelijk minimumloon op de uitkering toegepast. Hier staat tegenover dat: als er een of meer kinderen in de woning aanwezig zijn en de inkomsten van dit verdiende kind, of verdienende kinderen gezamenlijk, bedragen meer dan 50% van de gehuwdennorm, exclusief vakantiegeld, aangenomen kan worden dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld. Er wordt in dat geval een verlaging van 10% van het wettelijk minimumloon op de uitkering toegepast.
Inkomsten van kinderen tot 18 jaar worden niet meegenomen bij de vraag of de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld. Bij inwonende kinderen boven de 21 jaar wordt aangenomen dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden.
Artikel 5: verlaging woonsituatie
Artikel 27 geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26. In dit artikel is onder a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin de woonkosten ontbreken. Het gaat om kosten van huur of hypotheeklasten. Hiermee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas en licht en dergelijke voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen.
Artikel 6: alleenstaanden van 21 en 22 jaar
Het verschil tussen de bijstandsnorm en het minimumloon voor 21 en 22 jarige is relatief gering.
Artikel 29 van de wet geeft de mogelijkheid om in deze situaties een verlaging op de uitkering toe te passen. Met het toepassen van een korting op de uitkering wordt beoogd de (financiële) stimulans om werk te aanvaarden vergroot.
Zoals de verordening nu is opgesteld, zullen er geen clienten zijn die als gevolg van deze verordening een lagere toeslag zullen krijgen dan zij nu ontvangen. Mocht dit onderhoopt toch het geval zijn, dan geldt er een overgangsregeling om de belanghebbenden niet van de ene op de andere dag met deze lagere toeslag te confronteren. Belanghebbende behoudt gedurende drie maanden na het vaststellen dat een lagere toeslag van toepassing is, recht op de hogere toeslag die hij voorheen ontving. Na afloop van deze drie maanden geldt de toeslag zoals die moet worden toegepast op grond van deze verordening.
Omgekeerd kan het ook zo zijn dat iemand een hogere toeslag ontvangt op grond van deze verordening. Belanghebbende ontvangt dan de hogere toeslag met terugwerkende kracht vanaf de ingangsdatum van deze verordening.
Artikel 18 WWB bepaalt dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt
op de omstandigheden, mogelijkheid en middelen van de belanghebbende.
Artikel 30, vierde lid, WWB bepaalt nadrukkelijk dat deze individualiseringsbepaling ook moet gelden voor de verhoging of verlaging van de bijstandsnorm op grond van deze verordening.
Evenals de uitvoering van de wet ligt de uitvoering van de toeslagenverordening bij het college. Het college kan de uitvoering van de WWB mandateren aan ambtenaren.