Organisatie | Groningen |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 |
Citeertitel | Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Omgevingsrecht |
De digitale verbeelding is te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-05-2016 | art. 6.5 | 16-03-2016 Elektronisch Provincieblad, 22-04-2016 | 3.d | ||
01-05-2016 | 01-05-2016 | art. 4.2, 4.27 | 16-03-2016 Elektronisch Provincieblad, 22-04-2016 | 4.a | |
01-10-2014 | 01-05-2016 | art. 6.5 | 16-03-2016 Provincieblad, 01-10-2014 | 3.d | |
01-08-2014 | 01-10-2014 | bijlage 1 | 02-07-2014 | 527805 | |
25-03-2014 | 01-08-2014 | art. 4.1, 4.3, 4.13, 4.27, 4.51 | 29-01-2014 | Voordracht 2014, A2 | |
01-06-2013 | 25-03-2014 | art. 1.2, 4.1, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7, 4.7a, 4.9, 4.10, 4.12, 4.18, 4.19a, 4.20, 4.27, 4.27a, 4.28, 4.30, 4.31, 4.32, 4.40, 4.43, 4.45, 4.48, 4.49, 4.50, 4.51, 6.1, 6.2, 6.3, 6.5 | 20-03-2013 Provinciaal blad, 2013, 22 | Voordracht 2013, 44 en 44A | |
01-04-2011 | 01-06-2013 | art. 4.8, 4.51, 6.3, 6.5 | 09-03-2011 Provinciaal blad, 2011, 12 | Voordracht 2011, 5A | |
01-04-2011 | 01-04-2011 | art. 1.2, 2.2, 2.3, 2.11, 2.13, 2.14, 2.15, 2.16, 2.20, 2.21, 3.1, 3.2, 3.5, 3.8, 3.18, 3.19, 3.25, 3.26, 3.28, 3.29, 4.1, 4.2, 4.5, 4.6, 4.7, 4.8, 4.9, 4.10, 4.13, 4.17a, 4.18, 4.19, 4.19a, 4.21, 4.26, 4.27, 4.28, 4.34, 4.36, 4.37, 4.38, 4.39, 4.40, 4.41, 4.42, 4.44, 4.45, 4.46, 4.47, 4.49, 4.51, 5.1, 6.5, 6.7 | 02-02-2011 Provinciaal blad, 2011, 11 | Voordracht 2010, 45A | |
24-02-2011 | 01-04-2011 | art. 2.1, 3.28, 4.25, 4.30, 4.42, 4.43, bijlage 14 | 02-02-2011 Provinciaal blad, 2011, 7 | Voordracht 2010, 43 | |
28-04-2010 | 24-02-2011 | art. 4.1 | 20-04-2010 Provinciaal blad, 2010, 8 | Besluit van GS van 20 april 2010, A.23 | |
11-02-2010 | 22-12-2009 | 28-04-2010 | nieuwe regeling | 17-06-2009 Provinciaal blad 2009,15 en Provinciaal blad, 2009, 32, en Provinciaal blad, 2010, 2 | GS-besluit van 2 februari 2010, zaaknummer 227319 |
Titel 1.1 Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure
Artikel 1.1 Toepassing afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
Indien bij de voorbereiding van besluiten van het provinciebestuur op grond van deze verordening de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, dragen Gedeputeerde Staten zorg voor het ter inzage leggen van het ontwerpbesluit en de daarbij behorende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerpbesluit ten kantore van de betrokken gemeente, de betrokken gemeenten, het betrokken waterschap of de betrokken waterschappen, indien het voorwerp van het ontwerpbesluit daartoe aanleiding geeft.
Artikel 1.4 Beperkingen en voorschriften
Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Verder kunnen aan een ontheffing voorschriften worden verbonden en kunnen verplichtingen worden opgelegd.
Artikel 1.5 Weigering ontheffing
Een ontheffing wordt geweigerd indien door het stellen van beperkingen of voorschriften niet voldoende kan worden tegemoet gekomen aan het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing wordt gevraagd.
De aanvraag bevat ten minste de volgende gegevens en bescheiden:
het gemeentelijk rioleringsplan, bedoeld in artikel 4.22 van de Wet milieubeheer, of, indien het plan nog niet is vastgesteld, een overzicht van de aanwezige voorzieningen en de overige gegevens, bedoeld in artikel 4.22, tweede lid, van de Wet milieubeheer, voor dat deel van de gemeente waarop de aanvraag om ontheffing betrekking heeft;
Titel 2.6 Milieubeschermingsgebieden
Artikel 2.9 Aanwijzing en begrenzing
Milieubeschermingsgebieden zijn de gebieden die zijn aangegeven in bijlage 5. Gedeputeerde Staten stellen de grenzen van de gebieden nader vast.
Artikel 2.10 Aanduiding milieubeschermingsgebied
Gedeputeerde Staten of, indien het gebied is aangewezen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning, de grondwateronttrekker dragen er zorg voor dat het milieubeschermingsgebied publiek zichtbaar wordt aangeduid door middel van borden, waarvan het model wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten.
Ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten in een milieubeschermingsgebied het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als beschermingsgebied is aangewezen, kan worden geschaad, is behoudens voor zover dat ingevolge deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan verplicht dergelijk handelen achterwege te laten dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die schade te voorkomen, dan wel indien die schade zich voordoet, deze zoveel mogelijk te beperken en de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een inrichting verstaan een inrichting die behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in bijlage 7. Voor zover in die bijlage bij een categorie van inrichtingen categorieën van gevallen zijn aangewezen, zijn het tweede tot en met het derde lid slechts in die gevallen van toepassing.
Indien het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verleent voor een inrichting die is of zal zijn gelegen in een milieubeschermingsgebied, worden aan de omgevingsvergunning in ieder geval de voorschriften verbonden waarvan de inhoud is aangegeven in bijlage 7, voor zover in die bijlage is aangegeven dat deze van toepassing zijn op de betreffende categorie van inrichtingen.
Artikel 2.17 Indiening stukken
Het rapport van het nader onderzoek, bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming, het saneringsplan, het evaluatieverslag, het nazorgplan en de melding, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming, worden met de daarbij behorende stukken in vijfvoud ingediend bij Gedeputeerde Staten. Bij de indiening wordt gebruik gemaakt van een formulier, bedoeld in artikel 2.16.
Degene die de bodem saneert alsmede degene die de sanering feitelijk uitvoert op grond van het saneringsplan waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd, meldt schriftelijk uiterlijk tien dagen voor de feitelijke aanvang van de grondsanering of de grondwatersanering met het formulier, bedoeld in artikel 2.16, onder a, bij Gedeputeerde Staten de aanvangsdatum van de grondsanering of de grondwatersanering.
Indien de grondsanering of de grondwatersanering niet wordt gestart op de overeenkomstig het eerste lid gemelde aanvangsdatum of de overeenkomstig dit lid aangepaste aanvangsdatum, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon dit onverwijld aan Gedeputeerde Staten, onder opgave van de nieuwe aanvangsdatum.
Indien bij de sanering ontgraving van verontreinigde grond plaatsvindt, stelt de in het eerste lid bedoelde persoon of rechtspersoon Gedeputeerde Staten minimaal twee werkdagen van te voren op de hoogte van het tijdstip waarop de einddiepte bereikt zal worden en tot aanvulling van de ontgraving wordt overgegaan.
Indien uit het saneringsverslag blijkt dat er beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem noodzakelijk zijn, dient degene die de bodem heeft gesaneerd, uiterlijk dertien weken na indiening van het saneringsverslag in vijfvoud een nazorgplan in bij Gedeputeerde Staten.
Titel 3.2 Regionale waterkeringen
De omzetting van de in het eerste lid bedoelde norm naar de hoogte en de stabiliteit van de regionale waterkeringen is gerelateerd aan de maatgevende waterstand in de in het eerste lid genoemde boezemgebieden, inclusief gebieden berging wateroverlast, die gemiddeld vaker dan één keer per 100 jaar ingezet worden.
De in het eerste lid genoemde regionale waterkeringen dienen uiterlijk op 1 januari 2015 te voldoen aan de veiligheidsnorm, vermeld in het eerste lid. De overige regionale waterkeringen, bedoeld in het tweede lid, dienen aan de op grond van dat lid vast stellen veiligheidsnorm te voldoen op het door Gedeputeerde Staten na overleg met het Dagelijks Bestuur vast te stellen tijdstip.
Artikel 3.4 Regionale verdringingsreeks
Artikel 3.5 Verslag toetsing watersysteem
Het verslag, bedoeld in het derde lid, bevat een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de normen en regels, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, en de legger, bedoeld in artikel 3.19.
Titel 3.5 Waterakkoord, regionale plannen en beheerplannen
Artikel 3.7 Advies bij voorbereiding waterakkoord
Bij de voorbereiding van het waterakkoord, bedoeld in artikel 3.7 van de Waterwet, raadpleegt het Dagelijks Bestuur de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeente of gemeenten en de gedeputeerde staten van de provincie of provincies die geheel of gedeeltelijk binnen het beheersgebied waarop het waterakkoord betrekking heeft zijn gelegen.
In het regionaal waterplan kan worden bepaald dat Gedeputeerde Staten het regionaal waterplan of onderdelen daarvan uitwerken volgens de in het regionaal waterplan gegeven regels.
Het Dagelijks Bestuur overlegt vóór de vaststelling van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het beheerplan met de dagelijkse besturen van de aangrenzende waterschappen, de colleges van burgemeester en wethouders van de binnen het plangebied liggende gemeenten en de gedeputeerde staten van de betrokken provincies.
Artikel 3.15 Voortgangsrapportage uitvoering beheerplan
Het Dagelijks Bestuur rapporteert ten minste één maal per jaar aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van de uitvoering van het beheerplan met inbegrip van de eventuele uitwerkingsplannen, de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt, de redenen van eventuele afwijkingen en de voorgestelde maatregelen.
Titel 3.6 Aanleg en beheer van waterstaatswerken
Gedeputeerde Staten kunnen paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de Waterwet van toepassing verklaren op:
Artikel 3.18 Toezending projectplan voor primaire waterkeringen
Een projectplan als bedoeld in artikel 5.5 van de Waterwet, dat betrekking heeft op een primaire waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijkring die is gelegen in de provincie Groningen en in één of meer andere provincies, wordt door het Dagelijks Bestuur tevens toegezonden aan de gedeputeerde staten van die andere provincie of provincies.
Artikel 3.20 Uitzondering leggerplicht
Gedeputeerde Staten kunnen voor waterstaatswerken vrijstelling verlenen van de leggerplicht, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet, met betrekking tot vorm, afmeting en constructie indien deze waterstaatswerken zich naar hun aard of functie niet lenen voor omschrijving van die elementen.
Artikel 3.21 Aanwijzing verplichte peilbesluiten
Het Algemeen Bestuur stelt het peil vast voor de onder het beheer van het waterschap staande
Artikel 3.27 Onttrekkings- en infiltratieverbod
Gedeputeerde Staten kunnen gebieden aanwijzen waarbinnen onttrekking en infiltratie voor andere categorieën dan die bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet verboden is.
Artikel 3.28 Grondwaterregister(s)
Gedeputeerde Staten houden een register bij waarin inrichtingen worden ingeschreven met vermelding van de gegevens die op grond van artikel 6.14 van de Waterwet en bijlage IX bij de Waterregeling worden verstrekt. Voorts worden daarin vermeld de vergunningen op grond waarvan de onttrekking of de infiltratie plaatsvindt.
Hoofdstuk 4. Ruimtelijke ordening
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
bestaande bebouwing: bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, met uitzondering van bebouwing die gebouwd is zonder bouw- of omgevingsvergunning en in strijd is met het op dat tijdstip geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan;
biomassavergisting: het bedrijfsmatig produceren van duurzame energie door het bewerken van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (inclusief plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;
mestvergistingsinstallatie: installatie voor het produceren van duurzame energie door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichts-procenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen, inclusief installaties voor opslag en bewerking van het biogas, en voor- tussen- en na opslag van mest;
objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen: objecten zoals basisscholen en scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwoningen bij zorginstellingen of bij bejaardenhuizen, sociale werkplaatsen, cellencomplex of daarmee gelijkgestelde inrichtingen;
woonvisie: een door de gemeenteraad of een in samenwerking met de raden van aangrenzende gemeenten dan wel van een regionaal samenwerkingsverband van gemeenten vastgesteld document waarin de gemeentelijke visie op de woningbouw en op de herstructurering van bestaande woongebieden binnen de gemeente is vastgelegd alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente voor deze aspecten te voeren beleid. De woonvisie gaat tevens in op de wijze waarop de gemeente zich voorstelt het voorgenomen beleid uit te voeren;
1. De bepalingen van dit hoofdstuk over bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening zijn, voor zover de Wet ruimtelijke ordening dan wel het Besluit ruimtelijke ordening hieromtrent eisen heeft gesteld, en voor zover elders in dit hoofdstuk niet als uitzondering op de hoofdregel is bepaald, van overeenkomstige toepassing op:
omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht,
met uitzondering van het gebruiken van bouwwerken eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de gebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en het gebruik van bij de bouwwerken aansluitend terrein, mits het betreft de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen buiten het bestaand stedelijk gebied.
Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt als volgt gemeten:
de bouwhoogte van een reclame- of een antennemast: vanaf het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994;
de ashoogte van een windturbine: vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994;
Ontheffing van de regels in titel 4.2, titel 4.3, titel 4.4 en titel 4.5 van dit hoofdstuk kan uitsluitend worden verleend voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen.
Titel 4.2 Inhoud van bestemmingsplannen
Artikel 4.5 Ruimtelijke kwaliteit
De toelichting op een bestemmingsplan biedt, afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen van de ingreep, inzicht in:
In het geval dat schriftelijk is onderbouwd dat in redelijkheid geen overeenstemming kon worden bereikt met de regio waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt, dan wel - bij het ontbreken van een dergelijk regionaal samenwerkingsverband - met één of meer Groninger buurgemeenten van de betreffende gemeente, treedt de instemming van Gedeputeerde Staten in de plaats van de verplichte overeenstemming als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 4.7a Woningbouw tijdelijke afwijkingsmogelijkheid
Totdat een gemeente beschikt over een woonvisie waarover overeenstemming bestaat met Gedeputeerde Staten, kan een bestemmingsplan, in afwijking van artikel 4.7, voorzien in het toevoegen van zelfstandige woningen mits deze toevoeging, in samenhang met de woningbouwcapaciteit in andere bestemmingsplannen, past in de in regionaal verband gemaakte afspraken over de nieuwbouwruimte of, bij het ontbreken van dergelijke afspraken, in de door Gedeputeerde Staten vastgestelde nieuwbouwruimte.
Artikel 4.8 Winkelvoorzieningen en arbeids- en /of bezoekerintensieve bedrijvigheid
In afwijking van het tweede lid, is in de door Gedeputeerde Staten vast te stellen stedelijke centra Appingedam/Delfzijl, Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Stadskanaal, Veendam en Winschoten vestiging van bedoelde detailhandel mogelijk met een winkelvloeroppervlakte die groter is dan 2.500 m2 op een bedrijventerrein.
Een bestemmingsplan voorziet niet in de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen en uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen, tenzij:
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot wijziging van bijlage 11, kaart 5a, voor zover het betreft het aanwijzen van nieuwe zoekgebieden voor de realisering van bedrijventerreinen en het herbegrenzen van zoekgebieden, indien dit niet leidt tot een kwantitatieve toename van het areaal aan zoekgebied bedrijventerreinen en voldoende op de behoefte afgestemd aanbod van vestigingslocaties overblijft of uit hoofde van thematisering geboden is.
Voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op de bebouwingszone van 70 m in de waterkeringszone, aangegeven in bijlage 8, kaart 3, wordt in de toelichting op het bestemmingsplan vermeld op welke wijze wordt voorkomen dat gebouwen, bouwwerken of gebruik van gronden de functie van de bestaande of toekomstige waterkering in de bebouwingszone nadelig kunnen beïnvloeden.
Artikel 4.11 Waterbergingsgebieden
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de in bijlage 8, kaart 3, aangegeven gebieden voor berging en noodberging van water voorziet in bestemmingen en regels om de geschiktheid van deze gebieden voor de functie van berging of noodberging te waarborgen. Deze regels houden in ieder geval een verbod in om op een andere wijze dan hoogwaterbestendig te bouwen en een verbod om op een andere wijze dan hoogwaterbestendig infrastructuur aan te leggen.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de in bijlage 8, kaart 3, aangegeven zoekgebied noodberging - voor zover het betreft het in dit gebied aan te leggen meer -, voorziet in een verbod om op een andere wijze dan hoogwaterbestendig nieuw te bouwen en een verbod om op een andere wijze dan hoogwaterbestendig nieuwe infrastructuur aan te leggen
Artikel 4.12 Milieubeschermingsgebieden en zeer kwetsbare gebieden
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de in bijlage 5, kaarten 2d, 2e en 2f aangegeven milieubeschermingsgebieden en op de in bijlage 4, kaart 1, aangegeven voor verzuring gevoelige, zeer kwetsbare gebieden en een zone van 250 m rond deze gebieden, voorziet niet in nieuwe bouw- of gebruiksmogelijkheden die in strijd zijn met titel 2.6 of met de Wet ammoniak en veehouderij.
In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in de oprichting van:
maximaal vier prototype offshore testturbines, dan wel maximaal drie prototype offshore testturbines en één prototype onshore testturbine ten behoeve van certificering van offshore en onshore windturbines en wetenschappelijk onderzoek, binnen het op bijlage 11, kaart 5b, aangegeven Zoekgebied prototype offshore testturbines.
Een bestemmingsplan bevat bestemmingen en regels tot behoud van de windvang en van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de in of nabij het plangebied aanwezige windmolens, aangegeven op bijlage 12, kaart 6a.
Artikel 4.16 Radioactief afval, gevaarlijk afval en kerncentrales
Een bestemmingsplan voorziet niet in:
Artikel 4.17 Reserveringszones (energie-)infrastructuur
Een bestemmingsplan voorziet niet in de bouw of aanleg van nieuwe gebouwen, bouwwerken en gebruik van gronden die afbreuk doen of kunnen doen aan de mogelijkheid om wegen, spoorwegen en leidingen aan te leggen in de in bijlage 11, kaart 5c, aangegeven reserveringszones of zoekgebieden voor wegen, spoorwegen en leidingen.
Artikel 4.17a Provinciaal Basisnet Groningen
De toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen binnen de in het eerste lid genoemde zones, bevat een verantwoording waarom niet aan de richtwaarde, bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, wordt voldaan.
Artikel 4.18 Intensieve veehouderij
Artikel 4.19a Agrarisch bouwperceel
Een bestemmingsplan voorziet niet in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel groter dan 2 hectare, tenzij Gedeputeerde Staten voor de betreffende gemeente nadere regels hebben vastgesteld krachtens welke een bestemmingsplan kan voorzien in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel groter dan 2 hectare.
Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een omvang groter dan één hectare, bevat de toelichting op het plan een beschrijving van de wijze waarop bij de situering, omvang en vormgeving van het agrarisch bouwperceel, alsmede in de bij het plan behorende regels rekening is gehouden met:
De toelichting op een bestemmingsplan dat op grond van nadere regels als bedoeld in het eerste lid of in het derde lid voorziet in de uitbreiding van een agrarisch bouwperceel ten behoeve van een melkrundveehouderijbedrijf tot een omvang groter dan twee hectare, bevat - in aanvulling op het in het vierde lid gestelde -n beschrijving van de aard van de inspanningen waartoe het bedrijf zich in het kader van het Groninger Verdienmodel toe heeft verplicht.
Gedeputeerde Staten kunnen voor een gemeente of een groep van gemeenten nadere regels vaststellen op grond waarvan een bestemmingsplan in tegenstelling tot het in het zevende lid bepaalde, kan voorzien in de oprichting van mestbassins, mestzakken, mestsilo's, kuilvoerplaten en sleufsilo's buiten het agrarisch bouwperceel, mits de noodzaak om deze bouwwerken buiten het agrarisch bouwperceel op te richten is aangetoond en de nadere regels afdoende voorzien in bescherming van het landschap.
Titel 4.3 Bijzondere bepalingen met betrekking tot bestemmingsplannen voor het buitengebied
Gedeputeerde Staten kunnen ten behoeve van nieuw ruimtebeslag van niet functioneel aan het buitengebied gebonden functies besluiten tot wijziging van de grens van het buitengebied uitsluitend indien hiervoor binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen.
Artikel 4.22 Agrarisch bouwperceel
Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een omvang groter dan één hectare, bevat de toelichting op het plan een beschrijving van de wijze waarop bij de situering, omvang en vormgeving van het agrarisch bouwperceel alsmede in de bij het plan behorende regels rekening is gehouden met:
In een bestemmingsplan worden regels gesteld voor de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven buiten de in het eerste lid aangegeven glastuinbouwgebieden. Deze regels betreffen in elk geval de beperking van de uitbreiding tot een percentage dat de 20% van de vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing niet mag overstijgen.
Artikel 4.25 Bosaanleg/houtteelt
Onverminderd titel 4.4 en titel 4.5 mag een bestemmingsplan in afwijking van het eerste lid regels bevatten op grond waarvan de aanleg van bos kan worden toegestaan indien het bos een integraal onderdeel vormt van een meer omvattende functieverandering en plaatsvindt in aansluiting op bebouwd gebied of aangrenzende bebouwingslinten.
Artikel 4.27 Niet-agrarisch grondgebruik
Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuw ruimtebeslag ten behoeve van, noch in nieuwvestiging van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies, zoals wonen, niet- agrarische bedrijven, dienstverlening, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, voorzieningen voor recreatie, anders dan extensieve recreatie.
Het eerste lid is niet van toepassing op ruimtebeslag ten behoeve van:
het plaatsen van meetvoorzieningen, waaronder de oprichting van maximaal zes meetmasten ten behoeve van certificering van offshore en onshore testturbines en wetenschappelijk onderzoek, in het gebied dat in bijlage 11, kaart 5b, is aangegeven als Zoekgebied prototype offshore testturbines en Zoekgebied onderzoeksturbines.
In afwijking van het eerste lid kan in een bestemmingsplan aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid worden toegekend om de bestemming van gronden te wijzigen in een woonbestemming, voor zover het een aan één woning met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ruimte biedende open plek binnen een bestaand bebouwingslint betreft, mits deze bevoegdheid door de volgende objectieve normen wordt begrensd:
In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan regels stellen die voorzien in de mogelijkheid tot uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven en bestaande maatschappelijke voorzieningen. Deze regels betreffen dan in elk geval:
de beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de totale oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing zoals aanwezig op 17 juni 2009, en de beperking van de uitbreidingsmogelijkheid van het bestaande bouwperceel tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van het bouwperceel zoals dat op 17 juni 2009 aanwezig was;
Een bestemmingsplan bevat regels over de oppervlakte van woningen, aan- en uitbouwen alsmede bijgebouwen. Deze regels betreffen in elk geval de beperking van de gezamenlijke grondoppervlakte van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot een oppervlakte die de 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte voor zover groter dan 300 m² niet mag overstijgen.
Artikel 4.27a Cultureel erfgoed
Het bestemmingsplan stelt regels ter bescherming van de ruimtelijk relevante kenmerken van karakteristieke gebouwen en stelt een verbod om deze gebouwen zonder omgevingsvergunning te slopen, waarbij aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid wordt toegekend om een omgevingsvergunning ten behoeve van het slopen te verlenen indien:
Artikel 4.28 Mogelijkheid vaststellen nadere regels
Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels vaststellen die afwijken van de in artikel 4.27, vierde lid en/of artikel 4.27a, tweede lid opgenomen regeling op grond waarvan een bestemmingsplan kan voorzien in het veranderen en het vergroten van bestaande gebouwen en het oprichten van nieuwe gebouwen voor een gemeente dan wel voor een groep van gemeenten, mits deze nadere regels afdoende voorzien in bescherming van karakteristieke gebouwen.
Gedeputeerde Staten kunnen voor een gemeente dan wel voor een groep van gemeenten nadere regels vaststellen, op grond waarvan in een bestemmingsplan aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid kan worden toegekend om een bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van verdergaande uitbreidingsmogelijkheden dan bepaald in artikel 4.27, zesde lid, onder a, mits aan deze bevoegdheid de voorwaarde wordt verbonden dat in het wijzigingsplan regels worden gesteld die bewerkstelligen dat de verdergaande uitbreidingsmogelijkheden gepaard gaan met een toename van de landschappelijke kwaliteit.
Gedeputeerde Staten kunnen voor een gemeente dan wel voor een groep van gemeenten nadere regels vaststellen, op grond waarvan in een bestemmingsplan aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid kan worden toegekend om een bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van verdergaande uitbreidingsmogelijkheden dan bepaald in artikel 4.27, zevende lid, onder a, mits aan deze bevoegdheid de voorwaarde wordt verbonden dat in het wijzigingsplan regels worden gesteld die afdoende voorzien in bescherming van het landschap.
Titel 4.4 Ecologische hoofdstructuur en robuuste verbindingszones
Artikel 4.31 Ecologische hoofdstructuur
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur als aangegeven op bijlage 10, kaart 4, voorziet niet in wijziging van de bestemming of wijziging van de regels ter zake van het gebruik van de grond die per saldo leiden tot een significante aantasting van de in bijlage 16 beschreven wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur deel uitmakende gronden, tenzij:
De toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een bestemmingswijziging die ingevolge het eerste lid gecompenseerd dient te worden bevat een verantwoording omtrent de aard en omvang van de effectbeperkende- en/of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied, en de wijze waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.
Artikel 4.33 Zoekgebied robuuste verbindingszone
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het in bijlage 10, kaart 4, weergegeven gebied 'zoekgebied robuuste verbindingszone' voorziet niet in wijziging van de bestemming of een wijziging van de regels ter zake van het gebruik van de grond die in significante mate een beperking met zich meebrengt voor de mogelijkheid om een hoogwaardige en op robuuste verbindingszones in aangrenzende gebieden aansluitende robuuste verbindingszone te creëren en in stand te houden.
Titel 4.5 Bijzondere bepalingen met betrekking tot bestemmingsplannen voor nationale landschappen, landschappelijke kernkarakteristieken en andere kwetsbare gebieden
Artikel 4.34 Nationaal Landschap Middag-Humsterland
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het Nationaal Landschap Middag-Humsterland worden regels gesteld ter bescherming van de landschappelijke openheid, het reliëf, de karakteristieke verkaveling, het beloop en profiel van watergangen en wegen en alsmede het daarmee samenhangende reliëf en de aanwezige wierden en dijken.
Artikel 4.35 Nationaal Landschap Drentsche Aa
Voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op gronden die behoren tot het Nationaal Snelwegpanorama Drentsche Aa langs de A28, zoals aangegeven in bijlage 12, kaart 6a, voorziet een bestemmingsplan in bestemmingen of regels die het vrije uitzicht vanaf de weg op het Nationaal Landschap Drentsche Aa waarborgen.
Artikel 4.37 Kanalen en wijken
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de in bijlage 12, kaart 6a, aangegeven kanalen en wijken bevat regels ter bescherming van de herkenbaarheid van de kanalen- en wijkenstructuur.
Artikel 4.38 Houtsingelgebieden Zuidelijk Westerkwartier
Gedeputeerde Staten kunnen voor het grondgebied van de gemeenten Leek, Marum, Grootegast en Zuidhorn of delen van dit grondgebied een regeling vaststellen die afwijkt van de regels, bedoeld in het tweede lid, teneinde daarmee tegemoet te komen aan de eisen voor een adequate agrarische bedrijfsvoering mits de regeling hetzij op zich, hetzij in combinatie met flankerend beleid, het behoud van de houtsingelkwantiteit zoals deze tot uiting komt in lengte en oppervlakte van de houtsingels voor het gehele Zuidelijk Westerkwartier waarborgt.
Artikel 4.39 Houtsingels Gorecht
Gedeputeerde Staten kunnen voor het grondgebied van de gemeente Haren en Groningen of een gedeelte daarvan een regeling vaststellen die afwijkt van de regels, bedoeld in het tweede lid, teneinde daarmee tegemoet te komen aan de eisen voor een adequate agrarische bedrijfsvoering mits de regeling het behoud van de houtsingelkwantiteit zoals deze tot uiting komt in lengte en oppervlakte van de houtsingels voor heel Gorecht waarborgt.
Artikel 4.44 Landschap met herkenbare verkaveling
Een bestemmingsplan dat van toepassing is op het in bijlage, kaart 6a, aangegeven landschap met herkenbare verkaveling, stelt regels ter bescherming van de in dat landschap voorkomende herkenbare opstrekkende verkaveling of onregelmatige blokverkaveling.
Artikel 4.45 (Diepe) waterplassen
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de in kaartbijlage 13 aangegeven (diepe) waterplassen voorziet in een verbod op het dempen en op het zowel geheel als gedeeltelijk verondiepen van de waterplassen, anders dan ten behoeve van het afwerken van (diepe) waterplassen en aanpassingen aan oevers.
Een bestemmingsplan dat van toepassing is op de Waddenzee, aangeduid in bijlage 5, voorziet niet in:
Artikel 4.48 Bos- en natuurgebieden buiten de ecologische hoofdstructuur
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van de in bijlage 10, kaart 4, aangegeven bos- en natuurgebieden buiten de ecologische hoofdstructuur, voorziet niet in wijziging van de bestemming of wijziging van de regels ter zake van het gebruik van de grond ten gevolge waarvan in significante mate afbreuk wordt gedaan aan het areaal van de tot het bos- en natuurgebied behorende gronden of de actuele natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het bos - of natuurgebied, tenzij:
De toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een bestemmingswijziging die ingevolge het eerste lid gecompenseerd dient te worden bevat een verantwoording omtrent de aard en omvang van de effectbeperkende- en/of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied, en de wijze waarop de compensatie duurzaam is verzekerd.
Titel 4.6 Aanpassingsplicht en rechtstreeks werkende voorschriften
Artikel 4.50 Termijn voor aanpassing van geldende bestemmingsplannen
In afwijking van het eerste lid dient een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die eerst na 23 september 2014 deel zijn gaan uitmaken van de ecologische hoofdstructuur, niet uiterlijk op 30 december 2014, maar uiterlijk op 30 december 2015 met de in dit hoofdstuk gestelde regels in overeenstemming te worden gebracht.
Artikel 4.51 Rechtstreeks werkende regels
Tot het tijdstip waarop de in artikel 4.50 voorziene besluiten tot wijziging van bestemmingsplannen in werking treden, gelden de navolgende regels:
het is verboden om buiten de in bijlage 11, kaart 5b, aangegeven Windturbineparken, Zoekgebieden windturbineparken, Zoekgebied prototype offshore testturbines en Zoekgebied onderzoeksturbines aanwezige solitaire windturbines te vervangen door windturbines met een grotere ashoogte dan de bestaande ashoogte of met een grotere wieklengte dan tweederde van de ashoogte;
het is verboden om buiten de in bijlage 11, kaart 5b, aangegeven Windturbineparken, Zoekgebieden windturbineparken, Zoekgebied prototype offshore testturbines en Zoekgebied onderzoeksturbines aanwezige windturbines die deel uitmaken van een park- of lijnopstelling te vervangen door een windturbine met een grotere ashoogte dan 40 meter of met een wieklengte van meer dan tweederde van de ashoogte;
het is, behoudens voor zover de vergroting van de stalvloeroppervlakte noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu of ertoe strekt om het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten en het aantal te houden dieren zoals vergund niet toeneemt, verboden om ten behoeve van de uitoefening van intensieve veehouderij nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen op te richten of bestaande agrarische bedrijfsgebouwen daarvoor aan te wenden of uit te breiden, indien dit leidt tot een grotere stalvloeroppervlakte dan:
het is verboden om voorzieningen ten behoeve van mestopslag buiten het agrarisch bouwperceel op te richten en/of aan te leggen, tenzij Gedeputeerde Staten voor de betreffende gemeente nadere regels als bedoeld in artikel 4.19a, lid 7, hebben vastgesteld en de oprichting van de voorzieningen ten behoeve van mestopslag met deze nadere regels in overeenstemming is;
Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om bepalingen van deze verordening met uitzondering van de bepalingen van de titels 4.2, 4.3, 4.4 en 4.5 van hoofdstuk 4 buiten toepassing te laten indien onverkorte toepassing van de toepasselijke bepalingen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard in de verhouding tussen het algemeen belang en de bijzondere belangen.
Artikel 6.3 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot wijziging van deze verordening voor zover het betreft de nummering van hoofdstukken, artikelen en bijlagen en de verwijzing daarnaar indien daartoe aanleiding bestaat ter uitvoering van een besluit van Provinciale Staten of ter uitvoering van landelijke wetgeving.
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot wijziging van kaartbijlage 14 (Gebiedenkaart intensieve veehouderij), indien bij de voorbereiding van een bestemmingsplan blijkt dat de begrenzing van de op die kaartbijlage aangeduide gebieden voor een agrarisch bedrijf nadelige gevolgen heeft die vanwege zeer bijzondere plaatselijke omstandigheden, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, onevenredig zijn in verhouding tot de met de artikel 4.18 van de Omgevingsverordening te dienen ruimtelijke doelen.
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd kaart 4 Natuur met daarop aangegeven de 'herijkte EHS' te wijzigen voor wat betreft de gebieden met de aanduiding 'EHS nieuwe natuur - wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten ex artikel 6.3' en de aanduiding 'EHS beheersgebied - wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten ex artikel 6.3' en deze aanduidingen geheel of deels te doen vervallen dan wel de aanduiding 'EHS nieuwe natuur - wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten ex artikel 6.3' geheel of deels te wijzigen in 'EHS-beheersgebied', voor zover de hydrologische situatie of de realiseerbaarheid dan wel de effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer daartoe aanleiding geeft.
Artikel 6.4 Intrekking verordeningen
De Milieuverordening provincie Groningen, de Grondwaterverordening van de provincie Groningen 1997, de Organisatieverordening waterkwaliteitsbeheer 1995, de Verordening op de waterhuishouding in de provincie Groningen 1997, de Verordening waterkering Noord-Nederland en de Verordening op de uitoefening van waterleidingbedrijven worden ingetrokken.
Besluiten die zijn vastgesteld op grond van de Grondwaterverordening van de provincie Groningen 1997, de Organisatieverordening waterkwaliteitsbeheer 1995, de Verordening op de waterhuishouding in de provincie Groningen 1997 en de Verordening waterkering Noord- Nederland, vervallen in ieder geval van rechtswege vijf jaar na het in werking treden van de Waterwet.
Gedeputeerde Staten kunnen op grond van artikel 2.27 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verklaren geen bedenkingen te hebben tegen het bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.51, eerste lid, onder h, van deze verordening, mits het verzoek tot het verlenen van deze verklaring van geen bedenkingen vóór 31 december 2015 is ingediend en hen gebleken is dat vóór 15 december 2010 een vergunningaanvraag is ingediend, dan wel niet is ingediend, maar wel de procedure in het kader van de 'bouwblok op maat' methode aantoonbaar is gestart en daarom nog geen vergunningaanvraag is ingediend.
De regels die golden vóór de inwerkingtreding van de herziening van de verordening, zoals die op 20 maart 2013 door Provinciale Staten is vastgesteld, blijven van toepassing op:
een aanvraag om ontheffing die ná het tijdstip van evenbedoelde inwerkingtreding is ingediend, indien deze ontheffing nodig is met het oog op de vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van evenbedoelde inwerkingtreding ter inzage is gelegd of waarover het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, vóór het tijdstip van evenbedoelde inwerkingtreding is gevoerd.
Het in artikel 4.19a, derde lid, gestelde is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel indien en voor zover aangetoond kan worden dat vóór 20 maart 2013 als gevolg van toepassing van de maatwerkbenadering met de provincie overeenstemming is bereikt over het erfinrichtingsplan, mits een periode van minder dan twee jaar is verstreken tussen de datum waarop met de provincie overeenstemming over de bedrijfsontwikkeling is bereikt en de datum van de aanvraag om planwijziging of een omgevingsvergunning.
In afwijking van artikel 4.18, tweede lid, kan een bestemmingsplan voorzien in een grotere stalvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van intensieve veehouderij, mits Gedeputeerde Staten daarvoor een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in het derde lid hebben verleend of aantoonbaar op andere wijze schriftelijk met de voorgenomen ontwikkeling hebben ingestemd.
Het in artikel 4.19a, eerste lid, tweede lid, sub a, derde lid en vijfde lid, bepaalde is niet van toepassing op een bestemmingsplan van de gemeente Vlagtwedde dat voorziet in een nieuw agrarisch bouwperceel of uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwperceel ten behoeve van respectievelijk de vestiging en uitbreiding van een melkrundveehouderijbedrijf, waarvoor vóór 20 maart 2013 een omgevingsvergunning is aangevraagd en de bouwblok op maat-methode met betrokkenheid van de provincie is toegepast.
Een bestemmingsplan bedoeld onder a bewerkstelligt dat:
ter compensatie van een nieuw agrarisch bouwperceel, de agrarische bestemming van de percelen aan de J. Buiskoolweg 13, 17 en 19 komt te vervallen en het gebruik en de inrichting van deze percelen overeenkomstig het bij de betrokken aanvraag om omgevingsvergunning gevoegde document ‘Uitwerking erven’ wordt geborgd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting.
Het besluit tot vaststelling van deze verordening wordt onverminderd andere wettelijke regels inzake bekendmaking bekendgemaakt door plaatsing in het provinciaal blad.
Bijlage 1 tracé buizenzone N33
De Partiële herziening 2013 van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 - tracé buizenzone N33, digitaal vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9920.PHPOVbuizenzone-VA01, inhoudende dat:
de aanduiding “Gereserveerd tracé buisleidingenstrook/-straat” wordt gelegd op de gronden die deel uitmaken van het N33-tracé; de bestaande aanduidingen “Gereserveerd tracé buisleidingenstrook/-straat” die betrekking hebben op het Leermens-, Holwierde- en het Eems-Dollard-tracé worden verwijderd; ongewijzigd ten opzichte van het ontwerp zoals dat ter inzage heeft gelegen, vast te stellen.
Bijlage 11 aanwijzing zoekgebied Weiwerd te Delfzijl
Vast te stellen de ‘Wijziging Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 – aanwijzing nieuw zoekgebied bedrijventerrein Weiwerd te Delfzijl, zoals digitaal vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9920.PHPOV0010zkgebbt-VA01.
Op grond van artikel 4.9, tweede lid, van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 (hierna: de verordening) zijn Gedeputeerde Staten bevoegd om nieuwe zoekgebieden voor de realisering van bedrijventerreinen aan te wijzen en zoekgebieden te herbegrenzen indien dit niet leidt tot een kwantitatieve toename van het areaal aan zoekgebieden en voldoende op de behoefte afgestemd aanbod van vestigingslocaties overblijft of uit hoofde van thematisering geboden is.
Bij brief van 16 september 2014, aangevuld bij mail van 14 november 2014, hebben Burgemeester en Wethouders van Delfzijl verzocht om met gebruikmaking van artikel 4.9, tweede lid, van de verordening gronden op de wierde Weiwerd met een oppervlakte van 13,6 hectare aan te wijzen als nieuw zoekgebied bedrijventerrein. Burgemeester en Wethouders van Delfzijl hebben verklaard dat zij bereid zijn hiervoor een strook bedrijventerrein op Oosterhorn met een even grote oppervlakte in te leveren.
De aanwijzing van het nieuwe zoekgebied Weiwerd is noodzakelijk om de ontwikkeling van een hoogwaardig bedrijvenpark voor bedrijven in de chemie-sector planologisch mogelijk te maken.
Burgemeester en Wethouders van Slochteren hebben aangetoond dat de ontwikkeling van Weiwerd noodzakelijk is voor de versterking van de chemie-sector in hun gemeente.
Aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 4.9, tweede lid, van de verordening wordt voldaan.
Voor het aanwijzen van het nieuwe zoekgebied Weiwerd te Delfzijl is het noodzakelijk dat de verordening wordt herzien door wijziging van bijlage 11, kaart 5a, bij de verordening.
Bijlage 15 Begrenzing buitengebied
Gedeputeerde Staten hanteren voor de begrenzing van het buitengebied de volgen de uitgangspunten:
De functies die aan het bebouwd gebied worden toegerekend zijn wonen, werken, detailhandel, gebouwen met openbare en sociaal culturele functies, geheel of nagenoeg geheel ingesloten onbebouwde terreinen, begraafplaatsen, in zeer beperkte mate agrarische bedrijven en kassen die geheel of nagenoeg geheel ingesloten worden door de hiervoor genoemde functies. Over de functie recreatiebungalowparken die zijn gelegen aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied zal per situatie een keuze moeten worden bepaald. De niet ingesloten onbebouwde terreinen, ook degene die qua uitstraling en gebruik tot de invloedssfeer van de kernen horen, worden tot het buitengebied gerekend. Een uitzondering wordt gemaakt voor de gemeente Groningen. Rond devstad liggen, soms deels ingesloten, vrij grote onbebouwde gebieden die niet als buitengebied kunnen worden gezien. Vanwege het grootstedelijk karakter van dit gebied en de dynamiek die er plaatsvindt, rekenen we deze gebieden tot het stedelijk gebied. De gebieden met een uitgesproken landelijk karakter worden als buitengebied aangewezen.
Bij een grote mate van dichtheid en/of een overwegend gebruik van gebouwen voor woondoeleinden of andere dorpsfuncties wordt een stedelijk lint of de uitloper van een kern tot het bebouwde gebied gerekend. Bij een beperkte dichtheid en/of overwegend agrarische functies worden de linten en uitlopers tot Het buitengebied gerekend.