Nr. 2012/ 944_H
De raad van de gemeente Montfoort;
gelet op artikel 221 van de Gemeentewet;
BESLUIT:
vast te stellen de volgende verordening:
Verordening op de heffing en invordering van belastingen op roerende
woon- en bedrijfsruimten 2013
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
ruimte: een roerende woon- of bedrijfsruimte, welke duurzaam aan een
plaats gebonden is en dient tot permanente bewoning of permanent
gebruik;
- b.
woonruimte: een ruimte waarvan de vastgestelde waarde in hoofdzaak
kan worden toegerekend aan delen van de ruimte die dienen tot woning
dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden;
- c.
bedrijfsruimte: een ruimte die niet kan worden aangemerkt als
woonruimte.
Artikel 2 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam ‘belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten’ worden
ter zake van binnen de gemeente gelegen ruimten twee directe belastingen
geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een bedrijfsruimte, al dan niet krachtens eigendom,
bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te
noemen: gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een ruimte het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht.
- 2.
Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in
gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat
deel in gebruik heeft gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een bedrijfsruimte voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die
ruimte ter beschikking heeft gesteld.
- 3.
Degene die een in het vorige lid bedoelde bedrijfsruimte in gebruik
heeft gegeven of ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting
als zodanig te verhalen op degene aan wie die ruimte of deel daarvan in
gebruik is gegeven of ter beschikking is gesteld.
Artikel 3 Belastingobject
Als één ruimte wordt aangemerkt:
- a.
een binnen de gemeente gelegen ruimte;
- b.
een gedeelte van een onder a. bedoelde ruimte dat blijkens zijn
indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden
gebruikt;
- c.
een samenstel van twee of meer onder a. bedoelde ruimten of onder b.
bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in
gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar
behoren;
- d.
het binnen de gemeente gelegen deel van een onder a. bedoelde
ruimte, van een onder b. bedoeld gedeelte daarvan of van een onder
c. bedoeld samenstel.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de waarde die aan de ruimte dient te worden
toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen
worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de staat waarin deze
zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen
nemen.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
bedrijfsruimte, met uitzondering van ruimten die zijn ingeschreven in
een van de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers van
beschermde monumenten, bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt
tot een hogere waarde dan die ingevolge het eerste lid. Bij de
berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met:
- a.
de aard en de bestemming van de ruimte;
- b.
de sedert de stichting van de ruimte opgetreden technische en
functionele veroudering waarbij de invloed van latere
wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
- 3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
ruimte in aanbouw bepaald op de vervangingswaarde, bedoeld in het tweede
lid. Onder een ruimte in aanbouw wordt verstaan een roerende zaak of
gedeelte daarvan waarvoor een bouwvergunning in de zin van de Woningwet
is afgegeven en dat door bouw nog niet geschikt is voor gebruik
overeenkomstig de beoogde bestemming.
- 4.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
woonruimte dat deel uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet
1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid,
onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden bepaald met inachtneming
van een vooronderstelde verplichting om het landgoed gedurende een
tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout
te vellen anders dan volgens de regels van normaal bosbeheer
noodzakelijk of gebruikelijk is. Ruimten die dienstbaar zijn aan de
woonruimte worden geacht deel uit te maken van die woonruimte.
- 5.
Met betrekking tot een ruimte als bedoeld in artikel 3, aanhef en
onderdeel d, wordt de waarde gesteld op een evenredig deel van de waarde
die dient te worden toegekend aan de gehele ruimte.
Artikel 5 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, de waarde van:
- a.
ruimten voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit cultuurgrond
die bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd ten behoeve van de land-
of bosbouw;
- b.
ruimten die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst
of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van
levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van
delen van zodanige ruimten die dienen als woning;
- c.
ruimten ten behoeve van waterverdedigings- en
waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen,
een en ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die
dienen als woning;
- d.
ruimten die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, een en ander met
uitzondering van delen van zodanige ruimten die dienen als
woning;
- e.
tot de ruimte behorende, daaraan al dan niet aard- of nagelvast
verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud
van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als ruimten zijn
aan te merken.
- f.
bedrijfsruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt
voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van
delen van zodanige bedrijfsruimten die bestemd zijn te worden
gebruikt voor het geven van onderwijs;
- g.
ruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt ten
behoeve van begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en
ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die dienen
als woning.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel f,
bedoelde ruimte geldt niet voor de eigenarenbelasting voor zover de
gemeente van die ruimten niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit
of beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten
de waarde van gedeelten van de bedrijfsruimte die in hoofdzaak tot
woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 6 Waardepeildatum
- 1.
De heffingsmaatstaf wordt bepaald naar de waarde die de ruimte op de
waardepeildatum heeft naar de staat waarin de ruimte op die datum
verkeert.
- 2.
De waardepeildatum ligt één jaar voor het begin van het kalenderjaar
waarvoor de waarde wordt bepaald.
- 3.
Indien een ruimte in het kalenderjaar voorafgaande aan het begin van
het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt bepaald:
- a.
opgaat in een andere ruimte dan wel in meer ruimten, of
- b.
wijzigt als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering,
afbraak of vernietiging, hetzij
verandering van bestemming, of
c.een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een andere, specifiek
voor de ruimte
geldende, bijzondere omstandigheid, wordt, in afwijking van het eerste lid,
de waarde
bepaald naar de staat van die ruimte bij het begin van het
kalenderjaar.
Artikel 7 Belastingtarieven
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf.
Het percentage
bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting 0,1644%;
- b.
bij de eigenarenbelasting
- 1.
voor woonruimten 0,1112%;
- 2.
voor bedrijfsruimten 0,2040%.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de
eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in
de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maand
later.
- 2.
Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van
de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde
beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van
overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd
met de vaststelling van de aanslag.
- 3.
Indien en voor zolang gebruikgemaakt wordt van de mogelijkheid van
automatische betalingsincasso geldt voor de aanslagen bedoeld onder lid
1, een betalingstermijn van tien maanden, waarbij de eerste termijn
vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die welke in de
dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende
termijnen telkens een maand later.
- 4.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande
leden gestelde termijnen.
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de belastingen op roerende
woon- en bedrijfsruimten.
Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De ‘Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten
2012’ van 12 december 2011 wordt ingetrokken met ingang van de in
het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien
verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die
zich voor die datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na
die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening belastingen op
roerende woon- en bedrijfsruimten 2013’.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van
de raad van de gemeente Montfoort, gehouden
De griffier, De voorzitter,