Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Participatie- en inspraakverordening 2012 |
Citeertitel | Participatie- en inspraakverordening 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Inspraakverordening.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-01-2013 | 16-07-2019 | nieuwe regeling | 18-12-2012 Stadskrant, 28-12-2012 | RV 12.0105 |
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
Artikel 2 Onderwerp van participatie of inspraak
Een besluit om van participatie of inspraak af te zien dient te allen tijde gemotiveerd te geschieden.
Het eventueel bijgestelde beleidsvoornemen wordt tezamen met de schriftelijke ingekomen reacties, het vastgestelde verslag van de inspraakbijeenkomst(en) en een document waarin een verantwoording wordt gegeven van de wijze waarop met de ingekomen reacties, respectievelijk de gemaakte opmerkingen is gehandeld, door burgemeester en wethouders vastgelegd in een eindrapportage, met dien verstande dat zulks zo spoedig mogelijk plaatsvindt doch uiterlijk binnen 6 maanden na afloop van de inspraaktermijn. Burgemeester en Wethouders kunnen eenmaal schriftelijk en gemotiveerd besluiten deze termijn met 6 maanden verlengen. Dit besluit wordt ter kennis van de raad gebracht.
Degenen die een schriftelijke reactie hebben ingezonden dan wel aanwezig waren bij een inspraakbijeenkomst wordt een afschrift van deze stukken toegezonden of worden geïnformeerd over de tijd en plaats waar deze stukken ter inzage liggen. Bij die gelegenheid worden betrokkenen tevens geïnformeerd over de nader te volgen procedure, zo mogelijk inclusief het tijdpad.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen
Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na de bekendmaking daarvan. Op die datum houdt de inspraakverordening op te gelden.
Aan de nu geldende inspraakverordening is een gedeelte over participatie toegevoegd. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om ook de inspraakverordening te actualiseren.
De huidige inspraakverordening is gebaseerd op artikel 150 Gemeentewet zoals dat destijds luidde. In dat artikel werd aan de gemeenteraad de verplichting opgelegd eeninspraakverordening vast te stellen en daarbij aan te geven op welke wijze klachten over inspraak konden worden ingediend.
Artikel 150 is in 2005 gewijzigd, als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (afdeling 3.4 Awb). De gevolgen van deze wetswijziging zijn nog niet in de inspraakverordening verwerkt.
De verplichting voor de Raad om een verordening vast te stellen is gehandhaafd, maar in het tweede lid van het nieuwe artikel is afdeling 3.4 Awb van toepassing is verklaard op de inspraak, zij het met de mogelijkheid om van die procedure af te wijken.
De verplichting om een klachtenregeling voor inspraakaangelegenheden te stellen is vervallen, omdat het klachtrecht in hoofdstuk 9 van de Awb uitputtend is geregeld.
Als gevolg van deze wijzigingen zijn een aantal artikelen uit de huidige inspraakverordening van rechtswege vervallen (artikel 5, eerste lid tot en met artikel 10 en artikel 13).
Gelet op de mogelijkheid in artikel 150 om af te wijken van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure kunnen de genoemde artikelen, in gewijzigde vorm, opnieuw worden vastgesteld, maar de vraag is of dat verstandig is gelet op het bepaalde in artikel 150, tweede lid Gemeentewet.
Sinds de invoering van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is landelijk in veel gemeenten ervoor gekozen om deze procedure toe te passen in die gevallen waarin inspraak wettelijk is verplicht. Ook in de model-verordening van de VNG is hiervoor gekozen.
Van oudsher kent Leiden ook nog een mogelijkheid om inspraak te verlenen zonder dat de wet dat vereist nl. wanneer sprake is van beleidsvoornemens waarvan redelijkerwijs te verwachten is dat velen zich daarbij betrokken voelen (de boven-wettelijke inspraak) en de zo genoemde belanghebbenprocedure (de kleine inspraak) in artikel 12 van de huidige verordening.
Bij de verwerking van het initiatiefvoorstel in de inspraakverordening is getracht om een ongewenste samenloop van een participatieproces en een inspraakprocedure over eenzelfde beleidsvoornemen te voorkomen.
Uitgangspunt is daarbij geweest dat wanneer bij de start van de voorbereiding van een besluit al vast staat dat inspraak wettelijk verplicht is, dat daarmee bij het bepalen van de omvang van het participatieproces rekening wordt gehouden. Omgekeerd geldt ook dat wanneer gekozen is voor een participatieproces het niet in de rede ligt om ook nog eens bovenwettelijke inspraak mogelijk te maken.
Bij aanvang van een traject zal een plan voor het participatieproces worden opgesteld; hierbij wordt wettelijke inspraak en adviesrecht van bestaande adviesorganen als uitgangspunt genomen. Gekoppeld aan het te doorlopen beleids- of uitvoeringstraject wordt dan bezien of, en zo ja, waar in het proces er nog sprake kan zijn van aanvullende participatie en op welke wijze deze dan ingevuld gaat worden (welke belanghebbenden, welke onderwerpen, welke participatievorm).
Doel van deze verordening is tot een beter verwachtingenmanagement te komen ten aanzien van burgerparticipatie en inspraak bij beleidsvoornemens en plannen van de gemeente Leiden. Hierbij is het van belang dat de verwachting van het publiek op een lijn liggen met de verwachtingen en doelstellingen van de gemeente.
Om meer helderheid over publieksparticipatie te scheppen zijn de termen uit de participatieladder gehanteerd om drie processen te beschrijven met uiteenlopende doelstellingen, procesvereisten en resultaatverwachtingen.
De gemeente Leiden kiest ervoor om de inspraak met participatie te verbreden en dit laatste begrip verder uit te werken op basis van de participatieladder.
In artikel 1 van de verordening zijn de onderdelen a. tot en met f. toegevoegd.
We hebben het niet alleen meer over inspraak, maar ook over de verschillende treden van de participatieladder, die verwijzen naar verschillende niveaus van participatie. De eerste en de twee laatste treden van de participatieladder, informeren, meebeslissen en zelfbeheer, krijgen geen plek in de Inspraak- en participatieverordening. Dat is om de volgende redenen:
Bij informeren staat het besluit van de gemeente al vast. Het overleg met bewoners en belanghebbenden heeft als doel om uitleg te geven en vragen te beantwoorden. Als het doel van het proces zo beperkt is en de ruimte om tot een ander besluit te komen zo minimaal is, vinden wij het beter om niet de term participatie te gebruiken. Die term zou immers ten onrechte de indruk kunnen wekken dat nog er nog ruimte is voor wezenlijke beïnvloeding.
In afwijking van het voorstel van de initiatiefnemers is de aanduiding “belanghebbenden en eventueel anderen” om wetstechnische redenen vervangen door “ingezetenen en belanghebbenden”. Om dezelfde reden is de zinsnede “ontwikkeling van gemeentelijk beleid” vervangen door “voorbereiding van gemeentelijke besluitvorming”.
Onder raadplegen wordt in deze verordening verstaan: het gelegenheid geven aan belangstellenden om ideeën, wensen en meningen naar voren te brengen of voorkeuren aan te geven die bij de beleidsvorming kunnen worden betrokken.
Onder adviseren wordt in deze verordening verstaan: het gelegenheid geven aan belanghebbenden en/of deskundigen om een gezamenlijk antwoord te geven op een door een bestuursorgaan geformuleerde vraag. Adviseren is in tegenstelling tot raadplegen geen open proces waaraan iedereen kan deelnemen. Een advies wordt gegeven door een afgebakende kring van personen die daartoe uitdrukkelijk door de gemeente is uitgenodigd. De gemeente legt aan de deelnemers aan het adviestraject een zo helder mogelijk geformuleerde vraag voor.
Onder coproduceren wordt in deze verordening verstaan: het door gemeente en belanghebbenden in gezamenlijk overleg ontwikkelen van een plan met inachtneming van vooraf meegegeven kaders. De gemeente conformeert zich aan oplossingen die passen binnen de gestelde kaders. Bij het zoeken naar die oplossingen werken gemeente en belanghebbenden samen.
Deze variant is geschikt voor situaties waarin een beperkte kring betrokkenen een keuze moet maken over iets waarover de gemeente zelf geen eigen doorslaggevende voorkeur heeft en waarbij geen (noemenswaardige) belangen van derden in het geding zijn.
Uit onderzoek blijkt dat ingezetenen geïnteresseerd zijn in deelname aan participatie alshet gaat over onderwerpen binnen hun directe leefomgeving (buurt en wijk) en bijplannen op stedelijk niveau. Bij de ontwikkeling van gemeentelijk beleid zal door of namens het bestuursorgaan telkens moeten besluiten over participatie.
Om ongewenste samenloop van participatie en inspraak te voorkomen is aan het eerste toegevoegd dat burgemeester en wethouders dan tevens bepalen of en op welke wijze inspraak wordt verleend.
Er zijn veel collegebesluiten die zich niet lenen voor participatie of inspraak. Een strikte toepassing van het eerste lid zou met zich meebrengen dat bij ieder collegebesluit een besluit over participatie en/of inspraak zou moeten worden genomen, ook al is het evident dat zo’n besluit zich daarvoor niet leent.
Om die reden is zijn de bepalingen over onderwerp van participatie en inspraak samengevoegd. Dat verhoogt ook de leesbaarheid.
In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Er is van afgezien om dit op te nemen in de tekst van artikel 2 zelf, omdat in de eerste plaats bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en in de tweede plaats het een dermate uitgebreide opsomming is dat de verordening hiermee onoverzichtelijk wordt.
Op grond van het bepaalde in het tweede lid is het ook mogelijk om inspraak te verlenen als de wet daar niet toe verplicht.
In het derde lid is opgenomen wanneer geen participatie of inspraak wordt verleend.
Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegenkan dus bezwaar worden gemaakt.
Bij de omschrijving van participatiegerechtigden is aansluiting gezocht bij de omschrijving van de verschillende participatieniveaus, zoals beschreven in toelichting van artikel 1. Het begrip 'belanghebbende' is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.
De contouren van elk participatieproces worden vastgelegd in een startdocument, waarin de punten a. tot en met i. expliciet worden langsgelopen.
De beschrijving daarvan spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.
De onderdelen h. en j. van het initiatiefvoorstel zijn geschrapt en onderdeel i. is vernummerd tot h. Met deze wijziging is de tekst weer in overeenstemming met de toelichting op het raadsvoorstel.
Een besluit om wel of geen participatie of inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.
Hierin wordt bepaald dat als burgemeester en wethouders het participatieproces start voorafgaand aan dit proces al duidelijk zullen communiceren met participanten over het startdocument zoals geformuleerd in het eerste lid.
Hierin wordt bepaald dat indien de kaders of de procesinrichting in de loop van het proces bijstelling behoeven, bijvoorbeeld door onvoorziene omstandigheden, dit zo snel mogelijk met de deelnemers aan het proces moet worden gecommuniceerd.
Indien het de voorbereiding van een raadsvoorstel betreft, dan sturen burgemeester en wethouders het procesvoorstel zo spoedig mogelijk door aan de raad.
In het tweede lid worden minimumeisen geformuleerd voor alle procesvormen. Daarbij is terugmelding van die eisen noodzakelijk om een goede controle op het gevoerde beleid te waarborgen.
De omschrijving van inspraakgerechtigden in het eerste lid vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb zijn de woorden ‘in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen’ vervangen door: belanghebbenden. Het begrip ‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.
Met het bepaalde in het derde lid wordt beoogd om de inspraakmogelijkheden veilig te stellen van niet-Nederlandstaligen bij inspraak over onderwerpen die hen in het bijzonder aangaan.
Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden.
Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen.
In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast, al dan niet in samenhang met de wijze waarop participatie wordt verleend.
Een zelfstandige belanghebbende procedure zoals die thans in de verordening is opgenomen is daarmee niet meer noodzakelijk.
In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb
wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.
In de leden 1., 2. en 3. wordt duidelijk aangegeven op welke wijze verantwoording wordt gegeven over het verloop van de inspraakprocedure, de wijze waarop met de ingekomen reacties is gehandeld, op welke wijze de insprekers daarvan in kennis worden gesteld en dat zij worden geïnformeerd over het uiteindelijke besluit.
Indien een inspreker van mening is dat uit de verantwoording blijk dat de inspraak niet correct is verlopen kan hij daarover een klacht indienen overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 9 van de Awb.
Er is een overgangsregeling getroffen voor lopende inspraakprocedures en inspraakprocedures die nog gaan lopen, maar die zijn gebaseerd op besluitvorming van voor de inwerking van deze verordening.
Met oog op de rechtszekerheid bepaalt artikel 10 dat op inspraakprocedures die voortvloeien uit of gebaseerd zijn op inspraakplichtige besluiten van voor de inwerkingtreding van deze verordening, de bepalingen van de Inspraakverordening zoals die luidde ten tijde van dat besluit van toepassing blijven.
Dat houdt mede in dat voor die inspraakplichtige besluiten, of voor besluiten waarvan de voorbereiding al in een vergevorderd stadium is, niet alsnog tot een vorm van participatie als bedoeld in deze verordening kan worden besloten.