Afdeling 9
Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van
nachtverblijf
Artikel 2:35
Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet
besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan
personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot
kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36
Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de
exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is
verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te
geven aan de burgemeester.
Artikel 2:37
Nachtregister
[gereserveerd]
Artikel 2:38
Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is
verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die
inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats,
geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de
dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10
Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39
Speelgelegenheden
- 1.
In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een
voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar
bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is
de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen,
waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen
worden gewonnen of verloren.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een
speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het
verbod is niet van toepassing op:
- a.
speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c,
eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning
is verleend;
- b.
speelgelegenheden waarvoor de minister van Veiligheid en
Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te
verlenen; en
- c.
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het
kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de
kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als
bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de
handeling als in artikel l, onder a, van de Wet op de
kansspelen te verrichten.
- 3.
De burgemeester weigert de vergunning:
- a.
indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon-
en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de
openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden
beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;
of
- b.
indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is
met een geldend bestemmingsplan.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:40
Kansspelautomaten
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
Wet: de Wet op de kansspelen;
- b.
kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder
c. van de Wet;
- c.
hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel
30, onder d, van de Wet;
- d.
laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel
30, onder e, van de Wet.
- 2.
In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten
toegestaan.
- 3.
In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet
toegestaan.
Afdeling 11
Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41
Betreden gesloten woning of lokaal
- 1.
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de
Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek
toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal
behorend erf te betreden.
- 2.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet
gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk
lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een
voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal
behorend erf te betreden.
- 3.
Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier
aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende
reden noodzakelijk is.
Artikel 2:42
Plakken en kladden
- 1.
Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een
onroerende of roerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar
is te bekrassen of te bekladden.
- 2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de
rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een
onroerende of roerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar
is:
- a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of
aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere
wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
- b.
met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een
afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te
doen aanbrengen.
- 3.
Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien
gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
- 4.
Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen
van meningsuitingen en bekendmakingen.
- 5.
Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het
aanbrengen van handelsreclame.
- 6.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen
van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking
mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en
bekendmakingen.
- 7.
De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die
aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering
terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:43
Vervoer plakgereedschap e.d.
- 1.
Het is verboden op de weg of openbaar water enig
aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of
verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde
materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn
bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44
Vervoer inbrekerswerktuigen
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen
te vervoeren of bij zich te hebben.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde
werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich
onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te
verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te
verbreken, diefstal door middel van braak te
vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:45
Betreden van plantsoenen e.d.
- 1.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden
zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op
bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen,
plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin
gelegen wegen of paden.
- 2.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:46
Rijden over bermen e.d.
- 1.
Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van
rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de
zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden
redelijkerwijs wordt vereist.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt
voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de
Wegenverordening provincie Utrecht 2010.
Artikel 2:47
Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats:
- a.
te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument,
overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid,
voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair
of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
- b.
zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of
aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen
onnodig overlast of hinder berokkent.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt
voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van
Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48
Verboden drankgebruik
- 1.
Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar
hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel
uitmaakt van een door het college aangewezen gebied,
alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen,
blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te
hebben.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in
artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en
- b.
een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a,
waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de
Drank en Horecawet.
Artikel 2:48A
Kunststof drinkgerei
De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde,
openbare veiligheid of in het geval van bijzondere
omstandigheden, voor de gehele gemeente dan wel voor een of
meer horecabedrijven en openbare plaatsen tijdelijk het
gebruik van drinkgerei en flessen, bedoeld voor gebruik ter
plaatse, anders dan van kunststof materiaal verbieden.
Artikel 2:49
Verboden gedrag bij of in gebouwen
- 1.
- a.
zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te
houden;
- b.
zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een
drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
- 2.
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een
flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke
meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek
toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te
bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde
ruimte van dat gebouw.
Artikel 2:50
Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen
hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek
toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken
voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze
ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen,
wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en
rijwielstallingen.
Artikel 2:51
Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te
plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur,
de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:
- a.
dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de
gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of
- b.
daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:52
Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de
burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te
bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen
terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of
plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod
kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:53
Bespieden van personen
- 1.
Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een
gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de
kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in
dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te
bespieden.
- 2.
Het is verboden door middel van een verrekijker of enig
ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw,
woonwagen of woonschip bevindt te bespieden.
Artikel 2:54
Bewakingsapparatuur
[gereserveerd]
Artikel 2:55
Nodeloos alarmeren
[gereserveerd]
Artikel 2:56
Alarminstallaties
[gereserveerd]
Artikel 2:57
Loslopende honden
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond
te laten verblijven of te laten lopen:
- a.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als
zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide
of op een andere door het college aangewezen plaats;
- b.
binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is
aangelijnd door middel van een fysieke lijn van ten hoogste
vijf meter; en
- c.
op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband
of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder
duidelijk doet kennen.
- 2.
Het verbod in het eerste lid aanhef en onder b is niet van
toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
Artikel 2:58
Verontreiniging door honden
- 1.
Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft
is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die
hond onmiddellijk worden verwijderd.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of
houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een
geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.
- 3.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op
door het college aangewezen plaatsen.
Artikel 2:59
Gevaarlijke honden
- 1.
Indien het college een hond in verband met zijn gedrag
gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder
van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en
muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of
loopt op een openbare plaats of op het terrein van een
ander.
- 2.
Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder
verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met
een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste
1,50 meter.
- 3.
Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder
verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf
die:
- a.
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van
beide stoffen;
- b.
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals
is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens
niet mogelijk is; en
- c.
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de
afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de
bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf
aanwezig zijn.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder
c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te
zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt
uniek identificatienummer door middel van een microchip die
met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:60
Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
- 1.
Het is verboden op door het college ter voorkoming of
opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid
aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de
Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide
dieren:
- a.
- b.
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door
het college gestelde regels;
- c.
aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die
aanwijzing is aangegeven; of
- d.
- 2.
Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak
gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is
aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden
bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:61
Wilde dieren
[gereserveerd]
Artikel 2:62
Loslopend vee
De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens
(vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet
van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is
verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden
dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Artikel 2:63
Duiven
[gereserveerd]
Artikel 2:64
Bijen
- 1.
Het is verboden bijen te houden:
- a.
binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere
gebouwen waar overdag mensen verblijven;
- b.
binnen een afstand van dertig meter van de weg.
- 2.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien
op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of
kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte
of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en
invliegen van de bijen te voorkomen.
- 3.
Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van
toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de
woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.
- 4.
Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van
toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de
Wegenverordening provincie Utrecht 2004.
- 5.
Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing
verlenen.
- 6.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:65
Bedelarij
Het is verboden om op of aan de weg of in een voor het publiek
toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Afdeling 12
Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66
Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als
bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond
van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67
Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
- 1.
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle
gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op
andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of
namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin
onverwijld op te nemen:
- a.
het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het
goed;
- b.
de datum van verkoop of overdracht van het goed;
- c.
een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor
zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het
goed;
- d.
de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van
het goed; en
- e.
de naam en het adres van degene die het goed heeft
verkregen.
- 2.
De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze
verplichtingen.
- 3.
Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:68
Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van
Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
- a.
de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te
stellen:
- 1.
dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding
van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming
behorende vestiging;
- 2.
van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde
adressen;
- 3.
dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
- 4.
dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een
misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is
gegaan;
- b.
de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of
register ter inzage te geven;
- c.
aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben
waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk
zichtbaar zijn;
- d.
een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie
dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed
verkregen is.
Artikel 2:69
Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
[gereserveerd]
Artikel 2:70
Handel in horecabedrijven
[Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op openbare
inrichtingen) onder artikel 2:32]
Afdeling 13
Vuurwerk
Artikel 2:71
Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen
daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit, houdende nieuwe
regels met betrekking tot consumenten- en professioneel
vuurwerk.
Artikel 2:72
Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de
verkoopdagen.
[gereserveerd]
Artikel 2:73
Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
- 1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door
het college in het belang van de voorkoming van gevaar,
schade of overlast aangewezen plaats.
- 2.
Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats
te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan
veroorzaken.
- 3.
De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet
van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door
artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van
Strafrecht.
Afdeling 14
Drugsoverlast
Artikel 2:74
Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een
openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als
bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende
waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te
verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling 15
Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden,
cameratoezicht op openbare plaatsenen
gebiedsontzegging
Artikel 2:75
Bestuurlijke ophouding
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de
Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door
hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen
plaats indien deze personen het bepaalde in de hierna genoemde
artikelen van de Algemene plaatselijke verordening 2012 groepsgewijs
niet naleven:
artikel 2:1 (Samenscholing en ongeregeldheden);
artikel 2:10A (Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan
de weg in strijd met de publieke functie van de weg);
artikel 2:11 (Aanleggen, beschadigen en veranderen van een
weg);
artikel 2:16 (Openen straatkolken e.d.);
artikel 2:26 (Ordeverstoring);
artikel 2:47 (Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen);
artikel 2:48 (Verboden drankgebruik);
artikel 2:49 (Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen);
artikel 2:50 (Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke
ruimten);
artikel 2:73 (Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de
jaarwisseling); en
artikel 5:34. (Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen
of anderszins vuur te stoken).
Artikel 2:76
Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de
Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid
van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan,
een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek
openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als
veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77
Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de
Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een
bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare
plaats.
Artikel 2:78
Gebiedsontzeggingen
1.De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het
voorkomen of beperken van
overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon-
en leefklimaat, de
veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de
zedelijkheid, aan degene die een
strafbaar feit pleegt, een verbod opleggen om zich gedurende 24 uur
te bevinden op in dat
verbod aangewezen plaatsen waar, of in de nabijheid waarvan, het
feit is gepleegd;
2.De burgemeester kan, met het oog op de in het eerste lid genoemde
belangen, aan degene
aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd
en ten aanzien van wie
wordt geconstateerd, dat hij opnieuw een strafbaar feit pleegt, een
verbod opleggen om zich
gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste vier
weken te bevinden op in
dat verbod aangewezen plaatsen waar, of in de nabijheid waarvan, het
feit is gepleegd.
3.Een verbod als genoemd in het tweede lid kan slechts worden
opgelegd indien het strafbare
feit wordt geconstateerd binnen zes maanden na het opleggen van een
eerder verbod op
grond van het eerste of tweede lid;
4.De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid genoemde
verboden indien dat in
verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene
noodzakelijk is, of in verband
met de in het eerste lid genoemde belangen verantwoord;
5.Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de
burgemeester opgelegd verbod.
Artikel 2:79
Mosquito
- 1.
In dit artikel wordt onder een mosquito verstaan: een
apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke
hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg
te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 4:6 kan de
burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op
een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken
ernstige overlast door jongeren op die plaats.
- 3.
De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar
gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.
- 4.
Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat
overlast redelijkerwijs valt te verwachten.
- 5.
Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten
hoogste drie maanden. De burgemeester kan die periode
telkens met een periode van ten hoogste een maand
verlengen.
Hoofdstuk 3
Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie
e.d.
Afdeling 1
Begripsbepalingen
Artikel 3:1
Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten
van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding;
- b.
prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het
verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding;
- c.
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten
ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een
seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub
of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een
erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met
elkaar;
- d.
escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of
rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere
plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
- e.
sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten
ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van
erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te
worden verkocht of verhuurd;
- f.
exploitant: de natuurlijke persoon of personen of
rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of
escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot
vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen
bevoegde natuurlijke persoon of personen;
- g.
beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de
onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel
uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;
- h.
bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met
uitzondering van:
- 1.
- 2.
- 3.
- 4.
het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;
- 5.
toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2
van deze verordening;
- 6.
andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting
wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Artikel 3:2
Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het
college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande
gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van
de Gemeentewet, de burgemeester.
Artikel 3:3
Nadere regels
Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel
3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met
betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit
hoofdstuk.
Afdeling 2
Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en
dergelijke
Artikel 3:4
Seksinrichtingen
- 1.
Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te
exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd
bestuursorgaan.
- 2.
In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in
ieder geval vermeld:
- a.
de persoonsgegevens van de exploitant;
- b.
de persoonsgegevens van de beheerder; en
- c.
de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.
- 3.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 3:5
Gedragseisen exploitant en beheerder
- 1.
De exploitant en de beheerder:
- a.
staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de
ouderlijke macht of de voogdij;
- b.
zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
- c.
hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de
exploitant en de beheerder niet:
- a.
met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van
Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met
toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht
ter beschikking gesteld;
b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een
onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de
rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire,
Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door
een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands
recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67,
eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
- c.
binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke
uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een
onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een
andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid,
onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede
wegens overtreding van:
- -
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet,
de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid
vreemdelingen;
- -
de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met
249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417,
417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van
Strafrecht;
- -
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto
artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet
1994;
- -
de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de
Wet op de Kansspelen;
- -
de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
- -
de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
- 3.
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt
gelijk gesteld:
- a.
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel
74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of
artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro
bedraagt;
- b.
een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke
straf.
- 4.
De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid,
wordt:
- a.
bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de
datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;
- b.
bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de
datum van de intrekking van deze vergunning.
- 5.
De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf
jaar geen exploitant of beheerder geweest van een
seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een
maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of
waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is
ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen
verwijt treft.
Artikel 3:6
Sluitingstijden
- 1.
Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te
hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten
verblijven:
- a.
op zondag tot en met donderdag tussen 0.00 uur en 07.00
uur;
- b.
op vrijdag en zaterdag tussen 01.00 uur en 07.00 uur.
- 2.
Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke
seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.
- 3.
Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin
te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting
krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens
artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.
- 4.
Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op
situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet
milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3:7
Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
- 1.
Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in
artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de
bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd
bestuursorgaan:
- a.
tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of
tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;
- b.
van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk
de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene
wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het
besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van
artikel 3:42, tweede lid.
Artikel 3:8
Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
- 1.
Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te
hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in
artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting
aanwezig is.
- 2.
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat
in de seksinrichting:
- a.
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval
de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de
zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid),
XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het
Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet
en in de Wet wapens en munitie; en
- b.
geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd
met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de
Vreemdelingenwet bepaalde.
Artikel 3:9
Straatprostitutie
- 1.
Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of
op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van
de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan
te lokken:
- a.
op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of
gebieden;
- b.
gedurende andere dan door het college vastgestelde
tijden.
- 2.
Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het
eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden
gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te
verwijderen.
- 3.
Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in
artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan
personen die zich bevinden op de wegen of gebieden en
gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel
worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te
verwijderen.
- 4.
De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de
belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan
wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in
het derde lid, verbieden zich gedurende een bepaalde
termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te
bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden
bedoeld in het eerste lid onder b.
- 5.
De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid
indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van
betrokkene noodzakelijk is.
Artikel 3:10
Sekswinkels
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een
sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de
openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of
delen van de gemeente.
Artikel 3:11
Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische
goederen, afbeeldingen en dergelijke
- 1.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden
daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen,
gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van
erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen,
aan te bieden of aan te brengen:
- a.
indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft
bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of
aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en
leefomgeving in gevaar brengt;
- b.
anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan
in het belang van de openbare orde of de woon- en
leefomgeving gestelde regels.
- 2.
Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing
op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen,
opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken
dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van
gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid,
van de Grondwet.
Afdeling 3
Beslistermijn: weigeringsgronden
Artikel 3:12
Beslistermijn
- 1.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid,
beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om
vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf
weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
- 2.
Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste
twaalf weken verdagen.
Artikel 3:13
Weigeringsgronden
- 1.
De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt
geweigerd indien:
- a.
de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel
3:5 gestelde eisen;
- b.
de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het
escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan,
beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit,
stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of
- c.
er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het
escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in
strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of
met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de
Vreemdelingenwet bepaalde.
- 2.
Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde
escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel
1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid,
worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling
bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in
het belang van:
- a.
het voorkomen of beperken van overlast;
- b.
het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en
leefklimaat;
- c.
de veiligheid van personen of goederen;
- d.
de verkeersvrijheid of -veiligheid;
- e.
de gezondheid of zedelijkheid; of
- f.
de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Afdeling 4
Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:14
Beëindiging exploitatie
- 1.
De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig
artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van
de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft
beëindigd.
- 2.
Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de
exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis
aan het bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 3:15
Wijziging beheer
- 1.
Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het
escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant
daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd
bestuursorgaan.
- 2.
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder,
indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de
exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de
wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel
3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige
toepassing.
- 3.
In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan
het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder
vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als
bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de
aanvraag is besloten.
Afdeling 5
Overgangsbepaling
Artikel 3:16
Overgangsbepaling
[gereserveerd]
Afdeling 6
Kwetsing van de openbare zedelijkheid
Artikel 3:17
Kwetsing van de openbare zedelijkheid
- 1.
Het is verboden op een weg of vandaar af zichtbaar zich te
bevinden in een houding, toestand of kleding, die uit een
oogpunt van openbare zedelijkheid kwetsend is.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover
in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door h et
Wetboek van Strafrecht.
Hoofdstuk 4
Bescherming van het milieu en het natuurschoon en
zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1
Geluidhinder en verlichting
Artikel 4:1
Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen
milieubeheer;
- b.
inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het
Besluit;
- c.
houder van een inrichting: degene die als eigenaar,
bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting
drijft;
- d.
collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan
één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
- e.
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die
gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
- f.
geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond
van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als
geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen
behorende bij de betreffende inrichting;
- g.
geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van
artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als
geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen
behorende bij de betreffende inrichting;
- h.
onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is
versterkt.
Artikel 4:2
Aanwijzing collectieve festiviteiten
- 1.
De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20
van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden
niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen
collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen
dagen of dagdelen.
- 2.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve
van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel
3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het
college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve
festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of
dagdelen.
- 3.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid,
kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in
een of meer van de volgende delen:
- 4.
Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor
het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
- 5.
Het college kan wanneer een collectieve festiviteit
redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit
terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het
eerste lid aanwijzen.
6. Bij aangewezen collectieve festiviteiten mag het equivalent
geluidniveau, veroorzaakt door de inrichting, op de gevels van
geluidgevoelige gebouwen maximaal 30 dB(A) hoger zijn ten opzichte
van de geluidvoorschriften van het Besluit algemene regels voor
inrichtingen milieubeheer (BARIM).
Geluidnormen (BARIM) | 7.00 – 19.00 uur | 19.00 – 23.00 uur | 23.00 – 7.00 uur |
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) |
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige
gebouwen | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) |
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
LAmax in in- en aanpandige gevoelige
gebouwen | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A) |
- 7.
De geluidruimte van 30 dB(A) als bedoeld in het zesde lid is
inclusief onversterkte muziek en 10 dB(A) toeslag vanwege
muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie
buiten beschouwing gelaten.
- 8.
De ontheffing geldt voor (muzikale)activiteiten binnen het
gebouw van de inrichting.
- 9.
Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en
deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten
van personen of goederen.
Artikel 4:3
Kennisgeving incidentele festiviteiten
- 1.
Het is een inrichting toegestaan maximaal drie incidentele
festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de
geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20
van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van
toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste
twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college
daarvan in kennis heeft gesteld.
- 2.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal drie
incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting
langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten
waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van
toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste
tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het
college daarvan in kennis heeft gesteld.
- 3.
Het college stelt een formulier vast voor het doen van een
kennisgeving.
- 4.
De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het
formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is
ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
- 5.
De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer
het college op verzoek van de houder van een inrichting een
incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien
was, terstond toestaat.
- 6.
Bij een incidentele festiviteit mag het equivalent
geluidniveau, veroorzaakt door de inrichting, op de gevels
van geluidgevoelige gebouwen maximaal 30 dB(A) hoger zijn
ten opzichte van de geluidvoorschriften van het Besluit
algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM).
Geluidnormen (BARIM) | 7.00 – 19.00 uur | 19.00 – 23.00 uur | 23.00 – 7.00 uur |
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) |
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige
gebouwen | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) |
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
LAmax in in- en aanpandige gevoelige
gebouwen | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A) |
- 7.
De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief
onversterkte muziek en 10 dB(A) toeslag vanwege
muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie
buiten beschouwen gelaten.
- 8.
De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het
bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de
buitenruimte.
- 9.
Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en
deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten
van personen of goederen.
Artikel 4:4
Verboden incidentele festiviteiten
[gereserveerd]
Artikel 4:5
Onversterkte muziek
- 1.
Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als
bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid
van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen
tabel van toepassing, met dien verstande dat:
- a.
de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige
gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze
gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in
redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van
geluidsmetingen;
- b.
de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij
gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
- c.
de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor
zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige
ruimten en verblijfsruimten;
- d.
bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de
tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.
e. Tabel
| 7.00-19.00 uur | 19.00-23.00 uur | 23.00-7.00 uur |
LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) |
LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige
gebouwen | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) |
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
LAmax in in- en aanpandige gevoelige
gebouwen | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A) |
- 2.
Voor de duur van 20 uur in de week is onversterkte muziek,
vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten,
harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting
gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de
genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.
- 3.
Indien versterkte elementen worden gecombineerd met
onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd
als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
- 4.
Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en
incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en
artikel 4:3.
Artikel 4:6
Overige geluidhinder
- 1.
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet
milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze
toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of
handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de
omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt
voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet
openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de
Provinciale Milieuverordening Utrecht 1995.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 2
Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:7
Straatvegen
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de
werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen
weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te
laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4:8
Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn
natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9
Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en
putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten
gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar
oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder
voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3
Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10
Begripsomschrijvingen
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;
- b.
hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op
de stronk uitlopen;
- c.
dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de
houtopstand;
- d.
bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld
ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;
- e.
iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel
Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi
(Buism.) C. Moreau);
- f.
iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium,
behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus
multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.
- 2.
In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien,
met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van
handelingen die de dood of ernstige beschadiging of
ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Artikel 4:11
Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag
houtopstand te vellen of te doen vellen.
- 2.
Het verbod geldt niet voor:
- a.
bomen op gemeentegrond met een stamomtrek kleiner dan 0,50
meter, gemeten op een hoogte van 1,30 meter vanaf
maaiveld;
- b.
bomen op andere dan gemeentegrond met een stamomtrek kleiner
dan 0,78 meter, gemeten op een hoogte van 1,30 meter vanaf
maaiveld;
- c.
de coniferen: thuja en chamaecyparis;
- d.
wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs
landbouw gronden, beide voor zover bestaande uit
niet-geknotte populieren of wilgen;
- e.
vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
- f.
fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen
als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder
bestemde terreinen;
- g.
- h.
houtopstand die bij wijze van dunning moet worden
geveld;
- i.
houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het
Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is
buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een
zelfstandige eenheid vormt die:
- 1.
ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;
- 2.
ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen,
gerekend over het totale aantal rijen;
- j.
houtopstand die moet worden geveld krachtens de
Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of een last
van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in
artikel 4:12C.
Artikel 4:12
Aanvraag vergunning
- 1.
De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel
met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of
door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid
gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
- 2.
Wanneer het bureau LASER aan het bevoegd gezag een afschrift
heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in
artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit
afschrift mede als een vergunningaanvraag.
Artikel 4:12A
Weigeringsgronden
De vergunning kan worden geweigerd op grond van:
- a.
de natuurwaarde van de houtopstand;
- b.
de landschappelijke waarde van de houtopstand;
- c.
de waarde van de houtopstand voor stads- en
dorpsschoon;
- d.
de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
- e.
de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
- f.
de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Artikel 4:12B
Bijzondere vergunningsvoorschriften
- 1.
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan
behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en
overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven
aanwijzingen moet worden herplant.
- 2.
Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven,
dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn
na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde
beplanting moet worden vervangen.
- 3.
Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde
van feitelijk niet-gebruik tot het moment dat:
- a.
de bezwaartermijn voor derden is verstreken zonder dat
bezwaar is ingediend;
- b.
beslist is op het bezwaar van derden en geen verzoek tot
voorlopige voorziening is gedaan;
- c.
beslist is op een verzoek om een voorlopige
voorziening.
Artikel 4:12C
Herplant-/instandhoudingsplicht
- 1.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld
in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van
het bevoegd gezag is geveld dan wel op andere wijze
tenietgegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk
gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond
dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen
van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te
herbeplanten overeenkomstig de door zijn te geven
aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.
- 2.
Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid
opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke
termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde
beplanting moet worden vervangen.
- 3.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld
in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het
voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de
zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand
bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het
treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting
opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen
binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te
treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
- 4.
Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste
tot en met derde lid is opgelegd, alsmede zijn
rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.
Artikel 4:12D
Schadevergoeding
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de
toepassing van artikel 4:11, artikel 4:12B of artikel 4:12C, schade
lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te
zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet
anderszins is verzekerd, kent het bevoegd gezag hem op zijn verzoek
een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 4:12E
Bestrijding iepziekte
- 1.
Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die
naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor
verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van
iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe
door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij
de aanschrijving vast te stellen termijn:
- a.
indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;
- b.
de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;
- c.
of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen
of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte
wordt voorkomen.
- 2.
Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met
uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout
met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in
voorraad te hebben of te vervoeren. Het bevoegd gezag kan
ontheffing verlenen van dit verbod.
Afdeling 4
Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13
Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
- 1.
Het is verboden op door het college in het belang van het
uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of
opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de
openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een
inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de
openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen
op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
- a.
onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken
voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
- b.
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
- c.
kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen
daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan
geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een
commercieel doel; of
- d.
mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil,
een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde
landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
- 2.
Het college kan bij de aanwijzing nadere regels
stellen.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt
voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of
krachtens de Verordening bescherming natuur en landschap
provincie Utrecht.
Artikel 4:14
Stankoverlast door gebruik van meststoffen
[gereserveerd]
Artikel 4:15
Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
- 1.
Het is verboden op of aan een onroerende zaak of roerende
zaak, niet zijnde voertuigen als bedoeld in de
Wegenverkeerswet, handelsreclame te maken of te voeren door
middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding
waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige
hinder ontstaat voor de omgeving.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin
wordt voorzien door het Besluit algemene regels voor
inrichtingen milieubeheer.
Artikel 4:16
Vergunningplicht lichtreclame
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan
een onroerende zaak verlichte handelsreclame te maken of te
voeren die vanaf de weg zichtbaar is.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning
als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:
- a.
indien de handelsreclame, op zichzelf of in verband met de
omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van
welstand;
- b.
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast
voor gebruikers van een inde de nabijheid gelegen onroerende
zaak.
- c.
De weigeringsgrond van het tweede lid onder a geldt niet
voor bouwwerken;
- d.
De weigeringsgrond van het tweede lid onder b geldt niet
voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien
door de Wet milieubeheer
- 4.
Reclame-uitingen binnen de begrenzing van het beschermd
dorpsgezicht zijn vergunningplichtig.
Afdeling 5
Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4:17
Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen
of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de
zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is
dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief
nachtverblijf.
Artikel 4:18
Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
- 1.
Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf
kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten
een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan,
de beheersverordening, exploitatieplan of een
voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.
- 2.
Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen
voor eigen gebruik door de rechthebbende op een
terrein.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als
bedoeld in het eerste lid.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing
worden geweigerd in het belang van:
- a.
de bescherming van natuur en landschap; of
- b.
de bescherming van een stadsgezicht.
- 5.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 4:19
Aanwijzing kampeerplaatsen
- 1.
Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van
toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
- 2.
Het college kan daarbij nadere regels stellen ter
bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde
lid, onder a en b.
Afdeling 6
Bescherming van flora en fauna
Artikel 4:20
Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij
de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of
bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een
bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.
Artikel 4:21
Beschermde planten; hout sprokkelen en paddenstoelen plukken
- 1.
- a.
plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het
natuur-, landschaps- of dorpsschoon verboden is daarbij
aangeduide bloemen, mossen, paddenstoelen plukken , planten
te plukken of bij zich te hebben;
- b.
bosgebieden of gedeelten daarvan aan te wijzen, waar het om
redenen van milieubeheer verboden is hout te sprokkelen of
gesprokkeld hout bij zich te hebben.
- 2.
Het is verboden op een, door het college, krachtens het
eerste lid, aangewezen plaats:
- a.
de daarbij aangeduide bloemen, paddenstoelen, mossen of
planten te plukken, bij zich te hebben; dan wel
- b.
hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te
hebben.
- 3.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet:
- a.
ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende
ter plaatse verkregen dan wel elders afkomstige bloemen,
paddenstoelen, mossen, planten, of hout;
- b.
indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden
verricht in het kader van normale
onderhoudswerkzaamheden;
- c.
voor zover de Flora- en faunawet van toepassing is.
- 4.
Het in het tweede lid, aanhef en onder b, bepaalde geldt
voorts niet:
- a.
ten aanzien van hout afkomstig van houtopstanden waarop het
in artikel 4.3.2 gestelde verbod niet van toepassing
is;
- b.
ten aanzien van hout dat moet worden verwijderd krachtens
een verordening van het Bosschap.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede
lid gestelde verbod.
- 6.
Onder sprokkelen van hout wordt in dit artikel verstaan: het
verzamelen en verwijderen van staand of losliggend, vermolmd
dan wel uitdrogend, dood hout.
Hoofdstuk 5
Andere onderwerpen betreffende de
huishouding der gemeente
Afdeling 1
Parkeerexcessen
Artikel 5:1
Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al,
van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV
1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens,
kinderwagens en rolstoelen;
- b.
parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van
het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV
1990).
Artikel 5:2
Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
- 1.
Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede
verstaan:
- a.
het gebruiken van een voertuig voor het geven van
lessen;
- b.
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van
personen tegen betaling.
- 2.
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet
gerekend:
- a.
voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden
worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen,
en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor
deze werkzaamheden;
- b.
voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid
bedoelde persoon.
- 3.
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een
gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te
slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
- a.
drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn
toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met
een straal van honderd meter met als middelpunt een van deze
voertuigen;
- b.
de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
- 4.
Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:3
Te koop aanbieden van voertuigen
- 1.
Het is verboden op een door het college aangewezen weg een
voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan
te bieden of te verhandelen.
- 2.
Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
- 3.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:4
Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan
eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden,
langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te
parkeren.
Artikel 5:5
Voertuigwrakken
- 1.
Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende
staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde
toestand verkeert op de weg te parkeren.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt
voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5:6
Kampeermiddelen e.a.
- 1.
Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of
anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt
gebruikt:
- a.
langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te
hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar
zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van
beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het
uiterlijk aanzien van de gemeente;
- b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar
dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk
aanzien van de gemeente.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het
eerste lid, aanhef en onder a.
- 3.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op
situaties waarin wordt voorzien door de Wegenverordening
provincie Utrecht 2004 of de Verordening bescherming natuur
en landschap provincie Utrecht.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:7
Parkeren van reclamevoertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een
aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het
kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 3.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:8
Parkeren van grote voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de
lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte
van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college
aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is
voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 2.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de
lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op
een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar
zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van
beschikbare parkeerruimte.
- 3.
Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op
werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van
08.00 tot 18.00 uur.
- 4.
Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing
op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor
zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende
dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.
- 5.
Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde
verboden ontheffing verlenen.
- 6.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:9
Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading,
een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer
dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning
of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze
dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit
dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen
anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
- 2.
Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en
gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor
de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk
is.
Artikel 5:10
Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
[gereserveerd]
Artikel 5:11
Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
- 1.
Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of
plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of
groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing:
- a.
- b.
op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of
vanwege de overheid; en
- c.
op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op
terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
- 3.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:12
Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk
aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast,
of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen
plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor
bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Afdeling 2
Collecteren
Artikel 5:13
Inzameling van geld of goederen
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een
openbare inzameling van geld of goederen te houden of
daartoe een intekenlijst aan te bieden.
- 2.
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede
verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook
worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij
het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen,
indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt
gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een
liefdadig of ideëel doel is bestemd.
- 3.
Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten
kring gehouden wordt.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 3
Venten
Artikel 5:14
Begripsbepaling
- 1.
In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de
uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden,
verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een
openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan
huis.
- 2.
Onder venten wordt niet verstaan:
- a.
het aan huis afleveren van goederen in het kader van de
exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de
Winkeltijdenwet
- b.
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen
dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten
als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de
Gemeentewetof artikel 5:22;
- c.
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen
dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als
bedoeld in artikel 5:17.
Artikel 5:15
Ventverbod
- 1.
Het is verboden te venten
- a.
op door het college in het belang van de openbare orde
aangewezen openbare plaatsen; of
- b.
op door het college aangewezen dagen en uren.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het
tweede lid.
- 3.
Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf
4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve
fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van
toepassing.
- 4.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op
situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de
Wegenverkeerswet.
- 5.
Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, is niet van
toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken
waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.
Artikel 5:16
Vrijheid van meningsuiting
(vervallen)
Afdeling 4
Standplaatsen
Artikel 5:17
Begripsbepaling
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf
een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen
plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen
dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals
een kraam, een wagen of een tafel.
- 2.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
- a.
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in
artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de
Gemeentewet;
- b.
een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel
2:24.
Artikel 5:18
Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een
standplaats in te nemen of te hebben.
- 2.
Het college weigert de vergunning wegens strijd met een
geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan
of voorbereidingsbesluit.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning
worden geweigerd:
- a.
indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband
met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van
welstand;
- b.
indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de
gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te
verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor
een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk
verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar
komt.
- 4.
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de
dagen, aantallen en locaties van de standplaatsen.
- 5.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:19
Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat
daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is
ingenomen.
Artikel 5:20
Afbakeningsbepalingen
- 1.
Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van
toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet
milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de
Wegenverordening provincie Utrecht 2004.
- 2.
De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is
niet van toepassing op bouwwerken.
Artikel 5:21
Aanhoudingsplicht
[gereserveerd]
Afdeling 5
Snuffelmarkten
Artikel 5:22
Begripsbepaling
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een
markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar
hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden
verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een
standplaats.
- 2.
Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
- a.
een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste
lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
- b.
een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:23
Organiseren van een snuffelmarkt
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een
snuffelmarkt te organiseren.
- 2.
Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel
nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in
de zin van de Winkeltijdenwet.
- 3.
De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een
geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan
of voorbereidingsbesluit.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 6
Openbaar water
Artikel 5:24
Voorwerpen op, in of boven openbaar water
- 1.
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water
verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of
boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te
hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving,
constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor
de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het
doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering
vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het
openbaar water.
- 2.
Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een
ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven
openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee
weken tevoren een melding aan Het college.
- 3.
De melding bevat in ieder geval naam, adres en
contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de
aard en omvang van het voorwerp.
- 4.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op
situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van
Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het
Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de
Vaarwegenverordening provincie Utrecht 2008, de
Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde
Telecommunicatieverordening.
Artikel 5:25
Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
- 1.
Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen
of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig
beschikbaar te stellen op door het college aangewezen
gedeelten van openbaar water.
- 2.
Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar
stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op
niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van
openbaar water:
- a.
nadere regels stellen in het belang van de openbare orde,
volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien
van de gemeente;
- b.
beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
- 3.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op
situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer,
het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de
Vaarwegenverordening provincie Utrecht 2008 of de
Verordening bescherming natuur en landschap provincie
Utrecht.
Artikel 5:26
Aanwijzingen ligplaats
- 1.
Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig
aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen,
veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de
openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne
en het aanzien van de gemeente.
- 2.
De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of
vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot
het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te
volgen.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt
voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement, de
Waterwet of de Vaarwegenverordening provincie Utrecht 2008.
Artikel 5:27
Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar
te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid
bepaalde.
Artikel 5:28
Beschadigen van waterstaatswerken
- 1.
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen
aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens,
dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen,
oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen,
waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens
of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt
voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het
Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de
Vaarwegenverordening provincie Utrecht 2008.
Artikel 5:29
Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en
daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een
ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:30
Veiligheid op het water
- 1.
Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het
openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen
dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan
ondervinden.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt
voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet
of de Vaarwegenverordening provincie Utrecht 2008.
Artikel 5:31
Overlast aan vaartuigen
- 1.
Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan
een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich
daarop of daarin te begeven of te bevinden.
- 2.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een
vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te
maken.
Afdeling 7
Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in
natuurgebieden
Artikel 5:31A
Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- -
motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel
1, onder z, van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990;
- -
bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1,
eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 5:32
Crossterreinen
- 1.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een
motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter
voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit
te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen,
dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het
kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
- 2.
Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door
het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij
nadere regels stellen voor het gebruik van deze
terreinen:
- a.
in het belang van het voorkomen of beperken van
overlast;
- b.
in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien
van de omgeving en ter bescherming van andere
milieuwaarden;
- c.
in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in
het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het
publiek.
- 3.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op
situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of
het Besluit geluidproductie sportmotoren.
Artikel 5:33
Beperking verkeer in natuurgebieden
- 1.
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke
natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief
gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden
met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een
paard.
- 2.
Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door
het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij
nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in
het belang van:
- a.
het voorkomen van overlast;
- b.
de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
- c.
de veiligheid van het publiek.
- 3.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op
motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
- a.
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige
hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste
lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de
bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;
- b.
die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of
exploitatie van de terreinen als in het eerste lid
bedoeld;
- c.
die worden gebruikt in verband met werken die krachtens
wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
- d.
van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van
percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het
eerste lid bedoeld;
- e.
voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging
van de onder d bedoelde personen.
- 4.
Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van
toepassing:
- a.
op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid
bedoelde gebieden of terreinen;
- b.
binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening
'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van
motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn
aangewezen als 'toestel'.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste
lid gestelde verbod.
- 6.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 8
Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34
Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins
vuur te stoken
- 1.
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden
buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of
anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
- 2.
Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor
de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
- a.
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en
dergelijke;
- b.
sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen
afvalstoffen worden verbrand;
- c.
vuur voor koken, bakken en braden.
- 3.
Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing
worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt
voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het
Wetboek van Strafrecht of de Provinciale
milieuverordening.
6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf
4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve
fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van
toepassing.
Artikel 5:34A
Verbod carbid te schieten
- 1.
Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie
tussen calciumacetylide (carbid) en water, of een gasmengsel
met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te
verbranden (carbid te schieten).
- 2.
Het college kan onder voorwaarden ontheffing verlenen van
het in het eerste lid gestelde verbod.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor carbid
schieten buiten de bebouwde kom indien:
- a.
gebruik wordt gemaakt van vaten met een inhoud van maximaal
50 liter; en
- b.
de vaten zijn afgesloten met zacht materiaal; en
- c.
het vrije schootsveld minimaal 75 meter is en hierin geen
openbare wegen of paden liggen; en
- d.
het gebruik plaatsvindt tussen 31 december 10.00 uur en 1
januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar; en
- e.
er wordt geschoten in een richting die is afgewend van de
woonbebouwing; en
- f.
de betreffende locatie is gelegen op een afstand van ten
minste:
- 1.
75 meter van woonbebouwing; en
- 2.
300 meter van inrichtingen voor intramurale zorg; en
- 3.
300 meter van inrichtingen waar dieren worden gehouden.
- g.
het schietterrein wordt afgezet met linten of ander
vergelijkbaar materiaal.
- 4.
Het bepaalde in het tweede en derde lid is niet van
toepassing op door het college ter voorkoming van gevaar,
schade of overlast of in het belang van de
natuurbescherming, aangewezen plaatsen.
- 5.
Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet voor zover in
het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet
milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet
milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke
stoffen of het Wetboek van Strafrecht.
Afdeling 9
Verstrooiing van as
Artikel 5:35
Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing:
het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op
een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een
permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5:36
Verboden plaatsen
- 1.
Incidentele asverstrooiing is verboden op:
- a.
verharde delen van de weg;
- b.
gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
- 2.
Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op
andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid
asverstrooiing plaatsvindt.
- 3.
Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg
draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden
ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid,
behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en
crematoriumterreinen.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet
tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:37
Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of
overlast wordt veroorzaakt voor derden.
Afdeling 10
Overige bepalingen
Artikel 5:38
Detectorverbod
- 1.
Het is verboden zich anders dan met vergunning van het
college met een metaaldetector te bevinden binnen door het
college aangewezen gebieden.
- 2.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op
degene aan wie ingevolge artikel 40 van de Monumentenwet
1988 een opgravingsvergunning is verstrekt.
Hoofdstuk 6
Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6:1
Strafbepaling
- 1.
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen
bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven
voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis
van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede
categorie.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt
overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen
bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven
voorschriften en beperkingen gestraft met een geldboete van
de eerste categorie: artikel 2:47, artikel 2:50, artikel
2:62 en artikel 4:6.
Artikel 6:2
Toezichthouders
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze
verordening bepaalde zijn belast de ambtenaren als bedoeld in de
artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering.
2. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze
verordening bepaalde zijn tevens belast de bij het besluit van het
college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.
Artikel 6:3
Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing
van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven
voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of
veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van
personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder
toestemming van de bewoner.
Artikel 6:4
Intrekking oude verordening
De Algemene plaatselijke verordening Baarn 2009 wordt
ingetrokken.
Artikel 6:5
Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4,
die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze
verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten
kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Artikel 6:6
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is
bekendgemaakt.
Artikel 6:7
Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke
verordening Baarn 2012.
Vastgesteld in de openbare vergadering,
op 19 december 2012.
griffier voorzitter