Organisatie | Aalsmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening inzake het regelen van een weekmarkt in Aalsmeer |
Citeertitel | Marktverordening 1998 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Treedt inwerking zes weken na datum publicatie
artikel 149 van de Gemeentewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-01-2003 | Artikel 1, 2, 3, 5, 9, 14, 16, 33 | 21-11-2002 De Nieuwe Meerbode | Onbekend | ||
01-04-1998 | 21-11-2002 | nieuwe regeling | 26-03-1998 Nieuwe Meerbode | 98-1876/2A |
De raad van de gemeente Aalsmeer;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 17 maart 1998, nr. 32;
gelet op artikel 149 en 151 van de Gemeentewet;
vast te stellen de volgende verordening: Verordening inzake het regelen van een weekmarkt in Aalsmeer.
In deze verordening wordt verstaan onder:
Zij brengen hun besluit dienaangaande tijdig ter kennis van belanghebbenden; bovendien wordt van dit besluit openbaar kennis gegeven conform de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht.
Het is verboden op het marktterrein plaats in te nemen zonder vergunning van burgemeester en wethouders, behoudens het gestelde in artikel 17.
Een ieder, die een standplaats op de markt inneemt of wenst in te nemen, dient zich tegenover marktmeester, op eerste aanvrage, te kunnen legitimeren, door middel van een door een officiële instantie afgegeven, van een goedgelijkende foto voorzien, identiteitsbewijs.
Het werven van gegadigden voor leeggekomen standplaatsen op de markt geschiedt door het plaatsen van een advertentie in een vakblad.
Bij meerdere gegadigden die op grond van artikel 11 gereageerd hebben zal een, door burgemeester en wethouders vastgestelde, Sollicitatieprocedure gestart worden.
Om voor een vaste plaats in aanmerking te komen is vereist dat de aanvrager een handelingsbekwaam natuurlijk persoon is en aantoont:
dat hij voldoende verzekerd is tegen vorderingen tot schadevergoeding, waartoe hij als gebruiker van een verkoopinrichting op een markt krachtens wettelijke aansprakelijkheidsbepalingen zou kunnen worden verplicht wegens aan derden toegebrachte schade. Betrokkene dient burgemeester en wethouders jaarlijks het bewijs te overleggen dat de door hem verschuldigde premie is voldaan.
Bij het overlijden van de vergunninghouder wordt de vergunning voor de vaste standplaats overgeschreven op de overblijvende echtgenoot, indien een daartoe strekkend verzoek binnen acht weken na het overlijden bij burgemeester en wethouders wordt ingediend.
Onder echtgenoot wordt mede verstaan de relatiepartner waarmee de vergunninghouder duurzaam samenwoont zonder dat de vergunninghouder gehuwd is, mits deze samenwoning van te voren schriftelijk is medegedeeld aan burgemeester en wethouders, met dien verstande dat de vergunninghouder slechts een relatiepartner aan mag wijzen.
indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste lid, kan een kind van de vergunninghouder vergunning voor een vaste plaats krijgen indien hij tenminste 3 jaar in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt ofgedurende een zelfde per/ode als mede eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd.
De in artikel 16, lid 1 onder d., vervatte regeling inzake de verplichting tot een regelmatige bezetting van een toegewezen plaats teneinde de vergunning voor een vaste plaats te behouden, blijft per kalenderjaar ten hoogste vier marktdagen buiten werking, indien de rechthebbende, na te hebben voldaan aan het in lid 1 genoemde voorschrift, wegens vakantie afwezig is.
De standplaatshouder is verplicht zijn standplaats tot de sluitingstijd van de markt te blijven innemen. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen, te hunner beoordeling, van deze bepaling ontheffing verlenen.
Het is verboden rij- en voertuigen, waarmede goederen of waren ter markt worden of zijn aangevoerd, op de markt aanwezig te hebben op een ander plaats dan die, welke door burgemeester en wethouders is aangewezen.
Artikel 25. Verboden standplaatshouder
Het is de standplaatshouder verboden:
Standplaatshouders, aan wie vergunning of toestemming, is verleend op hun standplaats geringe eet- en drinkwaren voor de consumptie gereed te maken, dienen aan de voorzijde van hun kraam of verkoopgelegenheid een tweetal korven of bakken voor de afvoer van afval te plaatsen. De korven of bakken dienen van voldoende grootte te zijn.
Onverminderd het bepaalde in het Besluit prijsaanduiding goederen dient, indien de ten verkoop aangeboden goederen of waren geprijsd worden, de prijsaanduiding tot generlei misverstand aanleiding te kunnen geven en voor het publiek duidelijk leesbaar te zijn.
Standplaatshouders, aan wie vergunning of toestemming, is verleend tot de verkoop van eet- en drinkwaren, is verplicht, onverminderd het bepaalde door de inspectie gezondheidsbescherming, zijn goederen of waren op zodanige wijze uit te stallen, dat zij voldoende beschermd zijn tegen verontreiniging door stof, vuil of anderszins.
Behoudens het bepaalde in artikel 24, is het verboden zich op marktdagen van 07.00 uur tot 18.00 uur met een voertuig op het marktterrein te bevinden of een voertuig op het marktterrein aanwezig te hebben.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regelen te stellen betreffende het in deze verordening bepaalde.
Degene die in strijd handelt met het bij of krachtens deze verordening bepaalde of zich aan wangedrag of bedrog op de markt schuldig maakt, het marktpersoneel in de uitvoering van zijn taak belemmert, dan wel direct of indirect de orde op de markt verstoort of in gevaar brengt, dan wel op een hem toegewezen standwerkersplaats niet als standwerker actief is, een en ander ter beoordeling van burgemeester en wethouders kan, onverminderd het bepaalde in de artikelen 37 en 38, door burgemeester en wethouders gelast worden zich met zijn goederen of waren ogenblikkelijk van de markt te verwijderen, aan welke last onmiddellijk gevolg dient te worden gegeven.
Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning voor een vaste plaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel de standplaatsvergunning telkens voor ten hoogste twee achtereenvolgende marktdagen intrekken, indien:
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5, 7, 8 lid 3, 24, 33 en 34 dezer verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste 2 maanden.
De wachtlijst aangelegd op grond van artikel 11 van de "Marktverordening", vastgesteld op 15 december 1988, sindsdien gewijzigd, wordt gefixeerd naar de toestand op 1 januari 1998 en vervalt op 1 januari 2003. Voor de jaarlijkse herinschrijving op deze wachtlijst zijn leges verschuldigd.
Gegadigden die nog op de wachtlijst staan krijgen voorrang bij vrijgekomen standplaats in hun branche.
De inschrijving op de wachtlijst van gegadigde voor een standplaats wordt doorgehaald:
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Aalsmeer op 26 maart 1998.
de voorzitter
de secretaris
Ter bevordering van de duidelijkheid zijn in het eerste artikel definities gegeven van de meeste in de verordening gebruikte algemene begrippen. Ter bevordering van de leesbaarheid is een bepaling opgenomen die moet voorkomen dat steeds weer meerdere persoonsvormen worden gebruikt.
Met nadruk wordt erop gewezen, dat slechts dringende redenen tot het verplaatsen van de markt mogen leiden. Te denken valt bijvoorbeeld aan het verrichten van bestratings- en rioleringswerkzaamheden op het marktterrein. De ervaring heeft geleerd, dat marktverplaatsingen de kooplieden sterk in hun omzet benadelen. Het is dus ten enenmale onjuist de markt te verplaatsen terwille van een gebeurtenis welke men op de marktdag op het marktterrein wil laten plaatsvinden. Uiteraard dienen zowel kooplieden als publiek vroegtijdig in kennis te worden gesteld als een marktverplaatsing onvermijdelijk is.
Het aantal kooplieden dat een plaats op de markt moet innemen behoort dusdanig te zijn, dat er enerzijds een gezonde concurrentie bestaat en dat anderzijds de kooplieden een redelijke omzet op de markt kunnen behalen. Uit dien hoofde zullen burgemeester en wethouders het totaal op de markt toe te laten kooplieden aan een maximum moeten binden; dit maximum behoort te worden vastgesteld in overleg met de instanties welke de belangen van de ambulante handel behartigen, waarbij uiteraard de belangen van de burgerij niet uit het oog mogen worden verloren.
Teneinde voorts de orde op de markt te waarborgen, dient de mogelijkheid te worden geschapen dat voor het verhandelen van bepaalde artikelen of voor het handeldrijven op een andere wijze dan de traditionele met gebruikmaking van marktkramen, afzonderlijke gedeelten van het marktterrein worden aangewezen.
Het tweede lid van dit artikel schept de mogelijkheid een beperkt aantal kooplieden voor alle of voor een aantal artikelengroepen toe te laten. Op deze wijze kan bereikt worden, dat op de markt een zo groot mogelijke verscheidenheid aan artikelengroepen aanwezig is en kan voorkomen worden, dat teveel kooplieden van een artikelengroep op de markt optreden. In de tekst van de verordening is met opzet niet het woord "branche" gebruikt. Op gesaneerde markten komt het immers dikwijls voor dat kooplieden slechts bepaalde artikelen uit een branche verkopen, terwijl andere kooplieden, ingeschreven voor dezelfde branche, doch met een ander assortiment, op een bepaald moment eveneens overgaan tot verkoop van de reeds door eerstgenoemden aangeboden artikelen; daarbij beroepen de laatsten zich dan op de branche waarvoor zij staan ingeschreven. Door nu van artikelengroep te spreken worden burgemeester en wethouders in staat gesteld tot een duidelijke afbakening van het door elke koopman te voeren assortiment.
Ten aanzien van de sanering van markten zij overigens met nadruk gesteld dat het C.O.M. na rijp beraad en aan de hand van ervaringen uit de praktijk, heeft gemeend dat de grens voor het al dan niet saneren van een markt dient te worden gelegd bij ongeveer 60 standplaatshouders. Onder die grens is het in het belang van de verscheidenheid aan assortiment niet verstandig om de markt vrij te laten, boven de grens van 60 standplaatshouders wordt een te strikt gesaneerde markt niet meer verantwoord geacht.
Het bepaalde in het derde lid maakt het mogelijk een koopman een grotere plaats toe te wijzen dan de ruimte, welke door een enkele kraam wordt ingenomen.
Gedurende de tijd dat het betreffende terrein is aangewezen als markt, valt het niet meer aan te merken als openbare weg in de zin van artikel 1 der Wegenverkeerswet. Eventuele wegsleepregelingen gelden dan niet, maar het marktterrein komt direct onder de werking van artikel 125 Gemeentewet te vallen. Dit houdt in dat alle belemmeringen ogenblikkelijk (in combinatie met artikel 130 Gemeentewet) kunnen worden verwijderd, zonder schriftelijke waarschuwing (bestuursdwang).
Er is hier immers bovendien sprake van "spoedeisende gevallen".
Ten onrechte geparkeerde auto's kunnen daarom, op kosten van de eigenaars, van het marktterrein worden verwijderd nog voor de eigenlijke opbouw van de markt.
Voorwaarde is wel dat de tijden waarop het terrein beschikbaar moet zijn
ten behoeve van de markt, duidelijk worden medegedeeld.
Ter verkrijging van de nodige uniformiteit op een warenmarkt is het gewenst het plaatsen van marktkramen aan een vergunning te binden. Veelal zal de marktkramenexploitatie in handen van een particulier bedrijf worden gegeven. In dat geval kan men zowel denken aan het stellen van voorwaarden in de vergunning, als aan het aangaan van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen gemeente en kramenexploitant, waaraan in de af te geven vergunning wordt gerefereerd.
Mede met het oog op de veiligheid van de kooplieden en van het publiek is het gewenst, dat voor de stroomlevering en voor het aanbrengen van de verlichtingsarmaturen een terzake bevoegde instantie of een erkend bedrijf wordt aangewezen.
Deze verordening gaat ervan uit, dat in principe alle plaatsen op een warenmarkt periodiek als vaste plaatsen worden toegewezen, zulks met uitzondering van standwerkersplaatsen.
Het is duidelijk dat over een vaste plaats beschikt moet kunnen worden ten gunste van een andere koopman, indien de rechthebbende op de plaats de markt op een bepaalde dag niet bezoekt.
Uit dien hoofde verdient het aanbeveling te bepalen, dat de vaste plaats voor een bepaald uur ingenomen moet zijn; indien bekend is dat de rechthebbende later op de markt verschijnt, zal de plaats uiteraard open moeten blijven. Vroegtijdig eventueel voor de openingstijd van de markt toewijzen van de dagplaatsen (zie hiervoor ook artikel 17) biedt het voordeel, dat het publiek geen of weinig hinder ondervindt van het aanvoeren van de marktartikelen. Wenst men er echter de voorkeur aan te geven, dat de houder van een vaste plaats nog enige voorrechten geniet boven de pas beginnende kooplieden, die nog niet over een vaste plaats beschikken, dan zou het toewijzen van dagplaatsen na de opening van de markt dienen te geschieden.
Het toewijzen van een standplaats is in feite het verlenen van een vergunning tot het innemen van een standplaats. Op advies van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (V.N.G.) is besloten dit ook formeel in de verordening te verwoorden.
Mede om die reden is de term standplaatshouder grotendeels vervangen door vergunninghouder.
Doordat er niet meer gewerkt wordt met een wachtlijst wordt er bij een vrijgekomen standplaats een advertentie in een vakblad als bijvoorbeeld de "De marktkoopman" de gezet.
Na het plaatsen van een advertentie in het vakblad, waarin een termijn wordt gesteld waarbinnen gegadigden kunnen reageren, zal bij meerdere gegadigden de aspirant vergunninghouder worden uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek. Burgemeester en wethouders stellen een sollicitatieprocedure hiervoor vast.
Voornamelijk ter bescherming van de bonafide ambulante handelaar is in dit artikel een aantal voorwaarden opgenomen, waaraan een marktkoopman dient te voldoen om voor een vaste plaats in aanmerking te kunnen komen. Aangezien handelingsbekwaamheid moeilijk kan worden aangetoond, is dit vereiste weliswaar in de aanhef van het eerste lid opgenomen, doch niet als een door de koopman aan te tonen hoedanigheid.
Lid 1 stelt de ondernemer die opereert als natuurlijk persoon gelijk met de ondernemer die zijn onderneming drijft in de vorm van een rechtspersoon. In beide gevallen wordt de natuurlijke persoon (de bedrijfsleider) aangemerkt als standplaatshouder.
Om te voorkomen dat "stromannen" marktplaatsen gaan bezetten wordt aan de bedrijfsleider van de rechtspersoon wel de eis gesteld dat hij beschikt over de bij de vestigingswetgeving vereiste bescheiden.
Om aan de houders van vaste plaatsen de nodige rechtszekerheid te verschaffen is het gewenst hun een vergunning voor die plaats te verstrekken, zodat blijkt dat zij hun plaats rechtens bezetten. Voor de op deze vergunning te vermelden omschrijving van de plaats, ware zo mogelijk gebruik te maken van een nummering, die vastligt op een ten kantore van de marktbeheerder aanwezige plattegrond.
Dit artikel regelt de toewijzing van vaste plaatsen op een warenmarkt, welke toewijzing periodiek behoort te geschieden. Aangezien niet alle standplaatsen dezelfde mogelijkheden bieden, is het vanzelfsprekend dat in eerste aanleg aan Vergunninghouders van een vaste standplaats de gelegenheid wordt geboden een naar hun oordeel betere standplaats te verkrijgen. Na hen kunnen de overige gegadigden voor een standplaats in de gelegenheid worden gesteld een keuze te doen uit de dan nog beschikbare plaatsen.
Indien burgemeester en wethouders toepassing hebben gegeven - aan het bepaalde in het tweede lid van artikel 3 van deze verordening, zal bij de toewijzing van vaste plaatsen met de door hen vastgestelde artikelengroepindeling rekening dienen te worden gehouden.
Het bereiken van de 65-jarige leeftijd wordt vrij algemeen in ons land aanvaard als het tijdstip waarop men zijn arbeid kan beëindigen. Een ieder komt op die leeftijd in ieder geval voor een uitkering krachtens de Algemene Ouderdomswet en dikwijls nog voor een pensioen in aanmerking.
Voor de noodzakelijke continuïteit in de bezetting van de marktplaatsen is het van groot belang Vergunninghouders van vaste plaatsen aan een verschijningsplicht te binden. Om deze reden is in het eerste lid onder d. bepaald, dat de vergunninghouder die zijn vaste plaats niet tenminste een maal per twee weken en tenminste negen maal per kwartaal inneemt, zijn recht op deze plaats verliest, hetgeen wil zeggen dat zijn vergunning wordt ingetrokken.
Uiteraard dienen de rechten van de kooplieden, indien en voor zolang zij de hun toegewezen plaats zelf blijven bezetten, onaangetast te blijven.
Om te voorkomen dat standplaatsen, als gevolg van langdurige ziekte van een standplaatshouder, jarenlang niet door de standplaatshouder persoonlijk worden bezet en ook niet beschikbaar komen voor heruitgifte, is een limiet gesteld aan de afwezigheid wegens ziekte, welke limiet ten opzichte van de AAW ruim is gesteld.
Komt een standplaatshouder te overlijden, dan moet het op sociale overwegingen gerechtvaardigd worden geacht, dat zijn vergunning voor een vaste plaats op de overblijvende echtgenoot (of daarmee gelijkgestelde) kan worden overgeschreven; dezelfde regeling is van toepassing bij het intrekken van een standplaats wegens langdurige ziekte.
Lid 3 van dit artikel kan worden gezien als "hardheidsclausule" voor bijzondere gevallen.
Voor het eerste lid van dit artikel wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 8. Ook hier is weer sprake van het afgeven van een vergunning; dit kan natuurlijk mondeling, doch het verdient aanbeveling de marktmeester een (b.v. standaard voorbedrukte) schriftelijke vergunning te laten afgeven waarop hij het nummer van de standplaats invult. Voor het tweede lid van dit artikel geldt mutatis mutandis hetgeen reeds in de toelichting bij artikel 13 werd vermeld.
Uiteraard dient, indien voor de markt een indeling naar artikelengroepen is vastgesteld, daarmee bij het toewijzen van dagplaatsen rekening te worden gehouden.
Gebleken is, dat er een sterke behoefte bestaat aan uniforme en duidelijke richtlijnen voor de toewijzing van standwerkersplaatsen, zowel bij de marktbeheerders als bij de marktgebruikers, in het bijzonder bij de standwerkers zelve. Deze groep kooplieden heeft een eigen wijze van werken. Bij de benadering van het publiek treden zij geheel anders op dan de zgn. "stille kramers". Zij verhogen de levendigheid en de aantrekkelijkheid van de warenmarkten in belangrijke mate en vormen daardoor een onmisbaar element in het geheel van het marktgebeuren. Teneinde verstarring waardoor aan deze bijzondere functie afbreuk zou worden gedaan - tegen te gaan en tevens om te voorkomen, dat de standwerker, die jaar in jaar uit dezelfde plaats bezet, langzamerhand een "stille kramer" zou worden, wordt het in het algemeen ongewenst geacht aan deze categorie kooplieden vaste plaatsen toe te wijzen, welk standpunt door de officiële landelijke organisatie van standwerkers steeds met klem naar voren wordt gebracht. Vooral ook omdat het werkterrein van de standwerkers zich over het gehele land uitstrekt, is het voorts wel dringend gewenst, dat de regels ter zake van de toewijzing van de plaatsen aan deze bijzondere categorie kooplieden op alle markten in Nederland zoveel mogelijk gelijkluidend zijn.
Op aandrang van de afdeling standwerkers van de Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel is tevens een definitie van het begrip standwerker in artikel 1 lid 1. opgenomen.
Voor degenen van wie onduidelijk is in hoeverre zij werkelijk standwerken, is in lid 2, een regeling getroffen op grond waarvan zij, tesamen met de "bekende" standwerkers, tot de markt kunnen worden toegelaten, zulks om hun de kans te geven te bewijzen, dat zij het vak van standwerker uitoefenen. Door alle in het C.O.M. vertegenwoordigde groeperingen werd het bovendien van belang geacht de mogelijkheid van een eerste en een tweede loting in de verordening op te nemen. Aangezien echter op kleine markten nauwelijks sprake is van een loting, laat staan van een tweede loting, is gekozen voor een constructie waarbij voorrang wordt verleend aan degenen die bewezen hebben het standwerken te beheersen en uit te oefenen, terwijl hiermee de mogelijkheid voor een tweede loting toch niet is uitgesloten. Ten aanzien van het aantal per markt voor standwerkers uit te geven plaatsen ware als regel te stellen, dat er per 20 tot 25 plaatsen voor zgn. "stille kramers", een standwerkersplaats behoort te zijn. Uiteraard dient van tijd tot tijd voor elke markt afzonderlijk te worden bezien of deze "vuistregel" nog wel geldend is te achten. Alhoewel in principe een scherpe scheiding tussen de voor de zgn. "stille kramers" en de voor standwerkers bestemde plaatsen dient te blijven bestaan, zal het in sommige gevallen -in het belang van de markt dan wel uit billijkheidsoverwegingen tegenover de betrokken kooplieden - niet van overwegend bezwaar zijn, opengebleven standwerkersplaatsen aan stille kramers toe te wijzen, met dien verstande, dat aan laatstbedoelde kooplieden wordt duidelijk gemaakt, dat zij hieraan immer enig recht op de betreffende plaats zullen kunnen ontlenen. Tot toewijzing van dergelijke plaatsen aan stille kramers ware alleen dan over te gaan, indien op de markt beslist geen voor deze categorie kooplieden bestemde plaatsen meer beschikbaar zijn.
Belangrijk is voorts de mogelijkheid om als koppel of duo een standwerkersplaats te kunnen betrekken. Uitdrukkelijk is hierbij echter de voorwaarde gesteld dat een duo zich tevoren als zodanig bij de marktmeester moet melden, dat een duo als een loteling wordt aangemerkt en dat de samenwerkenden tevoren moeten opgeven met welk artikel zal worden gewerkt.
Op de markten waarvoor een branche-indeling is vastgesteld, zou door het onbeperkt toelaten van standwerkers het voor die markten geldende "branchepatroon" kunnen worden verstoord. Anderzijds zou het niet toelaten van standwerkers met artikelen, waarvoor de brancheregeling geldt, te hunnen aanzien tot onbillijkheden kunnen leiden. Lid 5 geeft daarom een mogelijkheid voor een beperkte toewijzing van standwerkersplaatsen op dergelijke markten.
Teneinde een standwerker die zich niet als zodanig manifesteert te kunnen verwijderen, is in artikel 36 een sanctie opgenomen.
In artikel 19 is bepaald dat de vergunninghouder in principe verplicht is zelf op zijn standplaats aanwezig te zijn. De uitzonderingen op dit beginsel zijn geregeld in artikel 20 (verhindering wegens ziekte), in artikel 21 (verhindering wegens vakantie) en in artikel 22 (verhindering wegens andere bijzondere omstandigheden). Deze regelingen behoeven geen nadere toelichting.
In elk van deze gevallen kunnen burgemeester en wethouders aan een houder van een vaste plaats toestaan zich op zijn plaats te laten vervangen. Voor de goede gang van zaken op de markt en in het belang van een verantwoorde administratie, is het wel noodzakelijk dat de marktbeheerder van elke verhindering tot marktbezoek zo tijdig mogelijk op de hoogte wordt gesteld.
Het moet zonder meer duidelijk worden geacht dat het in het algemeen, in het belang van de orde op de markt, de Vergunninghouders niet kan worden toegestaan de markt op willekeurige, vóór de sluitingstijd gelegen, momenten te verlaten.
Dit artikel geeft algemene aanwijzingen aan de marktkooplieden ten aanzien van bezetting van de standplaats, van de verkooptijden, van de verkoopruimte, van de opstal waarvan verkocht mag worden, van de te verkopen artikelen en van de plaats waar de koopman zich tijdens de markttijden behoort te bevinden.
Voor wat dit laatste punt betreft zou b.v. aan standwerkers, die er in het algemeen een geheel eigen wijze van verkopen op na houden en die ook speciaal daarvoor aangewezen plaatsen op het marktterrein bezetten, kunnen worden toegestaan hun waren, staande voor de marktkraam, aan het publiek aan te bieden.
Het behoeft geen betoog, dat het voor het aanzien van de warenmarkten dringend noodzakelijk is, dat de kooplieden er zorg voor dragen dat de terreinen tijdens de markttijd schoon worden gehouden en dat zij na de markttijd schoon worden opgeleverd.
Aangezien de kosten van het schoonmaken van de marktterreinen van grote invloed zijn op de hoogte van de marktgeldtarieven, is hiermede ook het eigenbelang van de kooplieden in hoge mate gediend.
Het toelaten tot warenmarkten van kooplieden, die hun waren ter plaatse voor de consumptie gereedmaken, impliceert dat men hen toestaat van verwarmingsapparaten gebruik te maken. In sommige gevallen zullen elektrische ovens en kookplaten gebruikt worden, doch men is daarbij afhankelijk van een aansluiting op het elektriciteitsnet en daarom zal hier veelal gecomprimeerd gas in flessen worden gebruikt. Ook voor andere doeleinden wordt op markten van gasflessen gebruik gemaakt. Het is duidelijk dat hierbij gevaarlijke situaties kunnen optreden en derhalve is het gewenst het gebruik van deze gasflessen aan voorwaarden te binden. Aangezien hier brandpreventieproblemen kunnen opdoemen is het gewenst, alvorens tot vaststelling van de hier bedoelde voorwaarden wordt besloten, overleg te plegen met de plaatselijke brandweerautoriteiten.
Dit artikel is opgenomen om zoveel mogelijk te voorkomen, dat de markt wordt vervuild door zakjes en servetjes, waarin kleine eetwaren, die ter plaatse genuttigd plegen te worden, op de markt worden verkocht.
Deze artikelen zijn opgenomen om te voorkomen dat het aanzien van de markt wordt geschaad door praktijken van kooplieden, die hetzij misleidende prijsaanduidingen gebruiken, dan wel hun waren op minder hygiënische wijze uitstallen of ondeugdelijke meet- of weegwerktuigen gebruiken. Weliswaar zullen bepaalde overtredingen ook door andere instanties kunnen worden geconstateerd, doch het algemeen marktbelang vergt een snel en doelmatig optreden. Dit wordt mogelijk gemaakt door de sancties die in de artikelen 36 en 37 zijn gesteld op het niet nakomen van deze voorschriften. Om strijd met (hogere) wetgeving te voorkomen, waardoor gevaar van onverbindendverklaring van de artikelen 30, 31 en 32 door rechterlijke instanties dreigt, is in deze artikelen verwezen naar de betreffende wetten.
Ten aanzien van het begrip voertuig in dit artikel kan het volgende worden opgemerkt:
In feite kan hier elk soort interpretatie aan worden gegeven.
Burgemeester en wethouders kunnen, bij enge interpretatie, ter uitwerking van dit artikel, b.v. vrijstelling verlenen voor boodschappenkarretjes, rolstoelen, kinderwagens, etc..
Bij extensieve interpretatie in de zin van een voertuig als verkeersobject naar analogie van de wegenverkeerswetgeving, zouden burgemeester en wethouders een op dit artikel geënt verbod op het aan de hand meevoeren van fietsen en andere tot berijden bestemde voertuigen op het marktterrein kunnen stellen (met uitzondering van rolstoelen).
Aangezien het terrein op de dag(en) dat er markt wordt gehouden echter niet valt onder de Wegenverkeerswet, gaat de voorkeur uit naar een enge interpretatie van het begrip voertuig, zodat bij nadere uitwerking van dit artikel in de verordening een redactie zou kunnen worden gekozen, die als volgt wordt aangevuld:
Het laatste lid zou men kunnen invoegen als men ontheffing wil geven voor aan de hand meegevoerde fietsen door ouderen of minder validen die hun boodschappen niet kunnen dragen.
De verkoop van waren op een markt dient uitsluitend te geschieden door de marktkooplieden aan wie door het bevoegd gezag vergunning daarvoor is verleend. ledere andere wijze van verkopen op markten behoort verboden te zijn. Een uitzondering op deze regel kan worden gemaakt voor degenen, die de kooplieden van koffie, soepen e.d. voorzien.
Tegen overtredingen van de in deze verordening opgenomen bepalingen, alsmede tegen handelingen die de orde op de markt op enigerlei wijze kunnen verstoren, verdient voor wat de marktkooplieden betreft een administratieve afhandeling de voorkeur. Verwacht mag worden dat van de bepalingen, opgenomen in de artikelen 36 en 37, een sterk preventieve werking zal uitgaan.
In het algemeen is het gewenst (en krachtens de Algemene Wet Bestuursrecht onder omstandigheden verplicht), voor toepassing van artikel 36 en 37, belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun mening (mondeling dan wel schriftelijk) kenbaar te maken.
In artikel 36 is een passage gewijd aan de niet-actieve standwerker (zie ook de toelichting bij artikel 18). Duidelijk kwam in het C.O.M. de wens naar voren om dergelijke "verkapte stille kramers" hard aan te kunnen pakken. Alleen met betrekking tot de voorschriften die ook door niet-kooplieden kunnen worden overtreden, zijn in artikel 38 strafbepalingen opgenomen. In het algemeen gesproken zal hier slechts in uitzonderingsgevallen gebruik van behoeve te worden gemaakt.
e. Voor de overschrijving van de vergunning komt als eerste in aanmerking de echtgenoot of levenspartner, vervolgens een kind van de vergunninghouder en tot slot een medewerker of mede eigenaar.