Organisatie | Aalsmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidslijn ter uitvoering van de Wet Bibob |
Citeertitel | Beleidslijn ter uitvoering van de Wet Bibob |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-02-2005 | nieuwe regeling | 01-02-2005 Nieuwe Meerbode, 03-08-2005 | onbekend |
Burgemeester en wethouders van Aalsmeer;
Burgemeester voor wat betreft artikel 2.3.1.2 en artikel 3.2.1 APV (uitgezonderd escortbedrijven);
overwegende dat het verplicht is ingevolge de Wet Bibob een beleidslijn vast te stellen;
gelet op artikel 3 Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob),
artikel 108 juncto 147 Gemeentewet;
vast te stellen de beleidslijn ter uitvoering van de Wet Bibob.
De Wet Bibob biedt bestuursorganen, in dit geval de gemeente Aalsmeer, een preventief instrument om zich te beschermen tegen misbruik van vergunningen, subsidies en (gegunde) aanbestedingen.
Bij misbruik moet vooral gedacht worden aan het met behulp van deze beschikkingen en gunningen ontwikkelen van criminele activiteiten of het gebruik maken van uit criminele activiteiten verkregen voordelen. Toepassing van deze wet bevordert een integere besluitvorming.
In deze beleidslijn wordt aangegeven hoe het gemeentebestuur de Wet Bibob zal toepassen en in welke gevallen een advies aan het landelijk Bureau Bibob zal worden gevraagd.
In deze beleidslijn gaat het om de vergunningen voor de branches horeca en prostitutie:
horeca: de vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet en de exploitatievergunning op grond van artikel 2.3.1.2 APV;
prostitutie: exploitanten van seksinrichtingen en escortbedrijven behoeven een exploitatievergunning op grond van artikel 3.2.1 APV:
De reden om voorlopig alleen een beleidslijn vast te stellen voor bovengenoemde branches is dat we aansluiting hebben gezocht bij de gemeente Amsterdam en regionaal hetzelfde beleid voeren. Hoewel de problematiek in veel mindere mate aanwezig is dan in Amsterdam, is om verschuiving van de problemen voor te zijn naar buurgemeenten zoals Aalsmeer, gekozen om vooralsnog de beleidslijn van toepassing te verklaren op bovengenoemde vergunningen. In een later stadium wordt besloten of we ook een beleidslijn vast stellen voor: - aanbestedingen in de sectoren Milieu, Bouw en ICT; - vergunningen in het kader van de Wet Milieubeheer (milieuvergunning), en de Woningwet (bouwvergunning); - subsidies.
Volgens de Memorie van Toelichting zijn de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit belangrijke uitgangspunten van de wet. Het bestuursorgaan bekijkt eerst of er geen bestaande weigeringsgronden zijn zoals genoemd in de APVen de Drank- en Horecawet. Deze bestaande weigeringsgronden hebben namelijk ook betrekking op de integriteit van de vergunningaanvrager c.q. houder. Te denken valt bijvoorbeeld aan de eis “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn”, of de eisen genoemd in het “Besluit eisen zedelijk gedrag”, behorend bij de Drank-en Horecawet.
Op de tweede plaats dient het bestuursorgaan te onderzoeken of zij niet zelfstandig de Wet Bibob kan toepassen.
Dit onderzoek vindt plaats met behulp van de in artikel 30 van de Wet Bibob omschreven aanvraagformulieren (vragenlijst). Hierin wordt onder meer gevraagd wie de leidinggevenden dan wel vermogensverschaffers van betrokkene (n) zijn. Indien er vanuit het bestuursorgaan een adviesaanvraag aan het Bureau Bibob volgt dienen al deze personen er derhalve rekening mee houden dat zij onderworpen kunnen worden aan een “Bibob- onderzoek”.
Om praktische redenen is van belang, bij de beoordeling al dan niet een vergunning te verlenen of in te trekken, een onderscheid te maken tussen een “lichte toets” en een “diepgaande toets”. Met een lichte toets wordt een globaal onderzoek van de antwoorden op de vragen afkomstig van de vragenlijst en van de overgelegde bescheiden bedoeld. De gemeente Amsterdam heeft in 2003 een vragenlijst opgesteld. Regionaal gebruik maken van dezelfde formulieren levert een groot voordeel op qua uniformiteit, afstemming met de politie en een efficientiebesparing, aangezien wij niet zelf een vragenlijst hoeven op te stellen. Daarnaast kunnen wij leunen op de kennis die inmiddels is opgebouwd in Amsterdam. Komt daaruit iets opvallends naar voren, bijvoorbeeld een “merkwaardige” financiering, dan kunnen de bescheiden nauwkeuriger gecheckt worden. Dit is de diepgaande toets.
Hiervoor kunnen wij een adviesaanvraag indienen bij het Coördinatiebureau Amsterdam. Zij zien erop toe dat alle aanvragers van vergunningen dezelfde behandeling krijgen.
Wanneer adviesaanvraag aan Bureau Bibob
als de officier van justitie de gemeente adviseert om ingeval van een bepaalde aanvraag een advies aan het landelijk Bureau Bibob aan te vragen (artikel 26 Wet Bibob).
Het College en/of de Burgemeester heeft de mogelijkheid om in individuele gevallen met redenen omkleed af te wijken van deze beleidslijn, conform de Algemene wet bestuursrecht.