Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Aalsmeer

Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand Gemeente Aalsmeer 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAalsmeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand Gemeente Aalsmeer 2007
CiteertitelAfstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand Gemeente Aalsmeer 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Aalsmeer van 01-04-2004.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-08-201101-01-2012Artikel 1, 3a, 6, 9

09-06-2011

Nieuwe Meerbode, 28-07-2011

Onbekend.
01-05-200701-08-2011nieuwe regeling

26-04-2007

Nieuwe Meerbode

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand Gemeente Aalsmeer 2007

Registratienr. 2007/24y4-MV

De raad van de gemeente Aalsmeer;

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders met registratienr. 2007/2450;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet Werk en Bijstand;

besluit:

vast te stellen:

Afsternmingsverordening Wet Werk en Bijstand 2007 Gemeente Aalsmeer

Hoofdstuk 1: Algemene Bepalingen

Artikel 1: begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

    • c.

      bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    • d.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

    • e.

      langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    • f.

      afstemming: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, eerste lid van de wet;

    • g.

      benadelingsbedrag: het netto bedrag aan bijstand dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting ingevolge de wet ten onrechte is verleend, dan wel de netto bijstand waarop de belanghebbende aanspraak kan maken doordat hij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

    • h.

      waarschuwing: schriftelijk vastgelegde omschrijving van een gedraging van belanghebbende en van een mogelijke sanctie door het college;

    • i.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • j.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer.

Artikel 2: het besluit tot afstemming

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag of nadien tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel bij de beschikking vastgestelde of uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand of de langdurigheidstoeslag verlaagd.

  • 2.

    De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.

Artikel 3: afzien van het verlagen

  • 1.

    Het college ziet af van het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan een jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet toegepast na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van de verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen of indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 3a Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet;

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid; of

    • e.

      de verlaging wordt toegepast wegens zeer ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 11.

Artikel 4: verlagen van de bijstandsnorm, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

  • 1.

    De verlaging wordt toegepast op de netto bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag)

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

    • a.

      een belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5: ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    Indien het besluit tot afstemming voor de 20ste van een maand bekend wordt gemaakt, kan de verlaging worden toegepast over diezelfde kalendermaand. Wordt het besluit tot afstemming na de 20ste aan de belanghebbende bekendgemaakt, dan kan de verlaging eerst worden toegepast over de eerstvolgende kalendermaand.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging van het recht op bijstand of de langdurigheidstoeslag over voorliggende maanden worden toegepast.

  • 3.

    Indien de verlaging als bedoeld in de artikelen 8, 9 en 12 van deze verordening niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd, omdat het recht op bijstand wordt beeindigd, wordt het resterende deel van de verlaging ten uitvoer gelegd indien de belanghebbende binnen een jaar na de bekendmaking van het besluit tot afstemming opnieuw bijstand aanvraagt.

Hoofdstuk 2: Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 6: indeling in categoneen

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet wel of niet onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

  • Het zich niet (tijdig) inschrijven als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV WERKbedrijf)

  • of het niet tijdig laten verlengen van de inschrijving.

  • 2.

    Tweede categorie:

  • Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

  • 3.

    Derde categorie:

  • 4.

    Vierde categorie:

  • 5.

    Vijfde categorie:

  • Het niet aanvaarden of door eigen toedoen behouden van een door het college aangeboden voorziening.

Artikel 7: de hoogte en duur van de verlaging

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie als genoemd in artikel 6;

    • b.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie als genoemd in artikel 6;

    • c.

      vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie als genoemd in artikel 6;

    • d.

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie als genoemd in artikel 6;

    • e.

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij gedragingen van de vijfde categorie als genoemd in artikel 6;

  • 2.

    De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging met toepassing van dit hoofdstuk, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging in dezelfde of een hogere categorie. Met een besluit tot verlaging wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 3, tweede lid van deze verordening en het besluit om te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, zoals bedoeld in het vierde lid van dit artikel;

  • 3.

    Het college kan bij een derde en volgende verwijtbare gedraging binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging met toepassing van dit artikel, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen. Bij herhaald verwijtbaar gedrag van dezelfde of een hogere categorie kan het college de bijstand voor onbepaalde tijd weigeren.

  • 4.

    Het college kan afzien van het verlagen van de bijstand als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of het niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 3: Het niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 8: het niet of te laat verstrekken van gegevens zonder dat hierdoor teveel bijstand is verstrekt.

  • 1.

    Indien de belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand niet, of niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, de bijstandsnorm gedurende een maand met 10% verlaagd.

  • 2.

    De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot afstemming met toepassing van dit artikel, opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • Met een besluit tot verlaging wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 3, tweede lid van deze verordening, en het besluit om te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, als bedoeld in het vierde lid van dit artikel.

  • 3.

    Het college kan bij een derde en volgende verwijtbare gedraging binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging met toepassing van dit artikel, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen. Bij herhaald verwijtbaar gedrag kan het college de bijstand voor onbepaalde tijd weigeren. 4. Het college kan afzien van het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of het niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 9: het niet of onjuist verstrekken van inlichtingen waardoor teveel bijstand is verstrekt

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de bijstand of inzetten van re-integratiemiddelen, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot€ 1.500,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.500,- tot € 3.000,-: 30% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 3.000,- tot € 4.000,-: 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- tot € 6.000,-: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 6.000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

  • 3.

    De duur van de verlaging als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging met toepassing van dit artikel, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging. Met een besluit tot verlaging wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 3, tweede lid.

  • 4.

    Het college kan bij een derde en volgende verwijtbare gedraging binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging met toepassing van dit artikel, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en / of de duur van de verlaging verlengen. Bij herhaald verwijtbaar gedrag kan het college de bijstand voor onbepaalde tijd weigeren.

Hoofdstuk 4: Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 10: tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Indien de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt de bijstand of langdurigheidstoeslag verlaagd, naar gelang de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      'het getoonde besef van verantwoordelijkheid1, indien de belanghebbende bijzondere bijstand aanvraagt voor kosten waarvoor hij aanspraak had kunnen maken op een voorliggende voorziening, wordt de bijzondere bijstand afgestemd op. Deze beoordeling vindt individueel plaats;

    • b.

      100% van het benadelingsbedrag, tenzij het inkomen van belanghebbende hierdoor langdurig veel lager zou zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm minus de verlaging die het college zou toepassen indien de belanghebbende algemene bijstand aanvraagt voor de kosten waarvoor hij aanspraak had kunnen maken op een voorliggende voorziening;

    • c.

      20% van de bijstandsnorm gedurende de periode dat belanghebbende bij verantwoorde besteding van de middelen nog geen beroep op de bijstand had hoeven doen indien de belanghebbende zijn middelen onverantwoord besteedt;

    • d.

      50% van de bijstandsnorm gedurende een maand indien belanghebbende de hem opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet niet nakomt.

Artikel 11: zeer ernstige misdragingen

Gedragingen van de belanghebbende waarmee deze zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën.

  • 1-

    Eerste categorie:

    • a.

      verbaal geweld (schelden);

    • b.

      discriminatie;

  • 2-

    Tweede categorie:

    • a.

      intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

    • b.

      zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      mensgericht fysiek geweld;

    • b.

      combinatie van agressievormen.

Artikel 12: de hoogte en duur van de verlaging

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging zoals genoemd in artikel 11 vastgesteld op:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2.

    De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit tot verlaging met toepassing van het eerste lid, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • Met

    een besluit tot verlaging wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 3, tweede lid van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan bij een derde en een volgende verwijtbare gedraging binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging met toepassing van het eerste lid, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlenging. Bij herhaald verwijtbaar gedrag kan het college de bijstand voor onbepaalde tijd weigeren.

Artikel 13: cumulatie van gedragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en de duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld;

  • 2.

    De bijstand kan niet met meer dan 100% per maand worden verlaagd.

Hoofdstuk 5: Slotbepalingen

Artikel 14: hardheidsclausule.

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 15: uitvoering

Het college kan de uitvoering van deze verordening mandateren aan ambtenaren.

Artikel 16: inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2007.

  • 2.

    De 'Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Aalsmeer', vastgesteld door de raad op 1 april 2004, wordt ingetrokken met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 17: citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als:

'Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand Gemeente Aalsmeer 2007'

Aldus besloten in de openbare vergadering van 26 april 2007

voorzitter, griffier

Artikelgewiize toelichting

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: begripsornschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB. In de verordening wordt het begrip 'belanghebbende' gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als 'degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken'.

Het onder g genoemde benadelingsbedrag komt in de WWB niet voor. Voor de definitie van dit begrip is aansluiting gezocht bij het voormalige Boetebesluit sociale zekerheidswetgeving, aangevuld met een nadere omschrijving van het benadelingsbedrag indien de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond. Om redenen van efficiency is ervoor gekozen het benadelingsbedrag te definieren als de netto, in plaats van de bruto teveel verstrekte bijstand.

Artikel 2: het besluit tot afstemming

Lid1

De WWB verbindt aan het recht op bijstand de volgende verplichtingen:

  • 1.

    Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid).

  • 2.

    De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat twee soorten verplichtingen:

    • de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; en

    • de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

  • Deze verplichtingen worden nader uitgewerkt in specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en de mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde, met inachtneming van de Reintegratieverordening VVWB, IOAW, IOAZ.

  • 3.

    De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

  • 4.

    De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit de plicht van iedere uitkeringsgerechtigde om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals:

    • het toestaan van huisbezoek;

    • het meewerken aan een psychologisch onderzoek.

  • 5.

    Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingsplicht inhoudt; 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'.

Lid 2

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd dat de verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of de bijstand moet worden verlaagd, en zo ja hoe, telkens drie stappen moet doorlopen:

  • -

    Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

  • -

    Stap 2: vaststellen van de mate van verwijtbaarheid.

  • -

    Stap 3: vaststellen van de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

De beoordeling van de ernst van de gedraging is in deze verordening geobjectiveerd door voor een groot aantal gedragingen een standaardverlaging voor te schrijven. Dit neemt uiteraard niet weg dat indien individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven, ten voor- often nadele van de uitkeringsgerechtigde, een andere dan de standaardverlaging kan worden opgelegd.

Voor de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de omstandigheden waaronder de belanghebbende zijn verplichtingen niet is nagekomen of de mate waarin belanghebbende bekend verondersteld kan worden met de hem opgelegde verplichtingen. Toetsing van de mate van verwijtbaarheid kan in individuele gevallen leiden tot een grotere of een mindere verlaging dan de standaardverlaging.

Indien de gedraging in het geheel niet verwijtbaar is, wordt geen verlaging opgelegd. Zie hiervoor artikel 3, eerste lid, onder a van deze verordening en de toelichting hierop.

Bij de vaststelling van de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert kan gedacht worden aan financiele en sociale aspecten. Hierbij kan onder meer aandacht worden besteed aan eventuele bijzondere lasten, bijvoorbeeld hoge woonlasten of aflossingsverplichtingen, de gezinssamenstelling, of het effect van een opeenstapeling van verlagingen.

Uitgangspunt is dat het college vaststelt of er sprake is van een gedraging waarvoor verlaging van de bijstand gepast is en dossieronderzoek doet naar de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van belanghebbende. Daarnaast kan het college, indien het zich nog niet voldoende gemformeerd acht, de belanghebbende uitnodigen zijn visie te geven op het voornemen om de bijstand te verlagen.

Artikel 3: afzien van het verlagen

Lid 1

Het afzien van het verlagen van de bijstand Indien elke vorm van verwijtbaarheid' ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB. Het ontbreken van iedere verwijtbaarheid kan niet snel worden aangenomen en het om deze reden afzien van het verlagen zal dus tot de uitzonderingen behoren.

Een andere reden om af te zien van het verlagen van de bijstand is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ('lik-op-stuk') is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder punt b. geregeld dat het college geen verlagingen oplegt voor gedragingen die langer dan een jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die is ontleend aan artikel 14e van de algemene bijstandswet in verband met het opleggen van een boete wegens het niet nakomen van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om fraude vast te stellen.

Lid 2

Hierin wordt geregeld dat het college geheel of gedeeltelijk kan afzien van het verlagen van de bijstand indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Van dringende redenen is slechts sprake als het verlagen van de bijstand onaanvaardbare gevolgen heeft voor de belanghebbende.

Duidelijk is dat slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van dringende redenen. Wat concreet een dringende reden kan opleveren is op voorhand niet vast te leggen. Gedacht kan worden aan financiële en sociaal/psychische omstandigheden.

Lid 3

Indien het college afziet van een verlaging wegens dringende redenen, telt deze gedraging wel mee voor de vraag of sprake is van recidive, zodat het van belang is om belanghebbende hiervan schriftelijke mededeling te doen.

Artikel 4: verlaging van de bijstandsnorm, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

Lid 1

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast over de bijstandsnorm.

Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de landelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.

Lid 2

Onderdeel a: de 18 tot 21 jarigen ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud.

Indien de verlaging alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21 jarigen.

Onderdeel b: deze bepaling maakt het mogelijk dat het college de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag verlaagt. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag.

Artikel 5: ingangsdatum en tijdvak

Lid 1

Het afstemmen van de bijstand vindt plaats door het verlagen van de bijstandsnorm. Verlaging van de bijstandsnorm kan in beginsel op twee manieren:

  • 1.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de bijstandsnorm; of

  • 2.

    door middel van verlaging van het bijstandsbedrag in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de bijstandsnorm die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode.

Het college hoeft in dat geval niet over te gaan tot herziening van de bijstand en het te veel betaalde bedrag aan bijstand terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een verlaging ten uitvoer wordt gelegd naar de toekomst toe.

Om een beter lik-op-stuk' beleid te kunnen voeren is bepaald dat de verlaging wordt opgelegd met ingang van de lopende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm, mits het besluit tot verlaging bekend is gemaakt voor de 20ste van de lopende maand.

Wordt het besluit verlaging na de 20ste van de maand bekend gemaakt, dan is het redelijk om, gezien de korte termijn tot de betaling van de bijstand, de verlaging in te laten gaan met ingang van de eerstvolgende maand.

Lid 2

Wanneer een bijstandsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, is het praktisch om de verlaging van de bijstandsnorm toe te passen op het bedrag dat nog uitbetaald zou moeten worden. Van deze mogelijkheid zal met name gebruik gemaakt worden bij aanvraagprodedures.

Lid 3

Indien de verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht of wegens zeer ernstige misdragingen niet (geheel) kan worden uitgevoerd omdat het recht op bijstand wordt beeindigd, wordt het resterende deel van de verlaging ten uitvoer gelegd indien de belanghebbende binnen een jaar na de bekendmaking van het besluit tot verlaging opnieuw bijstand aanvraagt. Deze situatie zal zich bijvoorbeeld voordoen als de belanghebbende zijn rechtmatigheidsformulier niet inlevert of aan het licht komt dat de belanghebbende inkomsten heeft boven de toepasselijke bijstandsnorm. In dat geval zal binnen afzienbare tijd na de beeindiging van de bijstand aan de belanghebbende het besluit tot afstemming bekend gemaakt moeten worden en worden meegedeeld dat de verlaging ten uitvoer zal worden gelegd zodra dit mogelijk is en worden toegepast op de dan geldende bijstandsnorm. Doet de belanghebbende niet binnen een jaar een nieuwe aanvraag, dan vervalt het afstemmingsbesluit.

Hoofdstuk 2: Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 6: indeling in categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in vijf categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

De eerste categorie betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het CWI en ingeschreven te blijven.

De tweede categorie betreft de verplichting om naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Hieronder kan bijvoorbeeld vallen: het niet verrichten van voldoende sollicitaties of het niet ingeschreven staan bij diverse uitzendbureaus; een inactieve opstelling op de arbeidsmarkt derhalve. Ook als de belanghebbende langer dan een week dan de toegestane periode in het buitenland verblijft kan hij zich niet actief opstellen op de arbeidsmarkt en is een verlaging gepast. Voorts vallen hieronder het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van aanvaardbare arbeid (ten aan zien van bijvoorbeeld reistijd, arbeidstijd, wensberoep) en negatief gedrag bij sollicitaties.

De derde categorie betreft het niet meewerken aan een traject of een onderzoek dat nodig is om een traject vast te stellen. Onder a. is opgenomen het niet voldoende meewerken aan een trajectplan. Hieronder valt bijvoorbeeld het zonder geldige reden niet verschijnen op afspraken in verband met bijvoorbeeld een cursus, een (schuld)hulpverleningstraject, of een leerwerkplek. Ook het niet of niet tijdig melden van een op zich geoorloofde afwezigheid is een reden om de bijstand te verlagen. Uiteraard vallen in deze categorie ook het verwijtbaar niet afmaken van een cursus of een schuldhulpverleningstraject. Onder b. is opgenomen het niet voldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Naast het niet verschijnen op intake- of voortgangsgesprekken i.v.m. re-integratie valt hier ook onder het niet thuis zijn bij een ziektecontrole na een ziekmelding. Het kan zijn dat een medisch / psychisch onderzoek gedaan wordt voordat met een traject wordt gestart. Niet meewerken aan zo'n onderzoek frustreert in een vroeg stadium het tot stand komen van een trajectplan en is daarom ingedeeld in dezelfde categorie als het niet meewerken aan het traject zelf. Ook bij een lopend traject gericht op arbeidsinschakeling kan het nodig zijn dat de belanghebbende meewerktaan een (medisch) onderzoek. Indien de belanghebbende niet verschijnt dient de bijstand te worden verlaagd.

De vierde categorie betreft het niet aanvaarden of door eigen toedoen behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. De verlaging dient steeds in verhouding te staan tot de gedraging van belanghebbende. Hiervoor kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de achtergronden van het ontslag.

De vijfde categorie betreft het niet aanvaarden of behouden van een door het college aangeboden voorziening. Hieronder valt ook het niet aanvaarden van de door de gemeente aangeboden betaalde arbeid. Van het niet behouden van voorzieningen is sprake als belanghebbende zelf met het traject stopt, of als door gedragingen van belanghebbende (werkweigering, diefstal, herhaald niet of te laat verschijnen.

Artikel 7: de hoogte en duur van de verlaging

Lid1

Deze bepaling bevat standaardverlagingen voor de vijf categorieen van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Lid 2

Indien de belanghebbende binnen een jaar nadat een verlaging is bekendgemaakt (of besloten is hiervan af te zien wegens dringende redenen), opnieuw de opgelegde verplichtingen verwoord genoemd in artikel 6 van deze verordening niet nakomt, wordt de duur van de verlaging verdubbeld.

Lid 3

Op grond van het derde lid heeft het college de mogelijkheid om de verlaging te verhogen en/of de duur er van te verlengen als de belanghebbende volhardt in het niet nakomen van de opgelegde verplichtingen.

De uiterste consequentie van herhaald niet nakomen van verplichtingen kan zijn dat het college de bijstand voor onbepaalde tijd weigert, bijvoorbeeld totdat de belanghebbende aan zijn verplichtingen gaat voldoen. Aangezien de WWB de laatste voorziening is waarop men een beroep kan doen, zal slechts bij uitzondering en na een zorgvuldige afweging besloten kunnen worden tot een weigering voor onbepaalde tijd.

Lid 4

Het college heeft de bevoegdheid om te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

Hoofdstuk 3: het niet nakomen van de inlichtingenplicht

In dit hoofdstuk worden twee gevallen van schending van de informatieplicht onderscheiden:

  • 1.

    het geval waarin ondanks de schending van de inlichtingenplicht niet teveel bijstand is verstrekt, en

  • 2.

    het geval waarin door het niet of onjuist verstrekken van inlichtingen wel teveel bijstand is verleend.

Artikel 8: het niet of te laat verstrekken van gegevens zonder dat hiervoor teveel bijstand is verstrekt.

Lid 1

Artikel 8 is van toepassing indien de belanghebbende niet tijdig inlichtingen verstrekt aan de gemeente.

De belanghebbende is op grond van artikel 17 WWB verplicht op verzoek binnen de gestelde termijn of onverwijld uit eigen beweging de benodigde inlichtingen te verschaffen. Voldoet de belanghebbende niet aan deze verplichting, dan dient de bijstand te worden afgestemd middels een verlaging van de bijstand. Tevens dient op grond van artikel 54 WWB het recht op bijstand te worden opgeschort en zal belanghebbende in de gelegenheid gesteld moeten worden zijn verzuim te herstellen.

Daarnaast is dit artikel van toepassing indien de belanghebbende geen, onjuiste of onvolledige informatie verstrekt, maar dit desondanks geen gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand; de onder de Algemene bijstandswet zogeheten 'nulfraude'. Voorbeelden hiervan zijn: het niet verstrekken van inlichtingen terwijl de uitkering al geblokkeerd was; het niet opgeven van vermogensbestanddelen zonder dat het vermogen het vrij te laten vermogen te boven gaat, het niet opgeven van een verblijf in het buitenland dat de toegestane vakantieperiode niet overschrijdt, het niet melden van vrijwilligerswerk of het niet melden van alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling.

Lid 2

Indien de belanghebbende binnen een jaar nadat een verlaging is bekendgemaakt (of besloten is hiervan af te zien wegens dringende redenen), opnieuw de opgelegde verplichtingen zoals bedoeld in artikel 8 van deze verordening niet nakomt, wordt de duur van de verlaging verdubbeld.

Lid 3

Op grond van het derde lid heeft het college de mogelijkheid om de verlaging te verhogen en/of de duur er van te verlengen als de belanghebbende volhardt in het niet nakomen van de opgelegde verplichtingen.

De uiterste consequentie van herhaald niet nakomen van verplichtingen kan zijn dat het college de bijstand voor onbepaalde tijd weigert, bijvoorbeeld totdat de belanghebbende aan zijn verplichtingen gaat voldoen. Aangezien de WWB de laatste voorziening is waarop men een beroep kan doen, zal slechts bij uitzondering en na een zorgvuldige afweging besloten kunnen worden tot een weigering voor onbepaalde tijd.

Lid 4

Het college heeft de bevoegdheid om te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

Artikel 9: het niet of onjuist verstrekken van inlichtingen waardoor teveel bijstand is verstrekt

Lid 1

In artikel 17, eerste lid WWB, is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente netto te veel betaalde bedrag aan bijstand.

Lid 2

De verlaging wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan netto bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of teveel aan de belanghebbende is betaald.

Er is een relatie met de strafrechtelijke sanctie. Gemeenten zijn verplicht om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie indien er sprake is van fraude en het benadelingsbedrag hoger is dan € 6.000,- (de aangifterichtlijn sociale zekerheid).

Het doen van aangifte wegens fraude sluit het verlagen van de bijstand niet uit. Beide kunnen samen gaan. Uitgangspunt is dat het OM bij de straftoemeting rekening houdt met de verlaging die is opgelegd door de gemeente. Normaal gesproken zal de gemeente eerder de verlaging hebben opgelegd dan dat het OM een sanctie heeft opgelegd. Mocht het OM overgaan tot bestraffing voordat het college de bijstand heeft afgestemd, dan is dit een omstandigheid die meegewogen moet worden bij te vaststellen van de hoogte en de duur van de verlaging.

Lid 3

Indien de belanghebbende binnen een jaar nadat een verlaging is bekendgemaakt (of besloten is hiervan af te zien wegens dringende redenen), opnieuw de opgelegde verplichtingen zoals bedoeld in artikel 17 van de WWB niet is nagekomen en hierdoor opnieuw teveel aan bijstand is verstrekt, wordt de duur van de verlaging verdubbeld.

Lid 4

Op grond van het derde lid heeft het college de mogelijkheid om de verlaging te verhogen en/of de duur er van te verlengen als de belanghebbende volhardt in het niet nakomen van de opgelegde verplichtingen.

De uiterste consequentie van herhaald niet nakomen van verplichtingen kan zijn dat het college de bijstand voor onbepaalde tijd weigert, bijvoorbeeld totdat de belanghebbende aan zijn verplichtingen gaat voldoen. Aangezien de WWB de laatste voorziening is waarop men een beroep kan doen, zal slechts bij uitzondering en na een zorgvuldige afweging besloten kunnen worden tot een weigering voor onbepaalde tijd.

Artikel 10: tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Lid 1

Indien de belanghebbend vooraanvang van of tijdens de bijstandsverlening onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan, dient het college de bijstand te verlagen.

De hoogte van de verlaging wordt afgestemd op het benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is in dit verband de netto bijstand waarop de belanghebbende aanspraak kan maken doordat hij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond.

Lid 2

In het tweede lid wordt voor een aantal specifieke gevallen aangegeven hoe het bedrag van de verlaging moet worden afgestemd op het benadelingsbedrag.

  • a.

    Onder a is geregeld die gevallen waarin de belanghebbende geen aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening, maar hier wel aanspraak op had kunnen maken, indien een aanvraag voor een voorliggende voorziening tijdig niet te gelde is gemaakt of in de situatie dat geen toereikende voorliggende voorziening niet is afgesloten. Onder een toereikende voorziening wordt bijvoorbeeld verstaan een aanvullende verzekering voor ziektekosten.

  • b.

    Onderdeel b. is de aanvulling op de Verwijtbare werkloosheid' van artikel 6, vierde en vijfde categorie en kan pas worden toegepast als geen sprake is van het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Van onderdeel b. kan gebruik gemaakt worden indien de belanghebbende een sanctie krijgt op een andere bijstand en hierdoor een inkomen heeft onder de bijstandsnorm. In dergelijke gevallen is het niet de bedoeling dat het college dit inkomen aanvult. Dit lijdt slechts tot een uitzondering als de belanghebbende met zijn inkomen langdurig onder de bijstandsnorm minus de verlaging die het college zou hebben toegepast dreigt te raken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een WW-uitkering blijvend wordt geweigerd omdat de belanghebbende zijn sollicitatieverplichting niet nakomt: in dat geval is bijstandsverlening met een tijdelijke verlaging onvermijdelijk.

  • c.

    Onderdeel c. ziet toe op het onverantwoord besteden van middelen, bijvoorbeeld door het te snel interen van vermogen. Ook in het geval van schenkingen, verkoop van een eigen woning beneden de marktprijs of onderbedeling bij de boedelscheiding zal veelal sprake zijn van het te snel interen van vermogen. In dergelijke gevallen zal berekend worden hoelang men bij verantwoorde besteding van de middelen buiten de bijstand zou zijn gebleven.

  • Een verantwoorde besteding houdt in een besteding van 1 >2 maal de toepasselijke bijstandsnorm vermeerderd met de kosten van een particuliere ziektekostenverzekeringspremie minus de nominate premie voor zover daadwerkelijk betaald.

  • d.

    Onderdeel d. ziet toe op het niet nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet. Artikel 55 betreft de nadere verplichtingen die het college kan opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot vermindering of beeindiging van de bijstand. De belanghebbende kan in dit verband verplicht worden zich te onderwerpen aan een medische behandeling. Aangezien dergelijke verplichtingen veelal zullen worden opgelegd in het kader van een re-integratietraject, wordt voor het niet nakomen van deze verplichting dezelfde verlaging opgelegd als voor het niet gebruik maken van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 11: zeer ernstige misdragingen

Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen van onacceptabel kan worden beschouwd.

In artikel 18, tweede lid van de wet, wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het verlagen van de bijstand. Er kan dus geen verlaging worden toegepast als een belanghebbende zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf).

Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om de bijstand te verlagen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 6, derde lid, van deze verordening).

Bij het afstemmen van de bijstand in de situatie dat een belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende. Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.

Naast een verlaging van de bijstand kan het college besluiten de belanghebbende een gebouwverbod op te leggen en kunnen het college en de betrokken medewerker aangifte doen bij de politie.

Artikel 12: de hoogte en de duur van de verlaging

Lid 1

Deze bepaling bevalt de standaardverlagingen voor de drie categorieen van zeer ernstige misdragingen.

Lid 2 en 3

Deze leden regelen de hoogte en de duur van de verlaging in geval van recidive er herhaald verwijtbaar gedrag. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 7, lid 2 en 3.