Organisatie | Sint-Michielsgestel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Hondenbelasting 2006 |
Citeertitel | Verordening hondenbelasting 2006 |
Vastgesteld door | Gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | belasting, hond |
Geen
Gemeentewet, art. 226
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-12-2015 | 01-01-2017 | artt. 5en 11, lid 2 | 22-10-2015 Gemeenteblad 119224 (jaargang 2015), 10-12-2015 | Raadsbesl. 22-10-2015, punt 15 | |
27-11-2014 | 01-01-2016 | artt. 5, leden 1 en 2, en 11, lid 2 | 30-10-2014 Gemeenteblad 68361, 26-11-2014 | Raadsbesl. 16-10-2014, punt 4/16 | |
13-12-2013 | 01-01-2015 | art. 5, leden 1 en 2, en art. 11, lid 2 | 24-10-2013 De Brug, 12 december 2013 | Raadsbesl. 24-10-2013, punt 14 | |
23-11-2012 | 01-01-2014 | art. 5 | 25-10-2012 | Index: 4.009, raadsbsl 25-10-2012 | |
18-11-2011 | 27-11-2012 | art. 5 | 03-11-2011 | Index: 4.009, raadsbsl 3-11-2011 | |
26-11-2010 | 31-12-2011 | art. 5 | 28-10-2010 | Index: 4.009, raadsbsl 28-10-2010 | |
06-11-2009 | 02-12-2010 | art. 5 | 22-10-2009 | Index: 4.009, raadsbsl 22-10-2009, 10a | |
01-01-2009 | 01-01-2010 | art. 5 | 23-10-2008 | Index: 4.009, raadsbsl 23-10-2008, 8 |
Onder de naam 'hondenbelasting' wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel in zijn openbare vergadering van 27 oktober 2005.
De raad voornoemd.
De griffier,
De voorzitter,
Voor zover noodzakelijke geacht wordt hier op onderdelen een nadere toelichting gegeven.
De modelverordening hondenbelasting is gebaseerd op artikel 226 van de Gemeentewet. Gekozen is voor een zogenaamd 'aangekleed' model, dat wil zeggen dat de tekst van hogere wettelijke regelingen, waar nodig voor de duidelijkheid, is overgenomen.
B. Artikelsgewijze toelichting
Voor de omschrijving van het belastbare feit is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 226 van de Gemeentewet. Er wordt een belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente. De hondenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van artikel 31 e.v. van de AWR betreffende de richtige heffing mogelijk te maken.
Belastingplichtig is de houder van een hond. Het begrip 'houder van de hond' wordt doorgaans als volgt gedefinieerd: 'houder is degene die een hond bezit, verzorgt of onder toezicht heeft'.
Ingevolge het tweede lid van artikel 2 wordt als houder aangemerkt, degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. Het is niet vereist dat de houder tevens eigenaar is. Wel is het noodzakelijk dat de hond duurzaam wordt gehouden. In dit verband is van belang een arrest van de Hoge Raad van 23 december 1998, nr. 31.599 (Gemeente Vries, Belastingblad 1999, blz. 53) waarin werd beslist dat er sprake is van houderschap indien iemand een hond onder zich heeft waarbij sprake is van enige duurzaamheid en gezag. In deze casus was de eigenaar van een hondenschool aangeslagen voor de hondenbelasting. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden dat de hond bij belanghebbende in opleiding is en aan een ander in eigendom toebehoort het houderschap niet in de weg staan. In de verwijzingsuitspraak oordeelt Hof Arnhem (Hof Arnhem 18 november 1999, nr. 98/04510, Belastingblad 2000, blz. 259) dat de eigenaar van de hondenschool de hond diende op te leiden en daardoor (enig) gezag over de hond had. Voorts verbleef de hond het grootste deel van het jaar bij de hondenschool. De eigenaar was terecht als houder van de hond aangemerkt. Of een hond duurzaam wordt gehouden zal uit de feiten en de omstandigheden moeten blijken. Mede in dit verband is in het tweede lid een mogelijkheid tot het bieden van tegenbewijs opgenomen. De belanghebbende die op overtuigende wijze aantoont dat hij niet degene is die de hond duurzaam onder zich heeft, kan niet als houder van een hond worden aangemerkt.
Het komt regelmatig voor dat honden worden gehouden door leden van een huishouden waarbij niet steeds bij voorbaat duidelijk is wie als houder van de hond moet worden aangemerkt. Met name in dat soort situaties voorziet het derde lid van artikel 2, welk artikel is gebaseerd op artikel 226, derde lid, van de Gemeentewet. Doel hiervan is te voorkomen dat een progressieve tariefstelling wordt ontlopen, door te stellen dat een ander lid van het huishouden houder van de hond is. Een uitgebreidere toelichting op het aanwijzen van belastingplichtigen is opgenomen in onderdeel B, onder 4, van de aan het begin van deze uitgave opgenomen 'Algemene toelichting'. Modelbeleidsregels voor het aanwijzen van belastingplichtigen in keuzesituaties zijn opgenomen in band 2 van de losbladige uitgave.
Uit een oogmerk van billijkheid en/of praktische uitvoerbaarheid van de hondenbelasting is in de verordening een aantal objectieve vrijstellingen opgenomen. In de onderdelen a en b zijn vrijstellingen opgenomen voor blindengeleidehonden en geleidehonden voor gehandicapten. In de onderdelen c en d zijn vrijstellingen opgenomen voor honden in een asiel of voor honden die bedrijfsmatig voor verkoop worden aangehouden.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
Op grond van artikel 226, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de hondenbelasting geheven naar het aantal honden. Andere heffingsmaatstaven zijn niet mogelijk. Het aantal honden moet blijken uit de door de belastingplichtige gedane aangifte.
De hondenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen. De hondenbelasting had oorspronkelijk tot doel het aantal honden te beperken in het belang van de openbare veiligheid en gezondheid. Het aspect 'openbare veiligheid en gezondheid' heeft in de loop van de tijd aan betekenis verloren. Gaandeweg is de hondenbelasting tot een meer fiscale heffing geworden. Hoewel de belasting juridisch niet als een bestemmingsbelasting, maar als een algemene belasting moet worden gekarakteriseerd, wordt zij beleidsmatig in een aantal gevallen verdedigd als een bijdrage in de kosten, die zijn gemoeid met het schoonhouden van straten, plantsoenen, pleinen e.d. Op deze wijze wordt uitwerking gegeven aan de profijtgedachte.
Voor honden gehouden in een kennel, geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, is gekozen voor een vast bedrag per kennel, het zogenaamde 'kenneltarief', in plaats van een tarief gekoppeld aan het aantal honden. Deze keuze is ingegeven uit praktische overwegingen, omdat de vaststelling van het juiste aantal honden, in verband met sterke fluctuaties moeilijk is.
Het is mogelijk dat in een kennel minder honden worden gehouden dan het aantal waarop het kenneltarief is gebaseerd. Om die reden wordt aan de houder van de kennel in het derde lid de mogelijkheid geboden om te bewijzen dat hij minder honden heeft gehouden waarna het lagere tarief kan worden toegepast.