Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leidschendam-Voorburg

Verordening op de uitgangspunten van het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Leidschendam-Voorburg

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeidschendam-Voorburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de uitgangspunten van het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Leidschendam-Voorburg
CiteertitelFinanciële beheersverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, artikel 212
  2. Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-12-201201-01-2016nieuwe regeling

18-12-2012

Leidschendammer /Voorburgse Courant 27-12-2012

709111 / 780399

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de uitgangspunten van het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Leidschendam-Voorburg

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

gelezen het desbetreffende voorstel van het college;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en het besluit begroting en financiële verantwoording provincies en gemeenten;

B e s l u i t:

vast te stellen de Verordening op de uitgangspunten van het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Leidschendam-Voorburg

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie, als bedoeld in artikel 1.1. onder 4 van de Organisatieregeling Leidschendam-Voorburg 2009;

  • b.

    de administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerven en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Leidschendam-Voorburg en ten behoeve van de verantwoording die daarvoor moet worden afgelegd.

Hoofdstuk II Begroting en verantwoording

Artikel 2 Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt de programma-indeling vast.

  • 2.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de maatschappelijke effecten van het gemeentelijk beleid.

Artikel 3 Inrichting en planning begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting worden onder elk van de programma’s de baten en lasten weergegeven en bij de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten weergegeven.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde kredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

  • 4.

    Het college biedt de raad jaarlijks voor 15 september de begroting voor het volgend boekjaar aan. De raad stelt de begroting voor het volgend boekjaar voor 15 november van het lopende boekjaar vast.

  • 5.

    De raad biedt de raad jaarlijks voor 15 april de jaarstukken over het voorafgaande boekjaar aan. De raad stelt de jaarstukken over het voorgaande boekjaar voor 1 juli van het lopende boekjaar vast.

Artikel 4 Kaders ontwerpbegroting

  • 1.

    Het college biedt de raad jaarlijks voor 1 mei een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de ontwerpbegroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.

  • 2.

    De raad stelt de kadernota uiterlijk 1 juli vast.

Artikel 5 Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen.

  • 2.

    Nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen.

  • 3.

    Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad doet het college voorstellen voor wijziging van de geautoriseerde budgetten en investeringskredieten en bijstelling van het beleid.

  • 4.

    Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan de raad voor.

Artikel 6 Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste vier maanden en de eerste acht maanden van het lopende boekjaar.

  • 2.

    De tussentijdse rapportages worden aan de raad aangeboden op de volgende tijdstippen:

    • -

      de viermaandsrapportage voor 1 juni van het lopende begrotingsjaar;

    • -

      de achtmaandsrapportage voor 1 oktober van het lopende begrotingsjaar.

  • 3.

    De tussentijdse rapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het resultaat voor bestemming volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • e.

      het resultaat na bestemming volgend uit de onderdelen c en d, alsmede de realisatie en raming van de uitputting van het investeringsniveau.

  • 4.

    In de tussenrapportage worden (in ieder geval) afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten en het investeringsniveau in de begroting groter dan € 50.000,00 toegelicht.

Hoofdstuk III Financieel beleid

Artikel 7 Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en het saldo van agio en disagio worden annuïtair in maximaal 5 jaar afgeschreven.

  • 2.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3.

    De materiële vaste activa met economisch nut worden annuïtair afgeschreven in maximaal:

    • a.

      40 jaar: nieuwbouw woonruimten en schoolgebouwen;

    • b.

      40 jaar: kantoren en bedrijfsgebouwen;

    • c.

      60 jaar: aanleg riolering;

    • d.

      25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten;

    • e.

      25 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen;

    • f.

      15 jaar: veiligheidsvoorzieningen in bedrijfsgebouwen, telefooninstallaties, kantoormeubilair, schoolmeubilair, aanleg tijdelijke terreinen, nieuwbouw tijdelijke woonruimten en bedrijfsgebouwen;

    • g.

      10 jaar: zware transportmiddelen; aanhangwagens; personenauto’s; lichte motorvoertuigen; automatiseringsapparatuur;

    • h.

      niet: gronden en terreinen.

  • 4.

    Activa met economisch nut en een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000,00 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze worden altijd geactiveerd.

  • 5.

    Aankoop en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden en (bestemmings)reserves ten laste van de exploitatie gebracht. Hiervan kan bij raadsbesluit worden afgeweken. In geval van activering bij raadsbesluit wordt het actief in zo kort mogelijke tijd afgeschreven.

Artikel 8 Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten wordt een systeem van kostprijsberekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2.

    Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen en onttrekkingen aan voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor de rioolrechten en de afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3.

    De omslagrente voor de rentetoerekening aan de activa wordt bepaald door het rentetotaal van de uitstaande leningen en de bij begroting vastgestelde gecalculeerde rente over het eigen vermogen en de voorzieningen.

Artikel 9 Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie, zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen;

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2.

    Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend overeenkomstig de door de minister van Financiën op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet financiering decentrale overheden, gegeven richtlijn Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden.

    • b.

      overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is;

    • c.

      voor het aantrekken van financiering met een looptijd van langer dan 1 jaar worden tenminste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • d.

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.

  • 3.

    Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofd van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

Artikel 10 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet jaarlijks bij de aanbieding van de begroting een voorstel over de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rioolrechten en de afvalstoffenheffing.

  • 2.

    Het college biedt periodiek de raad een nota aan met de kaders voor de prijzen voor de verhuur en verkoop van onroerende goederen en in het bijzonder de prijzen voor de uitgifte van gronden en erfpachtcanons. De raad stelt de nota vast.

  • 3.

    Het college biedt periodiek de raad een nota aan met de kaders voor prijzen van gemeentelijke diensten anders dan genoemd in het tweede lid. De raad stelt de nota vast.

  • 4.

    De besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van de prijzen worden ter kennisneming aan de raad aangeboden.

Hoofdstuk IV Financieel beheer en interne controle

Artikel 11 Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, enz.

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over de gemeentelijke productie van goederen en diensten;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en de relevante wet- en regelgeving.

Artikel 12 Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijking neemt het college maatregelen tot herstel.

Artikel 13 Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Artikel 14 Nota’s

  • 1.

    Het college biedt de raad periodiek de volgende nota’s aan: een nota reserves en voorzieningen, een nota weerstandsvermogen, een nota onderhoud openbare ruimte, een nota bedrijfsvoering, een nota verbonden partijen, een nota subsidiebeleid en een nota grondbeleid. De raad stelt de nota’s vast. Actualisering van de nota’s kan plaatsvinden op initiatief van de raad of van het college.

  • 2.

    Bij aanvang van een nieuwe raadsperiode verstrekt het college een overzicht aan de raad met de vaststellingsdata van de vigerende nota’s en op welke momenten het college voorstelt dat de raad afweegt of herziening van een of meer van deze nota’s gewenst is.

Hoofdstuk V Financiële organisatie

Artikel 15 Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de geraamde en werkelijke lasten en baten aan de gemeentelijke producten en diensten.

Hoofdstuk VI Slotbepalingen

Artikel 16 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van het begrotingsjaar 2013. De stukken voor dit begrotingsjaar en latere begrotingsjaren voldaan aan de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Deze verordening treedt in de plaats van de Financiële beheersverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2003.

Artikel 17 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam ‘Financiële beheersverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2013’.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg van 18 december 2012.

de griffier, de voorzitter,

mr. G.A. van Egmond, drs. J.W. van der Sluijs

Nota-toelichting  

Toelichting op de artikelen van de Financiële beheersverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2013.

 

 

Artikel 1 Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet financiering decentrale overheid (Fido), het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. De overige begrippen worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.

 

Artikel 2 Programma-indeling

De raad heeft de mogelijkheid om de indeling van de programma’s te wijzigen.

 

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die daarvoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet).

 

In de voorliggende beheersverordening vindt de autorisatie door de raad op programmaniveau plaats.

 

Artikel 3 Inrichting en planning begroting en jaarstukken

In dit artikel wordt in lid 1 bepaald dat de baten en lasten op programmaniveau worden opgenomen in begroting en jaarstukken.

 

In de leden 2 en 3 is de verplichting uit het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven.

 

In lid 4 en 5 is de planning opgenomen. De begroting dient voor 15 november ingediend te zijn bij de provincie. Om de raadsleden voldoende tijd te geven om de begroting te beoordelen en te bespreken is dient het college de begroting uiterlijk 15 september op te leveren aan de raad.

De jaarrekening dient op 15 juli ingediend te zijn bij de provincie. Gezien het zomerreces van de raad, dat doorgaans begin juli aanvangt is een vaststellingsdatum voor de raad van uiterlijk 1 juli opgenomen. Het college dient de jaarrekening uiterlijk 15 april aan te leveren bij de raad, zodat de raadsleden de uitkomsten van de jaarrekening kunnen betrekken bij de beoordeling en behandeling van de kadernota.

 

Artikel 4. Kaders ontwerpbegroting

In het voorjaar stelt de raad een kadernota vast met de (financiële) kaders voor de ontwerpbegroting voor het volgend begrotingsjaar en de meerjarenraming. Bij de behandeling van de kadernota vindt een integrale afweging plaats. De ontwerpbegroting voor het volgend begrotingsjaar en de meerjarenraming zijn uiteindelijk een technische uitwerking van de kadernota.

De kadernota wordt uiterlijk 1 juli vastgesteld, zodat de ontwerpbegroting voor het volgend begrotingsjaar en de meerjarenraming tijdig opgesteld en vastgesteld kunnen worden. Om de raadsleden in de gelegenheid te stellen om zich goed voor te bereiden op de behandeling van de kadernota, dient deze voor 1 mei door het college aan de raad te zijn aangeboden.

 

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

Artikel 5 bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. De autorisatie van de baten en lasten vindt plaats op programmaniveau (lid 1).

Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. De autorisatie van investeringskredieten vindt plaats bij de begrotingsbehandeling (lid 2). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investeringen aan te gaan. Het college geeft hiertoe overigens bij de aanbieding van de begroting een voorzet.

 

Soms komt in de loop van het jaar een investeringsbehoefte naar voren die nog niet bekend was bij de begrotingsbehandeling. Voor zulke incidentele investeringsvoorstellen is lid 3 bedoeld. In principe wordt voor investeringen een integrale afweging gemaakt bij het vaststellen van de kaders voor de begroting.

 

De afwijkingen ten opzichte van de ramingen in de begroting leiden tot wijziging van de begroting die door de raad wordt vastgesteld bij de tussentijdse rapportages als bedoeld in artikel 6.

 

Artikel 6 Tussentijdse rapportages

Een belangrijk onderdeel van de planning en controlcyclus voor de raad zijn de tussenrapportages. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van het beleid. Gerapporteerd wordt over de eerste vier en de eerste acht maanden van het begrotingsjaar en wel voor respectievelijk 1 juni en 1 oktober.

 

Het derde lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage. Het vierde lid bepaalt dat het college zich in de rapportage in ieder geval over afwijkingen van de begroting van € 50.000 en hoger moet verantwoorden. Indien daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld bij nieuwe wetgeving of bij nog niet eerder verwerkt nieuw beleid, kan dit ook gemeld worden, ook als er sprake is van afwijkingen die lager zijn dan € 50.000.

 

Artikel 7 Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. In artikel 7 zijn de methoden en de afschrijvingstermijnen opgenomen.

Voor de materiële vaste activa (met economisch nut) zijn daarbij de maximale afschrijvingstermijnen als kader opgenomen. Hiervan kan naar beneden worden afgeweken. Reden hiervoor is dat de economische levensduur van bijvoorbeeld nieuwe rioleringen langer is dan die van oude riolering. Door het opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan voor oude riolering een korte afschrijvingstermijn worden toegepast zonder hiervoor in de verordening een aparte bepaling op te nemen.

 

Hoewel het BBV een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten laat voor het vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodiek geldt hierbij natuurlijk wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingstermijn van een actief met een economisch nut moeten afstemmen op de verwachte economische levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt immers het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast. Bij het bepalen van de afschrijvingstermijn van nieuwe investeringen wordt hier, met inachtneming van het gestelde in artikel 7, uiteraard rekening mee gehouden.

 

Artikel 8 Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 8 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten.

 

Lid 1 van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen. Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen en de compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet in deze biedt.

 

De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.

 

Artikel 9 Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. In artikel 9 wordt invulling aan deze wettelijke plicht gegeven. Het eerste lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie. In het tweede lid staan de kaders voor het financieel beleid opgesomd, die bij de uitvoering in acht moeten worden genomen. Daarbij is aansluiting gezocht bij de door de minister van Financiën op grond van artikel 2, lid 2 van de wet Fido gegeven richtlijn ten aanzien van de uitzettingen en derivaten decentrale overheden. Die richtlijn scherpt de voorwaarden (uit de wet Fido) aan waaronder decentrale overheden o.a. gelden mogen uitzetten. Door deze expliciet van toepassing te verklaren, vormt bedoeld besluit van de minister van Financiën (ook als die in de toekomst wijzigt) integraal onderdeel van de Financiële beheersverordening. Ten tijde van de opstelling van dit stuk was het kenmerk van deze ministeriële richtlijn FM2000/0404-M (Stbl. 2000, 588).

 

Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder worden genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.

 

Het derde lid stelt aanvullende eisen aan dergelijke besluiten. Het publieke belang moet door het college worden gemotiveerd. Daarbij draagt de verordening het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zo mogelijk zekerheden te bedingen.

 

Artikel 10 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolrechten en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt. Het college doet daarvoor bij de aanbieding van de begroting een voorstel.

 

Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dient of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet) is een privaatrechtelijk besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet).

 

Daar waar het bij het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken een publiek belang in het geding is en de prijzen lager dan marktconform worden vastgesteld, is het aan de raad om het publieke belang te definiëren en het college kaders mee te geven voor het afwijken van marktconforme prijzen. Het tweede en derde lid bepalen dat de raad periodiek deze kaders voor gemeentelijke diensten en de verhuur en verkoop van onroerend goed vaststelt. Aanpassing vindt bijvoorbeeld plaats wanneer dat door marktomstandigheden wenselijk wordt geacht.

 

Het vierde lid bepaalt dat de besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen ter kennis aan de raad worden aangeboden.

 

Artikel 11 Administratie

Onder artikel 11 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

 

Artikel 12 Interne controle

De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 12 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administratie een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

 

Artikel 13 Misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 13 bepaalt dat in de gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van de gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoend beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidsoordeel van de accountant.

 

Artikel 14 Nota’s

Artikel 14 verplicht het college de volgende nota’s op te stellen en voor te leggen aan de raad: een nota reserves en voorzieningen, een nota weerstandsvermogen, een nota onderhoud openbare ruimte, een nota bedrijfsvoering, een nota verbonden partijen, een nota subsidiebeleid en een nota grondbeleid. Actualisering van deze nota’s kan zowel op initiatief van het college als van de raad.

Aan het begin van elke raadsperiode vervaardigt het college een lijst met alle bestaande nota’s, hun ingangsdatum en de voorziene periode van herziening.

 

Artikel 15 Financiële organisatie

Artikel 15 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. De Organisatieregeling Leidschendam-Voorburg 2009 voorziet daarin. Het college wordt onder letter a, b, c en d van het artikel uit de verordening opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in een besluit.

 

Artikel 16 Inwerkingtreding

De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening, i.c. de ‘Financiële beheersverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2003’. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar en latere jaren. De jaarstukken van het vorige begrotingsjaar moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude verordening.

 

Artikel 17 Citeerartikel

Artikel 17 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.