Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Stichtse Vecht

BELEIDSREGELS TERUGVORDERING EN VERHAAL

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieStichtse Vecht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBELEIDSREGELS TERUGVORDERING EN VERHAAL
CiteertitelBeleidsregels terugvordering en verhaal
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81
  2. Wet aanscherping handhaving socialezekerheidswetten
  3. Wet werk en bijstand, de artikelen 58 tot en met 62i
  4. Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 25, 26, 27, 28, 30 en 31
  5. Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 25, 26, 27, 28, 30 en 31

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201323-10-2018Nieuwe regeling

18-12-2012

Nieuwsblad voor Vecht-, Amstel- en Rijnstreek, 20-12-2012

Beleid

Tekst van de regeling

Intitulé

BELEIDSREGELS TERUGVORDERING EN VERHAAL

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht,

 

gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

 

Wet aanscherping handhaving socialezekerheidswetten,

 

de artikelen 58 tot en met 62i van de Wet werk en bijstand,

 

de artikelen 25, 26, 27, 28, 30 en 31 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en

 

de artikelen 25, 26, 27, 28, 30 en 31 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

 

besluit vast te stellen:

 

BELEIDSREGELS TERUGVORDERING EN VERHAAL

 

BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de hieronder genoemde wetten.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder

    • a.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht;

    • d.

      debiteur: degene van wie wordt teruggevorderd, dan wel degene op wie wordt verhaald;

    • e.

      inkomensvoorziening: bijstand op grond van de WWB of een uitkering op grond de IOAW of IOAZ;

    • f.

      inlichtingenplicht: de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB, artikel 13, eerste en tweede lid, van de IOAW of van de IOAZ of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi);

    • g.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • h.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • i.

      Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • j.

      WWB: Wet werk en bijstand.

       

TERUGVORDERING

Artikel 2

Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle vorderingen op grond van de WWB, IOAW, IOAZ.

  • 2.

    Deze beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing op alle vorderingen op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Wet inburgering, de Wet maatschappelijke ondersteuning, het BW en de minimaregelingen van de gemeente Stichtse Vecht, voor zover in deze wetten en regelingen niet dwingend anders is bepaald.

Artikel 3

Opschorting, herziening, intrekking, terugvordering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het opschorten van het recht op een inkomensvoorziening ingevolge artikel 54, eerste en tweede lid van de WWB, artikel 17, eerste en tweede lid van de IOAW of van de IOAZ.

  • 2.

    Het college kan gebruik maken van de bevoegdheid tot het herzien of intrekken van het besluit tot toekenning van een inkomensvoorziening ingevolge artikel 54, derde en vierde lid van de WWB, artikel 17, derde en vierde lid van de IOAW of van de IOAZ.

  • 3.

    Het college vordert de ten onrechte verleende inkomensvoorziening terug, zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60a van de WWB en de artikelen 25, 26, 27, 28, 30 en 31 van de IOAW of IOAZ.

  • 4.

    Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering af te zien.

Artikel 4

Herziening en intrekking

Een besluit tot toekenning van een inkomensvoorziening wordt herzien of ingetrokken als:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een inkomensvoorziening;

  • b.

    anderszins de inkomensvoorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 5

Terugvordering

Het college vordert de inkomensvoorziening terug van de debiteur voor zover deze:

  • a.

    ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c.

    voortvloeit uit gestelde borgtocht;

  • d.

    ingevolge artikel 52 van de WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand of inkomen bestaat;

  • e.

    anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de debiteur dit redelijkerwijs kon begrijpen, of

  • f.

    anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

    • 1.

      de debiteur naderhand met betrekking tot de periode waarover een inkomensvoorziening is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 WWB of artikel 8 van de IOAW of van de IOAZ beschikt of kan beschikken, en/of;

  • 2.

    een inkomensvoorziening is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de debiteur vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

    • g.

      terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 6

Afzien van terugvordering

Het college kan afzien van terugvordering indien de schuldenaar:

  • a.

    gedurende 10 jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b.

    gedurende 10 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c.

    gedurende 10 jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, of;

  • d.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

Artikel 7

Terugvordering: bruto of netto

  • 1.

    Het college vordert de vordering bruto terug, voor zover de door het college krachtens de Wet op de Loonbelasting 1964 af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, alsmede de te betalen vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, door het college niet verrekend kunnen worden met nog af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

  • 2.

    Het college vordert de vordering netto terug, indien de vordering is ontstaan buiten toedoen van de debiteur en de debiteur niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan.

  • 3.

    Indien naar het oordeel van het college sprake is van dringende redenen, vindt geen brutering van de vordering plaats.

Artikel 8

Wijze van invordering

  • 1.

    De debiteur dient het bedrag ineens en terstond binnen zes weken na dagtekening van het besluit te voldoen.

  • 2.

    De debiteur kan een verzoek doen om een betalingsregeling te treffen, wanneer hij niet kan voldoen aan het onder het eerste lid bepaalde.

  • 3.

    Indien op enig moment blijkt dat debiteur beschikt of kan beschikken over een vermogen waaruit de ten onrechte genoten uitkering ineens kan worden voldaan, moet de vordering ineens en terstond worden afgelost.

  • 4.

    Bij betaling in termijnen geldt dat de vordering volledig en naar draagkracht moet worden voldaan.

  • 5.

    Tot de draagkracht worden gerekend alle inkomsten en voorzieningen die de van toepassing zijnde beslagvrije voet zoals bepaald in de artikelen 475d en 475e van het Rv overschrijden.

  • 6.

    Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in besluit tot terugvordering geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

Artikel 9

Verrekening en beslaglegging

Indien de debiteur niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het besluit tot terugvordering ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a.

    verrekening met de maandelijks verleende inkomensvoorziening, op grond van artikel 48, vijfde lid en artikel 60, derde lid, van de WWB, artikel 28, tweede, derde en vierde lid, van de IOAW of van de IOAZ, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid;

  • b.

    verrekening op grond van artikel 6:127 van het BW;

  • c.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Rv of;

  • d.

    beslag in de zin van het Tweede Boek van het Rv.

Artikel 10

Aflossingsverplichting

  • 1.

    Indien de debiteur een inkomen heeft op inkomensvoorzieningsniveau, bedraagt:

    • a.

      de aflossingsverplichting maximaal 10% van de van toepassing zijnde inkomensvoorzieningnorm per maand indien de vordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht;

    • b.

      de aflossingsverplichting maximaal 6% van de van toepassing zijnde inkomensvoorzieningnorm per maand bij overige vorderingen;

  • 2.

    Indien de debiteur een inkomen boven inkomenvoorzieningsniveau heeft, bedraagt:

    • a.

      de aflossingsverplichting minimaal 10% van de van toepassing zijnde inkomensvoorzieningsnorm per maand, vermeerderd met 50% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke inkomensvoorzieningnorm, indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht;

    • b.

      de aflossingsverplichting minimaal 6% van de van toepassing zijnde inkomensvoorzieningsnorm per maand bij overige vorderingen, voor zover de vordering binnen 36 maanden volledig kan worden voldaan. Indien de vordering niet binnen deze termijn volledig kan worden voldaan, wordt de aflossingsverplichting vermeerderd met 50% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke inkomensvoorzieningsnorm.

    • c.

      Is sprake van bijzondere omstandigheden dan kan een betalingsregeling getroffen worden waarbij de aflossing op een lager bedrag wordt vastgesteld. Voorwaarde is wel dat de vordering binnen 36 maanden wordt voldaan.

  • 3.

    Een debiteur die een inkomensvoorziening op grond van de WWB, IOAZ of IOAW heeft ontvangen wordt, wat betreft de hoogte van de vast te stellen aflossingsverplichting, gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van de inkomensvoorziening gelijkgesteld met een op grond van die wetten inkomensvoorzieningsgerechtigde onder de voorwaarde van nakoming van de aflossingsverplichting.

  • 4.

    In geval van beslaglegging door een derde (een andere schuldeiser dan het college) kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d leden 1 en 2 van het Rv.

  • 5.

    Het college is bevoegd om tussentijds de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting te verhogen dan wel te wijzigen in een aflossingsverplichting ineens indien de gewijzigde omstandigheden van de debiteur daartoe aanleiding geeft of indien de debiteur desgevraagd geen informatie geeft over zijn omstandigheden.

Artikel 11

Geen heronderzoek naar de aflossingsverplichting bij betaling binnen 36 maanden

  • 1.

    Een heronderzoek naar de aflossingverplichting van de debiteur vindt jaarlijks plaats maar kan achterwege blijven indien de debiteur een betalingsvoorstel heeft gedaan aan het college, op basis waarvan de vordering volledig zal zijn voldaan binnen een periode van 36 maanden, te rekenen vanaf het moment van ingang van de aflossingsverplichting, het aflossingsbedrag per maand minimaal € 50 bedraagt en de debiteur die verplichting nakomt.

  • 2.

    Het college kan het betalingsvoorstel van de debiteur, ingevolge lid 1 van dit artikel afwijzen indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht dan wel indien de debiteur in de periode van 60 maanden voorafgaande aan het verzoek, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan één keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan.

Artikel 12

Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door de debiteur

  • 1.

    De debiteur kan een (schriftelijk) verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot wijziging van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting.

  • 2.

    Het college betrekt bij de beoordeling van dit verzoek hetgeen in deze beleidsregels is bepaald, in het bijzonder de artikelen 10, 11 en 13.

Artikel 13

Uitstel of matiging van de aflossingsverplichting

  • 1.

    Indien de financiële situatie van de debiteur, dan wel bijzondere omstandigheden hiertoe aanleiding geven kan het college op verzoek besluiten tot het verlenen van uitstel van betaling of matiging van de aflossingsverplichting gedurende een bepaalde periode.

  • 2.

    Nadat een besluit tot terugvordering wettelijk ten uitvoer is gelegd, kan het college op verzoek besluiten de aflossingsverplichting te matigen, met handhaving van het derdenbeslag. Aan deze matiging van de aflossingsverplichting kan het college voorwaarden verbinden.

  • 3.

    Indien gedurende een periode van ten minste 60 aaneengesloten maanden de debiteur, als gevolg van de nakoming van de betalingsverplichting of de wettelijke tenuitvoerlegging, een inkomen op of beneden de beslagvrije voet heeft genoten, kan het college, op verzoek tot matiging van de aflossingsverplichting besluiten. Voor vorderingen die niet zijn ontstaan wegens schending van de inlichtingenplicht geldt een termijn van 36 aaneengesloten maanden.

  • 4.

    In de gevallen waarin het college heeft besloten tot het verlenen van uitstel van betaling of tot matiging van de aflossingsverplichting, kan periodiek onderzoek plaatsvinden naar de draagkracht van de debiteur. Indien de financiële situatie of de omstandigheden van de debiteur zijn gewijzigd, kan het college besluiten tot geheel of gedeeltelijke intrekking van het besluit genoemd in de eerdergenoemde leden van dit artikel.

  • 5.

    Bij het ontstaan van nieuwe vorderingen kan het college het besluit tot uitstel van betaling of matiging van de aflossingsverplichting ambtshalve aanpassen.

  • 6.

    Indien de debiteur uitstel van betaling of matiging van de aflossingsverplichting als bedoeld in het eerste lid van dit artikel is verleend, wordt dit niet aangemerkt als het voldoen aan de aflossingsverplichting in de zin van artikel 15 van deze beleidsregels.

Artikel 14

Kosten van de invordering

1.Bij het niet voldoen aan de betalingsverplichting uit eigen beweging worden de kosten van de invorderingsmaatregelen in rekening gebracht bij de debiteur.

De kosten worden als volgt berekend:

Saldo vordering

Invorderingskosten gemeente Stichtse Vecht

Minder dan € 50

Gelijk aan het saldo

Van € 50 tot € 333,33

€ 50

€ 333,33 en hoger

15% tot max. € 500

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien er sprake is van een dringende reden of bijzondere omstandigheden.

  • 3.

    Indien het college de vordering ter tenuitvoerlegging overdraagt aan een derde die beroepsmatig belast is met de invordering, dan worden de door de derde gemaakte kosten volledig doorberekend aan de debiteur.

Artikel 15

Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

  • 1.

    Het college kan in de situaties zoals genoemd in artikel 6 ambtshalve of op (schriftelijk) verzoek besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering.

  • 2.

    Het college besluit niet tot kwijtschelding indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken, behoudens voor zover de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid besluit het college wel tot kwijtschelding:

    • a.

      indien er gelet op de persoonlijke situatie van de debiteur sprake is van dringende redenen;

    • b.

      bij overlijden van de debiteur, zodra vaststaat of aannemelijk is dat de nalatenschap geen of onvoldoende verhaalsmogelijkheden biedt.

  • 4.

    Voor een inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening geldt dat indien minimaal 36 maanden overeenkomstig de aflossingsverplichting op de vordering is afgelost, het saldo van de vordering ambtshalve wordt kwijtgescholden. Indien bij de verstrekking van de geldlening sprake is geweest van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, geldt deze bepaling niet.

Artikel 16

Opschorting invordering

Het college kan de invordering in geval van een door de debiteur ingediend bezwaarschrift opschorten indien de invordering onevenredig belastend is voor de debiteur of financiële risico’s voor het college oplevert.

 

VERHAAL

Artikel 17

Verhaalsbevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid de kosten van bijstand te verhalen op grond van artikel 61 t/m 62i van de WWB, voor zover zich daartegen geen andere wettelijke regeling verzet.

Artikel 18

Afzien van verhaal

  • 1.

    Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50 per maand dan wel € 600 per jaar.

  • 2.

    Het college bepaalt de verhaalsbijdrage voor een kind op het minimale bedrag dat de Belastingdienst hanteert voor de fiscale aftrek voor levensonderhoud van kinderen.

  • 3.

    Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van het nemen van een verhaalsbesluit indien daarvoor gelet op de omstandigheden van de debiteur of degene die de inkomensvoorziening ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 19

Ingangsdatum verhaalsbijdrage

De verhaalsbijdrage wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van de debiteur.

Artikel 20

Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • 1.

    In afwijking van artikel 19 van deze beleidsregels kan het college op verzoek van de debiteur besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van de inkomensvoorziening voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de debiteur niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering wegens verhaal van de inkomensvoorziening ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 3.

    Het college trekt het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal in of wijzigt dit besluit ten nadele van de debiteur, indien:

    • a.

      niet binnen 12 maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen, die voldoet aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid van dit artikel;

    • b.

      de debiteur de vordering niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet;

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 21

Verhaal in rechte en op grond van rechterlijke uitspraak

  • 1.

    Indien de debiteur niet uit eigen beweging bereid is het verschuldigde te voldoen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte, tenzij het te verhalen bedrag een bedrag van € 600 niet te boven gaat.

  • 2.

    Een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens boek 1 van het BW, die uitvoerbaar is en niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.

Artikel 22

(Her)onderzoek naar draagkracht

  • 1.

    Het college verricht één keer per 36 maanden een onderzoek naar de draagkracht van de debiteur voor het voldoen van een verhaalsbijdrage. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, vindt binnen 36 maanden een heronderzoek plaats. Het college stelt als gevolg van dit onderzoek bij wijziging van de draagkracht de verhaalsbijdrage gewijzigd vast.

  • 2.

    Het college gaat niet over tot een nieuw verhaalsbesluit indien:

  • a.

    uit het draagkrachtonderzoek blijkt dat de draagkracht met € 50 per maand of minder is vermeerderd ten opzichte van het vorige onderzoek; of

  • b.

    het woonadres en de gezinssamenstelling van de debiteur ten opzichte van het laatstelijk verrichte onderzoek gelijk zijn gebleven en het gezinsinkomen van de debiteur ten opzichte van het laatstelijk verrichte onderzoek met minder dan 15% bruto is gestegen.

Artikel 23

Invordering van verhaalsbijdragen

Indien de debiteur een door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage niet voldoet, zijn de artikelen 7 tot en met 14 van deze beleidsregels overeenkomstig van toepassing.

 

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 24

Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden, met inachtneming van het derde lid, in werking de dag na de bekendmaking, maar in ieder geval op 1 januari 2013 en worden aangehaald als ‘Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Stichtse Vecht’.

  • 2.

    Voor zover de debiteur overeenkomstig de aflossingsverplichting op de vordering aflost, blijft die verplichting van kracht totdat op grond van de ‘Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Maarssen’ een heronderzoek moet plaatsvinden.

 

Burgemeester en wethouders voornoemd,

Gemeentesecretaris Burgemeester

Toelichting Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Stichtse Vecht

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die noodzakelijk zijn voor het begrip van deze beleidsregels.

TERUGVORDERING

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze beleidsregels zijn in eerste instantie van toepassing op terugvordering, invordering en verhaal ingevolge de WWB, IOAW en IOAZ. Daarnaast zijn de beleidsregels van toepassing op overige uit te voeren wet- en regelgeving. Omdat de beleidsvrijheid ingevolge deze wet- en regelgeving veelal beperkter is, dan wel regels ontbreken - bijvoorbeeld het vereenvoudigd derdenbeslag bij vorderingen op grond van de WMO - , zijn de onderhavige beleidsregels slechts van toepassing op vorderingen ingevolge deze overige wet- en regelgeving indien de beleidsregels niet in strijd zijn met dit - hogere - wettelijk kader.

Artikel 3 Opschorting, herziening, intrekking, terugvordering

In de WWB, IOAW en IOAZ was het terugvorderen van ten onrechte verleende uitkering, alsmede het opschorten, herzien en intrekken van het recht op uitkering dat hier in de meeste gevallen aan vooraf gaat, een algehele bevoegdheid van het college. Dit is met ingang van 1 januari 2013, bij het inwerkingtreden van de Wet aanscherping handhaving socialezekerheidswetten gewijzigd: terugvorderen is een verplichting geworden. Er is daarmee geen ruimte meer voor het kwijtschelden van vorderingen of van het hanteren van kruimelbedragen.

Gelet op de financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van inkomensvoorzieningen acht het college het van groot belang dat die voorzieningen alleen terechtkomen bij die burgers die er recht op hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het inkomensdeel van de WWB, IOAW en IOAZ. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt, in lijn met de nieuwe wetgeving, dat het plegen van fraude (dat wil zeggen schending van de inlichtingenplicht) onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening niet terug te vorderen.

Uit jurisprudentie blijkt dat onder dringende redenen zoals genoemd in het vierde lid alleen zeer zwaarwegende redenen kunnen worden verstaan

Artikel 4 Herziening en intrekking

Het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op een inkomensvoorziening door middel van een besluit tot herziening of intrekking, al dan niet voorafgegaan door een opschorting met hersteltermijn, is wel een algehele bevoegdheid van het college gebleven. Het college maakt in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het besluit tot toekenning met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid. De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 54, derde en vierde lid van de WWB en de gelijkluidende bepalingen in de IOAW en IOAZ, maar dwingend geformuleerd. Wel biedt dit artikel de mogelijkheid om uiteindelijk toch af te zien van terugvordering, als besloten wordt af te zien van herziening en intrekking.

Artikel 5 Terugvordering

De hier omschreven situaties waarin de inkomensvoorziening wordt teruggevorderd zijn inhoudelijk identiek aan de bepalingen ten aanzien van terugvordering in de WWB, IOAW en IOAZ. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer te veel of ten onrechte verstrekte inkomens-voorziening moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels dwingend geformuleerd.

  • a.

    Een inkomensvoorziening is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op de voorziening bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient eerst een besluit tot herziening of intrekking te worden genomen (artikel 3).

  • b.

    Aan de inkomensvoorziening die in de vorm van een geldlening is verleend moet in alle gevallen een terugbetalingsverplichting worden verbonden. Deze verplichting wordt in het besluit tot toekenning vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een besluit tot terugvordering genomen.

  • c.

    Borgstelling is een vorm van inkomensvoorziening. Dit betekent dat in het besluit tot toekenning vastgelegd moet zijn dat het college een inkomensvoorziening heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze inkomensvoorziening komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) als de debiteur in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker aan hem geleende geldsom. Op het moment van uitbetaling van de inkomensvoorziening ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58, eerste lid, sub c van de WWB en de onderhavige beleidsregels wordt teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk besluit tot terugvordering noodzakelijk.

  • d.

    Een voorschot wordt op grond van het artikel 52 van de WWB van rechtswege verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat debiteur deze lening moet terugbetalen. Het genoemde artikel regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende inkomensvoorziening over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms is verrekening van dit voorschot niet of niet volledig mogelijk. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een inkomensvoorziening tot stand komt of dat de toegekende inkomensvoorziening niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van debiteur teruggevorderd op grond van hetzelfde, eerdergenoemde artikel. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet, dan is een afzonderlijk besluit tot terugvordering noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende inkomensvoorziening.

  • e.

    Er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de inkomensvoorziening bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het besluit tot toekenning, bijvoorbeeld wanneer als gevolg van een administratieve fout ten onrechte een inkomensvoorziening is verleend. Als beperking geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de debiteur redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte een inkomensvoorziening ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van twee (2) jaar (artikel 5 onder g).

  • f.

    Hier wordt gedoeld op situaties waarin ten onrechte een inkomensvoorziening is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium reeds bijvoorbeeld (bijzondere) bijstand is ontvangen. Hiervoor geldt niet de beperking of de vervaltermijn genoemd onder g.

Op grond van de bepalingen ten aanzien van terugvordering in de WWB, IOAW en IOAZ kan de verstrekte inkomensvoorziening die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand, -uitkering of -inkomen is verleend, maar wel als zodanig verleend had móeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: een inkomensvoorziening die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd. Duidelijk moet zijn dat:

  • ·

    de ontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen, en

  • ·

    de verzwegen partner van de verlening van de inkomensvoorziening op de hoogte was.

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat is (zijn) om (het volledige) bedrag terug te betalen, kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe moeten alle gezinsleden die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar verrekenen. Hier ligt geen taak voor het college.

Artikel 6 Afzien van terugvordering

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om van terugvordering af te zien. Dit kan worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, als bijvoorbeeld gebleken is dat een schuldenaar al minstens 10 jaar niet betaalt. De WWB is hierin heel duidelijk. Zie ook de toelichting bij artikel 15.

Artikel 7 Terugvordering: bruto of netto

De inkomensvoorziening wordt netto uitgekeerd. De gemeente draagt net als een werkgever hierover loonbelasting, premies volksverzekering en de inkomensafhankelijke bijdrage af aan de Belastingdienst en het UWV. De gemeente betaalt dus in feite een bruto inkomensvoorziening. Bij terugvordering van ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening kan de gemeente daarom de inkomensvoorziening bruto terugvorderen van de debiteur. Dit volgt uit artikel 58, vierde lid, WWB en artikel 25, vierde lid, van de IOAW of van de IOAZ. De hoogte van het terug te vorderen bedrag wordt berekend aan de hand van hetgeen in totaal aan loonbelasting en premies aan de Belastingdienst en het UWV is afgedragen. Ingevolge het eerste lid is de hoofdregel dat de inkomensvoorziening bruto dienen te worden terugbetaald. In de volgende gevallen ziet de gemeente af van brutering en wordt alleen de netto inkomensvoorziening teruggevorderd:

  • -

    indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de debiteur en deze debiteur niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan;

  • -

    indien er sprake is van dringende redenen.

Zo kan een late verwerking van een inkomstenverklaring aan het eind van een kalenderjaar in redelijkheid niet aan de debiteur verweten worden. Dit kan aanleiding zijn om de inkomensvoorziening niet bruto (volledig), maar netto (gedeeltelijk) terug te vorderen.

Artikel 8 Wijze van invordering

In eerste instantie wordt altijd een betaling ineens gevorderd. Het uitgangspunt is namelijk dat de debiteur (nog steeds) beschikt over de ten onrechte ontvangen inkomensvoorziening. De debiteur dient het bedrag ineens en terstond binnen zes weken na dagtekening van het besluit te voldoen.

Wanneer de debiteur hier niet aan kan voldoen, kan hij een verzoek indienen om tot een

betalingsregeling te komen.

Indien op enig moment blijkt dat de debiteur beschikt of kan beschikken over een vermogen waaruit de ten onrechte genoten uitkering ineens kan worden voldaan, moet de vordering ineens en terstond worden afgelost. Vermogensvrijlating en kwijtschelding zijn hierbij niet van toepassing.

Ingeval van een inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening zal vaak een betaling in termijnen in het besluit tot toekenning al zijn vastgesteld. Termijnbetaling vindt dan in feite plaats op grond van een overeenkomst tot geldlening. Pas ingeval van niet-nakoming van de betalingsverplichting vervallen de zogenoemde “betalingscondities” en is de restantsom ineens opeisbaar.

Bij de afboeking van betalingen gelden de volgende richtlijnen:

1betalingen waarvan de bestemming is aangegeven worden afgeboekt overeenkomstig de opgave van de betaler (artikel 4:92, tweede lid van de Awb);

2 betalingen waarvoor geen bestemming is aangegeven (de zogenoemde ongerichte betalingen) worden afgeboekt op de oudste openstaande vorderingen, met dien verstande dat de aard van de vorderingen aanleiding kan zijn hiervan af te wijken (bijvoorbeeld indien er sprake is van een vordering die betrekking heeft op het lopende kalenderjaar en die nog niet is gebruteerd);

3 de betaling strekt in de eerste plaats tot vermindering van de kosten, vervolgens tot vermindering van de verschenen rente en ten slotte tot vermindering van de hoofdsom en de lopende rente (artikel 4:92 , eerste lid van de Awb).

Artikel 9 Verrekening en beslaglegging

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de

debiteur tevens bijstand wordt verleend) of door middel van het leggen van vereenvoudigd

derdenbeslag. Daarnaast staat ook de “gewone” weg van executoriaal beslag open, daar waar

verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich

voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op

onroerend goed.

Verrekening met de inkomensvoorziening wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het BW.

Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:

  • -

    er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen inkomensvoorziening en de ten onrechte verleende inkomensvoorziening die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;

  • -

    er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort inkomensvoorzieningen onderling met elkaar kunnen worden verrekend. Dat betekent dat een bijstandsschuld bijvoorbeeld mag worden verrekend met de uitkering op grond van de IOAW, maar bijvoorbeeld niet met een vergoeding op grond van de WMO kan worden verrekend;

  • -

    er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een

vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van

deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de vastgestelde betalingsverplichting voldoet;

  • -

    bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet;

  • -

    verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet

met bijzondere bijstand). De bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening mag overigens wel (op grond van artikel 48, vijfde lid van de WWB) met een andere inkomensvoorziening worden verrekend.

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Rv. De gemeente heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslagop loon of inkomensvoorziening.

De procedure is als volgt:

-de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het besluit tot terugvordering naar

degene van wie debiteur een periodieke uitkering ontvangt;

  • -

    hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven;

  • -

    de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen acht (8) dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente;

  • -

    door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het

voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente;

-de gemeente moet binnen zeven (7) dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan debiteur de president van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

Naast het vereenvoudigd derdenbeslag wordt zoals gezegd ook de mogelijkheid van “gewoon” beslag als bedoeld in het Tweede Boek van het Rv nadrukkelijk in de beleidsregels opgenomen. Dit instrument kan bijvoorbeeld worden ingezet bij een beslaglegging op onroerend goed in het buitenland.

Artikel 10 Aflossingsverplichting

De aflossingsverplichting wordt berekend naar draagkracht. In het onderhavige artikel zijn deze draagkrachtregels neergelegd.

Inkomen op inkomensvoorzieningsniveau

In geval van een vordering die is ontstaan door het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht heeft de debiteur met een inkomen op inkomensvoorzieningsniveau een zwaardere aflossingsverplichting dan in geval van een overige vordering. Voor vorderingen in verband met schending van de inlichtingenplicht geldt een percentage van 10%. Bij terugbetaling van overige vorderingen bedraagt de aflossingsverplichting 6% van de toepasselijke inkomensvoorzieningnorm (die is inclusief vakantietoeslag).

Inkomen boven inkomensvoorzieningniveau

Indien de debiteur een inkomen heeft boven inkomensvoorzieningniveau wordt eenzelfde onderscheid gemaakt. Ingeval de vordering is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht bedraagt de aflossing 10% van de inkomensvoorzieningnorm (inclusief vakantietoeslag) plus 50% van het verschil tussen het netto inkomen (exclusief vakantietoeslag) en de netto inkomensvoorzieningnorm (exclusief vakantietoeslag). Ingeval van overige vorderingen is de aflossingsverplichting – net als bij een inkomen op inkomensvoorzieningniveau, 6% van de inkomensvoorzieningnorm (inclusief vakantietoeslag) - voor zover de vordering binnen 36 maanden kan worden voldaan. Is dit niet het geval, dan wordt de aflossing van 6% verhoogd met 50% van het verschil tussen het netto inkomen (exclusief vakantietoeslag) en de netto inkomensvoorzieningnorm (exclusief vakantietoeslag). Is sprake van bijzondere omstandigheden dan kan een betalingsregeling getroffen worden, waarbij de aflossing op een lager bedrag wordt vastgesteld. Voorwaarde is wel dat de vordering binnen 36 maanden voldaan is.

In het derde lid is, met name gelet op de zogenoemde armoedeval, maar ook als financiële prikkel tot werkaanvaarding, neergelegd dat de debiteur nog voor 12 maanden, indien hij voldoet aan de aflossingsverplichting, wordt gelijkgesteld met een inkomensvoorzieningsgerechtigde als het gaat om het bepalen van de aflossingsverplichting.

Artikel 11 Geen heronderzoek naar de aflossingsverplichting bij betaling binnen 36 maanden

Om praktische redenen kan een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van debiteur achterwege blijven indien de debiteur aan de gemeente een betalingsvoorstel doet waardoor de schuld binnen 36 maanden is afbetaald. Om aflossing met zeer lage bedragen te voorkomen is een minimaal aflossingsbedrag van € 50 opgenomen. Bij de betalingsregeling wordt er wel naar gestreefd minimaal een aflossingsbedrag te hanteren dat gelijk is aan 6% van de inkomensvoorzieningnorm inclusief vakantietoeslag die voor de debiteur zou gelden indien deze zou zijn aangewezen op een inkomensvoorziening.

Artikel 12 Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door debiteur

De debiteur kan altijd een verzoek indienen tot een wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. Het verzoek moet minimaal onderbouwd zijn met financiële stukken of voorzien zijn van andere van belang zijnde stukken voor het opnieuw beoordelen van de aflossingsverplichting. Debiteur wordt hier vervolgens tijdig over bericht (binnen acht (8) weken).

Artikel 13 Uitstel of matiging van de aflossingsverplichting

De kwijtscheldingsmogelijkheden die een relatie hebben met de nakoming van de betalingsverplichting zijn niet langer van toepassing wanneer beslaglegging op het inkomen van de debiteur noodzakelijk blijkt. Er kan wel op verzoek worden besloten tot matiging van eerder vastgestelde aflossingsverplichting of het verlenen van volledig uitstel van betaling, gedurende een bepaalde periode in het geval dat de financiële situatie van de debiteur of bijzondere omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

De aflossingsverplichting bij beslag is gelijk aan het deel van het inkomen dat de van toepassing zijnde wettelijke beslagvrije voet overschrijdt. Wanneer de debiteur verzoekt om herziening van deze aflossingsverplichting, worden de persoonlijke en financiële omstandigheden van de debiteur beoordeeld. Daarbij speelt het feit dat de debiteur door zijn betalingsgedrag het op een beslag heeft laten aankomen ook een rol.

Uitgangspunt is dat in principe nooit rekening gehouden zal worden met schulden aan derden wanneer dit de aflossingsverplichting aan de gemeente aantast. Dit standpunt houdt in dat een aflossingsverplichting in beginsel vaststaat. Wanneer toch rekening gehouden wordt met financiële verplichtingen aan derden heeft dit direct gevolgen voor de periode waarover de aflossing aan de gemeente moet worden gedaan en eventuele kwijtscheldingsopties. In de gevallen waarin matiging of uitstel van betaling voor een bepaalde periode is verleend, vindt periodiek onderzoek plaats naar de financiële omstandigheden van de debiteur. Uitstel van betaling of matiging van de aflossingsverplichting gedurende een bepaalde periode wordt niet aangemerkt als het voldoen aan de aflossingsverplichting.

Artikel 14 Kosten van de invordering

De te maken kosten voor de ten uitvoerlegging van een besluit tot terug- en invordering worden ten laste van de debiteur in rekening gebracht. De debiteur heeft er belang bij om een betalingsregeling te treffen en wordt op deze wijze geprikkeld om deze regeling na te komen. Het treffen van invorderingsmaatregelen kost tijd en geld.

Het gaat hierbij hoofdzakelijk om kosten die gemaakt worden voor de uitvoering van vereenvoudigd derdenbeslag. De uitvoeringskosten worden in rekening gebracht bij de debiteur en deze worden als eerste in mindering gebracht op geïnde gelden. Uitgangspunt is maximaal € 500 aan kosten. Indien sprake is van een eenvoudige en snelle invordering dan kunnen de kosten bij een vordering van

€ 333,33 en hoger op een lager bedrag worden vastgesteld of beperkt blijven tot € 50.

Artikel 15 Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Ingevolge dit artikel kan iedere debiteur voor kwijtschelding van de restantvordering in aanmerking komen in een aantal benoemde situaties. Zo kan de debiteur een aanbod tot afkoop van ten minste 50% van de restantvordering doen. Voorwaarde is wel dat ten minste gedurende minimaal 36 maanden overeenkomstig de aflossingsverplichting op de vordering te zijn afgelost. Indien de vordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht bedraagt deze termijn minimaal 60 maanden.

In lid 2 zijn de situaties benoemd die in beginsel niet voor afkoop van de vordering in aanmerking komen.

In lid 3 zijn de afwijkingen op de beperking uit lid 2 opgenomen: bij aanwezigheid van dringende redenen of bij overlijden van de debiteur met een onvoldoende verhaal biedende nalatenschap.

Voor een inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening (en in het geval geen sprake is van een tekortschietend besef als bedoeld in lid 4) geldt dat indien na 36 maanden overeenkomstig de aflossingsverplichting op de vordering is afgelost met 6% van de inkomensvoorzieningnorm inclusief vakantietoeslag, het restantsaldo kan worden kwijtgescholden.

Artikel 16 Opschorting invordering

In beginsel kan direct tot invordering worden overgegaan zodra een dwangbevel is afgegeven en er dus wordt beschikt over een executoriale titel. Een eventueel bezwaarschrift van de debiteur heeft geen schorsende werking. Wel kan de debiteur de voorzieningenrechter hangende een bezwaarprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing. Zolang geen besluit op het bezwaarschrift van de debiteur is genomen bestaat het risico dat de gemeente, indien achteraf blijkt dat het besluit tot terugvordering ten onrechte is genomen, wordt geconfronteerd met een schadevergoedingsactie van de debiteur. De gemeente zal, zolang het besluit niet onherroepelijk is, niet alleen moeten kijken naar haar belangen, maar ook naar de belangen van de debiteur. Indien het treffen van invorderingsmaatregelen hangende bezwaar onevenredig belastend is voor debiteur, kan de gemeente gehouden zijn om de invordering op te schorten.

VERHAAL

Artikel 17 Verhaalsbevoegdheid

In artikel 17 is neergelegd dat het college van de verhaalsbevoegdheid gebruik maakt als ware het een verplichting, tenzij de beleidsregels ander bepalen.

Artikel 18 Afzien van verhaal

Ingevolge het eerste lid wordt van verhaal afgezien indien het verhaalsbedrag lager is dan € 50 per maand of € 600 per jaar. De keuze voor deze beperking is ingegeven door redenen van doelmatigheid dan wel een kosten-baten-analyse.

Let op: conform deze beleidsregel wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit. Dat is iets wezenlijks anders dan het afzien van verhaal in rechte. Bij dat laatste is wel een verhaalsbesluit genomen, maar wordt vervolgens geen procedure aanhangig gemaakt bij de rechter indien de debiteur nalaat tot betaling over te gaan.

In het tweede lid wordt een koppeling gelegd met de fiscale aftrekbaarheid van de kosten van levensonderhoud kinderen. Door deze koppeling wordt een indexering bereikt van de kosten van levensonderhoud kinderen. Jaarlijks wordt het bedrag levensonderhoud opnieuw vastgesteld. Indien de draagkracht lager is dan dit bedrag wordt de verhaalsbijdrage op de draagkracht vastgesteld.

In het derde lid wordt bepaald dat het college geheel of gedeeltelijk van verhaal kan afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn. In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van de debiteur of degene die de inkomensvoorziening ontvangt. In die zin heeft het begrip “dringende redenen” bij verhaal een ruimer bereik dan bij terugvordering. Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de kosten van de inkomensvoorziening is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk.

Artikel 19 Ingangsdatum verhaalbijdrage

In het kader van de rechtszekerheid is het toegestaan om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de datum van de eerste aanschrijving van debiteur. Dit is het moment waarop de debiteur gevraagd wordt om inlichtingen te verstrekken op basis waarvan eventueel een verhaalsbijdrage vastgesteld kan worden.

Let wel: indien de debiteur niet overgaat tot betalen en de gemeente een verhaalsprocedure start bij de rechtbank, zal de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vaststellen, indien het tijdvak groot is tussen de door de gemeente vastgestelde ingangsdatum van verhaal en het aanhangig maken van de procedure.

Artikel 20 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

De debiteur met een verhaalsvordering kan n een uitzichtloze schuldsituatie verkeren die alleen met een schuldenregeling kan worden opgelost. Dit artikel geeft aan hoe in deze situatie te handelen.

Artikel 21 Verhaal in rechte en op grond van rechterlijke uitspraak

Bij gebreke van minnelijke voldoening van de verhaalsbijdrage (hoger dan € 600) wordt tot verhaal in rechte overgegaan. De rechterlijke uitspraak die volgt op de verhaalsprocedure in rechte levert een executoriale titel op. Een al aanwezige rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud wordt verhaald. Dit besluit tot verhaal levert een executoriale titel op. Beide executoriale titels worden op kosten van de schuldenaar betekend.

Artikel 22 (Her)onderzoek naar draagkracht

Verhaalsonderzoeken zijn intensief en blijken in de praktijk slechts in beperkte mate te leiden tot gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Om die reden is in dit artikel het uitgangspunt neergelegd dat een verhaalsonderzoek eenmaal per 36 maanden plaatsvindt.

In het tweede lid zijn aanvullende voorwaarden benoemd.

Artikel 23 Invordering van verhaalsbijdragen

Op het moment dat de gemeente een verhaalsbesluit heeft genomen en debiteur niet betaalt,

is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert zoals gezegd een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen. Een verhaalsvordering is daarbij aan te merken als een overige vordering bedoeld in artikel 10 van de beleidsregels.

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 24 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 en vervangt per die datum de bestaande ‘Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Maarssen’. De hoofdregel is dat de nieuwe beleidsregels niet alleen gelden voor terugvordering en verhaal gelegen na 1 januari 2013, maar ook voor reeds bestaande rechtsverhoudingen, met dien verstande dat zolang de debiteur zich aan eerder gemaakte afspraken houdt, deze afspraken worden geëerbiedigd. De nieuwe beleidsregels, voor zover ten nadele van de debiteur, blijven buiten toepassing.