Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeenschappelijke regeling openbare gezondheidszorg Rotterdam-Rijnmond (herzien) |
Citeertitel | Gemeenschappelijke regeling openbare gezondheidszorg Rotterdam-Rijnmond (herzien) |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Gemeenteblad 2010-185 |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | Onbekend | 30-11-2010 Gemeenteblad 2010-185 | Onbekend |
Gemeenschappelijke regeling openbare gezondheidszorg Rotterdam-Rijnmond
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,
gelet op de volgende feiten en overwegingen:
Op 28 oktober 2010 is het algemeen bestuur OGZRR akkoord gegaan met het voorstel dat met ingang van 1 januari 2011 de jeugdgezondheidszorg aan 4-19 jarigen niet langer meer door en onder verantwoordelijkheid van de GGD Rotterdam-Rijnmond wordt uitgevoerd, maar door en onder verantwoordelijkheid van de Stichting CJG Rijnmond.
In verband hiermee heeft algemeen bestuur OGZRR besloten tot een wijziging van de tekst van de gemeenschappelijke regeling, die het algemeen bestuur in staat stelt om naast de GGD Rotterdam-Rijnmond een andere uitvoerder aan te wijzen als (exclusief) uitvoerder van taken op het gebied van de jeugdgezondheidszorg.
Gelet op het bovenstaande is het de bedoeling dat per 1-1-2011 alle deelnemende gemeenten een rechtstreekse subsidierelatie hebben met Stichting CJG Rijnmond voor de uitoefening van genoemde taken en het algemeen bestuur OGZRR Stichting CJG Rijnmond als uitvoerder van deze taken aanwijst voor alle betrokken gemeenten.
Met het oog op de borging van het publiek belang dient in de statuten van Stichting CJG Rijnmond te worden vastgelegd dat elke deelnemende c.q. betrokken gemeente het recht heeft om een lid van het college van B en W (en een plaatsvervangend lid) aan te wijzen in de raad voor het publiek belang, een statutair orgaan dat naast het bestuur en de raad van toezicht fungeert met vergelijkbare taken en bevoegdheden als het algemeen bestuur in het kader van de regeling van de OGZRR.
A.H.P. van Gils D.J. Schrijer, l.b.
Dit gemeenteblad is uitgegeven op 6 december 2010 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)
(Zie ook: www.bds.rotterdam.nl – Gemeentebladen)
Het openbaar lichaam artikel 2
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
) ‘basistakenpakket’: de basistaken die door de dienst in het kader van de wet standaard worden uitgevoerd voor alle gemeenten, met uitzondering van uitvoerende taken op het gebied van de jeugdgezondheidszorg, indien en voor zover het algemeen bestuur heeft besloten hiervoor een aparte organisatie aan te wijzen;
Het rechtsgebied van het lichaam omvat het grondgebied van de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Capelle aan den IJssel, Dirksland, Goedereede, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Middelharnis, Oostflakkee, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne.
De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur, alsmede de voorzitter van het college dat hen heeft aangewezen, schriftelijk op de hoogte. Onverminderd het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, behouden leden van het algemeen bestuur, die ontslag hebben genomen, hun lidmaatschap totdat onherroepelijk in hun opvolging is voorzien.
Het algemeen bestuur vergadert ten minste twee maal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, dan wel ten minste drie leden van het algemeen bestuur dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk verzoeken.
Bij het nemen van besluiten door het algemeen bestuur brengen de leden voor de gemeente die zij vertegenwoordigen ieder één stem uit, met uitzondering van de leden die een gemeente vertegenwoordigen met een inwonertal boven 50.000. Zij brengen voor elk volgend 50.000-tal, of gedeelte daarvan, één stem meer uit tot een maximum van elf stemmen per gemeente.
Een lid van het algemeen bestuur geeft aan de raad van de gemeente welke hem heeft aangewezen, op de in die gemeente gebruikelijke wijze alle inlichtingen die door de raad, of een of meer leden daarvan, worden verlangd. Op gelijke wijze dient het lid het college van de desbetreffende gemeente inlichtingen te verschaffen.
Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter van het algemeen bestuur en maximaal zes leden, door en uit het algemeen bestuur aangewezen, met dien verstande dat het lid van het algemeen bestuur dat door de raad van de gemeente Rotterdam is aangewezen in ieder geval deel uitmaakt van het dagelijks bestuur en dat het dagelijks bestuur een afspiegeling vormt van de verschillende regio’s in het rechtsgebied van het openbaar lichaam.
Het dagelijks bestuur vergadert ten minste vier maal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt, of ten minste één lid van het dagelijks bestuur zulks schriftelijk onder opgave van de te behandelen onderwerpen verzoekt. In het laatste geval vindt de vergadering plaats binnen twee weken.
Bij de toedeling als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het aantal inwoners dan wel het aantal jeugdigen (in de leeftijd van vier tot negentien jaar) van iedere gemeente per 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de begroting is opgesteld en op basis van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers.
Het algemeen bestuur stelt in overleg met de uittredende gemeente en in overeenstemming met de regels genoemd in het tweede lid van dit artikel, ten minste zes maanden voor het tijdstip van uittreding een regeling op met betrekking tot de gevolgen van de uittreding. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt, wordt een geschil als bedoeld in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, geacht te bestaan.
Het algemeen bestuur stelt ingevolge artikel 10 periodiek, één keer per vier jaar, het basistakenpakket vast, beginnend vanaf 2008 tot en met 2011. Voor dit besluit is ten minste een tweederde meerderheid van het aantal uit te brengen stemmen vereist.
De regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling openbare gezondheidszorg Rotterdam-Rijnmond.
Memorie van Toelichting bij de Gemeenschappelijke regeling openbare gezondheidszorg Rotterdam-Rijnmond
De Gemeenschappelijke regeling openbare gezondheidszorg Rotterdam-Rijnmond, hierna te noemen: de regeling, regelt de samenwerking tussen de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Capelle aan den IJssel, Dirksland, Goedereede, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Middelharnis, Oostflakkee, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne inzake de uitvoering van die taken waartoe de gemeenten verantwoordelijk zijn op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg).
De gemeenten Bernisse, Brielle, Dirksland, Goedereede, Hellevoetsluis, Middelharnis, Oostflakkee, Spijkenisse en Westvoorne werkten tot 1 januari 2010 al samen in de Gemeenschappelijke Regeling tot de instelling en instandhouding van een gemeenschappelijke gezondheidsdienst voor de Zuidhollandse Eilanden, die met ingang van 23 juni 1995 is ingesteld..
Deze gemeenten hebben in verband met de opheffing van de laatst genoemde regeling besloten toe te treden tot de (aangepaste) regeling van de GGD Rotterdam-Rijnmond. Ook de gemeente Rozenburg was deelnemer aan de (opgeheven) regeling, maar omdat deze gemeente heeft besloten om na de verkiezingen in het voorjaar van 2010 deelgemeente van de gemeente Rotterdam te worden, zal Rozenburg met ingang van 2010 niet meer toetreden als gemeente.
Wijziging van de regeling is, gelet op toedeling van taken in de Wpg, een collegebevoegdheid, zij het dat een collegebesluit in alle gevallen nog wel ter goedkeuring aan de raad dient te worden voorgelegd.
De gemeentebesturen die deelnemen aan deze regeling achten het, gelet op de uitoefening van de soms nauw samenhangende taken in het kader van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, wenselijk om een groot deel van de Wpg-taken gezamenlijk te laten uitvoeren door de Rotterdamse GGD. Door de gezamenlijke uitvoering van de GGD-taken wordt de continuïteit gewaarborgd.
Deze regeling roept een openbaar lichaam in het leven, met een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur inclusief voorzitter en een secretaris van het bestuur. Het openbaar lichaam heeft zelf geen personeel in dienst. Om de uitvoering van de Wpg te verzekeren maakt het openbaar lichaam gebruik van de Rotterdamse GGD. De Rotterdamse GGD levert aan alle deelnemende gemeenten producten en diensten op het terrein van de openbare gezondheidszorg in de meest brede zin van het woord. Een deel van die producten en diensten is voor alle gemeenten gelijk en vormt een zogenaamd ‘basistakenpakket’. Deze regeling regelt dat het algemeen bestuur van het openbaar lichaam beslist wat er in dat basistakenpakket zit, en tegen welke prijs dat aan de deelnemende gemeenten geleverd wordt. Indien een of meer deelnemende gemeenten andere producten of diensten van de GGD af willen nemen, om zo tot lokaal maatwerk te komen, dan kunnen deze gemeenten daarvoor aparte overeenkomsten afsluiten met de dienst GGD van de gemeente Rotterdam.
Gekozen is voor de vorm van een openbaar lichaam omdat deze vorm de mogelijkheid biedt om commissies met beslissingsbevoegdheid in het leven te roepen, die bijvoorbeeld over dan aan deze regeling toe te voegen taken beslissen. Daarnaast bezit een openbaar lichaam rechtspersoonlijkheid (waardoor bijvoorbeeld het sluiten van overeenkomsten mogelijk is) en kan het bestuur van een openbaar lichaam verordenende bevoegdheden overgedragen krijgen.
Het algemeen bestuur van deze regeling wordt gevormd door één vertegenwoordiger per deelnemende gemeente. De verschillen in grootte tussen de deelnemende gemeenten komt tot uiting in het aantal stemmen dat elk van deze vertegenwoordigers uit kan brengen. Uit en door het algemeen bestuur wordt een dagelijks bestuur gekozen, inclusief de voorzitter. De secretaris van zowel het algemeen als het dagelijks bestuur is de directeur van de Rotterdamse GGD.
Deze regeling is sober opgezet. Nadrukkelijk is er voor gekozen om in de tekst niet datgene te regelen waarin de Wet gemeenschappelijke regelingen al voorziet. In de hiernavolgende toelichting zijn verwijzingen naar die wet wel opgenomen. Nadere regelgeving kan worden opgenomen in reglementen van orde, om qua werkwijze en procedures zo flexibel mogelijk te kunnen opereren.
Artikel 1 en artikel 2 naamgeving, definities
De regeling heet “Gemeenschappelijke regeling openbare gezondheidszorg Rotterdam-Rijnmond”. Met de toevoeging ‘Rotterdam-Rijnmond’ wordt tot uitdrukking gebracht dat gemeenten samenwerken op een schaalgrootte die overeenkomt met het gebied van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.
Door de regeling wordt een openbaar lichaam ingesteld met dezelfde naam, die afgekort wordt aangeduid als OGZRR.
De begroting is nader omschreven en komt feitelijk neer op twee stukken, namelijk een begroting (geeft inzicht in omvang/volume en kosten) en een productenboek (geeft inzicht in de inhoud).
Daarnaast is ook een omschrijving gegeven van het begrip ‘rekening’. De (jaar)rekening komt in feite neer op een verantwoording over en een verslag van de afgesproken prestaties in het kader van het vastgestelde basistakenpakket.
Deze rekening geeft dus geen inzicht in de cijfers van de bedrijfsvoering van de GGD. Hiervoor stelt de GGD immers in het kader van de planning en control cyclus van de gemeente Rotterdam kwartaalrapportages en een jaarrekening/jaarverslag op.
Met ingang van 1 januari 2011 is een deel van het basistakenpakket, de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg voor 4-19 jarigen, niet langer de verantwoordelijkheid van de GGD maar die van Stichting CJG Rijnmond. De gemeenten gaan hiervoor met Stichting CJG Rijnmond een rechtstreekse subsidierelatie aan. Om het publiek belang ten aanzien van de uitvoering van deze taken zo goed mogelijk te borgen is in artikel 1, onder letter f de mogelijkheid opgenomen dat het algemeen bestuur besluit dat voor taken op het gebied van de jeugdgezondheidszorg een andere uitvoerder dan de GGD wordt aangewezen. Het gevolg daarvan is voorts dat er geen aanbestedingsplicht is voor gemeenten voor deze taken.
De doelstelling sluit aan bij de definitie van collectieve preventie in de Wpg maar reikt ook verder, met name gelet op de rol van gemeenten op het gebied van openbare geestelijke gezondheidszorg en de overheveling van deze taken van de Wpg naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) per 1 januari 2007.
Omdat het kan voorkomen dat gemeenten gezamenlijk taken willen afnemen die buiten het kader van de Wpg vallen, is in het eerste lid, onder c, opgenomen dat het algemeen bestuur ook kan besluiten niet-Wpg taken tot het basistakenpakket te rekenen. Hiervoor is wel een unaniem besluit nodig van een voltallig algemeen bestuur.
Artikel 5 het algemeen bestuur
Artikel 13, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) bepaalt dat het algemeen bestuur van een openbaar lichaam, ingesteld bij een regeling die is getroffen of mede is getroffen door gemeenteraden, bestaat uit leden, die per deelnemende gemeente door de raad uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders worden aangewezen. Dit artikel is ook van toepassing als de regeling uitsluitend wordt getroffen door colleges van burgemeester en wethouders (art. 13, zesde lid, Wgr). Echter met dien verstande dat in dat geval men artikel 13, eerste lid tot en met vijfde lid, zo moet lezen dat waar ‘gemeenteraad’ staat ‘college van burgemeester en wethouders’ moet worden gelezen. Aangezien in onderhavige regeling uitsluitend collegebevoegdheden worden over gedragen, heeft dit tot gevolg dat de leden van het algemeen bestuur door en vanuit de colleges worden aangewezen.
In het reglement van orde kan worden opgenomen dat het algemeen bestuur uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aanwijst.
Artikel 8 werkwijze van het algemeen bestuur
Voor de stemverhouding in het algemeen bestuur geldt dezelfde bepaling als in de gemeenschappelijke regeling van de Veiligheidsregio. In laatstgenoemde regeling is de stemverhouding naar rato van het aantal inwoners dat wordt vertegenwoordigd, met dien verstande dat het aantal stemmen van de gemeente Rotterdam aan een maximum is gebonden. Rotterdam heeft dan 11 stemmen, Capelle a/d IJssel, Schiedam, Vlaardingen en Spijkenisse 2 stemmen, en de overige gemeenten 1 stem
(met name de gemeenten Lansingerland en Barendrecht kunnen bij een eventuele groei boven de 50.000 inwoners nog op 2 stemmen uitkomen). Het totaal aantal stemmen is dus momenteel 33.
Verder is voor de werkwijze van het algemeen bestuur van belang art. 22, eerste lid Wgr waarin diverse bepalingen in de Gemeentewet die betrekking hebben op de werkwijze van de raad van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.
Artikel 10 bevoegdheden van het algemeen bestuur
Het algemeen bestuur beslist wat er in het basistakenpakket zit en tegen welke prijs dat aan de deelnemende gemeenten geleverd zal worden. Indien deelnemende gemeenten, voor zich of gezamenlijk, andere producten of diensten (voor de uitoefening van de plus- of markttaken) willen afnemen, dan zullen zij dit bij de GGD-dienst van de gemeente Rotterdam dan wel een andere marktpartij moeten inkopen.
Een besluit over de omvang van het basistakenpakket kan niet los gezien worden van de kostprijzen per product(groep). Vervolgens dient te worden vastgesteld hoe de totale kosten worden doorberekend per gemeente. Dit gebeurt naar rato van het aantal inwoners of het aantal jeugdigen (van vier tot negentien jaar). Zie tevens de toelichting bij artikel 25.
Artikel 11 inlichtingen en verantwoording
Artikel 11 heeft betrekking op het geven van inlichtingen en het afleggen van verantwoording door een lid van het algemeen bestuur aan de raad die hem heeft aangewezen en is een uitvloeisel van de verplichting genoemd in artikel 16 Wgr. Aangezien artikel 13 Wgr bepaalt dat het algemeen bestuur van een openbaar lichaam bestaat uit leden die per deelnemende gemeente door de raad uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders worden aangewezen, kunnen het zowel raads- als collegeleden zijn die tot het geven van inlichtingen of het afleggen van verantwoording worden opgeroepen. De wijze waarop de inlichtingen dienen te worden verstrekt of de verantwoording dient te worden afgelegd, kan per gemeente verschillen.
Omdat de gemeentelijke taken in de Wpg uitsluitend nog aan de colleges zijn opgedragen, is in artikel 11 ook voorzien in het geven van inlichtingen aan de desbetreffende colleges. Dit is met name zo bepaald voor de gevallen dat raadsleden zijn aangewezen in het algemeen bestuur. Gelet op de Wgr echter blijft het ter verantwoording roepen van leden van het algemeen bestuur uitsluitend voorbehouden aan de raad van de desbetreffende gemeente.
Artikel 13 samenstelling dagelijks bestuur
Nu de GGD Rotterdam-Rijnmond een dienst is van de gemeente Rotterdam, is – gelet op de belangen van deze gemeente en vanwege de risico’s die zij loopt – geregeld dat de gemeente Rotterdam in ieder geval vertegenwoordigd is in het dagelijks bestuur.
Artikel 14 werkwijze van het dagelijks bestuur
In artikel 14 is een aantal bepalingen met betrekking tot de vergaderingen van het dagelijks bestuur opgenomen. Aangezien het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam belast is met bevoegdheden die aan het college van burgemeester en wethouders toekomen, zijn ook voor het college relevante artikelen uit de Gemeentewet in dit verband van toepassing (volgt uit artikel 33, eerste lid Wgr). Hierbij moet met name worden gedacht aan artikel 56 (vergaderquorum: ten minste de helft van de zittende bestuursleden dient aanwezig te zijn voor beraadslaging/besluitvorming), artikel 58 (van toepassing verklaring van artikel 28, eerste tot en met derde lid, artikel 29 en artikel 30 Gemeentewet: bepalingen m.b.t. stemming en besluitvorming) en artikel 59 (staking van stemming) van de Gemeentewet.
Het derde lid bepaalt dat het dagelijks bestuur voor zijn vergadering een reglement van orde vaststelt dat aan het algemeen bestuur ter kennisneming wordt overgelegd. In dit reglement kan het dagelijks bestuur nadere bepalingen opnemen ten aanzien van zijn vergaderingen. Hierbij moet gedacht worden aan bepalingen omtrent de openbaarheid van de vergaderingen en de mogelijkheid personen, al dan niet op uitnodiging, de vergadering te laten bijwonen en hen hierin een adviserende stem te geven.
In artikel 19, tweede lid, is bepaald dat de voorzitter alle stukken tekent die van het algemeen of dagelijks bestuur uitgaan. Daarnaast dient ook altijd de secretaris mede te ondertekenen, zoals is vastgelegd in artikel 21, vijfde lid.
Artikel 20 voorzitter, vertegenwoordiging
Hoewel het eerste lid van artikel 20 bepaalt dat de voorzitter het lichaam in en buiten rechte vertegenwoordigt, kan hij de vertegenwoordiging ook opdragen aan een gemachtigde die hij in overleg met het dagelijks bestuur aanwijst. Op deze (schriftelijke) volmachtverlening zijn de daartoe strekkende bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
Het tweede lid ziet op de situatie dat de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente die partij is in een rechtsgeding waarbij het lichaam is betrokken. Het dagelijks bestuur wijst in dit geval een ander lid uit zijn midden aan om het lichaam te vertegenwoordigen. Deze bepaling vindt overigens ook onverkort toepassing indien de plaatsvervangend voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente die partij is in een rechtsgeding waarbij het lichaam is betrokken. Ook in dat geval wijst het dagelijks bestuur uit zijn midden een ander lid als plaatsvervangend voorzitter aan.
In het vierde lid is bepaald dat de secretaris, tevens hoofd van de dienst, bij alle vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur aanwezig is, tenzij het bestuur anders beslist. Hierbij moet men bijvoorbeeld denken aan beraadslagingen waarbij het persoonlijk functioneren van de secretaris aan de orde komt. Het is niet mogelijk om als algemeen of dagelijks bestuur besluiten te nemen in afwezigheid van de secretaris.
Artikel 22 betreft de instelling van (‘lichte’) adviescommissies, zoals bedoeld in artikel 24 Wgr. Op grond van het eerste lid van genoemd artikel 24, regelt het algemeen bestuur bij verordening de samenstelling, bevoegdheden en de werkwijze van de commissie alsmede de openbaarheid van de vergaderingen.
De instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter en de regeling van haar samenstelling en bevoegdheden geschieden door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk van de voorzitter.
Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter worden door het dagelijks bestuur onderscheidenlijk door de voorzitter ingesteld.
Indien op enig moment instelling van (‘zware’) bestuurscommissies (taakcommissies), zoals bedoeld in artikel 25 Wgr wenselijk is, zal de onderhavige gemeenschappelijke regeling aangepast dienen te worden. Het eerste lid van genoemd artikel 25 bepaalt namelijk dat het algemeen bestuur van het openbaar lichaam commissies kan instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen indien de regeling in deze mogelijkheid voorziet.
Artikel 23 begroting van het lichaam
Tweede lid en achtste lid: Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp begroting alsmede begrotingswijzigingen acht weken voordat zij ter vaststelling worden aangeboden aan het algemeen bestuur, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten. De raden kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijzen over de ontwerp begroting dan wel de begrotingswijziging(en) naar voren brengen (artikel 35, derde lid, Wgr). In artikel 23 is een termijn van 8 weken genoemd omdat de termijn van 6 weken zoals genoemd in artikel 35, derde lid, Wgr meestal te kort is om de begroting(swijziging(en)) en de zienswijzen in de raad te behandelen.
Derde tot en met vijfde lid: in aanvulling op de mogelijkheden die de Wgr geeft, is opgenomen dat een extra groei in het budget ten gevolge van veranderd beleid een unaniem besluit behoeft van het algemeen bestuur. Het gaat hierbij om groei als gevolg van endogene, door de regeling zelf te beïnvloeden, oorzaken. Een groei als gevolg van exogeen bepaalde volumewijzigingen, zoals de stijging van het inwoneraantal, wordt buiten beschouwing gelaten. Ook hierbij geldt, dat de gemeenteraden ten minste acht weken van tevoren het voorstel toegezonden dienen te krijgen.
Artikel 25 verdeling van de kosten
Onder kosten in verband met de instandhouding van het lichaam zijn bijvoorbeeld te verstaan de kosten van de secretariële ondersteuning van het algemeen en het dagelijks bestuur en kosten in verband met vergaderingen. Deze worden in de praktijk verdisconteerd in de overheadkosten die per product(cluster) van het basistakenpakket worden doorberekend aan de gemeenten.
Toedeling van kosten geschiedt naar evenredigheid van het aantal inwoners of het aantal jeugdigen (van vier tot negentien jaar) per gemeente.
Artikel 28 Wgr geeft gedeputeerden staten de bevoegdheid om te beslissen in geschillen over de toepassing, in de ruimste zin van het woord, van de regeling. Dit kunnen zijn geschillen tussen deelnemende gemeenten of tussen algemeen bestuur en een of meer deelnemende gemeenten.
Gedeputeerde staten kunnen in dat geval het desbetreffende bestuur opdragen een besluit te nemen met inachtneming van het door gedeputeerde staten bepaalde en binnen een door gedeputeerde staten te stellen termijn. Indien het besluit niet binnen de termijn wordt genomen, nemen gedeputeerde staten zelf het besluit.
Artikel 26 komt neer op een inspanningsverplichting van partijen om eerst te proberen er via mediation zelf uit te komen. Partijen dienen zich dan van te voren te onderwerpen aan de voorwaarden voor mediation (zie hiervoor bijvoorbeeld het reglement van de Stichting Nederlands Mediaton Instituut te Rotterdam). De gedachte achter mediation is dat partijen beter gebaat zijn bij een oplossing die zij gezamenlijk (onder begeleiding) hebben bereikt, dan bij een oplossing die ‘van bovenaf’ is opgelegd.
Levert mediation niets op, of wensen partijen hier niet aan mee te werken, dan beslissen dus gedeputeerde staten zoals hiervoor beschreven.
Artikelen 27 t/m 30 toetreding, uittreding, wijziging en opheffing
Gelet op de risico’s die de gemeente Rotterdam loopt in verband met de uitvoering van het basistakenpakket, zijn nadere regels gesteld voor uittreding van een gemeente. In ieder geval dienen de frictiekosten te worden vastgesteld en dient geregeld te worden op welke wijze deze door de uittredende gemeente dienen te worden vergoed.
Een gemeente die gebruik maakt van het recht tot uittreding, dient voorts een opzegtermijn van drie jaar in acht te nemen.
Artikel 29, derde lid, regelt dat een wijziging van de regeling pas intreedt nadat deze is bekend gemaakt. Dit sluit aan bij artikel 3:40 Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. Volgens artikel 3:42 Awb kan dat via een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. In de praktijk is het aan te bevelen dat het openbaar lichaam het initiatief neemt om te zorgen voor bekendmaking door alle gemeenten in het werkgebied van het openbaar lichaam.
Artikel 30, tweede en derde lid, gaat over de liquidatie en de vereffening van het vermogen van het openbaar lichaam na opheffing. De organen van het lichaam, te weten de voorzitter, het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur, blijven voor zover dit voor de liquidatie nodig is nog in functie.
Gelet op het gewenste draagvlak, is in deze bepaling geregeld dat elke vier jaar als besloten over de omvang en de inhoud van het basistakenpakket en de tarieven die hieraan gekoppeld worden, hiervoor ten minste tweederde van het aantal stemmen vereist is.
De regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd en de aanpassing treedt in werking op 1 januari 2011.
Gelet op artikel 3:40 Awb zullen de gemeenten het besluit tot het opnieuw vaststellen van de tekst van de regeling respectievelijk het besluit tot opheffing van de Gemeenschappelijke Regeling tot de instelling en instandhouding van een gemeenschappelijke gezondheidsdienst voor de Zuidhollandse Eilanden en toetreding tot de Gemeenschappelijke regeling openbare gezondheidszorg Rotterdam-Rijnmond, tijdig bekend dienen te maken op de in de desbetreffende gemeente gebruikelijke wijze.
Zie ook de toelichting bij artikel 29.
Ingevolge artikel 26, eerste lid Wgr is de GGD namens de gemeente Rotterdam aangewezen om de regeling, als deze eenmaal is vastgesteld, toe te zenden aan gedeputeerde staten.
In het eerste lid is bepaald dat de toetredende gemeenten uiterlijk een maand na het inwerkingtreden van de regeling de leden in het algemeen bestuur dienen te hebben aangewezen. Hiermee wordt gedoeld op de toetredende gemeenten in casu, te weten Bernisse, Brielle, Dirksland, Goedereede, Hellevoetsluis, Middelharnis, Oostflakkee, Spijkenisse en Westvoorne.