Raadsbesluit
De raad van de gemeente Boekel;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 december
2012
gelet op:
artikel 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
BESLUIT:
vast te stellen de:
VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN
ONROERENDE-ZAAKBELASTINGEN 2013
Artikel 1. Belastingplicht
- 1.
Onder de naam “onroerende-zaakbelastingen” worden ter zake van
binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen
geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot
woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt
recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen :
gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te
noemen: eigenarenbelasting.
- 2.
Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak
in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene
die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel
in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting als
zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is
gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik
aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak
ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak
ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als
zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter
beschikking is gesteld.
- 3.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij
het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale
registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen
genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2. Belastingobject
- a.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- b.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde
die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken
is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden
toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning
dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3. Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde
waarde voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 1.
- 2.
Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is
vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak
bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of
krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid van de Wet
waardering onroerende zaken.
Artikel 4. Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van
de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit
niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel
bedoelde waarde, de waarde van:
- a.
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig
geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de
open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die
bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van
gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem
te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor
de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond
daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde
grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de
openbare eredienst of voor het houden van openbare
bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard,
een en ander met uitzondering van delen van zodanige
onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een
op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen
landgoed, dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in
artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet
1928, met uitzondering van de daarop voorkomende
gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen,
die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid
welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het
behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd
worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar
vervoer per rail, een en ander met inbegrip van
kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden
beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van
de delen van zodanige werken die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en
ander afvalwater en die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van
zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan
die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf
als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
- j.
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden
gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van
onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige
gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn
geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek,
ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de
gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties,
standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s,
hekken en palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de
gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot
heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
dienen als woning;
- m.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander
met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken
die dienen als woning ;
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het
eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting
geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot
heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de
gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten
van de onroerende
zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar
zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 5. Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf.
Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting: 0,10541%
- b.
bij de eigenarenbelasting:
- 1.
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen
0,10728%
- 2.
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen
0,14004%
- 2.
Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden
afgerond op gehele euro’s.
- 3.
Bij belastingaanslagen van minder dan € 5,00 vindt geen invordering
plaats.
- 4.
Voor de toepassing van het bepaalde in het derde lid wordt het
totaal van op één
aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen
onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één
belastingbedrag.
Artikel 6. Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7. Termijnen van betaling
- 1.
De aanslag(en) moet(en) worden betaald in twee gelijke termijnen
waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op
de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en
de tweede twee maanden later.
- 2.
Het bedrag inzake een bestuurlijke boete moet worden betaald in
twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag
van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het
aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
- 3.
In afwijking van het eerste en tweede lid moet(en), indien een
machtiging voor automatische incasso is afgegeven en zolang de
verschuldigde bedragen via automatische incasso kunnen worden
afgeschreven, de aanslag(en) en de bestuurlijke boete(s) worden
betaald in tien gelijke maandelijkse termijnen waarvan de eerste
vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die van de
dagtekening van het aanslagbiljet en de volgende termijnen telkens
een maand later.
- 4.
In afwijking van het derde lid is betaling via automatische incasso
alleen mogelijk voor zover het totaalbedrag van de op één
aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen en bestuurlijke boetes
meer is dan € 80,00 en minder is dan € 2.000,00.
- 5.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 8. Nadere regels door het Dagelijks Bestuur
Het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant kan
nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van
onroerende-zaakbelastingen.
Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De “Verordening onroerende-zaakbelastingen 2012”, vastgesteld
bij raadsbesluit van 15 december 2011 wordt ingetrokken met
ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de
heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de
belastbare feiten die zich voor die datum hebben
voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag
volgende op die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening
onroerende-zaakbelastingen 2013”.
Aldus besloten in de openbare vergadering van
de raad van de gemeente Boekel, gehouden op 13 december 2012
de griffier, de voorzitter,
M.R.P. Philipse P.M.J.H. Bos