Organisatie | Haarlem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel HaarlemPas |
Citeertitel | Beleidsregel HaarlemPas |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | hardheidsclausule, inkomensverbetering, langdurigheidstoeslag, Wet werk en bijstand |
Geen
Wet werk en bijstand, art. 53a
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 11-12-2012 Stadskrant 20-12-2012 | 2012/338471 |
II. Bepalingen beleidsregels HaarlemPas
Er is sprake van ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ als bedoeld in artikel 36 van de wet indien personen, op de peildatum of gedurende de referteperiode, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Personen met een uitkering op grond van de Wet op de Studiefinanciering 2000 (Wsf) of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS) worden geacht uitzicht te hebben op verbetering van hun inkomen.
De inkomensgrens bedraagt 110% van het van toepassing zijnde bijstandsnorm conform artikel 5 onder c WWB.
De belanghebbende die een vermogen heeft dat lager is of gelijk is aan het vrij te laten vermogen conform artikel 34, lid 3 WWB, heeft geen vermogen.
De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van maximaal 12 maanden vanaf de datum waarop de HaarlemPas wordt toegekend. Gedurende deze periode wordt verondersteld dat belanghebbende geen draagkracht heeft. Wijzigingen in inkomen en vermogen gedurende deze periode hebben geen invloed op de draagkracht.
Voor het eerste jaar, waarin het recht op de HaarlemPas wordt onderzocht, vindt een volledige toetsing van het (verzamel)inkomen en vermogen van belanghebbende plaats.
Op 1 november 2012 heeft de Raad de nota ‘Samen voor elkaar: Groeien naar financiële zelfredzaamheid’ (reg. nummer: SZW 2012/338471) vastgesteld. De HaarlemPas fungeert, naast de kortingsregelingen van instellingen en voorzieningen, als toetsingsinstrument voor de overige minimaregelingen. Met deze beleidsregels is het mogelijk om de klant ook voor de overige minimaregelingen in aanmerking te laten komen door de HaarlemPas als toetsingsinstrument te gebruiken. Bij de toekenning van de HaarlemPas is namelijk de inkomens- en vermogenspositie van de klant al bepaald. Naast de uitvoering van de gemeentelijke minimaregelingen wordt de HaarlemPas ook gebruikt als toetsingsinstrument voor het grootste deel van de aanvragen bijzondere bijstand. Op het resterende deel van de bijzondere bijstand dient, vanwege de aard van die bijzondere bijstand, een zwaardere toetsing plaats te vinden.
De HaarlemPas als toetsingsinstrument leidt dus tot een betere en snellere dienstverlening aan minima. Daarnaast dient het bestand van de HaarlemPas als basisregistratie van de minima binnen de gemeente Haarlem. De gemeente kan op deze wijze de minima direct benaderen voor de bijzondere bijstand en voor de huidige en eventuele toekomstige gemeentelijke minimaregelingen. Op deze wijze wordt het niet gebruik tegengegaan. De HaarlemPas is een onderdeel van de gemeentelijke minimaregelingen. In de Wet werk en bijstand (WWB) is de gemeentelijke bevoegdheid voor het voeren van minimabeleid verankerd. Voor de bepalingen wordt daarom aansluiting gezocht bij de bepalingen in de Wet werk en Bijstand.
2. Artikelsgewijze toelichting
Er wordt aansluiting gezocht bij de begrippen in de WWB.
In dit artikel is vastgelegd welke doelgroep valt onder de beleidsregels HaarlemPas. De HaarlemPas is voor de inwoners en voor de belanghebbende die als adresloos worden aangemerkt die ingeschreven staan binnen de gemeente Haarlem en geen draagkracht heeft. Voor de doelgroepbepaling wordt aansluiting gezocht bij artikel 40 WWB. De gemeente is verantwoordelijk voor het minimabeleid voor de inwoners binnen de gemeente Haarlem. Op grond van de gehanteerde uitgangspunten van de gemeente inzake het minimabeleid, wordt een inkomen uit WSF/WTOS passend en toereikend geacht voor de bestaanskosten waarin de minimaregelingen voorzien.
In artikel 35 lid 9 van WWB is bepaald dat om in aanmerking te komen voor categoriale bijzondere bijstand het inkomen van belanghebbende niet hoger mag zijn dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Het college neemt voor de vaststelling van iemands inkomen (geheel of gedeeltelijk) in beschouwing:
1. het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm;
2. het in aanmerking te nemen vermogen;
3. Het college bepaalt verder de duur van de draagkrachtperiode alsmede het tijdstip waarop deze periode begint.
De inkomenspositie en de vermogenspositie zijn bepalend voor de vaststelling of de betrokkene tot de minima behoort. Voor de bepaling wat als een minimuminkomen wordt aangemerkt, wordt voor de minimaregelingen aansluiting gezocht bij de middelentoets van de WWB. Het betreft hier de artikelen 31, 32, 33 en 34 van de WWB.
In de beleidsregel is vastgelegd de belanghebbende geen draagkracht heeft indien het (gezins)inkomen niet hoger is dan 110% van het van toepassing zijnde bijstandsniveau en het vermogen niet hoger is dan het vrij te laten vermogen conform artikel 34, lid 3 WWB.
Voor het vermogen wordt in afwijking van de Wet werk en bijstand bij de bepaling ervan het vermogen verbonden in een door belanghebbende zelf bewoonde woning, niet meegewogen. Het vermogen wat is verbonden in de woning is vaak niet direct beschikbaar en aan het beschikbaar maken van het vermogen zijn vaak hogere kosten verbonden dan de voorzieningen van het minimabeleid. Voor de bepaling van het vermogen wordt daarom alleen uitgegaan van het voor belanghebbende feitelijk beschikbare vermogen zoals bankrekeningen of contanten of bezittingen zoals een auto. Bij de vaststelling van de hoogte van het vermogen wordt 1½ keer de toepasselijke norm op de bank-, giro- en/of spaarrekeningen niet wordt meegerekend voor de vaststelling van de hoogte van het vermogen.
In de beleidsregel is vastgelegd dat de draagkrachtperiode wordt vastgesteld voor een periode van maximaal12 maanden vanaf de datum waarop de HaarlemPas wordt toegekend tot het einde van het lopende kalenderjaar. Gedurende deze periode wordt verondersteld dat de belanghebbende geen draagkracht heeft.
Er wordt door de gemeente Haarlem geen gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid (art 35 lid 1 WWB) om de langdurigheidstoeslag ex artikel 36 WWB als een voorliggende voorziening te zien of tot de middelen te rekenen. Bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken, geldt dat enkel de draagkracht berekend wordt over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
De HaarlemPas fungeert als toetsingsinstrument bij de aanvragen voor de overige minimaregelingen en het grootste deel van de bijzondere bijstand.
Uitzondering hierop zijn: - de aanvragen bijzondere bijstand Woonkostentoeslag, hier geldt dat het inkomen boven 100% als draagkracht wordt aangemerkt; - de aanvragen bijzondere bijstand voor de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, voor deze kosten dient de klant zelf te reserveren. - de aanvragen Langdurigheidtoeslag, Op het resterende deel van de bijzondere bijstand dient, vanwege de aard van die bijzondere bijstand, een zwaardere toetsing plaats te vinden.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Uit een oogpunt van doelmatigheid en klantgerichtheid is het zinvol om de HaarlemPas ambtshalve te verlenen indien de gegevens, inzake de onder artikel 2 gestelde voorwaarden, bij ons bekent zijn.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.